Organisatie | Alphen aan den Rijn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Alphen aan den Rijn 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels 13b Opiumwet Alphen aan den Rijn 2021 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels 13b Opiumwet Alphen aan den Rijn 2014.
artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-10-2021 | nieuwe regeling | 05-10-2021 |
De burgemeester van Alphen aan den Rijn;
Gelezen het voorstel van 15 september 2021;
Gelet op mijn bevoegdheid in artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II behorende bij de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
Gelet op de noodzaak om vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid, het beschermen van het woon- en leefklimaat en de volksgezondheid streng tegen de verkoop van drugs in of vanuit een woning of lokaal op te treden;
“Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Alphen aan den Rijn 2021”
Uit een oogpunt van openbare orde en veiligheid, bescherming van het woon- en leefklimaat alsmede volksgezondheid wordt streng opgetreden tegen illegale handel in verdovende middelen en/of de productie van drugs (hennepkwekerijen, drugslaboratoria). Met name als het gaat om hennepkwekerijen/ drugslaboratoria in woningen is al snel sprake van een aanzienlijk risico op brandgevaar. Bij de aanpak van de diverse vormen van drugscriminaliteit (waaronder handel en productie) kan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles). Het betreft een aan de burgemeester toekomende bevoegdheid en is van toepassing ten aanzien van:
In deze beleidsregel staat beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een bestuurlijke maatregel op te leggen indien artikel 13b van de Opiumwet is overtreden.
Ingevolge de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I en II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, aanwezig te hebben en te vervaardigen. Naast de inzet van het strafecht is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien de in artikel 13b genoemde situatie zich voordoet.
Toepassing van artikel 13b Opiumwet is een vorm van bestuursrechtelijk optreden, waarbij het in beginsel niet van belang is of de eigenaar, exploitant, huurder, gebruiker of een derde de overtreding heeft begaan. De feitelijke constatering van een overtreding van de Opiumwet is voldoende om handhavend op te treden. Bij de toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet dient te worden voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Voor de relevante wetsartikelen uit de Opiumwet, wordt verwezen naar Bijlage l van deze beleidsregels.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om de zinsnede ‘daartoe aanwezig is’ uit artikel 13b lid 1 Opiumwet zo uit te leggen dat de burgemeester al bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, indien in een pand een handelshoeveelheid drugs aanwezig is. Bij overschrijding van de hoeveelheid die bestemd is voor eigen gebruik wordt aangenomen dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.
Het tegendeel dient aannemelijk te worden gemaakt. Bij de beoordeling of sprake is van een handelshoeveelheid drugs gaat de burgemeester uit van de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het Openbaar Ministerie.
In de ‘Aanwijzing Opiumwet’ wordt met betrekking tot harddrugs onder een gebruikershoeveelheid verstaan: een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangehouden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet. Het gaat in elk geval om een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram. Voor wat betreft GHB wordt een consumptie-eenheid aangehouden van 5 ml. Grotere hoeveelheden dan de genoemde hoeveelheden, worden aangemerkt als een handelsvoorraad.
Met betrekking tot hennep wordt in de ‘Aanwijzing Opiumwet’ onder een handelsvoorraad verstaan een hoeveelheid van meer dan 5 gram. Echter, bij hoeveelheden tussen de 5 en 30 gram, wordt aangenomen dat die niet gebruikt worden om te verkopen of anderszins te verstrekken. Omdat bij een hoeveelheid onder de 30 gram de zogenoemde overdraagbaarheid gering is, wordt in dat geval niet overgegaan tot sluiting van de woning of het lokaal.
Onder softdrugs vallen ook bewerkte en onbewerkte ‘paddo’s’ (paddenstoelen die van nature de stof psilocine, psylocybine, muscimol dan wel iboteenzuur bevatten). Ten aanzien van het bezit van paddo’s dient bij het bepalen van wat een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik is, een onderscheid gemaakt te worden in verse paddo’s en gedroogde paddo’s. Onder een gebruikershoeveelheid wordt doorgaans verstaan 0,5 gram gedroogde paddo’s en 5 gram verse, dan wel niet gedroogde paddo’s.
De burgemeester heeft tevens de bevoegdheid een pand te sluiten wanneer in dat pand voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. Hierbij kan worden gedacht aan bepaalde apparatuur, chemicaliën en versnijdingsmiddelen. Dit zijn zogenoemde voorbereidingshandelingen.
De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester heeft alleen betrekking op voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a en 11a Opiumwet. Deze bepalingen vereisen dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Dit kan al blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. Daarnaast kan dit ook blijken uit bijvoorbeeld tapgesprekken, observaties of andere bevindingen uit een opsporingsonderzoek.
Niet alle op grond van artikel 10 of 11a Opiumwet strafbare voorbereidingshandelingen wegen mee. Alleen het in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden hebben van de hierboven genoemde voorwerpen of stoffen, bieden grondslag aan de bevoegdheid van de burgemeester om over te gaan tot sluiting. Dit is niet het geval bij het aantreffen van (uitsluitend) vervoermiddelen, gelden of andere betaalmiddelen als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder 3 Opiumwet.
Verstoring van de openbare orde
De illegale handel in drugs vormt op zichzelf reeds een ernstige verstoring van de openbare orde. Dit hoeft volgens vaste jurisprudentie niet door feiten en omstandigheden (nader) te worden aangetoond.
Strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak
Dit beleid is gebaseerd op een bestuurlijke bevoegdheid van de burgemeester en staat los van een eventuele strafrechtelijke aanpak. Nadat een overtreding van de Opiumwet is geconstateerd, kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden opgetreden. De verantwoordelijkheden van een burgemeester zijn van een andere aard dan die van een officier van justitie. Aangezien de handel in verdovende middelen strafbaar is, zal in voorkomende gevallen zo mogelijk strafvervolging worden ingesteld.
Strafrechtelijke sancties hebben een punitief karakter, omdat op de overtreding een straf volgt. De bestuurlijke maatregelen die de burgemeester treft, hebben in het kader van de Opiumwet een reparatoir karakter. Een dergelijke maatregel heeft als doel de aangetaste openbare orde en veiligheid te herstellen, dan wel te voorkomen dat deze (verder) wordt verstoord. De bestuursrechtelijke maatregel is gericht op het pand en niet op de overtreder.
Met het Openbaar Ministerie en de politie wordt samengewerkt om naast strafrechtelijke vervolging, bestuursrechtelijke handhaving plaats te laten vinden. Het moment van inbeslagname van drugs en het effectueren van de bestuursdwang kan echter enige tijd uit elkaar liggen, nu de eisen van zorgvuldigheid bij het toepassen van bestuursdwang in acht genomen moeten worden. Dit betekent niet dat na inbeslagname geen reden meer bestaat de sluitingsprocedure te starten. De verstoring van de openbare orde is immers niet hersteld enkel door de inbeslagname van de drugs.
In onderstaande tabel zijn de maatregelen weergegeven voor verschillende overtredingen van de Opiumwet. De maatregelen genoemd in deze handhavingsmatrix geven een minimale richtlijn.
Onderscheid lokalen en woningen
Bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet wordt onderscheid gemaakt tussen lokalen en woningen.
Onder lokaal wordt in dit verband verstaan: een pand niet zijnde een woning, al dan niet voor het publiek toegankelijk. Voor coffeeshops geldt evenwel ander beleid. Onderhavige beleidsregels zijn dan ook niet op coffeeshops van toepassing.
Onder woning wordt verstaan een voor bewoning gebruikte ruimte. Onder woning kan derhalve ook een boot, caravan, woonwagen e.d. worden verstaan. Of een woning gebruikt wordt als woonruimte blijkt uit de Basis Registratie Personen (BRP) en uit de feitelijke situatie. Een persoon die incidenteel overnacht in een woning en niet op dit adres in de BRP staat ingeschreven, wordt niet aangemerkt als bewoner. Een voor bewoning bestemde ruimte die niet gebruikt wordt als woning kan worden aangemerkt als lokaal.
Vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, wordt bij lokalen direct overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Een bevel tot sluiting van een woning vormt een inmenging in de persoonlijke levenssfeer, maar deze inmenging is gerechtvaardigd indien ze is voorzien bij wet en in een democratische samenleving noodzakelijk kan worden geacht ter voorkoming van strafbare feiten dan wel ter bescherming van de rechten en vrijheden van omwonenden van de woning.
Gezien de bescherming die het woonrecht ingevolge het EVRM geniet, wordt de maatregel van sluiting alleen ingezet in ernstige situaties of bij recidive.
De bevoegdheid van de burgemeester tot toepassen van artikel 13b Opiumwet betreft een discretionaire bevoegdheid. Dat wil zeggen dat deze bevoegdheid gebruikt wordt na een belangenafweging. In deze beleidsregel wordt vastgesteld op welke wijze de burgemeester met deze discretionaire bevoegdheid om kan gaan.
Zowel gebruikers/bewoners, als eigenaren hebben er belang bij dat een pand open blijft. De wetgever heeft bewust lokalen en woningen onder het regime van artikel 13b Opiumwet gebracht. Het is inherent aan deze keuze van de wetgever dat dit grote gevolgen kan hebben voor de eigenaren en gebruiker(s)/bewoner(s). In de belangenafweging worden de belangen van zowel de eigenaar als de gebruiker(s)/bewoner(s) van het pand afgewogen tegen het belang om de verstoring van de openbare orde te herstellen.
De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid zijn dermate ernstig dat herstel daarvan in ieder geval zwaarder wordt geacht te wegen dan enkel het individuele financiële belang van een eigenaar.
Bij de afweging van de belangen van de gebruiker(s)/bewoner(s) tegenover de ernst van de situatie, zijn onderstaande indicatoren van belang. De indicatorenlijst bepaalt de ernst van de situatie en is niet limitatief. In de belangenafweging wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het specifieke geval. Ook op basis van een enkele hieronder genoemde omstandigheid kan sprake zijn van een voldoende ernstige situatie om direct over te gaan tot sluiting.
De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet. Uit het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een pand of daarbij behorend erf mag het ernstige vermoeden worden ontleend, dat de daar aanwezige drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Uitgangspunt is dat bij de aanwezigheid van een handelsvoorraad sprake is van een ernstige situatie en tot sluiting kan worden overgegaan.
De mate waarin het pand of daarbij behorend erf betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen, die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht; het aantreffen van attributen, die op handel in verdovende middelen wijst zoals weegschalen, grote hoeveelheden contant geld, versnijdingsmiddelen en verpakkingsmaterialen.
Er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkenen verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij kan worden gedacht aan antecedenten in het kader van de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling en bedreiging kunnen een rol spelen).
In aanvulling op voorgaande indicatoren, wordt in de situatie dat alleen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen, rekening gehouden met de volgende indicatoren:
Bij herhaling van een overtreding zal de bekendheid van de locatie groter zijn en is een langere sluitingstijd noodzakelijk om het geachte doel te bereiken. In beginsel sluit de zwaarte van de sanctie aan op de ernst van de overtreding. Het gaat om de proportionaliteit van de sancties ten opzichte van de overtreding.
Op basis van de inherente afwijkingsbevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, kan van dit beleid worden afgeweken. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan indien toepassing van het beleid voor een of meerdere belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
Ter uitvoering van deze beleidsregels betekent dit dat aan belanghebbende een last wordt opgelegd om het (deel van het) pand, binnen een gestelde begunstigingstermijn, zelf te ontruimen en “sluit klaar” te maken.
De begunstigingstermijn is bedoeld om de belanghebbenden enkel een termijn te geven waarbinnen zij zelf het pand “sluit klaar” kunnen maken om zo de kosten van de tenuitvoerlegging te verminderen dan wel te voorkomen. In de praktijk houdt dit met name in het tijdig weghalen van persoonlijke eigendommen en het tijdig nemen van met aan de sluiting verbonden maatregelen, bijvoorbeeld het afsluiten van nutsvoorzieningen.
Na het verstrijken van deze termijn wordt door of namens de burgemeester gecontroleerd of het gebouw “sluit klaar” is en eventueel worden noodzakelijke maatregelen genomen. Daarna wordt het pand verzegeld om controle mogelijk te maken en op de deur wordt een sluitingsbesluit aangebracht.
Deze definitieve sluiting is feitelijk van aard en brengt met zich mee dat het pand door niemand mag worden betreden. Het doorbreken van het zegel is strafbaar op grond van artikel 199 Wetboek van Strafrecht. Daarnaast kan het betreden van een gesloten pand, woning of erf, in de plaatselijke Algemene plaatselijke verordening strafbaar zijn gesteld.
Bij de uitvoering van de definitieve sluiting kunnen naast een medewerker van de gemeente en politie ook vertegenwoordigers van andere (keten)partners aanwezig zijn, bijvoorbeeld: een aannemer, het energiebedrijf, de GGD of een medewerker van een verslavingszorginstelling.
De begunstigingstermijn aan belanghebbende wordt gesteld op 48 uur om de ontruiming uit te voeren en het pand ‘sluit klaar’ te maken. Indien de last niet of niet tijdig binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd, zal de burgemeester de last door feitelijk handelen ten uitvoer (laten) leggen.
De sluiting is feitelijk van aard en brengt met zich dat het gesloten pand door niemand mag worden betreden gedurende de sluitingstermijn. Als het gesloten pand toch wordt betreden, is sprake van een strafbaar feit. Alleen personen wier aanwezigheid wegens dringende redenen in het pand noodzakelijk is, mogen het pand nog betreden.
Van dringende redenen is bijvoorbeeld sprake bij schade aan het pand die, ter beperking van verdere schade, zo spoedig mogelijk gerepareerd dient te worden en betreding van het pand daarvoor noodzakelijk is. Voor het betreden van het pand is te allen tijde toestemming nodig van de burgemeester.
Bij daadwerkelijke sluiting van lokaal of woning zal beoordeeld moeten worden of volstaan kan worden met een deel van het lokaal, de woning en/of het erf.
Indien bijvoorbeeld blijkt dat een op het erf van de woning gelegen opstal (bijvoorbeeld schuur/garage en dergelijke) het middelpunt is van de handel en niet de woning zelf, dan ligt het in de rede om alleen de op het erf gelegen opstal te sluiten. Indien bijvoorbeeld de woning zelf gebruikt wordt voor de handel, dient bezien te worden of volstaan kan worden met het sluiten van een deel van de woning. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als het deel van de woning waarin de handel plaatsvindt fysiek kan worden afgescheiden.
Indien zich een spoedeisende situatie voordoet, kan op grond van art. 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bevel tot sluiting worden gegeven voor een periode van ten hoogste twee weken. Het bevel van de burgemeester kan mondeling worden bekendgemaakt en wordt daarna zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd. Deze maatregel is bedoeld om de situatie te bevriezen, zodat gelegenheid ontstaat om gedegen onderzoek te doen naar de exacte feiten en omstandigheden van de situatie. Tevens kan deze periode benut worden om de definitieve maatregel te bepalen.
Voorafgaand aan een besluit van de burgemeester tot het nemen van een eventuele maatregel, worden de belanghebbenden uitgenodigd om hun zienswijze kenbaar te maken. Dit in het kader van een zorgvuldige belangenafweging in de zin van artikel 4:8 Algemene Wet Bestuursrecht. Deze zienswijze kan zowel mondeling als schriftelijk worden ingediend. De belanghebbenden kunnen zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
Na een eventuele zienswijze worden alle feiten en omstandigheden afgewogen ten opzichte van de wet- en regelgeving en deze beleidslijn. Vervolgens neemt de burgemeester een beslissing. Het besluit wordt bekend gemaakt aan de belanghebbenden en de handhavingspartners. Indien de belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met het besluit van de burgemeester, dan kan hiertegen bezwaar worden gemaakt. Bezwaar schorst de werking van het besluit niet. Hiervoor zal de belanghebbende de voorzieningenrechter moeten vragen het besluit te schorsen hangende de behandeling van het bezwaar.
Artikel 4:11 van de Algemene Wet Bestuursrecht stelt dat een zienswijze in een aantal situaties achterwege kan worden gelaten:
Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 achterwege laten voor zover:
Objectgerichte karakter van de maatregel
Met de sluiting van een woning of lokaal is sprake van een maatregel die is gerelateerd aan het pand en niet aan de bewoner, huurder, gebruiker of eigenaar. Dit betekent dat een eventuele overdracht van het pand, of de komst van nieuwe huurders, niet van invloed is op het besluit tot sluiting. Het pand blijft gesloten.
Een besluit tot toepassing van bestuursdwang, is een beperkingsbesluit dat valt onder de ‘Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken’. Het besluit wordt dan ook opgenomen in de landelijke voorziening die op deze wet is gebaseerd. Wanneer de sluiting wordt opgeheven of wanneer de sluitingstermijn afloopt, wordt dit aangepast in het Wkpb-register.
Indien er sprake is van minderjarige bewoner(s)/betrokkene(n) wordt melding bij Veilig Thuis gedaan.
Huisraad, huisdieren, alternatieve huisvesting
Betrokkenen dienen in beginsel zelf voor hun huisraad, huisdieren en alternatieve huisvesting te zorgen. De last onder bestuursdwang omvat ook het zorgdragen voor eventuele dieren in de woning of het lokaal. Dat betekent dat indien na verloop van de begunstigingstermijn dieren aanwezig zijn in de woning, bij de uitoefening van de bestuursdwang de dieren zullen worden verwijderd en opgevangen. De kosten daarvan zullen worden verhaald op degene tot wie het besluit tot sluiting is gericht.
Indien betrokkenen acuut op straat staan, binnen hun netwerk geen onderdak kunnen vinden, niet zelfredzaam zijn en geen financiële middelen hebben om ergens te overnachten, kunnen zij zich melden bij een regionale daklozenopvang.
Belanghebbende(n) kan (kunnen) een schriftelijk, gemotiveerd verzoek om opheffing van de sluiting indienen. Op basis van dit verzoek kan de sluiting worden opgeheven. Uit feiten en omstandigheden moet dan blijken dat er geen sprake (meer) is van (dreiging van) herhaling van de gedragingen die tot de sluiting hebben geleid.
Wanneer de sluitingstermijn is verstreken, zal in overleg met de eigenaar en/of bewoners een overdracht van de woning of het lokaal plaatsvinden. Indien er sprake is van ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde, dan komt het betreffende pand in aanmerking voor een verlenging van de duur van de sluiting. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen het beheer van het pand over te nemen.
Hieronder volgt een opsomming van gedragingen rondom de oplegging en uitvoering van een sluiting die strafbaar zijn gesteld:
Bijlage I Relevante wetsartikelen
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
Indien naar het oordeel van Onze Minister handelingen als bedoeld in artikel 2 of 3 ten aanzien van een middel onverwijld moeten worden verboden en de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste of tweede lid niet kan worden afgewacht, kan het middel daartoe bij ministeriële regeling worden aangewezen. Onze Minister draagt ervoor zorg dat tegelijk met de vaststelling van deze ministeriële regeling het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur met dezelfde inhoud ter beoordeling aan de ministerraad wordt aangeboden. De ministeriële regeling blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de algemene maatregel van bestuur waarbij het betreffende middel wordt aangewezen in werking treedt, doch uiterlijk tot een jaar na het inwerkingtreden van de regeling.
Artikel 10 lid 4 en lid 5 Opiumwet
Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.