Organisatie | Goeree-Overflakkee |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Goeree-Overflakkee |
Citeertitel | Beleidsregel gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Goeree-Overflakkee |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Vervangt Beleidsregel handhaving Wet kinderopvang Goeree-Overflakkee
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-09-2021 | nieuwe regeling | 07-09-2021 | Z-21-135866/139083 |
Burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee;
gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste en vierde lid, 1.66 en 1.72, eerste lid, van de Wet kinderopvang;
besluiten vast te stellen de volgende Beleidsregel gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Goeree-Overflakkee.
Doelstelling van deze beleidsregel is vast te leggen hoe binnen de gemeente het beleid is met betrekking tot de gemeentelijke taken die voortvloeien uit de Wko. Er wordt invulling gegeven aan de uitoefening van de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om toezicht te houden op alle voorzieningen voor kinderopvang en waar nodig te handhaven. Het vastleggen van dit beleid draagt bij aan:
Burgemeester en wethouders vinden kwalitatief goede kinderopvang zeer belangrijk. Het uitvoeren van de toezichts- en handhavingstaken zien zij als essentiële voorwaarde om te komen tot kwalitatief goede kinderopvang. Dit houdt in geregistreerde kinderopvang die voorziet in een veilige en gezonde omgeving voor de op te vangen kinderen, waar vaste en vertrouwde personen bijdragen aan de persoonlijke en sociale ontwikkeling en de kinderen normen en waarden meegeven die in het onderwijs en in de maatschappij van belang zijn. Hierbij streven burgemeester en wethouders een goede relatie met de houder na en werken zij vanuit vertrouwen.
Burgemeester en wethouders zetten drie rollen in om te sturen op de kwaliteit van kinderopvang: die van vergunningverlener, toezichthouder en handhaver.
Toezicht en handhaving heeft als doel het waarborgen van veilige en kwalitatief goede kinderopvang en het effectief bijdragen aan naleving van de kwaliteitseisen. Om dit te bereiken houdt de GGD risicogestuurd toezicht op naleving van de kwaliteitseisen (meer waar nodig, minder waar kan) en richt de handhaving hiervan zich niet alleen op eenmalig herstel, maar op langdurige verbetering en voorkoming van recidive.
Als er sprake is van een overtreding dan is het uitgangspunt om actief in te grijpen met een handhavingsmaatregel. Feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan worden daarbij meegewogen. Het doel van het handhavend optreden is de overtreding te laten herstellen en te bestraffen indien nodig.
Artikel 8 Risicogestuurd en onaangekondigd toezicht
Het toezicht op kindercentra en gastouderbureaus die daarvoor in aanmerking komen, wordt risicogestuurd uitgevoerd. Dit betekent meer toezicht waar het nodig is, minder waar het kan. Om hier invulling aan te geven wordt door de toezichthouder een risicoprofiel opgesteld of aangepast na ieder (daarvoor relevant) onderzoek. Aan de hand hiervan wordt de intensiviteit van het daarna volgende toezicht bepaald.
De gemeente en de GGD werken met de werkwijze herstelaanbod. Door te werken met herstelaanbod verwacht de gemeente dat een overtreding sneller beëindigd wordt. Dit komt de kwaliteit van de kinderopvang ten goede. Een herstelaanbod is het aanbod van de toezichthouder kinderopvang aan de houder om binnen de door de toezichthouder gestelde tijd een geconstateerde overtreding te herstellen. De houder wordt in de gelegenheid gesteld om geconstateerde overtredingen voor afronding van het conceptrapport te beëindigen. Dit leidt tot snellere inzet van het herstel en een betere inschatting van de nalevingsbereidheid.
Elke overtreding kan in aanmerking komen voor herstelaanbod. De toezichthouder beoordeelt of de aard en omstandigheid zich leent voor herstelaanbod. De periode tot herstel is maximaal vier weken. De toezichthouder schrijft in het inspectierapport het verloop van het aanbod. De houder is niet verplicht om van het aanbod gebruik te maken.
Indien de toezichthouder tijdens een onderzoek een situatie tegenkomt waarin het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder zelf ingrijpen. Dit gebeurt met een schriftelijk bevel. Dit bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. In het bevel geeft de toezichthouder aan wat de overtreding(en) is/zijn, welke actie(s) de houder moet ondernemen en binnen welke termijn dit dient te gebeuren.
Artikel 11 Voorschoolse educatie
Voorschoolse educatie is een belangrijk instrument om kinderen met een achterstand extra ondersteuning te bieden voordat zij aan het basisonderwijs beginnen. De GGD inspecteert jaarlijks de basiskwaliteit van de voorschoolse educatie zoals vastgelegd in de Wko en heeft hierbij een signaalfunctie richting de Inspectie van het Onderwijs die toezicht houdt op de gehele voor- en vroegschoolse educatie (VVE).
Als bij inspectie blijkt dat de houder niet voldoet aan de eisen voorschoolse educatie gesteld bij of krachtens de Wko, dan treden burgemeester en wethouders handhavend op. Ook wordt de beleidsadviseur van de gemeente die betrokken is bij VVE geïnformeerd over de geconstateerde overtreding(en) en het hersteltraject. Bij overtredingen van Wko-overstijgende subsidievoorschriften voor voorschoolse educatie, maakt de beleidsadviseur afspraken met de houder over het opheffen van de tekortkoming. Dit alles kan ertoe leiden dat subsidie aan voorschoolse aanbieders lager wordt vastgesteld of zelfs wordt stopgezet.
Hoofdstuk 3 Aanvraag tot exploitatie
Om deze toestemming te verkrijgen dient de houder een aanvraag tot exploitatie in bij de gemeente waar de beoogd te exploiteren kinderopvangvoorziening zich bevindt. De beslistermijn is tien weken. Deze termijn kan in bepaalde situaties nog verlengd worden. Het is van belang dat de houder een aanvraag tijdig voor de gewenste startdatum indient.
Een aanvraag wordt ingediend middels een door de rijksoverheid vastgesteld aanvraagformulier, te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
Artikel 13 Illegale kinderopvang
Zonder, of voorafgaand aan de schriftelijke toestemming tot exploitatie mag een kinderopvangvoorziening niet geëxploiteerd worden. Indien dit toch gebeurt, wordt dit ook wel aangeduid met illegale kinderopvang. De gemeente treedt streng op tegen illegale opvang. Illegale opvang is op grond van de Wet op de economische delicten reden voor aangifte bij het Openbaar Ministerie1 of het opleggen van een bestuurlijke boete door de gemeente.
Artikel 14 Streng aan de Poort
De gemeente wil dat er direct vanaf de start van de exploitatie van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang verantwoorde en kwalitatief goede opvang geboden wordt. Voor een gastouderbureau geldt dat deze direct vanaf de start de werkzaamheden zo moet kunnen uitvoeren dat zowel het gastouderbureau als de door het gastouderbureau te begeleiden gastouders, aan de kwaliteitseisen voldoen. De gemeente laat daarom alle nieuwe aanvragen tot exploitatie uitgebreid toetsen door de GGD.
De toezichthouder zal bij het onderzoek voor registratie toetsen of er voldoende vertrouwen is dat er vanaf datum van exploitatie kwalitatief goede opvang of begeleiding geboden wordt. Uitgangspunt hierbij is dat al bij de aanvraag tot exploitatie (voor zover mogelijk) alle eisen beoordeeld worden. Aanvullend kan een gesprek met de houder duidelijkheid geven of hij ‘redelijkerwijs aan de kwaliteitseisen’ zal gaan voldoen. Op basis van dit totaal onderzoek vormt de toezichthouder een oordeel over de aanvraag tot exploitatie.
De gemeente neemt in de beoordeling van de aanvraag de kwaliteit van andere kinderopvangvoorzieningen van de houder en de daarbij behorende handhavingshistorie mee. Voortdurende, ernstige en/of veel overtredingen op deze voorzieningen vormen een indicatie voor de naleving van de kwaliteitseisen op een nieuwe voorziening. Signalen buiten het advies van de toezichthouder kunnen eveneens meewegen in de beoordeling van de aanvraag.
De gemeente kijkt naast de beoordeling op de eisen vanuit de Wko, bij een nieuwe aanvraag ook naar andere vergunningen die van belang zijn voor de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen. De gemeente vindt het van groot belang dat wanneer een kinderopvangvoorziening start met exploiteren, ook aan de andere benodigde eisen gesteld aan bijvoorbeeld het brandveilig gebruik, de bouw (het gebouw) en de bestemming is voldaan.
Artikel 15 Startdatum exploitatie
Op basis van het onderzoek voor registratie neemt de gemeente een beslissing op de aanvraag. In de beslissing op de aanvraag wordt aangegeven vanaf welke datum de exploitatie mag starten op grond van de Wko.
Artikel 16 Onderzoek na registratie
Binnen drie maanden na de registratiedatum beoordeelt de toezichthouder of de kinderopvangvoorziening (niet zijnde een voorziening voor gastouderopvang) in de praktijk aan de kwaliteitseisen voldoet. Hierbij wordt met name gekeken naar de uitvoeringspraktijk van het veiligheids-, gezondheids- en pedagogisch beleid, de inzet van het personeel en de wijze waarop de kinderen worden opgevangen.
Artikel 17 Mogelijkheden na afwijzing aanvraag tot exploitatie
Wanneer een aanvraag tot exploitatie is afgewezen, kan de houder een nieuwe aanvraag indienen. Om een nieuwe aanvraag te kunnen indienen, moet er sprake zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Deze moeten door de houder bij de nieuwe aanvraag worden vermeld. Alleen als dat het geval is, wordt een nieuwe aanvraag in behandeling genomen.
Een kindercentrum of gastouderbureau dat wordt overgenomen, is veelal al in exploitatie en er worden kinderen opgevangen/bemiddeld. Het is voor de continuïteit daarom van groot belang dat de oude en nieuwe eigenaar een overname samen goed regelen. Een houderwijziging wordt ingediend middels een door de rijksoverheid vastgesteld wijzigingsformulier. Deze formulieren zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
Artikel 19 Verhuizing van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang
Artikel 20 Verhuizing van een gastouderbureau
Als het om verhuizing naar een andere gemeente gaat, moet het wijzigingsverzoek gestuurd worden naar de huidige gemeente van vestiging. Deze stuurt het verzoek door (na verwerking in het LRK), waarna de beoogde gemeente van vestiging een besluit zal nemen over het verzoek. Die gemeente kan de GGD vragen advies uit te brengen over het verzoek alvorens dat besluit te nemen.
De gemeente heeft een beginselplicht tot handhaven en kan een handhavingsbesluit nemen als is geconstateerd dat de kwaliteitseisen niet nageleefd zijn. Dit zal doorgaans blijken uit de inspectierapporten van de GGD. Het niet naleven van de kwaliteitseisen kan echter ook door de gemeente zelf worden geconstateerd. In beide gevallen zal de gemeente in principe handhaven.
Bij handhaving hebben burgemeester en wethouders oog voor de specifieke situatie van het geval. Individuele omstandigheden - verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet geven van een maatregel nadat geconstateerd is dat een kwaliteitseis niet is nageleefd. Dat doet recht aan het feit dat niet alle situaties ‘standaard’ zijn. Handhaven is maatwerk.
De Wko verplicht gemeenten om na het onherroepelijk worden van een handhavingsbesluit, deze te publiceren in het LRK. Een handhavingsbesluit is pas onherroepelijk wanneer de procedures met betrekking tot bezwaar en beroep ten aanzien van dat besluit zijn afgerond. Hoe in bezwaar of beroep gegaan kan worden, wordt bij ieder besluit bekendgemaakt aan de ontvanger.
De gemeente vindt het van belang om het niet naleven van kwaliteitseisen (zoveel mogelijk) te voorkomen. In dit kader informeren wij houders over ons toezicht en handhavingsbeleid. Als een nieuwe houder zich wil vestigen binnen de gemeente zal een voorgesprek bij de aanvraag plaatsvinden. Tijdens het voorgesprek wordt besproken wat de verwachtingen eisen zijn bij het starten van een kinderopvang. Dit gesprek wordt in principe niet met nieuwe gastouders gehouden.
Bij de handhaving wordt de volgende escalatieladder wordt gebruikt:
Na de hersteltermijn vindt een nader onderzoek plaats. Blijkt uit het nader onderzoek dat de kwaliteitseis(en) nog niet of niet volledig worden nageleefd en/of is er vrees voor herhaling van de overtreding(en), dan zal er een afweging plaatsvinden over een vervolgstap in de handhaving. We blijven in gesprek met de houder en als het nodig blijkt kan worden overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Leidt ook deze stap niet tot (volledige) naleving dan zal wederom een afweging over een vervolgstap plaatsvinden. In dat geval ligt een verhoogde last onder dwangsom of een exploitatieverbod voor de hand. Het uiterste middel binnen een herstellend traject is het intrekken van de toestemming tot exploitatie.
Naast een herstellend traject kan er ook een bestraffend traject worden ingezet. Dit is een bestuurlijke boete. De boete kan opgelegd worden voor het overtreden van een bepaalde kwaliteitseis. Ook kan de boete opgelegd worden voor het niet opvolgen van een aanwijzing, een bevel of exploitatieverbod, het niet meewerken aan een vordering van de toezichthouder, illegale opvang of het niet tijdig doorgeven van een wijziging.
Artikel 25 Handhavingsafwegingen
Om te komen tot de uiteindelijke beoordeling van de situatie en de in te zetten handhaving worden meerdere afwegingen gemaakt om te bepalen of en zo ja welke actie nodig is. De beoordeling van de afwegingen kan leiden tot gemotiveerd afwijken van de reguliere escalatieladder. Voor de herstellende handhaving zijn dit onder andere de volgende afwegingen:
Artikel 26 Hersteltermijn/begunstigingstermijn
De gemeente geeft de houder bij een op herstel gericht handhavingsmaatregel altijd een termijn om de overtreden kwaliteitseis alsnog na te leven. Dit heet de herstel- of de begunstigingstermijn. De hersteltermijn of begunstigingstermijn van een herstellende maatregel is afgestemd op een redelijke tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen. Bij de bepaling van de termijn wordt rekening gehouden met de aard en de ernst van de overtreding, waarbij het uitgangspunt is dat de overtreding zo spoedig mogelijk moet worden opgeheven. Zo zullen overtredingen die direct invloed hebben op de kwaliteit van de opvang en daarmee de veilige en gezonde omgeving, of die direct invloed hebben op de ontwikkeling van de kinderen, over het algemeen een korte hersteltermijn kennen.
Als uitgangspunt worden door de gemeente de volgende termijnen gehanteerd:
maximaal zes maanden voor herstel van andere overtredingen die geen directe gevolgen hebben voor de veilige en gezonde omgeving van de kinderen.3.
De hersteltermijn zal met de in het voorgaande lid genoemde uitgangspunten bij elk handhavingsbesluit aan de hand van de specifieke situatie worden bepaald.
Artikel 27 Handhavingsmiddelen
Niet ieder middel is in iedere situatie geschikt om in te zetten. De gemeente kiest altijd het meest passende middel. Als de feiten en omstandigheden het toelaten zal de gemeente zich als eerste richten op een informeel herstellend traject. Mocht dat niet passend of effectief zijn, dan worden de formele trajecten ingezet.
De waarschuwing wordt doorgaans ingezet als eerste stap in het handhavingstraject. Deze maatregel maakt wel onderdeel uit van het handhavingstraject, maar heeft geen juridische gevolgen. In een waarschuwing wordt aangegeven op welke punten de kwaliteitseisen niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen moeten worden. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn.
In sommige situaties kan er ook voor worden gekozen om de hercontrole van de overtreden kwaliteitseis(en) bij de eerstvolgende reguliere inspectie te laten uitvoeren. Er volgt dan geen apart/extra onderzoek. Burgemeester en wethouders bepalen of de aard en de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden zich hiervoor leent. Daarbij wordt ook meegewogen of de houder direct gestart is met verbetermaatregelen en of deze eerder voldoende nalevingsbereidheid heeft getoond.
De aanwijzing wordt door de gemeente ingezet als eerste stap in het juridische handhavingstraject. Het is feitelijk een waarschuwing in de vorm van een besluit. Willen burgemeester en wethouders na een aanwijzing gaan handhaven, dan is er alsnog eerst een voornemen last onder dwangsom of een voornemen last onder bestuursdwang nodig. In een aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen moeten worden. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn.
Artikel 30 De last onder dwangsom
Met een LOD krijgt een houder wederom de plicht (last) opgelegd om een overtreding van een kwaliteitseis te herstellen binnen een aangegeven (begunstigings)termijn en daarna hersteld te houden. Na afloop van de begunstigingstermijn geeft de gemeente de GGD opdracht om te controleren of de houder aan de last heeft voldaan. Wanneer de houder niet of niet op tijd herstelt verbeurt de dwangsom van rechtswege en moet de houder deze van rechtswege betalen.
Een dwangsom kan worden opgelegd:
Per periode dat de last wordt overtreden. Hierbij wordt na de hersteltermijn per in het besluit aangegeven periode beoordeeld of wel of niet aan de last is voldaan en of deze derhalve is verbeurd of niet. Ook deze vorm is aan een maximumbedrag verbonden. Deze wordt ook in het besluit genoemd. Deze vorm van de LOD wordt bij zogenaamde voortdurende overtredingen opgelegd. Dat zijn overtredingen die onafgebroken gedurende een langere periode aanhouden, zoals dat bijvoorbeeld bij een beleidsdocument het geval kan zijn.
Artikel 31 Last onder bestuursdwang
Bij een last onder bestuursdwang (LOB) neemt de gemeente bepaalde maatregelen om de overtreding van de kwaliteitseis op te heffen. De kosten die hierbij gemaakt worden zijn voor rekening van de houder.
Artikel 32 Het exploitatieverbod
Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing heeft opgevolgd, dient hij de gemeente daarover schriftelijk te berichten. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. De gemeente kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wko en onderliggende regelgeving. Hierna informeert de gemeente de houder of het verbod nog blijft gelden.
Artikel 33 Intrekken toestemming tot exploitatie in vervolg op handhaving
Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is een uiterste handhavingsmiddel. De gemeente zal in de basis een zo licht mogelijk handhavingsmiddel inzetten om het doel (herstel) te bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie vanwege het niet of niet langer voldoen aan de wettelijke voorschriften wordt ingezet wanneer eerder ingezette handhavingsmiddelen zoals een aanwijzing, last onder dwangsom of een exploitatieverbod niet het beoogde (blijvende) herstellende effect hebben.
Wanneer de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, wordt de voorziening uit het LRK verwijderd. Dit betekent dat er geen sprake meer is van kinderopvang in de zin van de wet. Er mag geen opvang of bemiddeling meer plaatsvinden. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale opvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet op de economische delicten.
Artikel 34 De bestuurlijke boete
Een boete is onvoorwaardelijk en moet altijd worden betaald. Het is, in tegenstelling tot de andere hierboven behandelde maatregelen, een punitieve (bestraffende) sanctie. De boete verschilt daarin van de dwangsom. Bij de dwangsom kan het betalen van het bedrag namelijk worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij de boete is dat niet het geval.
Artikel 35 Hoogte van een boette en grootte van een organisatie
De Wko geeft de gemeente de bevoegdheid om voor een overtreding/ het niet naleven van een kwaliteitseis uit de Wko een boete op te leggen van maximaal € 45.000,00. Voor de hoogte van boetes zijn in het afwegingsmodel (zie bijlage) normbedragen opgesteld. Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijke uitgangspunten bij handhaving. De gemeente hanteert daarom vier categorieën waar de boetebedragen op worden afgestemd:
Artikel 36 Verzachtende en verzwarende omstandigheden
Na bepaling van de categorie en het bijbehorende normbedrag kan er een verlaging of verhoging van het bedrag van toepassing zijn, afhankelijk de ernst van het feit, de verwijtbaarheid of de omstandigheden van het geval. Dit zijn de eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden. De gemeente kan de boete verlagen als de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij het gedeeltelijk niet opvolgen van een aanwijzing.De gemeente kan de boete ook verhogen als de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan herhaling van de overtreding (recidive).
Artikel 37 Handhaving na herstelaanbod
In de basis wordt niet handhavend opgetreden wanneer er een herstelaanbod gedaan is met positief resultaat. De overtreding is immers verholpen. Bij bepaalde overtredingen is er gezien de aard van de overtreding meer risico op herhaling dan bij andere overtredingen. In die gevallen kan een handhavingstraject gestart worden ter voorkoming van herhaling van de overtreding(en).
Artikel 38 Onvoorziene gevallen/bijzondere omstandigheden
Burgemeester en wethouders kunnen bij onvoorziene gevallen/bijzondere omstandigheden gemotiveerd afwijken van deze beleidsregel.
Op overtredingen die zijn begaan voor inwerkingtreding van deze beleidsregel, blijft het beleid zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
Aldus vastgesteld op 7 september 2021 door
burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee,
secretaris, burgemeester,
W.M. van Esch mr. A. Grootenboer-Dubbelman
Bijlage 1 behorend bij Beleidsregel gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Goeree-Overflakkee
Last onder dwangsom per constatering2 | |||
Niet voldoen aan de definitie van kinderopvang, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau. | N.v.t, intrekken toestemming tot exploitatie is aan de orde. | ||
Start exploitatie voor ontvangst toestemming burgemeester en wethouders3 of voor de datum waarop burgemeester en wethouders bepaald hebben dat exploitatie mag aanvangen. | € 20.7504 | ||
Houder geeft wijziging van in het LRK opgenomen gegevens later door / niet door terwijl dit zou moeten gebeuren zodra de houder bekend is met deze wijziging. | |||
Niet nakomen van een vordering tot medewerking van de toezichthouder. | |||
Niet opvolgen van exploitatieverbod gegeven opgelegd op grond van art. 1.66 Wko. | |||
Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 167 Wet op het primair onderwijs. |
De houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt. | |||
De houder voldoet niet aan de eisen gesteld aan veilige en gezonde kinderopvang5. | |||
De houder voldoet niet aan de eisen mbt formatie en/of kwalificatie. | |||
De houder voldoet niet aan de eisen mbt de VOG’s en het personenregister kinderopvang. | |||
De houder voldoet niet aan de eis mbt de voertaal, taaleis VE en de taaleis BSO.. | |||
De houder voldoet niet aan het ouderadviesrecht / klachtrecht. | |||
De houder van het gastouderbureau voert aantoonbaar de kassiersfunctie en/of de verplicht gestelde gesprekken niet uit. | |||
Overtreding van art. 1.45 en 1.46 Wko is een misdrijf conform art. 1 lid 2 Wet op de economische delicten. Burgemeester en wethouders zullen eerst aangifte hiervan doen bij het OM, indien het OM aangeeft niet te vervolgen of de bestraffing aan burgemeester en wethouders over te laten, volgt oplegging van een boete maximaal gelijk aan de boete zoals genoemd in de Wet op de economische delicten.