Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Beuningen

Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal gemeente Beuningen 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBeuningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terugvordering, invordering en verhaal gemeente Beuningen 2021
CiteertitelBeleidsregels terugvordering, invordering en verhaal gemeente Beuningen 2021
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpBeleidsregels terugvordering, invordering en verhaal gemeente Beuningen 2021

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-09-2021Nieuwe regeling

24-08-2021

gmb-2021-314488

bb21.00713

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal gemeente Beuningen 2021

 

 

Burgemeester en wethouders van gemeente Beuningen;

 

Gelet op artikel 4:81 Awb; artikelen 54, 58 t/m 62i PW; artikelen 13, 17 en 25 t/m 31 IOAW; artikelen 13, 17 en 25 t/m 31 IOAZ; artikelen 44 t/m 47 Bbz en artikel 2.4.1 Wmo 2015;

 

Besluiten vast te stellen de

 

Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal gemeente Beuningen 2021

 

 

HOOFDSTUK 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz, Wmo en de Awb.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand in het kader van de Participatiewet

  • b.

    bruteren: het verhogen van de vordering als bedoeld in artikel 58 lid 5 van de Participatiewet

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen;

  • d.

    verwijtbare vordering: een vordering die is ontstaan omdat belanghebbende de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden en als gevolg daarvan ten onrechte of teveel uitkering heeft ontvangen, alsmede een boete, dan wel een vordering ter hoogte van de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • e.

    inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 2.3.8 lid 1 Wmo;

  • f.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h.

    Wmo: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • i.

    uitkering: de door het college verleende bijstand en de uitkering in het kader van de IOAW, IOAZ en Bbz;

  • j.

    PW: Participatiewet;

  • k.

    Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen;

  • l.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • m.

    GKB: gemeentelijke kredietbank Nijmegen;

  • n.

    Rv: wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • o.

    afloscapaciteit: het bedrag dat belanghebbende maandelijks kan aflossen;

  • p.

    Pgb: persoonsgebonden budget.

  • q.

    Schuldregeling: Een minnelijke of wettelijke schuldregeling of saneringskrediet, waarbij de schuldenaar minimaal drie jaar lang zijn volledige aflossingscapaciteit inzet en de schuldregeling eindigt met finale kwijting van de schulden.

 

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening en brutering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheden, zoals deze in de PW, IOAW, IOAZ, Bbz en Wmo aan het college zijn gegeven, tot:

  • a.

    het opschorten, herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 53 a lid 6, artikel 54, lid 1, 3 en 4 van de PW, artikel 17, lid 1, 3 en 4 van de IOAW en IOAZ en artikel 2.3.10 lid 1 onderdeel a Wmo;

  • b.

    het terugvorderen van bedragen zoals genoemd in artikel 12 lid 2c Bbz, een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal zoals genoemd in artikel 39, 41 en 43 Bbz of ten onrechte verleende uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58, 59 en 60 PW; 25 en 26 IOAW en IOAZ en hoofdstuk IV Bbz dan wel het terugvorderen ter hoogte van de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb zoals neergelegd in artikel 2.4.1. van de Wmo;

  • c.

    het verrekenen van de in de voorafgaande maanden ontvangen middelen met de uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58, lid 4, PW en 25, lid 4, IOAW/IOAZ, of het verrekenen van een boete op grond van artikel 60 lid 4 van de PW of artikel 28 lid 2 van de IOAW/IOAZ.;

  • d.

    het bruteren van de vordering die is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling, tenzij de vordering of niet tijdige betaling geheel of gedeeltelijk aan het college zelf is te wijten én de belanghebbende niet kan worden verweten dat hij de vordering niet al heeft voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan.

  • 2.

    Deze algemene verplichtingen zoals hierboven beschreven gelden behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

 

HOOFDSTUK 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 3. Geen kwijtschelding wanneer sprake is van verwijtbare vorderingen

  • 1.

    De bepalingen in artikel 4 en 6 zijn niet van toepassing op verwijtbare vorderingen of vorderingen ontstaan door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 2.

    Het college kan artikel 4 en 6 toch toepassen op verwijtbare vorderingen of vorderingen ontstaan door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, indien:

  • a.

    Belanghebbende de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt;

  • b.

    Belanghebbende wegens chronische medische omstandigheden, welke zijn opgetreden na het ontstaan van de vordering, geen uitzicht heeft op inkomensverbetering;

  • c.

    Belanghebbende minimaal 24 maanden geleden met goed gevolg een schuldregeling heeft afgerond met een schone lei, naast de vordering van de gemeente geen andere vorderingen heeft openstaan en sinds het beëindigen van de schuldregeling geen nieuwe schulden heeft gemaakt.

  • 3.

    Indien lid 2 niet van toepassing is, kan het college artikel 4 toepassen op een verwijtbare vordering of een vordering ontstaan door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, waarbij de termijnen uit artikel 4 lid 1 sub a en b worden verhoogd naar tien jaar.

 

Artikel 4. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting en mogelijkheid tot afkoop

  • 1.

    Besloten wordt af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering als de belanghebbende, gerekend vanaf de datum van het besluit tot terugvordering:

  • a.

    gedurende drie jaar aaneengesloten, aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en telkens zijn volledige medewerking heeft verleend aan draagkrachtonderzoeken of minimaal 50% van de vordering heeft betaald; of

  • b.

    gedurende vijf jaar aaneengesloten niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar de achterstallige aflossingsbedragen over de openstaande periode, alsnog in één keer binnen een termijn van 6 weken betaalt én daarmee, tezamen met de reeds gedane betalingen, minimaal 50% van het aflossingsbedrag heeft afgelost; of

  • c.

    gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    Tot toepassing van het eerste lid wordt ambtshalve besloten.

 

Artikel 5. Uitzondering kwijtschelding

  • 1.

    Artikel 4 is niet van toepassing voor vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Het op basis van artikel 4 genomen besluit tot afzien van (verdere) invordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 3.

    Kwijtschelding van een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal is mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 42 en 43 Bbz 2004.

 

Artikel 6. Afzien van terugvordering kruimelbedragen

  • 1.

    Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit als de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 niet te boven gaat.

  • 2.

    Als er sprake is van een restantvordering beneden € 150,00 wordt de vordering buiten invordering gesteld nadat is vastgesteld dat ondanks betalingsverzoeken niet wordt betaald en dat er geen andere vorderingen meer openstaan.

 

Artikel 7. Geheel of gedeeltelijk afzien van invordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 18a, lid 13 en 60c van de PW en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling voor alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c.

    de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Indien de terugvordering van de uitkering of bijzondere bijstand een verwijtbare vordering betreft, of is ontstaan naar aanleiding van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 48, tweede lid onder b van de PW, dan wordt deze buiten de schuldregeling gehouden en bevroren, tenzij belanghebbende voldoet aan de bepalingen in artikel 3 lid 2 onder a. of b. Na de beëindiging van de schuldregeling, ongeacht of dat tussentijds is, of dat deze succesvol is afgerond, wordt de bevroren vordering weer geactiveerd en start de terugvordering daarvan weer op.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 4.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing niet nakomt; dan wel

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

HOOFDSTUK 3 Invordering

Artikel 8. Algemeen

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

  • a.

    de hoogte van (het saldo van) de vordering;

  • b.

    de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

  • c.

    de datum waarop de betalingsverplichting ingaat;

  • d.

    de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking een betalingsregeling te treffen;

  • e.

    de rechtsgevolgen bij niet nakoming van de betalingsverplichting, zoals beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

  • 3.

    Indien een bezwaar is ingediend tegen het terugvorderingsbedrag of tegen de vastgestelde betalingsverplichting wordt de invordering opgeschort tot één week na de dag van verzending van de beslissing op bezwaar.

 

Artikel 9. Verrekening

  • 1.

    Het college gaat, ongeacht de in artikel 8 genoemde betalingstermijn, indien mogelijk, meteen na afgifte van het besluit over tot terugvordering door verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering.

  • 2.

    Als de belanghebbende een uitkering ontvangt, wordt een eventueel verstrekte leenbijstand hiermee verrekend.

 

Artikel 10. Uitstel van betaling of betalingsregeling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling of biedt een betalingsregeling aan als hem ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende, duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Aan het verleende uitstel van betaling wordt de voorwaarde verbonden dat belanghebbende, voor zover hij beschikt over een afloscapaciteit, deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Het besluit tot uitstel van betaling wordt ingetrokken als:

a. de belanghebbende de voorwaarden verbonden aan het uitstel niet nakomt;

b. de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en op grond van de juiste of volledige gegevens er geen uitstel van betaling zou zijn verleend;

c. als veranderde omstandigheden zich verzetten tegen de voortduring van het uitstel.

 

Artikel 11. Weigeren uitstel van betaling of betalingsregeling

Een verzoek om uitstel van betaling of betalingsregeling wordt afgewezen als:

  • a.

    de medewerking van de belanghebbende naar het oordeel van het college onvoldoende is;

  • b.

    onjuiste gegevens in het kader van het betalingsuitstel worden verstrekt en op verzoek niet wordt hersteld;

  • c.

    de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de daartoe gestelde termijn zijn verstrekt;

  • d.

    de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld;

  • e.

    de waarde van de vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt om daarmee de verschuldigde vordering af te lossen. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen: het aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 PW;

  • f.

    de berekende aflossingscapaciteit zodanig is dat de vordering direct voldaan kan worden;

  • g.

    de betalingsregeling zich over een onaanvaardbare termijn uitstrekt;

  • h.

    de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling geen uitkomst zal bieden, tenzij andersoortige hulp wordt geaccepteerd.

 

Artikel 12. Invorderingskosten

  • 1.

    Het college maakt geen gebruik van haar bevoegdheid om wettelijke rente in rekening te brengen over de periode van verzuim als bedoeld in artikel 4:98 Awb of om een vergoeding te vragen bij aanmaning als bedoeld in artikel 4:113 Awb.

  • 2.

    Indien moet worden overgegaan tot invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 4:114 Awb wordt de vordering verhoogd met de kosten van het dwangbevel als bedoeld in artikel 4:120 Awb. Hiervoor wordt een aparte vordering opgeboekt.

  • 3.

    De buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 4:120 lid 2 Awb worden conform artikel 1 van het Besluit buitengerechtelijke kosten vastgesteld.

 

Artikel 13. Vaststelling hoogte aflossingscapaciteit

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag vermeerderd met 35% van het meer-inkomen.

  • 2.

    In geval er sprake is van een verwijtbare vordering wordt de afloscapaciteit vermeerderd tot 100% van het meer-inkomen, waarbij de beslagvrije voet wordt gerespecteerd.

  • 3.

    Met een betalingsvoorstel van de belanghebbende wordt ingestemd voor zover dit op zijn minst overeenkomt met de hoogte van het aflossingsbedrag zoals bedoeld in lid 1, tenzij de vordering met het voorgestelde aflossingsbedrag binnen 24 maanden volledig kan worden afgelost.

  • 4.

    Het college kan op verzoek de aflossingscapaciteit vaststellen op nihil, indien de financiële omstandigheden van belanghebbende zodanig zijn dat het inkomen gelijk of lager is dan de beslagvrije voet.

  • 5.

    Er wordt een berekening van de aflossingscapaciteit uitgevoerd:

a. bij het ontbreken van een betalingsvoorstel door de belanghebbende;

b. ter beoordeling van de redelijkheid van het betalingsvoorstel van de belanghebbende als daartoe aanleiding is.

  • 6.

    Een belanghebbende die een PW-, IOAW-, of IOAZ-uitkering heeft ontvangen wordt, wat betreft de hoogte van de vast te stellen aflossingsverplichting, gedurende een periode van 18 maanden na beëindiging van de uitkering, gelijkgesteld met een PW-, IOAW- of IOAZ-uitkeringsgerechtigde.

 

Artikel 14. Betalingsvolgorde

Behoudens het gestelde in artikel 4:92 lid 2 Awb, waarin is bepaald dat de schuldenaar bij de betaling de geldschuld kan aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend, worden betalingen, waarvoor geen bestemming is aangegeven, allereerst aangewend voor aflossing van een opgelegde boete, daarna op openstaande netto vorderingen, vervolgens op bruto verwijtbare vorderingen en daarna in volgorde van oud naar nieuw.

 

Artikel 15. Heronderzoeken

  • 1.

    Het college stelt telkens binnen 12 maanden een aflossingsonderzoek in.

  • 2.

    Het besluit tot wijziging of handhaving van de aflossingsverplichting wordt belanghebbende bij beschikking medegedeeld, evenals de ingangsdatum, als er sprake is van wijziging van de aflossingsverplichting.

 

Artikel 16. Verzoek belanghebbende tot wijziging betalingsverplichting

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

a. een wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting waarbij de belanghebbende motiveert waarom niet aan de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting kan worden voldaan.

  • 2.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

 

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Als de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Rv, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Rv, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

 

Artikel 18. Rente en kosten

Als moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 17, wordt de vordering slechts verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten als de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

 

HOOFDSTUK 4 Verhaal

Artikel 19. Bevoegdheid tot verhaal

  • 1.

    In alle gevallen wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de kosten van de uitkering te verhalen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 61 tot en met 62i PW.

  • 2.

    Van de bevoegdheid tot verhaal wordt gebruik gemaakt pas nadat de, aan belanghebbende opgelegde, verplichting om alimentatie te verkrijgen, niet geëffectueerd kan worden.

  • 3.

    Behoudens in de gevallen als bedoeld in artikel 62f sub b aanhef en onderdeel 2 PW, worden de kosten van bijstand die meer dan vijf jaar voor de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald.

 

Artikel 20. Afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet af van verhaal indien:

a. de op te leggen verhaalsbijdrage als bedoeld in artikel 62 van de Pw lager is dan € 50,00 per maand;

b. de op te leggen verhaalsbijdrage als bedoeld in artikel 62f van de Pw in totaliteit minder bedraagt dan € 2.500,00;

c. gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die een uitkering ontvangt of heeft ontvangen, er naar het oordeel van het college zwaarwegende redenen aanwezig zijn.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud niet wordt nagekomen als bedoeld in artikel 62b eerste lid van de Pw. In deze situatie wordt verhaald, ongeacht de hoogte van het verhaalsbedrag.

 

Artikel 21. Ingangsdatum verhaalsbijdrage

De ingangsdatum van de verhaalsbijdrage is gelijk aan de ingangsdatum van de uitkering van de belanghebbende, tenzij een andere datum wordt overeengekomen.

 

Artikel 22. Berekening verhaalsbijdrage

  • 1.

    Indien een belanghebbende en diens ex-partner gezamenlijk kinderen hebben die door de ex-partner zijn erkend, dan wordt in ieder geval minimaal € 25,00 per erkend kind verhaald bij die ex-partner, waarbij pas wordt verhaald vanaf 2 kinderen, zodat het minimum van € 50,00 per maand wordt bereikt.

  • 2.

    Om de verhaalsbijdrage te kunnen berekenen wordt de onderhoudsplichtige verzocht inlichtingen te verschaffen over zijn of haar financiële situatie.

  • 3.

    Het college sluit voor de berekening van de verhaalsbijdrage aan bij de tremanormen.

  • 4.

    Bij de berekening van de verhaalsbijdrage wordt rekening gehouden met de reeds door de rechter opgelegde alimentatieverplichting.

  • 5.

    Als de verhaalsbijdrage niet berekend kan worden vanwege het nalaten inlichtingen te verstrekken door de onderhoudsplichtige, wordt de verhaalsbijdrage ambtshalve vastgesteld. Dit gebeurt op basis van de beschikbare informatie. Wanneer geen informatie beschikbaar is wordt de volledige bruto uitkering verhaald.

 

Artikel 23. Wijziging verhaalsbijdrage

  • 1.

    Na vaststelling van de verhaalsbijdrage bepaalt het college wanneer een heronderzoek naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige wenselijk is, gezien de stabiliteit van het inkomen en de leefsituatie van de onderhoudsplichtige.

  • 2.

    Na het heronderzoek wordt de verhaalsbijdrage gewijzigd als daartoe aanleiding is.

  • 3.

    Het heronderzoek vindt na minimaal 12 maanden en na maximaal 36 maanden plaats.

 

Artikel 24. Invordering verhaalsbijdrage

  • 1.

    De onderhoudsplichtige wordt bij beschikking een verhaalsbijdrage opgelegd.

  • 2.

    Als de onderhoudsplichtige verzuimt de verhaalsbijdrage te betalen, worden de achterstallige termijnen aangemerkt als verhaalsvordering.

  • 3.

    Aan de onderhoudsplichtige wordt bij verzuim van betaling binnen twee weken na het verstrijken van de betalingstermijn een aanmaning gestuurd.

  • 4.

    Bij het uitblijven van betaling na aanmaning, neemt het college binnen zes weken na het verstrijken van de geboden betalingstermijn, een besluit tot verhaal in rechte.

  • 5.

    Van verhaal in rechte wordt afgezien als het te verhalen bedrag in totaal een bedrag van € 750,- niet te boven gaat.

 

Artikel 25. Invordering van door rechter vastgestelde verhaalbare kosten van bijstand

  • 1.

    Als degene op wie wordt verhaald een bij rechterlijke uitspraak vastgesteld bedrag niet voldoet, wordt verhaald in overeenstemming met deze rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Het besluit tot verhaal wordt in dat geval per brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald met de verplichting het verschuldigde bedrag binnen 30 dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3.

    Als aan deze verplichting geen gevolg wordt gegeven, wordt aan degene op wie wordt verhaald een aanmaning gestuurd en wordt het verschuldigde bedrag verhoogd met de invordering verband houdende kosten.

  • 4.

    Het besluit tot verhaal levert een executoriale titel op en wordt op kosten van de onderhoudsplichtige betekend en ten uitvoer gelegd met toepassing van de voorschriften van het wetboek van Rv.

 

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 26. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het college handelt in overeenstemming met bovenstaande beleidsregels, tenzij dat naar het oordeel van het college voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, conform artikel 4:84 van de Awb.

  • 2.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het college.

 

Artikel 27. Overgangsrecht

Onder de werking van deze beleidsregels vallen ook de terugvorderings-, invorderings- en verhaalsbesluiten die genomen zijn voor inwerkingtreding van deze beleidsregels mits dit niet leidt tot een nadelige situatie voor de belanghebbende.

 

Artikel 28. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als de "Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal gemeente Beuningen 2021".

 

Artikel 29. Inwerkingtreding en intrekking

Deze beleidsregels treden in werking de dag na publicatie van dit besluit onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsregels terugvordering en verhaal Wwb, Ioaw, Ioaz en Wmo 2014”.

 

 

 

Toelichting

Algemene toelichting

1 Reikwijdte

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de terugvordering en invordering van uitkeringen en boetes in het kader van de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz en de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

2 Beleidsregels

De maatschappelijke ontwikkelingen (denk aan de kinderopvangtoeslag-affaire) en ervaringen in de praktijk zijn de redenen voor het aanpassen van deze beleidsregel. Het college maakt in principe volledig gebruik van de bevoegdheid tot het herzien, intrekken, verhalen of invorderen van ten onrechte verleende of tot een te hoog verstrekt bedrag aan bijstand op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz of geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget op grond van de Wmo. Maar daarbij is het hanteren van maatwerk van belang. Dat wordt hieronder in de beleidsuitgangspunten verder toegelicht.

 

3 Beleidsuitgangspunten

De volgende beleidsuitgangspunten zijn gehanteerd bij de voorliggende beleidsregels:

a. Hoofdregel is dat een vordering volledig moet worden terugbetaald.

b. Omdat rigide vasthouden aan de hoofdregel tot gevolg kan hebben dat belanghebbenden financieel in de knel komen, zijn de mogelijkheden tot afwijking van de hoofdregel opgenomen in de beleidsregels. Het betreft de bepalingen over verlening van uitstel van betaling, kwijtschelding en het vaststellen van de aflossingscapaciteit. Getracht is een goede balans te vinden tussen enerzijds de belangen van de gemeente als schuldeiser en anderzijds de belangen van de belanghebbende als debiteur.

c. Ook vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit zijn beleidsmatig keuzes gemaakt. Voorbeelden daarvan zijn het niet innen van kruimelbedragen als er sprake is van niet-verwijtbare vorderingen en de bepalingen inzake kwijtschelding.

d. Daarnaast zijn er bepalingen opgenomen die zorgen dat belanghebbenden niet oneindig lang worden achtervolgd door hun schulden. Op enig moment is het belangrijk om schoon schip te maken en weer naar de toekomst te kunnen kijken.

e. Als laatste is het belangrijk dat de overheid ruimte houdt voor maatwerk. Rigide vasthouden aan regels heeft de afgelopen jaren geleid tot de toeslagenaffaire. De invorderingsmaatregelen van de overheid mogen niet leiden tot een grotere schuldenproblematiek bij de belanghebbende.

 

4 Inherente afwijkingsbevoegdheid

Het opstellen van beleidsregels is een bevoegdheid van het college, geen verplichting. Het college moet dan vervolgens overeenkomstig de beleidsregels handelen, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden negatieve gevolgen heeft die niet overeen komen met het doel van de beleidsregels. In dat geval is het college op grond van artikel 58 achtste lid PW en artikel 4:84 Awb bevoegd om gemotiveerd van de beleidsregels af te wijken.

 

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hierin wordt kort uitleg gegeven van:

a. afkortingen van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd;

b. wat in deze beleidsregels verstaan wordt onder de diverse begrippen.

Er is een onderscheid gemaakt tussen vorderingen waarvan terugvordering een wettelijke plicht is (verder te noemen: verwijtbare vorderingen) en vorderingen waarbij het met betrekking tot terugvordering om een bevoegdheid gaat. De beleidsregels zien in eerste instantie vooral op de tweede groep, maar bevatten ook bepalingen om mensen die te maken krijgen met verwijtbare vorderingen niet oneindig lang de gevolgen daarvan te laten ondervinden.

 

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening en brutering

Hier wordt beschreven dat daar waar de wetten de mogelijkheid kennen voor het college tot opschorten, intrekken, herzien, verrekenen en bruteren dat het college van die bevoegdheden gebruik maakt. Omdat het Bbz-2004 een algemene maatregel van bestuur is als bedoeld in artikel 78f van de Participatiewet gelden deze bepalingen hiermee ook voor de Bbz-2004 voor zover het Bbz-2004 geen afwijkende bepalingen bevat.

Per 1 januari 2020 is het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) gewijzigd. Het doel van de wijzigingen is om de regeling effectiever, efficiënter en meer in overeenstemming met de uitgangspunten van de Participatiewet (PW) uit te voeren. De gemeente wordt volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van het Bbz, inclusief de terugvordering.

Aan de terugvordering (leen)bijstand en leningen bedrijfskapitaal wordt de volgende invulling gegeven:

1. (Leen)bijstand of een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals vermeld in deze beleidsregels en de artikelen 58 tot en met 60 PW.

2. Leenbijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals genoemd in artikel 12 lid 2 c Bbz 2004.

3. Leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal worden teruggevorderd indien:

a. De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 Bbz 2004 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4 Bbz 2004.

b. De situatie zich voordoet zoals beschreven in artikel 41 lid 5 Bbz 2004.

c. Betrokkene ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

d. niet wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen in artikel 39 lid 2 en 3 Bbz 2004 en de toepassing van artikel 43 Bbz 2004.

 

Vanuit de jurisprudentie zijn aanvullende regels ontstaan waarmee rekening moet worden gehouden bij terugvordering en brutering:

 

Afzien van brutering

Op grond van jurisprudentie (CRvB 7-6-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1388) dient van terugvordering op bruto basis te worden afgezien en de terugvordering te worden beperkt tot de netto teveel verstrekte uitkering, indien de vordering is ontstaan mede of geheel door toedoen van de gemeente, én de betrokkene niet kan worden verweten dat hij de vordering niet al heeft voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan.

Bij het gebruikmaken van de bevoegdheid tot brutering is immers van belang hoe de vordering is ontstaan. Dat schending van de inlichtingenverplichting met zich meebrengt dat de vordering in eerste instantie door toedoen van de belanghebbende is ontstaan, betekent niet dat aan andere omstandigheden, waaronder de handelwijze van het college, geen betekenis toekomt.

Met andere woorden: Als de gemeente administratief zeer langzaam functioneert, waardoor de terugvordering pas laat op gang komt, dan mag de gemeente niet gaan bruteren omdat het volgende kalenderjaar al is aangebroken. Ook al lag de oorspronkelijke fout bij de belanghebbende.

 

Zes maanden jurisprudentie

Het feit dat terugvordering in de Participatiewet een bevoegdheid is en geen plicht, betekent ook dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet houden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de CRvB de zogenaamde 'zesmaandenjurisprudentie' geformuleerd. Deze jurisprudentie houdt in dat het college een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen inzake betalingen die gedaan zijn meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het college had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel wordt betaald.

Wanneer hoeft de “zesmaandenjurisprudentie” niet worden toegepast?

• Niet voldaan aan inlichtingenplicht. Het college is niet gehouden geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien op grond van de zesmaandenjurisprudentie als de belanghebbende zelf niet of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan.

• Verrekenen is nog mogelijk. De zesmaandenjurisprudentie is niet van toepassing als de teveel betaalde bijstand kan worden verrekend met de na te betalen bijstand.

Zie verder: https://participatiewet.schulinck.nl/inhoud/product-artikel-thematische-verdieping/1205

 

Beperkte overschrijding vermogensgrens

Bovendien kan nog een andere situatie aan de orde zijn. Het betreft de aanwezigheid van een geringe vermogensoverschrijding gedurende langere tijd. Op basis van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (21 april 2009, UN BK9423) dient dan een beperking van de terugvordering aan de orde te zijn op grond van het evenredigheidsbeginsel. De Raad oordeelde dat:

"Daarvan zal in situaties van inlichtingenverzuim sprake zijn indien de betrokkene aannemelijk maakt dat over (een gedeelte van) de periode van de terugvordering wel bijstand zou zijn verleend wanneer de door hem voor het verlenen of voortzetten van de bijstand van belang zijnde inlichtingen juist en volledig waren geweest. In situaties van het niet of niet juist verwerken van wel verstrekte gegevens zal daarvan sprake zijn indien aannemelijk is dat over (een gedeelte van) de periode van de terugvordering wel bijstand zou zijn verleend wanneer die gegevens correct zouden zijn verwerkt. De Raad is thans, anders dan voorheen, van oordeel dat een beleid, zoals door het College gevoerd, dat - buiten de twee wel in de beleidsregels genoemde uitzonderingssituaties - niet ook voor beide laatstgenoemde situaties voorziet in een uitzondering op het uitgangspunt van volledige terugvordering van kosten van bijstand, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat"

Indien derhalve een dergelijke situatie aan de orde is zal door het college tot terugvordering worden overgegaan met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

 

 

Wmo

Voor voorzieningen verstrekt op grond van de Wmo 2015 geldt het volgende: De bevoegdheid tot terugvordering is geregeld in artikel 2.4.1 Wmo 2015. Het college kan volgens lid 1 alleen terugvorderen wanneer:

• een verstrekte maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb is ingetrokken op grond van artikel 2.3.10 onderdeel a Wmo 2015, dus wanneer de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; én

• de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden.

Het college heeft de mogelijkheid om terug te vorderen van de cliënt zelf, maar ook van degene die daaraan opzettelijk zijn of haar medewerking heeft verleend.

Het college kan geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

 

 

HOOFDSTUK 2 geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 3 Geen kwijtschelding wanneer sprake is van verwijtbare vorderingen

Het college stelt zich op het standpunt dat wanneer er sprake is van een verwijtbare vordering dat er dan niet zomaar kwijtschelding zoals bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 van de beleidsregels mogelijk is. Het plegen van fraude mag in principe niet lonen. Maar uiteindelijk weegt het bieden van toekomstperspectief ook voor deze inwoners zwaar. Dus na verloop van tijd kunnen er omstandigheden zijn waardoor het college alsnog de mogelijkheid van kwijtschelding gaat beoordelen.

Met een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt bedoeld dat de inwoner redelijkerwijs had kunnen voorkomen dat hij geld moest lenen. Dit kan zijn doordat de inwoner een andere bron van inkomsten had kunnen hebben (bijv. een andere uitkering), maar door eigen toedoen heeft hij nu geen recht meer op deze voorliggende voorziening. Ook kan het zijn dat een inwoner zijn vermogen opgemaakt heeft door teveel geld te besteden aan niet noodzakelijke uitgaven.

Maar ook als mensen een fraudevordering moeten terugbetalen, kunnen er redenen zijn om op enig moment schoon schip te maken. Een schuld die als een molensteen om je nek hangt voor de rest van je leven, beperkt je deelname aan de maatschappij en dat zorgt weer voor allerlei andere maatschappelijke kosten.

Als iemand vanwege leeftijd of medische omstandigheden geen mogelijkheden meer heeft om door (extra) te werken zijn schuld af te betalen, dan is dat reden om ook een restant fraudevordering op enig moment kwijt te schelden.

Verder kan de situatie zich voordoen dat iemand behalve de verwijtbare vordering nog andere schulden heeft. Als de verwijtbare vordering on hold is gezet tijdens de deelname aan een minnelijke of wettelijke schuldregeling, dan moet belanghebbende na afloop van de schuldregeling weer verder gaan met aflossen op de verwijtbare vordering. Als belanghebbende dan weer twee jaar heeft afgelost op de verwijtbare vordering, ontstaat er de mogelijkheid om naar kwijtschelding te kijken, aan de hand van lid 2 sub c. Hiermee geef je mensen weer meer financiële ruimte naar de toekomst toe. Mogelijk worden ze weer uitkeringsonafhankelijk en gaan ze weer belasting betalen. Daarmee is dat voor de overheid financieel gunstiger, dan jaren laten aflossen op de verwijtbare vordering en daarbij een uitkering betalen.

 

Artikel 4. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

In dit artikel staan de bepalingen die van kracht zijn als een belanghebbende een vordering heeft die minimaal 3 jaar oud is.

Wat betreft de kwijtschelding van niet-verwijtbare vorderingen wordt hiertoe besloten als minimaal 3 jaar naar draagkracht is betaald en volledig is meegewerkt aan draagkrachtonderzoeken of minimaal 50% van de vordering is betaald.

Heeft de belanghebbende gedurende 10 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, dan kan hij toch voor kwijtschelding in aanmerking komen. Hiervoor moet hij dan de achterstallige betalingen ineens voldoen en daarmee, tezamen met de reeds gedane betalingen, minimaal 50% van het aflossingsbedrag hebben afgelost.

De termijn waarna om kwijtschelding van de restantvordering kan worden verzocht, wordt verkort naar 3 jaar als de belanghebbende gedurende 36 maanden ononderbroken aflost op:

a. verleende leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen; of

b. vordering bij de GKB waarvoor de gemeente borg staat en er tevens aan de belanghebbende een lening is verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen.

Als het college op belanghebbende meerdere vorderingen heeft, wordt per vordering bezien of aan de voorwaarden voor kwijtschelding is voldaan.

 

Artikel 5. Uitzondering kwijtschelding

In dit artikel staan de uitzonderingen op de kwijtscheldingsmogelijkheden zoals vermeld in het vorig artikel. Via dit artikel kan het college de reikwijdte van de kwijtschelding beperken. De gangbare beperkingen van de kwijtscheldingsregeling zijn benoemd in dit artikel.

 

Artikel 6. Afzien van terugvordering kruimelbedragen

In dit artikel bepaalt het college de hoogte van zogenaamde kruimelbedragen, waarbij het college afziet van het nemen van een terugvorderingsbesluit of afziet van verdere terugvordering van een resterende vordering. Ook al wordt het bedrag bruto teruggevorderd, voor het afzien van het terugvorderingsbesluit wordt het bedrag bezien van de netto teveel verstrekte uitkering.

Zolang er sprake is van een lopende uitkering is er op grond van de wetgeving een mogelijkheid van verrekenen. Hierop is geen kruimelbedrag van toepassing.

 

Artikel 7. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling.

Hoewel het uitgangspunt is dat schulden volledig moeten worden terugbetaald, is het belangrijk om inwoners met problematische schulden perspectief te bieden op een schuldenvrije toekomst. Daarom kan de gemeente medewerking verlenen aan het regelen van een schuldregeling. De gemeente moet dan wel een gelijk aandeel van de schuld ontvangen als de andere schuldeisers en het moet geen verwijtbare vorderingen betreffen.

Wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien verwijtbare vorderingen betreft of de daarmee samenhangende boete (artikel 60c Participatiewet) voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering. Bij verwijtbare vorderingen bestaat er daarom de mogelijkheid om de invordering te bevriezen gedurende de looptijd van de schuldregeling en weer op te starten na afloop van de minnelijke of wettelijke schuldregeling. Hiermee kan een schuldenaar toch zijn overige schulden saneren, zonder dat de verwijtbare vordering hiervan onderdeel uitmaakt.

 

 

HOOFDSTUK 3 Invordering

Artikel 8. Algemeen

Het nemen van een terugvorderingsbesluit gaat conform de regels in de Awb.

Als belanghebbende de vordering niet ineens, binnen zes weken, kan betalen, dan kan uitstel worden verleend van de betaling ineens. Met andere woorden wordt dan met belanghebbende een betalingsregeling getroffen. Die getroffen betalingsregeling wordt bij beschikking aan belanghebbende medegedeeld. Hieraan kunnen voorwaarden worden verbonden. Een ervan is dat belanghebbende relevante wijzigingen in zijn omstandigheden, die maken dat de regeling zou moeten worden veranderd, moet doorgeven. Ook kan door het college worden bepaald dat de aflossingsregeling vervalt zodra de betalingsregeling niet meer wordt nagekomen. Het dan bestaande saldo van de vordering zal dan worden ingevorderd naar de bestaande regels zoals via een aanmaning en een dwangbevel.

In lid 3 wordt geregeld dat de invordering wordt opgeschort als belanghebbende bezwaar indient tegen de terugvordering of de betalingsverplichting. Hoewel dit juridisch niet hoeft, is het zowel voor de belanghebbende als voor de gemeente handiger. Het voorkomt verrekeningen achteraf en mogelijk weer terugbetalen van al ingevorderde bedragen. Belanghebbende voelt zich ook meer serieus genomen, als de invordering nog niet wordt opgestart.

 

Artikel 9. Verrekening

Voor zover belanghebbende na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college heeft ervoor gekozen om direct tot verrekening over te gaan. De hoogte van de verrekening is conform het gestelde in artikel 13.

Ten aanzien van verrekenen hanteert het college de volgende regels:

• Er wordt niet tot verrekening overgegaan als de middelen van de belanghebbende afdoende zijn om de vordering in één keer te betalen;

• De belanghebbende wordt met een kennisgeving op de hoogte gesteld van het feit dat een vordering op grond van een terugvorderingsbesluit met zijn uitkering wordt verrekend, evenals de hoogte van het bedrag van verrekening (artikel 4:93 lid 2 Awb);

• Een verleend uitstel van betaling staat verrekening juridisch niet in de weg (artikel 4:93 lid 5 Awb), maar voelt voor de belanghebbende als een onbetrouwbare overheid. Als uitstel van betaling is verleend, wordt gewacht met verrekenen totdat de termijn van uitstel is verlopen;

• De gehele, op het moment van verrekening, gereserveerde vakantietoeslag ingevolge de uitkering, wordt verrekend met de vordering.

• Als een bezwaar- of beroepsprocedure is gestart, blijft verrekening van de vordering achterwege in afwachting van de beslissing op het bezwaar- of beroepschrift.

• Een vordering inzake de kosten van bijstand, IOAW of IOAZ of een bestuurlijke boete, beiden naar aanleiding van schending van de inlichtingenplicht, wordt verrekend met de uitkering.

 

Artikel 10. Uitstel van betaling

Het college is bevoegd belanghebbende uitstel van betaling te verlenen.

Een belanghebbende kan binnen de betalingstermijn van zes weken een gemotiveerd verzoek indienen om niet het bedrag ineens te hoeven betalen en een betalingsregeling te treffen. Belanghebbende kan een voorstel doen voor een termijnbedrag, of dit overlaten aan het college om te berekenen wat een redelijk bedrag is. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek beoordeelt het college de redelijkheid van het betalingsvoorstel en berekent (indien nodig) de hoogte van het aflossingsbedrag aan de hand van de bepalingen in artikel 13.

In ieder geval verleent het college op verzoek of ambtshalve uitstel van betaling als het uitstel bijdraagt tot oplossing van de schuldenproblematiek.

De termijn waarvoor het uitstel geldt, wordt vastgelegd in de beschikking. Aan dit uitstel worden voorwaarden verbonden zoals de plicht mee te werken aan een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid.

Onder de voorwaarden, zoals genoemd in artikel 10 lid 3 sub a wordt in ieder geval verstaan de betalingsregeling.

 

Artikel 11. Weigeren uitstel van betaling of betalingsregeling

De redenen van afwijzing zijn limitatief.

Het weigeren van uitstel van betaling of een betalingsregeling is geen oplossing voor de problemen van de klant, maar dan in bepaalde omstandigheden wel aan de orde zijn.

Als een klant aanvullende hulp of ondersteuning (financieel of anderszins) accepteert, dan is dat een reden om soepeler om te gaan met de betalingsregeling. Als de klant deze hulp niet wil accepteren, dan kan het weigeren van een betalingsregeling motiverend werken om alsnog deze andere hulp of ondersteuning te accepteren.

Indien noodzakelijk kan het college op grond van artikel 55 PW verplichtingen opleggen aan de klant, die bijdragen aan het verminderen of beëindigen van het beroep op bijstand of die ondersteunend zijn bij het zoeken naar en vinden van werk.

 

Artikel 12. Wettelijke rente

Gelet op de definitie van de wettelijke rente, geldt dit niet voor de kredietverstrekkingen. Deze beleidsregels hebben geen betrekking op kredietverstrekkingen Bbz als bedrijfskapitaal.

 

Artikel 13. Vaststelling hoogte aflossingscapaciteit

De beslagvrije voet zoals bepaald in art 475d Rv tot en met artikel 475e Rv wordt altijd in acht genomen door het college.

Uitgangspunt is daarnaast dat het college akkoord gaat met een betalingsvoorstel als de belanghebbende een redelijk voorstel doet. Het college vindt een betalingsvoorstel lager dan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag en de daarbij behorende verhoging of verlaging van de norm overeenkomstig de toeslagenverordening in principe onredelijk.

Van de 5% norm kan het college op individuele gronden afwijken bijvoorbeeld als door het vasthouden aan de 5% norm betalingsproblemen of problematische schulden ontstaan. Als dat aan de orde is, wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op nihil.

Ook als belanghebbende een lager inkomen heeft dan de bijstandsnorm, moet op grond van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet een bedrag van 5% van het netto inkomen worden aangewend om een terugvordering mee te betalen. Hierbij moet maatwerk worden betracht en mede naar het inkomen van partners of huisgenoten worden gekeken.

Onder meer-inkomen wordt verstaan het inkomen hoger dan de geldende bijstandsnorm.

Het college kan in alle gevallen bepalen dat er een draagkrachtberekening moet worden gemaakt. Per individuele situatie wordt bezien of het noodzakelijk is een draagkrachtberekening te maken.

Voor verwijtbare vorderingen hanteert het college een strenger regime: alle beschikbare middelen worden aangewend voor de aflossing van de vordering.

Als de schuld in zijn geheel binnen 24 maanden kan worden afgelost, dan kan het college akkoord gaan met een lager aflossingsbedrag dan 5% van de bijstandsnorm. Een termijn van 24 maanden wordt gezien als acceptabel, terwijl het besteedbare inkomen van belanghebbende hoger blijft. Hierdoor ontstaan minder snel nieuwe schulden of betalingsachterstanden.

Als laatste wordt bepaald dat een belanghebbende die uit de uitkering gaat, niet direct een hoger aflossingsbedrag hoeft te betalen. Werk moet lonen, ook bij deze groep. Wanneer het hogere inkomen blijvend is, kan na 18 maanden een herberekening worden gedaan van de aflossingscapaciteit. Dan moet een hoger bedrag worden terugbetaald, indien dat uit de berekening volgt. Wanneer het slechts een tijdelijke verhoging van het inkomen betreft, hoeft het college niet twee keer een herberekening van het aflossingsbedrag te doen.

 

Artikel 14. Betalingsvolgorde

Artikel 4:92 tweede lid Awb bepaalt dat de debiteur bij de betaling kan aangeven voor welke vordering de aflossing is bedoeld. Voor zover belanghebbende dit niet doet wordt in principe de betaling allereerst aangewend ter betaling van een opgelegde boete. De achtergrond van deze volgordebepaling is het ontbreken van een status van preferente vordering van deze boete.

Als de aangegeven bestemming van de betaling een vordering betreft die al is betaald terwijl nog andere vorderingen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en wordt dienovereenkomstig behandeld.

Uit de wettelijke of minnelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen bedragen dienen steeds te worden afgeboekt overeenkomstig de gegevens van de uitdelingslijst, met in achtneming van de betalingsvolgorde zoals bepaald in dit artikel.

 

Artikel 15. Heronderzoeken

In dit artikel is vastgelegd dat het college elke 12 maanden een aflossingsonderzoek instelt.

 

Artikel 16. Verzoek belanghebbende tot wijziging betalingsverplichting

De belanghebbende kan ook zelf het college verzoeken om een wijziging van de betalingsverplichting. In dit artikel heeft het college de regels die daarvoor gelden vastgelegd.

In principe moet belanghebbende doorgaan met betalen op de oude voet, tot het college een besluit heeft genomen op het verzoek tot wijziging. Maar plotseling gewijzigde financiële omstandigheden kunnen reden zijn voor het college om te accepteren dat de betalingsverplichtingen vanaf het moment van het verzoek van belanghebbende worden gewijzigd.

 

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Dit artikel bepaalt dat als de belanghebbende de betalingsverplichting niet (meer) voldoet dat het college dan gebruik maakt van de wettelijke bevoegdheden tot incasso. Te denken valt hierbij aan verrekening (voor zover dat mogelijk is) of zgn. pseudoverrekening (zoals verrekening met andere gemeente, UWV of SVB). Ook is mogelijk dat het college, nadat daartoe de wettelijke procedure is gevolgd (inhoudende dat een aanmaning is verzonden en een dwangbevel uitgevaardigd) vereenvoudigd derdenbeslag toepast. Ook zijn andere vormen van beslaglegging mogelijk waarvoor het college dan desgewenst overleg pleegt met de gerechtsdeurwaarder.

Wanneer er sprake is van een betalingsregeling en deze wordt niet meer naar behoren nagekomen, dan wordt eerst een tweetal herinneringen toegezonden. Wanneer betrokkene nog altijd niet overgaat tot betaling, dan zal de betalingsregeling worden ingetrokken en zal het volledige bedrag ineens opeisbaar worden. Vervolgens volgt het college de gebruikelijke weg van aanmaning en dwangbevel zoals beschreven in boek 4 van de Awb, afdeling 4.4.4.

Denk wel altijd aan het bepaalde in artikel 11. Het blijft maatwerk.

 

Artikel 18. Rente en kosten

Het college heeft de mogelijkheid om te bepalen wanneer zij wettelijke rente in rekening brengt. In artikel 12 is bepaald dat geen wettelijke rente in rekening wordt gebracht. In dit artikel bepaalt het college dat kosten bij de debiteur in rekening worden gebracht als wordt overgegaan tot beslaglegging ter inning van de openstaande vordering waarbij een gerechtsdeurwaarder moet worden ingeschakeld.

 

HOOFDSTUK 4 Verhaal

Artikel 19. Bevoegdheid tot verhaal

Voordat het college gebruik maakt van de bevoegdheid zal aan de belanghebbende eerst de verplichting worden opgelegd alimentatie te eisen van diens (ex)partner. De belanghebbende kan dit doen met behulp van het LBIO.

Naast dat het college het verhaals-proces niet hoeft op te starten heeft dit ook voordelen voor de belanghebbende, immer na beëindiging van het recht op bijstand stoppen ook de verhaals-activiteiten door de gemeente. De belanghebbende blijft zelfstandig alimentatie verkrijgen en is niet afhankelijk van de verhaals-activiteiten van de gemeente.

De artikelen 61 tot en met 62i Participatiewet zijn zogeheten 'kan-bepalingen'. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het college en niet een verplichting. Het college kiest er in principe voor ten volle gebruik te maken van de bevoegdheden tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in deze artikelen.

De verhaalsmogelijkheid wordt in tijd begrensd door het bepaalde in het tweede lid: zijn de kosten van bijstand meer dan vijf jaar voor de datum van verzending van de beschikking tot verhaal gemaakt, dan worden deze kosten niet meer door het college op de onderhoudsplichtige verhaald.

 

Artikel 20. Afzien van verhaal

In dit artikel wordt bepaald dat de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaald wordt of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, zwaarwegende redenen aanwezig zijn. Daarnaast moet het voor de gemeente rendabel zijn. Daarom wordt er onder een bepaald bedrag niet verhaald.

Wat zwaarwegende redenen zijn is moeilijk op voorhand aan te geven. Het betreft een soort hardheidsclausule. Het moeten wel sociale of medische omstandigheden zijn en niet financieel van aard. Als de onderhoudsplichtige niet in staat is bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

Het college sluit aan bij jurisprudentie die door de bestuursrechter is ontwikkeld.

Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid

gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de belanghebbende en omstandigheden die toerekenbaar zijn het bestuursorgaan. In laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel.

Bij wijze van concrete invulling van dringende redenen acht het college in ieder geval hiervan sprake in de situatie dat een belanghebbende, die een bijstandsuitkering ontvangt die beëindigd wordt wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, en daarom over het gehele jaar recht heeft op de ouderentoeslag, ook over de periode van bijstand. In dat geval acht het college het niet verdedigbaar dat deze fiscale toeslag wordt teruggevorderd. Idem geldt voor de situatie dat een belanghebbende wegens uitstroom alsnog over het gehele jaar een arbeidskorting ontvangt. Ook in die situatie acht het college het niet verdedigbaar dat deze fiscale toeslag wordt teruggevorderd van de belanghebbende.

Artikel 21. Ingangsdatum verhaalsbijdrage

Als hoofdregel is opgenomen dat de opgelegde verhaalsbijdrage in gaat op de eerste dag gelijk aan de ingangsdatum van de uitkering. In de brief betreffende aanschrijving van de onderhoudsplicht wordt ook opgenomen dat als een bijdrage door het college wordt opgelegd dat deze zal ingaan op de eerste dag van de volgende maand. Vanzelfsprekend zal de verhaalsbijdrage niet eerder worden opgelegd dan vanaf de dag van bijstandstoekenning.

 

Artikel 22. Berekening verhaalsbijdrage

Bij de berekening van de hoogte van het verhaal wordt aansluiting gezocht bij de alimentatienormen zoals deze worden gepubliceerd op www.rechtspraak.nl (tremanormen). Vanzelfsprekend zullen ook overige omstandigheden in aanmerking worden genomen bij het verhaalsrecht zoals bijvoorbeeld de omstandigheden zoals een rechter deze zou hanteren als deze alimentatie zou moeten vaststellen.

Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na echtscheiding of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie is verschuldigd, kan het college toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen. De onderhoudsplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek blijft namelijk onverkort van kracht.

Als door de rechter alimentatie is vastgesteld, wordt er geen onderhoudsbijdrage opgelegd. Als een onderhoudsplichtige geen financiële gegevens verstrekt, wordt getracht deze informatie te achterhalen via de middelen die het college hiervoor ter beschikking staan. De verhaalsbijdrage wordt daarbij maximaal vastgesteld op de bruto uitkering van de belanghebbende.

 

In relatie tot artikel 20 wordt er bij één kind afgezien van verhaal, omdat het bedrag dan lager is dan 50 euro per maand. Vanaf twee kinderen (minimaal 50 euro per maand) wordt er wel verhaald.

 

Artikel 23. Wijziging verhaalsbijdrage

Ook bij wijziging van de verhaalsbijdrage gaat deze in per de eerste van de maand volgend op de maand waarin de herberekening heeft plaatsgevonden.

Voor zover er sprake is van gewijzigde omstandigheden kan de verhaalsbijdrage worden gewijzigd. Te denken valt hierbij aan een relevante inkomenswijziging van de onderhoudsplichtige. Ook is te denken aan het afgelost zijn van een schuld waarmee bij de verhaalsbijdrage aanvankelijk rekening is gehouden.

Voor zover bekend is (of redelijkerwijs verwacht kan worden) dat op enig moment in de komende jaren de financiële situatie van de onderhoudsplichtige gaat wijzigen, dan kan daar in de planning van het heronderzoek rekening mee worden gehouden. Indien er geen aannemelijke reden is dat het inkomen gaat veranderen, kan worden volstaan met de maximale termijn van 36 maanden.

 

Artikel 24. Invordering verhaalsbijdrage

De procedure tot verhaal in rechte start met een verzoekschrift tot vaststelling van de verhaalsbijdrage en de verhaalsvordering dat wordt ingediend bij de bevoegde rechter. Als de onderhoudsplichtige geen gevolg geeft aan het vonnis van de rechter, vindt eenmalig een aanmaning plaats. Blijft de onderhoudsplichtige weigerachtig in het betalen van de verschuldigde verhaalsbijdrage, wordt tot beslag overgegaan. Van verhaal in rechte wordt afgezien als het te verhalen bedrag in totaal een bedrag van € 750,- niet te boven gaat. Dit in verband met efficiency overwegingen.

 

Artikel 25. Invordering van door rechter vastgestelde verhaalbare kosten van bijstand Als de onderhoudsplichtige niet bereid is de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de door het college vastgestelde verhaalsbijdrage te voldoen, dan wordt die uitspraak ten uitvoer gelegd via executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

 

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikelen 26 tot en met 29

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen toelichting.

 

Aldus vastgesteld d.d. 24 augustus 2021 tijdens de vergadering van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Beuningen.

Dyanne Kocken, secretaris

Daphne Bergman, burgemeester