Organisatie | Bunnik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Gemeente Bunnik, 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Gemeente Bunnik, 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage Kinderopvang afwegingsmodel |
Geen
artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-10-2021 | nieuwe regeling | 21-09-2021 |
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de gemeentelijke inzet om:
- toezicht te houden op de kwaliteit van de kinderopvang;
- te beslissen op aanvragen tot exploitatie en wijzigingsverzoeken voor kinderopvang;
- te handhaven naar aanleiding van het niet naleven van voorschriften van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving;
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle gastouderbureaus, voorzieningen voor kinderopvang en gastouderopvang binnen de gemeente Bunnik.
Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang gemeente Bunnik.
Hieronder vindt u definities van de belangrijkste in dit beleid voorkomende termen. Voor alle (overige) definities wordt aangesloten bij de definities zoals deze zijn gegeven in de Wet Kinderopvang en onderliggende regelgeving.
In dit beleidsstuk is vastgelegd hoe het beleid is dat het college van burgemeester en wethouders van gemeente FORMTEXT Bunnik voert met betrekking tot de gemeentelijke taken die voortvloeien uit de Wet kinderopvang.
Het vastleggen van dit beleid draagt bij aan:
een transparante werkwijze, omdat houders, ouders, toezichthouders en andere belanghebbenden vooraf geïnformeerd zijn over de mogelijkheden en bevoegdheden van het college;
rechtsgelijkheid, door het vastleggen van beleidsregels die voor iedereen van toepassing zijn
Allereerst wordt de gemeentelijke integrale visie op handhaving en de relatie met het dossier kinderopvang toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op de verschillende mogelijkheden binnen het toezicht, waaronder herstelaanbod en risico gestuurd toezicht. Daarna wordt uitgelegd hoe een aanvraag tot exploitatie afgehandeld wordt. Als laatste gaat het college in de beleidsregels in op de verschillende mogelijkheden voor handhaving bij het niet naleven van de kwaliteitseisen. Hierin wordt aangegeven welke strategie gevolgd wordt. Daarbij wordt per niet nageleefde kwaliteitseis bepaald welke handhaving daarop volgt, waarbij het afwegingsmodel richting geeft.
In het afwegingsmodel (in de bijlage) is vastgelegd:
of er een boete kan worden opgelegd en de hoogte daarvan;
2.3. Landelijke en gemeentelijke ontwikkelingen
De Wet kinderopvang is sinds 2005 van toepassing. Sindsdien is het speelveld volop in beweging. Zo bestaan er sinds 2018 geen peuterspeelzalen meer. Ook is er in datzelfde jaar een personenregister kinderopvang ingevoerd om continue screening in de kinderopvang te versterken.
Daarnaast is in 2018 en 2019 de wetgeving dankzij de (wijzigings-) Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang behoorlijk aangepast. Er is hard gewerkt aan efficiëntere toezicht en handhaving.
De focus in het nieuwe beleid richt zich op het toezicht van de kwaliteit van de kinderopvang en op
een handhavingsbeleid waarbij maatwerk uitgangspunt is. Met 'meer toezicht waar nodig, minder
waar mogelijk' wordt het toezicht efficiënter. Handhaving is daarbij het sluitstuk en wordt ingezet als
toezicht niet tot het gewenste resultaat leidt.
Dit alles heeft ertoe geleid dat gemeente FORMTEXT Bunnik de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Bunnik 2018 intrekt en het beleid herziet in deze Beleidsregels uitvoering gemeentelijke taken Wet kinderopvang gemeente Bunnik.
3. Kader, visie, ambitie en speerpunten
Aan kinderopvang worden kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen staan in de Wet kinderopvang (Wko) en in de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen en aanverwante regelingen.
De regelgeving stelt kwaliteitseisen aan de volgende onderwerpen (in de GGD rapportages ook wel domeinen genoemd):
registratie, wijzigingen en administratie;
De Wko bepaalt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor toezicht op en handhaving van deze eisen. De GGD is bij wet de aangewezen toezichthouder voor kinderopvang. Het college heeft de directeur publieke gezondheid van de GGD aangewezen als toezichthouder.
De Inspectie van het Onderwijs is de tweedelijns toezichthouder en controleert jaarlijks of de gemeente haar wettelijke taken met betrekking tot de registervoering en de uitvoering van het toezicht, goed uitvoert.
De gemeente Bunnik heeft de volgende integrale visie op handhaving.
Wanneer geconstateerd wordt dat een kwaliteitseis niet nageleefd wordt grijpt de gemeente actief in met een handhavingsmaatregel. Feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan worden daarbij meegewogen.
De handhaving is gericht op structureel herstel van de kwaliteit van de kinderopvang. Dit betekent
dat het toepassen van een handhavingsmaatregel erop gericht is om de overtreding op te heffen
en er tevens aan bijdraagt dat de tekortkomingen structureel opgelost blijven.
Indien van toepassing, bijvoorbeeld bij overtredingen die een grote impact op de kwaliteit van de
kinderopvang hebben, kan het college een bestuurlijk boete opleggen.
Goede kinderopvang draagt bij aan een goede start voor kinderen in de maatschappij. In het belang van kwalitatief goede kinderopvang zijn in de Wet kinderopvang en lagere wetgeving kwaliteitseisen vastgelegd. De GGD voert als toezichthouder inspecties. De gemeente ziet toe op naleving van
deze eisen uit de wet. De eisen prikkelen enerzijds om goede kwaliteit te leveren en bieden anderzijds ruimte voor maatwerk. De samenwerking tussen de houder, toezichthouder en gemeente is vanuit vertrouwen.
De gemeente Bunnik vindt kwaliteit in de kinderopvang van groot belang en geeft aan
bepaalde kwaliteitseisen extra aandacht. Dit kan gerealiseerd worden door bijvoorbeeld intensiever toezicht op voorschriften die al onderdeel uitmaken van het onderzoek, maar ook door extra (aanvullende) voorschriften in het onderzoek op te nemen. Op deze wijze krijgt de gemeente een
beter beeld van de kwaliteit van de kinderopvang en waar nodig kan handhaving ingezet worden.
Zodoende draagt de gemeente bij aan de kwaliteit van de kinderopvang.
De speerpunten van de gemeente Bunnik zijn wettelijke voorschriften waarbij het direct belang van het kind in het geding is:
De toezichthouder kinderopvang van de GGD komt jaarlijks op alle kindercentra en gastouderbureaus en ziet wat daar in de dagelijkse praktijk gebeurt. Daarnaast onderzoekt de toezichthouder middels een steekproef van de in het LRK geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang, een deel van deze voorzieningen. De toezichthouder fungeert daarmee als de ogen en oren van de gemeente. Hij onderzoekt de naleving van de kwaliteitseisen en adviseert de gemeente over deze naleving.
De toezichthouder geeft geen advies aan de houder maar kan wel toelichten wat er wordt getoetst en waarom.
De bevindingen tijdens een onderzoek en het oordeel van de toezichthouder worden in een inspectierapport vastgelegd. Deze inspectierapporten geven een beeld van de kwaliteit van de voorziening. De rapporten worden openbaar gemaakt in het LRK.
4.2. Risicogestuurd en onaangekondigd toezicht
Om een goed beeld te krijgen van een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang, vinden de onderzoeken (met uitzondering van het onderzoek voor registratie) in principe onaangekondigd plaats.
Daarnaast wordt het toezicht op kindercentra en gastouderbureaus die daarvoor in aanmerking komen, risicogestuurd uitgevoerd. Dit betekent meer toezicht waar het nodig is, minder waar het kan. Om hier invulling aan te geven wordt door de toezichthouder een risicoprofiel opgesteld of aangepast na ieder (daarvoor relevant) onderzoek. Aan de hand hiervan wordt de intensiviteit van het daarna volgende toezicht bepaalt.
De gemeente Bunnik en de GGD werken met de werkwijze herstelaanbod. Door te werken met herstelaanbod verwacht de gemeente dat een overtreding sneller beëindigd wordt. Dit komt de kwaliteit van de kinderopvang ten goede en de gemeente hoeft minder handhaving in te zetten.
Een herstelaanbod is het aanbod van de toezichthouder kinderopvang aan de houder om binnen de door de toezichthouder gestelde tijd een geconstateerde overtreding te herstellen. Dit gebeurt vóórdat het conceptrapport wordt opgesteld.
Het herstelaanbod kan aangeboden worden bij alle type voorzieningen, bij een onderzoek na registratie, een jaarlijks onderzoek en een incidenteel onderzoek. Het wordt niet aangeboden bij een onderzoek voor registratie of bij een nader onderzoek.
Elke overtreding kan in aanmerking komen voor herstelaanbod. De toezichthouder beoordeelt of de aard en omstandigheid zich leent voor herstelaanbod. De periode tot herstel is maximaal 4 weken. De toezichthouder schrijft in het inspectierapport het verloop van het aanbod. De houder is niet verplicht om van het aanbod gebruik te maken.
In opdracht van de gemeente Bunnik geeft de GGD geen herstelaanbod bij:
De gemeente weegt de oorspronkelijke overtreding en de resultaten van herstelaanbod mee bij haar beslissing om wel of niet te handhaven. Meer informatie hierover staat in paragraaf 6.5 Handhaving na herstelaanbod. Een herstelaanbod van de toezichthouder is geen besluit in
de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), er kan geen bezwaar tegen worden gemaakt.
Indien de toezichthouder tijdens een onderzoek een situatie tegenkomt waarin het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder zelf ingrijpen. Dit gebeurt met een schriftelijk bevel. Dit bevel heeft een geldigheidsduur van 7 dagen. In het bevel geeft de toezichthouder aan wat de overtreding(en) is/zijn en welke actie de houder moet ondernemen en binnen welke termijn dit dient te gebeuren.
De toezichthouder informeert de gemeente over het opgelegde schriftelijk bevel. Hierdoor is de gemeente tijdig op de hoogte om eventueel vervolgstappen (zoals verlenging van het schriftelijk bevel) te nemen.
In de volgende gevallen is wettelijk een aanvraag tot exploitatie vereist:
Hiervoor geldt de wettelijke afhandelingstermijn van 10 weken (artikel 7, lid 3 en lid 4 Besluit Landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang, Besluit LRK, in verbinding met artikel 1.46, lid 1, Wko). Zie hierna.
Voor wijzigingen van de registratiegegevens van de voorziening als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid van het Besluit landelijk register kinderopvang (LRK), zoals bijvoorbeeld wijziging van de houder, geldt een onverwijlde meldingsplicht aan het college, waarbij de houder verzoekt om de gegevens te wijzigen. Voor dat verzoek geldt een afhandelingstermijn van 8 weken (artikel 7, lid 1 en 2 Besluit LRK in verbinding met artikel 1.47, lid 1, Wko en artikel 4:13, lid 2 Algemene wet
Voor verhuizing van een gastouderbureau geldt de meldplicht en het verzoek tot wijziging van de adresgegevens.
Een nieuwe kinderopvangvoorziening mag pas in exploitatie genomen worden nadat het college met een beschikking positief heeft besloten op de aanvraag, op een in dat besluit vastgestelde specifieke datum. Daarna wordt de voorziening in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) geregistreerd. De beslistermijn van 10 weken kan in bepaalde situaties nog verlengd worden. Het is dus van belang dat de houder een aanvraag tijdig voor de gewenste startdatum indient. Een aanvraag wordt ingediend middels een door de rijksoverheid vastgesteld aanvraagformulier, te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
Zonder, of voordat positief op de aanvraag is besloten mag een kinderopvangvoorziening niet geëxploiteerd worden. Indien dit toch gebeurt, wordt dit ook wel aangeduid met illegale kinderopvang. De gemeente Bunnik treedt streng op tegen illegale opvang. Illegale opvang is op grond van de Wet Economische Delicten strafbaar en reden voor aangifte bij het Openbaar Ministerie1 of het opleggen van een bestuurlijke boete door de gemeente.
Ook bij een kinderopvangvoorziening waarvan de exploitatiebeschikking is ingetrokken en die desondanks in exploitatie blijft, is sprake van illegale opvang met dezelfde gevolgen als hiervoor beschreven.
De gemeente wil dat er direct vanaf de start van de exploitatie van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang dat er verantwoorde en kwalitatief goede opvang geboden wordt. Voor een gastouderbureau geldt dat deze direct vanaf de start de werkzaamheden zo moet kunnen uitvoeren dat zowel het gastouderbureau als de door het gastouderbureau te begeleiden gastouders, aan de kwaliteitseisen voldoen. De gemeente laat daarom alle nieuwe aanvragen tot exploitatie uitgebreid toetsen door de GGD.
De toezichthouder zal bij het onderzoek voor registratie toetsen of er voldoende vertrouwen is dat er vanaf datum van exploitatie kwalitatief goede opvang of begeleiding geboden wordt. Uitgangspunt hierbij is dat al bij de aanvraag tot exploitatie (voor zover mogelijk) alle eisen beoordeeld worden. Aanvullend kan een gesprek met de houder duidelijkheid geven of hij ‘redelijkerwijs aan de kwaliteitseisen’ zal gaan voldoen. Op basis van dit totaal onderzoek vormt de toezichthouder een oordeel over de aanvraag tot exploitatie.
De gemeente neemt in de beoordeling van de exploitatieaanvraag de kwaliteit van andere kinderopvangvoorzieningen van de houder en de daarbij behorende handhavingshistorie mee. Voortdurende, ernstige en/of vele overtredingen op deze voorzieningen vormen een indicatie voor de naleving van de kwaliteitseisen op een nieuwe voorziening. Signalen buiten het advies van de toezichthouder kunnen eveneens meewegen in de beoordeling van de aanvraag.
De gemeente kijkt naast de beoordeling op de eisen vanuit de Wet kinderopvang, bij een exploitatie aanvraag ook naar andere vergunningen die van belang zijn voor de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen. De gemeente Bunnik vindt het van groot belang dat wanneer een kinderopvangvoorziening start met exploiteren, ook aan de andere benodigde eisen gesteld aan bijvoorbeeld het brandveilig gebruik, de bouw (het gebouw) en de bestemming is voldaan.
Op basis van het onderzoek voor registratie neemt de gemeente een beslissing op de aanvraag. In de beslissing op de aanvraag wordt aangegeven vanaf welke datum de exploitatie mag starten.
5.1.4. Onderzoek na registratie
Binnen drie maanden na de registratiedatum beoordeelt de toezichthouder of de kinderopvangvoorziening (niet zijnde een voorziening voor gastouderopvang) in de praktijk aan de kwaliteitseisen voldoet. Hierbij wordt met name gekeken naar de uitvoeringspraktijk van het veiligheids-, gezondheids- en pedagogisch beleid, de inzet van het personeel en de wijze waarop de kinderen worden opgevangen.
5.1.5. Mogelijkheden na afwijzing aanvraag tot exploitatie
Wanneer een aanvraag tot exploitatie is afgewezen, kan de houder een nieuwe aanvraag indienen. Om een nieuwe aanvraag in behandeling te kunnen nemen, moet er sprake zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Deze moeten door de houder bij de nieuwe aanvraag worden vermeld. Alleen als dat het geval is, wordt een nieuwe aanvraag in behandeling genomen.
Een kindercentrum of gastouderbureau dat wordt overgenomen, is veelal al in exploitatie en er worden kinderen opgevangen/bemiddeld.
Het is voor de continuïteit daarom van groot belang dat de oude en nieuwe eigenaar samen een overname goed regelen. Een houderwijziging wordt gemeld middels een door de rijksoverheid vastgesteld wijzigingsformulier. Deze formulieren zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
De gemeente Bunnik hanteert de volgende uitgangspunten bij een overname:
5.3. Verhuizing 5.3.1. Verhuizing van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang
Wanneer een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang verhuist moet dit in behandeling worden genomen als zijnde een nieuwe aanvraag tot exploitatie.
Bij de gemeente wordt ingediend:
5.3.2. Verhuizing van een gastouderbureau
Wanneer een gastouderbureau (GOB) verhuist, geldt een andere procedure. Wettelijk is vastgelegd dat een GOB geen nieuwe aanvraag tot exploitatie hoeft in te dienen wanneer het adres van een GOB wijzigt.
Bij de gemeente wordt ingediend:
Indien de verhuizing naar een andere gemeente is, moet het wijzigingsverzoek gestuurd worden naar de huidige gemeente van vestiging. Deze stuurt het verzoek door (na verwerking in het LRK), waarna de beoogde gemeente van vestiging een besluit zal nemen over het verzoek. Die gemeente kan de GGD vragen advies uit te brengen over het verzoek alvorens dat besluit te nemen.
Het college is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving en kan een handhavingsbesluit nemen indien is geconstateerd dat de kwaliteitseisen niet nageleefd zijn. Dit zal doorgaans blijken uit de inspectierapporten van de GGD. Het niet naleven van de kwaliteitseisen kan echter ook door de gemeente zelf worden geconstateerd. In beide gevallen zal de gemeente in principe handhaven.
De Wet kinderopvang verplicht gemeenten om na het onherroepelijk worden van een handhavingsbesluit, deze te publiceren in het LRK. Een handhavingsbesluit is pas onherroepelijk wanneer de procedures met betrekking tot bezwaar en beroep ten aanzien van dat besluit zijn afgerond. Hoe in bezwaar en/of beroep gegaan kan worden, wordt bij ieder besluit bekend gemaakt aan de ontvanger.
De gemeente heeft een beginselplicht tot handhaven. De wet en regelgeving is hiervoor de basis en in dit gemeentelijk beleid wordt hier invulling aan gegeven. Goed handhaven betekent echter ook dat het college oog heeft voor de specifieke situatie van het geval. Individuele omstandigheden - verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet geven van een maatregel nadat geconstateerd is dat een kwaliteitseis niet is nageleefd. Dat doet recht aan het feit dat niet alle situaties ‘standaard’ zijn. Handhaven is maatwerk.
6.1.1. Herstellend en/of bestraffend handhaven
Het college beschikt over een aantal wettelijke handhavingsinstrumenten:
- Herstellend: betekent dat de gemeente de houder er toe aanzet de overtreding van een kwaliteitseis op te heffen, opgeheven te houden en of een dreigende overtreding te
voorkomen (last onder dwangsom en last onder bestuursdwang, artikel 5:2, lid 1,
- Bestraffend: betekent dat de gemeente een bestuurlijke boete geeft voor bepaalde
overtredingen (artikel 1.72 Wko in verbinding met artikel 5:2, lid 1, onderdeel c, Awb)
Herstellend en bestraffend wordt in Bunnik naast elkaar ingezet.
- Een schriftelijke aanwijzing, tevens gericht op herstel (artikel 1.65 Wko).
In beginsel start een herstellend handhavingstraject met een aanwijzing met een hersteltermijn.
Na de hersteltermijn vindt een nader onderzoek plaats.
Blijkt uit het nader onderzoek dat de kwaliteitseis(en) nog niet of niet volledig worden nageleefd en/of is er vrees voor herhaling van de overtreding(en), dan zal er een afweging plaatsvinden over een vervolgstap in de handhaving. Dit is doorgaans het opleggen van een last onder dwangsom.
Leidt ook deze stap niet tot (volledige) naleving dan zal wederom een afweging over een vervolgstap plaatsvinden. In dat geval ligt een verhoogde last onder dwangsom of een exploitatieverbod voor de hand. Het uiterste middel binnen een herstellend traject is het intrekken van de toestemming tot exploitatie.
Naast een herstellend traject kan er zoals in 6.1.1. beschreven is, kan ook een bestraffend traject worden ingezet. Dit is een bestuurlijke boete. De boete kan opgelegd worden voor het overtreden van een bepaalde kwaliteitseis. Ook kan de boete opgelegd worden voor het niet opvolgen van een aanwijzing, een bevel of exploitatieverbod, het niet meewerken aan een vordering van de toezichthouder, illegale opvang of het niet tijdig doorgeven van een wijziging.
Voor de herstellende handhaving zijn dit onder andere de volgende afwegingen:
Bij overtredingen met een herhaalkans op korte termijn kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de dagelijkse inzet van beroepskrachten. Een voorbeeld van een overtreding waar na herstel weinig herhaalkans is op korte termijn, is een pedagogisch beleidsplan. Immers als het product eenmaal aangepast is, is de overtreding meteen “blijvend” verholpen en is er weinig risico op herhaling. Totdat de praktijk of de regelgeving wijzigt en het pedagogisch beleidsplan aangepast dient te worden. Hierbij kan gedacht worden aan de drie uursregeling.
Als er veel overtredingen tegelijk zijn, dan wordt de afweging gemaakt of er alles bij elkaar nog sprake is van verantwoorde kinderopvang. Als dat niet het geval is, dan zal de handhaving sneller richting een (tijdelijk) exploitatieverbod kunnen gaan. Veel overtredingen ineens is mede bepalend voor de keuze voor de in te zetten
De gemeente beseft dat er weleens sprake kan zijn van een overtreding, maar gaat er daarbij vanuit dat de houder direct maatregelen treft gericht op een zo spoedig mogelijk herstel van de overtreding. De gemeente is dan ook extra streng in geval van herhaalde overtreding van dezelfde eis (recidive). In geval van recidive zal de gemeente zwaarder sanctioneren. Er zal een kortere hersteltermijn worden gehanteerd en/of een zwaardere handhavingsmaatregel worden ingezet. In geval van een boete zal het boetebedrag verhoogd worden.
6.1.4. Hersteltermijn/begunstigingstermijn
De gemeente geeft de houder bij een op herstel gericht handhavingsmaatregel altijd een termijn om de overtreden kwaliteitseis alsnog na te leven. Dit heet de herstel- of de begunstigingstermijn. De hersteltermijn of begunstigingstermijn van een herstellende maatregel is afgestemd op een redelijke tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen. Bij de bepaling van de termijn wordt rekening gehouden met de aard en de ernst van de overtreding, waarbij het uitgangspunt is dat de overtreding zo spoedig mogelijk moet worden opgeheven. Zo zullen overtredingen die direct invloed hebben op de kwaliteit van de opvang en daarmee de veilige en gezonde omgeving, of die direct invloed hebben op de ontwikkeling van de kinderen, over het algemeen een korte hersteltermijn kennen.
Als uitgangspunt worden door de gemeente Bunnik de volgende termijnen gehanteerd:
De houder is al op de hoogte van de overtreding(en) vanaf het moment dat het definitieve rapport wordt gepubliceerd. Vervolgens vraagt de beoordeling van de gemeente een zekere termijn. De
bovengenoemde termijnen gelden pas met ingang van de door de gemeente formeel
bekendgemaakte handhavingsmaatregel en zullen daarom in beginsel toereikend (moeten) zijn voor de houder.
De hersteltermijn zal met deze uitgangspunten bij elk handhavingsbesluit aan de hand van de specifieke situatie worden bepaald.
De gemeente kan de volgende herstellende en bestraffende handhavingsmiddelen inzetten:
Niet ieder middel is in iedere situatie geschikt om in te zetten. De gemeente kiest altijd het meest passende middel.
Hieronder volgt een toelichting op de diverse middelen die de gemeente FORMTEXT Bunnik zal inzetten.
Indien de gemeente het informele middel overleg en overreding toepast bevestigt zij schriftelijk aan de houder wat er is overeen gekomen. Dit voorkomt dat er later misverstanden ontstaan.
Het college hanteert de (schriftelijke) waarschuwing als een ‘milde maatregel’, meestal ter vervanging van de punitieve maatregel (de boete). Een waarschuwing kan worden gegeven bij overtredingen met een laag risico, die voor het eerst in twee jaar tijd voorkomen bij een houder. Het
herstel van de overtreding wordt in dat geval in een eerstvolgend regulier onderzoek van de GGD gecontroleerd, er volgt geen apart/extra (nader) onderzoek. Dat is zowel voor de houder als voor de gemeente efficiënt en minder belastend.
De waarschuwing is niet gebaseerd op een wettelijk voorschrift en is ook geen voorwaarde voor een eventueel daarop volgende sanctie. Uit vaste rechtspraak volgt dat er daarom geen bezwaar tegen gemaakt kan worden.
De aanwijzing wordt door de gemeente FORMTEXT Bunnik doorgaans ingezet als eerste stap in het handhavingstraject. In een aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen moeten worden. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn. Afhankelijk van de ernst en/of de gevolgen van de overtreding en de tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen, zal deze hersteltermijn korter of langer zijn.
Na afloop van de hersteltermijn kan de gemeente de GGD opdracht geven om een nader onderzoek uit te voeren om te beoordelen of de overtreding van de kwaliteitseis is beëindigd.
6.2.2 De last onder dwangsom (LOD)
De last onder dwangsom is een herstelmaatregel die doorgaans wordt gegeven na het niet opvolgen van een aanwijzing. Of indien in het verleden al eerder een aanwijzing voor eenzelfde overtreding gegeven is.
Met een last onder dwangsom krijgt een houder wederom de plicht (last) opgelegd om een overtreding van een kwaliteitseis te herstellen binnen een aangegeven (begunstigings-)termijn en daarna hersteld te houden.
Na afloop van de begunstigingstermijn geeft de gemeente de GGD opdracht om te controleren of de houder aan de last heeft voldaan. Wanneer de houder niet of niet op tijd herstelt verbeurt de dwangsom van rechtswege en moet de houder deze van rechtswege betalen.
De gemeente stelt de hoogte van de dwangsom als volgt vast :
Het bedrag is gelijk aan het bedrag dat in het afwegingsmodel staat genoemd als boete.
Een dwangsom kan worden opgelegd:
Hierbij wordt na de hersteltermijn per in het besluit aangegeven periode beoordeelt of wel of niet aan de last is voldaan en of deze derhalve is verbeurt of niet. Ook deze vorm is aan een maximum bedrag verbonden. Deze wordt ook in het besluit genoemd. Deze vorm van de last onder dwangsom wordt bij zogenaamde voortdurende overtredingen opgelegd. Dat zijn overtredingen die onafgebroken gedurende een langere periode aanhouden, zoals dat bijvoorbeeld bij een beleidsdocument het geval kan zijn.
Het betalen van de dwangsom kan voorkomen worden door tijdig herstellen en hersteld houden van de overtreding.
De houder waaraan een last onder dwangsom is opgelegd, kan, indien een jaar nadat de last van kracht is geworden geen overtreding van de betreffende kwaliteitseis is geconstateerd, verzoeken om de last op te heffen.
6.2.3. Last onder bestuursdwang (LOB)
Bij een last onder bestuursdwang neemt de gemeente bepaalde maatregelen om de overtreding van de kwaliteitseis op te heffen. De kosten die hierbij gemaakt worden zijn voor rekening van de houder. De gemeente handelt overeenkomstig de daarvoor geldende regels, opgenomen in
Bij een exploitatieverbod verbiedt de gemeente de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel vanwege de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen.
De gemeente FORMTEXT Bunnik kan een houder in de volgende gevallen een exploitatie verbod op leggen:
Bij het exploitatieverbod stelt de gemeente een maximale termijn. Dit is geen hersteltermijn zoals eerder in paragraaf 6.2.4. beschreven.
Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing heeft opgevolgd, dient hij de gemeente daarover schriftelijk te berichten. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. De gemeente kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wko en onderliggende regelgeving. Hierna informeert de gemeente de houder of het verbod nog blijft gelden.
Indien bij het verstrijken van de gestelde termijn de kwaliteitseisen niet voldoende worden nageleefd, volgt het besluit tot intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ook zelf verzoeken de gemeente de gegeven toestemming tot exploitatie in te trekken.
6.2.5 Intrekken toestemming tot exploitatie in vervolg op handhaving
Er zijn verschillende gronden waarop, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan worden ingetrokken:
Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is een uiterste handhavingsmiddel. De gemeente zal in de basis een zo licht mogelijk handhavingsmiddel inzetten om het doel (herstel) te bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie vanwege het niet of niet langer voldoen aan de wettelijke voorschriften wordt ingezet wanneer eerder ingezette handhavingsmiddelen zoals een aanwijzing, last onder dwangsom of een exploitatieverbod niet het beoogde (blijvende) herstellende effect hebben.
Wanneer de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, wordt de voorziening uit het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) verwijderd. Dit betekent dat er geen sprake meer is van kinderopvang in de zin van de wet. Er mag geen opvang of bemiddeling meer plaatsvinden. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale opvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
De gemeente publiceert het intrekken van de toestemming tot exploitatie en de uitschrijving uit het LRK in de gemeenteberichten (niet wanneer dit een voorziening voor gastouderopvang betreft).
6.2.6 De bestuurlijke boete (hierna: boete)
Een boete bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. Een boete kan gelijktijdig opgelegd worden met een aanwijzing, een last onder dwangsom of een exploitatieverbod.
Een boete is onvoorwaardelijk en moet altijd worden betaald. Het is, in tegenstelling tot de andere hierboven behandelde maatregelen, een punitieve (bestraffende) sanctie. De boete verschilt daarin van de dwangsom. Bij de dwangsom kan het betalen van het bedrag namelijk worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij de boete is dat niet het geval.
Een boete kan door het college worden opgelegd bij:
Een boete wordt in beginsel door het college opgelegd bij:
Hoogte van een boete en grootte van de organisatie
De Wet kinderopvang geeft de gemeente de bevoegdheid om voor een overtreding / het niet naleven van een kwaliteitseis uit de Wko een boete op te leggen van maximaal €45.000. Voor de hoogte van boetes zijn in het afwegingsoverzicht normbedragen opgesteld.
Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving. Gemeente Bunnik hanteert daarom vier categorieën waar de boetebedragen op worden afgestemd:
Ad 1. Voor een grote organisatie geldt het volledige normbedrag zoals opgenomen in het afwegingsmodel handhaving (zie bijlage).
Ad 2. Voor een middelgrote organisatie is twee derde van het normbedrag de richtlijn.
Ad 3. Voor een kleine organisatie is dat één derde deel.
Ad 4. Voor voorzieningen voor gastouderopvang is dat één vijfde deel van het normbedrag. Dit geldt niét voor die voorwaarden in het afwegingsmodel waar specifiek gastouder staat vermeld. Daar is de hoogte van de som al afgestemd op deze voorziening.
Bij de bepaling van de grootte van de organisatie is de registratie in het LRK op het moment van begaan van de overtreding het uitgangspunt. Hierbij wordt over gemeentegrenzen heen gekeken.
Na bepaling van de categorie en het bijbehorende normbedrag kan er een verlaging of verhoging van het bedrag van toepassing zijn, afhankelijk de ernst van het feit de verwijtbaarheid of de omstandigheden van het geval, de eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden.
De gemeente Bunnik verhoogt de boete indien de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hiervan kan sprake zijn onder andere bij :
Herhaalde overtredingen (recidive)
Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van:
Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te verhogen wanneer hier aanleiding toe is. Bij recidive wordt de bestuurlijke boete in beginsel als volgt verhoogd:
Wanneer er meerdere overtredingen zijn waar een boete voor wordt opgelegd, worden de bedragen
6.3. Handhaving na herstelaanbod
Wanneer er herstelaanbod heeft plaatsgevonden, kan dit van invloed zijn op de handhaving die de gemeente inzet op de overtredingen die primair door de toezichthouder geconstateerd zijn.
Wanneer het herstelaanbod niet gedaan is, of wanneer de houder het niet aangenomen heeft, wordt dit niet gezien als verzwarende omstandigheid voor de handhaving.
6.3.1. Herstelaanbod gedaan met positief resultaat
Na herstelaanbod heeft de toezichthouder geconstateerd dat de overtreding is verholpen. Tijdens het eerste inspectiebezoek is deze overtreding van de wettelijke eisen echter wel geconstateerd. Dit kan voor het college reden zijn om een bestraffende sanctie (een bestuurlijke boete) op te leggen.
6.3.2 Herstelaanbod aangeboden maar geen (volledig) herstel
Als de overtreding na herstelaanbod niet (volledig) is opgelost, handhaaft de gemeente in principe conform het reguliere handhavingsbeleid.
6.4.1 Verjaring- en beslistermijnen
In de wet ( de Awb) zijn vervaltermijnen voor de boete opgenomen. De bevoegdheid om een boete
op te leggen vervalt naar verloop van 5 jaar (bij boete hoger dan € 340,00) nadat de overtreding heeft plaatsgevonden en anders na 3 jaar nadat de overtreding heeft plaatsgevonden (artikel 5:45 Awb).
In artikel 5: 51 Awb is bepaald dat het college de beslissing om een boete op te
leggen binnen 13 weken na dagtekening van het (inspectie)rapport moet nemen. Dit is een
zogeheten termijn van orde. Dat betekent dat overschrijding ervan niet leidt tot het vervallen van de bevoegdheid om de boete op te leggen. Wel kan het voor de bestuursrechter reden zijn om de boete te matigen.
De gemeente wil daar als prikkel voor voortvarende en effectieve besluitvorming en in het belang
van de rechtszekerheid voor de houder, op vooruit lopen door de volgende matigingsstaffel te
Verstreken termijn na Matigingspercentage boete Bij bekendmaking
Inspectierapport bij beslissing binnen de termijn voornemen
26-39 weken 20 100 (afzien van boete)
39-52 weken 30 100 (afzien van boete)
In beginsel kan indien twee of meer voorschriften zijn overtreden, voor de overtreding van elk
afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke sanctie worden opgelegd (artikel 5:8 Awb). Een cumulatie
van sancties wordt door de wetgever echter onwenselijk geacht als door één gedraging twee of
meer voorschriften worden overtreden die naar hun strekking zo nauw samenhangen dat in feite
één overtreding wordt begaan (de zogenaamde eendaadse samenloop). In dat geval wordt de boete vastgesteld die past bij de in het afwegingsmodel opgenomen overtreding met de hoogste sanctie.
Bij meerdaadse samenloop (afzonderlijke voorschriften die los van elkaar kunnen worden
geschonden) kunnen de afzonderlijke in het afwegingsmodel opgenomen boetebedragen in
beginsel wel bij elkaar worden opgeteld. Als er toch enige samenhang bestaat kan dat in strijd zijn
met het evenredigheidsbeginsel, zie bijvoorbeeld deze uitspraak van de hoogste bestuursrechter in
Wko zaken (overweging 4.1): ECLI:NL:RVS:2018:1217. Van een dergelijke samenhang zou sprake kunnen zijn van gelijktijdige overtreden van de voorschriften opgenomen in artikel 1.48d, lid 3 en 1.50, lid 4 van de Wko. In dat geval zou de boete kunnen worden gematigd als bij eendaadse samenloop (zie hierboven).
6.4.3 Bijzondere omstandigheden
Er kan aanleiding bestaan om de hoogte van de boete te (verder) te matigen als de overtreder (de
houder) aannemelijk maakt dat de boete vanwege bijzondere omstandigheden te hoog is. De
grondslag daarvoor is te vinden in de Awb (artikel 5:46, lid 3). Het is aan de houder om bijzondere
omstandigheden aan te voeren en deze te onderbouwen.
Onverminderd het bepaalde in 6.2.6 kan de financiële situatie van de houder een bijzondere
omstandigheid zijn die reden geeft om tot (verdere) matiging over te gaan. Bijvoorbeeld als uit de
overgelegde stukken blijkt dat de houder niet in staat is de boete te betalen of daarmee de
bedrijfsvoering en de voortgang in het bestaan in gevaar komt.
6.5. Afzien van rapporteren overtredingen
Op grond van beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang https://wetten.overheid.nl/BWBR0032415/2020-07-11?VergelijkMet=BWBR0032415%3fg%3d2018-01-01%26v%3d0 (artikel 8) wordt indien de regels gesteld in artikel 7, lid 4 en artikel 16, lid 4 (3-uursregeling) of gesteld in artikel 9, lid 4 en lid 5 (regeling vaste beroepskrachten) van het Besluit kwaliteit kinderopvang niet zijn nageleefd, toch geen overtreding gerapporteerd door de toezichthouder als er sprake is van overmacht en het belang van het kind niet is geschaad, bezien in het bredere stabiliteitsbeleid van de houder.
In het inspectierapport dient de toezichthouder dan wel te rapporteren over de specifieke feiten en
omstandigheden op grond waarvan een situatie van overmacht aanwezig wordt geacht. Een
bestuurlijke sanctie is dan niet aan de orde.
Als er op deze onderdelen wel een overtreding wordt gerapporteerd dient bij de beoordeling van
een op te leggen bestuurlijke sanctie of een te geven aanwijzing, de feiten en omstandigheden
meegewogen te worden op grond waarvan geen overmachtssituatie als bedoeld in artikel 8 van de
beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang aanwezig wordt geacht.
Ik mis beleid over wel of geen inspectierapport als dit niet verplicht is (bij boete beneden de 340 euro) en beleid over de keuze tussen herstelsanctie of boete.
7.1 De beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Bunnik 2018, zoals vastgesteld door het college op 08-05-2018, in werking getreden op 24 juli 2018, worden ingetrokken.
7.2 Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang gemeente Bunnik.
7.3 Deze beleidsregels treden in werking op de dag na hun bekendmaking.