Organisatie | Kampen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Welstandsnota gemeente Kampen |
Citeertitel | Welstandsnota gemeente Kampen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | wijz. par. 1.1; 1.3; 1.4; 2.2; 3.3; 3.5; bijl. 2; bijl. 4 | 14-12-2023 | 76421-2023 | ||
22-09-2021 | 01-01-2024 | wijz. zonnepanelen | 02-09-2021 | 47353-2021 | |
15-06-2017 | 22-09-2021 | nieuwe regeling | 03-05-2017 | 17ADV00082 |
1.2 Wijzigingen t.o.v. nota 2004
1.5 Proces totstandkoming: dialoog en inspraak
2.1 Verschillende type criteria
3.1 Criteria veel voorkomende kleine bouwwerken (sneltoetscriteria)
3.1.3 Kozijn- en gevelwijzigingen
3.3.1 Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
3.3.2 Relatie tussen bouwwerk en omgeving
3.3.3 Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context
3.3.4 Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
3.3.5 Schaal en maatverhoudingen
3.3.6 Materiaal, textuur, kleur en licht
1. Beeld Kwaliteit Plan Kampen Oudestraat
2. Reclamerichtlijnen Binnenstad Kampen
3. Geldende beeldkwaliteit-en beeldregieplannen
4. Programma van Eisen Beeldkwaliteitplannen
In de gemeente Kampen willen we zorgvuldig omgaan met de bebouwde omgeving. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken. De kwaliteit van de bebouwing willen we behouden en in een aantal gebieden verbeteren.
In grote lijnen weet iedereen wat wel en niet acceptabel is. Dit biedt echter onvoldoende houvast en daarom is deze welstandsnota opgesteld. In de welstandsnota wordt aan de hand van criteria voor het uiterlijk van gebouwen meegegeven wat de gewenste kwaliteit is.
In de welstandsnota wordt voor de aanvragers van een omgevingsvergunning beschreven aan welke criteria bouwwerken moeten voldoen. Bij de beoordeling van het uiterlijk van de bouwaanvragen door de Adviescommissie Omgevingskwaliteit, een gemandateerd lid van de commissie en de ambtelijk toetser, is de welstandsnota het beoordelingskader.
De gemeenteraad (of het college namens de gemeenteraad) benoemt de leden van de Adviescommissie Omgevingskwaliteit en ontvangt ieder jaar een Jaarverslag.
1.2 Wijzigingen t.o.v. de Welstandsnota 2004
Het welstandsbeleid zoals vastgelegd in de Welstandsnota 2004 is in deze nota niet ingrijpend gewijzigd maar geactualiseerd met betrekking tot de volgende punten:
De welstandsnota geldt alleen voor vergunningsplichtige bouwwerken zoals bepaald in de Wabo en Bor, Bijlage II (vergunningsvrij bouwen). Wijzigingen buiten het zicht van de openbare weg zijn veelal vergunningsvrij en vallen buiten de welstandstoets. Alleen als sprake is van een exces kan de Adviescommissie Omgevingskwaliteit ook adviseren over een vergunningsvrij bouwwerk.
500 rijksmonumenten), in de binnenstad maar ook daarbuiten. In deze nota wordt ervan uitgegaan dat de beoordeling van plannen voor monumenten maatwerk is, dat door deskundigen, indien nodig aan de hand van een waardestelling, plaats vindt. De gehele binnenstad van Kampen (incl. het Plantsoen) is door het rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht. Plannen worden met de grootste zorgvuldigheid behandeld;
Bij grotere of belangrijke nieuwbouwprojecten zijn de beeldkwaliteitplannen het beoordelingskader (voor zover het gaat om de eerste nieuwbouw). Hier is de welstandsnota dus (nog) niet van toepassing. Kleine verbouwingen in deze gebieden vallen (al) onder de sneltoetsgerichte criteria uit de welstandsnota. Beeldkwaliteitplannen vervallen als een nieuwbouwplan is gerealiseerd (zie bijlage Programma van Eisen Beeldkwaliteitplannen).
Een bouwplan wordt, afhankelijk van het type en de locatie, getoetst door de Adviescommissie Omgevingskwaliteit, een gemandateerd lid van de commissie of de ambtelijk toetser.
1.4 Stroomschema ontwerp welstandsnota
* Waar in bovenstaande afbeelding ‘Geïntegreerde welstands- en monumentencommissie’ is vermeld moet worden gelezen: Adviescommissie Omgevingskwaliteit
1.5 Proces totstandkoming: dialoog en inspraak
Voor de actualisatie van de welstandsnota uit 2004 is op een aantal thema’s van het huidige welstandsbeleid geïnventariseerd wat de wensen bij bewoners, bedrijven en andere belanghebbenden zijn. De centrale vraag daarbij was of er draagvlak is voor het afschaffen van de welstands-toetsing in een aantal woonwijken en bedrijventerreinen. In het tweede kwartaal van 2016 zijn daarover met verschillende groepen van betrokkenen open inventariserende overleggen gevoerd. Onder meer tijdens een bijeenkomst met de veelgebruikers (architecten, ontwikkelaars, aannemers etc.), vertegenwoordigers van de wijkvereniging binnenstad, het kleine kernenoverleg, ondernemersbijeenkomst bedrijventerreinen, ondernemers/winkeliers binnenstad, bezoekers Woonbeurs Kampen en een enquête onder het burgerpanel. Op basis van al deze input is de welstandsnota geactualiseerd en herschreven. De welstandstoetsing in woonwijken en bedrijventerreinen is daarbij niet afgeschaft. Gebleken is dat er veel draagvlak is voor het behoud van de toetsing omdat het bij (ver-)bouwplannen helpt beter rekening te houden met de omgeving.
In november 2016 is de ontwerp welstandsnota ter visie gelegd. Op basis van de gemaakte opmerkingen is de nota aangepast om vervolgens als definitieve nota vast te stellen op 30 maart 2017.
Hoofdstuk 2 van deze nota geeft een nadere toelichting op het welstandsbeleid van de gemeente Kampen. Het stroomschema geeft aan welke criteria wanneer van toepassing zijn. De overzichtskaarten geven inzage in de verschillende welstandsniveaus, de gebiedstypen en de verschillende type woonwijken. In Hoofdstuk 3 zijn de criteria te vinden. De criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken (sneltoetscriteria) zullen het meest geraadpleegd worden door woningbezitters en zijn daarom vooraan in de nota geplaatst. Daarachter volgen de overige criteria, onderverdeeld in: gebiedsgerichte criteria met beschrijvingen van de verschillende gebieden, algemene criteria, criteria voor excessen, monumenten en reclame.
2.1 Verschillende type criteria
Het beleid gaat op hoofdlijnen uit van 3 type criteria: object-gericht, gebiedsgericht en algemeen (bij bijzondere situaties). Daarnaast zijn criteria geformuleerd voor bouwen aan en nabij monumenten, criteria voor reclame en criteria voor excessen.
Objectgericht: Een groot deel van de bouwaanvragen van inwoners van Kampen betreft veel voorkomende kleine bouwwerken, zoals dakkapellen, erfafscheidingen en aanbouwen. Daarvoor zijn criteria veel voorkomende kleine bouwwerken (sneltoetscriteria) opgesteld die snel helderheid bieden over wat er wel en niet mogelijk is.
Gebiedsgericht: Grotere bouwplannen hebben meer impact op hun omgeving en ‘passendheid’ in de omgeving is voor deze plannen van groter belang. Per gebiedstype gelden daarom gebiedsgerichte criteria die uitgaan van de bestaande karakteristieken en kwaliteiten van het betreffende (deel) gebied. Om de criteria goed te kunnen begrijpen en toe te passen zijn de bijbehorende beschrijvingen met foto’s onmisbaar. Kleinere bouwwerken die afwijken van de sneltoets criteria kunnen eventueel getoetst worden aan de gebiedsgerichte criteria.
Algemeen: De algemene criteria worden toegepast als de overige criteria niet volstaan of als een bouwplan daar niet aan voldoet maar wel architectonische kwaliteit heeft. Daarnaast zijn er een aantal situaties waarvan in de welstands-nota is bepaald dat de algemene criteria van toepassing zijn om hogere eisen aan de architectuur te kunnen stellen.
Excessen: In de nota zijn criteria voor excessen opgenomen, bedoeld voor situaties waarbij sprake is van ernstige strijd met welstand. Dit kan voorkomen bij vergunningsvrije bouwwerken waar geen toetsing vooraf plaats vindt.
Monumenten: Het beleid is gericht op behoud, herstel en duurzaam gebruik van monumenten Het beoordelen van monumenten is vooral maatwerk, criteria zijn daarom vrij algemeen geformuleerd.
Reclame: De welstandsnota gaat in op het uiterlijk van vergunningsplichtige reclames als het gaat om het onderdeel bouwen. Voor de binnenstad van Kampen zijn de richtlijnen voor reclame (afmeting e.d.) en welstandseisen voor reclame samengevoegd tot Reclamerichtlijnen Binnenstad Kampen. (bijlage 2)
Alhoewel de gemeente waarde hecht aan alle bebouwing is het niet nodig overal de hoogste eisen te stellen. De kwaliteit van een plan moet op zijn minst aansluiten op de gemiddelde beeldkwaliteit van een gebied en daar geen afbreuk aan doen, maar niet overal ligt de lat even hoog. In de nota is daarom gewerkt met 3 niveaus. Afhankelijk van de ruimtelijke kwaliteit van een gebied zijn de criteria meer of minder streng, is de toetsing meer of minder zwaar en wordt de toetsing uitgevoerd door meer of minder deskundigen.
N.B: Gebouwen met een bijzondere functie, én winkelcentra, kantoorgebouwen en appartementengebouwen in de woonwijken worden sowieso ook getoetst aan de algemene criteria. Gebouwen aan de zogenaamde beelddragers vallen onder niveau 2: kwaliteit behouden en waar mogelijk versterken.
3.1 Criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken
De criteria veel voorkomende kleine bouwwerken (sneltoets-criteria) zijn opgesteld om bij de meest gangbare aanvragen van woningbezitters snel uitsluitsel te kunnen geven. Het gaat hier bijvoorbeeld om dakkapellen, erfafscheidingen en aan- en uitbouwen, veelal wijzigingen en bouwwerken aan de zichtbare kant van een woning, richting het openbaar gebied.
Vergunningsvrij of vergunningsplichtig?
Kleine bouwwerken aan de achterkant, niet zichtbaar vanaf het openbaar gebied, zijn vanuit het Bor (Besluit omgevings-recht), Bijlage II vaak vergunningsvrij en worden daarom ook niet getoetst aan welstand. Voorbeelden hiervan zijn uitbouwen in het achter-erfgebied, dakkapellen aan de achterkant, schotel antennes, zonnepanelen, rolluiken en dakramen, maar ook het vervangen van een kozijn of onderhoudswerkzaamheden. Het is dus aan te bevelen allereerst vast te stellen of een bouwwerk vergunningsplichtig of vergunningsvrij is.
De criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken zijn niet van toepassing op het beschermd stadsgezicht (binnenstad Kampen en het Plantsoen). Hier gelden alleen de gebiedsgerichte criteria.
Een bouwplan voldoet aan ‘redelijke eisen van welstand’ als het voldoet aan de criteria. Daarnaast voldoet een bouwplan als er sprake is van één of meer van de volgende situaties:
Indien een bouwplan afwijkt van de criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken betekent dat niet altijd dat het bouwplan niet voldoet aan ‘redelijke eisen van welstand’. Op basis van de uitgebreidere gebiedscriteria of de algemene criteria kan beoordeeld worden of het bouwplan past in de omgeving dan wel een waardevolle kwalitatieve toevoeging vormt voor het hoofdgebouw. In de regel zal dat wel een wat langere procedure met zich meebrengen.
Daarnaast kan het voorkomen dat het hoofdgebouw of de omgeving zich juist niet leent voor het voorgestelde bouwwerk terwijl het wel voldoet aan de criteria. Om dit soort situaties te voorkomen is een vangnet gebruikt door het toevoegen van de regel: ‘Deze criteria gelden tenzij er sprake is van een bijzondere situatie en er gerede twijfel mag bestaan aan de toepasbaarheid van de genoemde criteria’. Bij het gebruik van dit vangnet dient deugdelijk gemotiveerd te worden waarom er een uitzondering wordt gemaakt op de opgestelde criteria.
Tenzij anders is aangegeven, worden de afstanden loodrecht en maten buitenwerks (buitenzijde gebouw) gemeten.
Voor de volgende wijzigingen en bouwwerken zijn criteria opgesteld:
(voorkant en openbare zijkant)
Een bijbehorend bouwwerk is een grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag en kan zijn aangebouwd of bijgebouwd. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft plaatsing en maatvoering. Omdat uitbreidingen aan de voorzijde beeldbepalend zijn, streeft de gemeente Kampen in principe naar een bescheiden uiterlijk. Materialen en kleuren zijn afgestemd op die van het hoofdgebouw, vormgeving en detaillering is terughoudend. Uitbreiding van een hoofdgebouw moet qua uitstraling en vormgeving ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en daarop zijn afgestemd.
Criteria Bijbehorende bouwwerken
Detaillering, materiaal en kleur
3.1.2 Kozijn- en gevelwijzigingen
Een kozijn- of gevelwijziging is het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, (luik) of gevelpaneel. De criteria zijn alleen van toepassing als het gaat om vergunningsplichtige wijzigingen. Deze zijn veelal goed zichtbaar vanaf het openbaar gebied en van invloed op het straatbeeld. Het doel van de criteria is dan ook dat een wijziging aansluit op de karakteristiek van de betreffende gevel én dat de samenhang en ritmiek van een straatwand niet verstoord wordt door een individuele wijziging.
Criteria kozijn -en gevelwijzigingen
Dakkapellen verbeteren de woonkwaliteit van een woning door meer bruikbaar woonoppervlak en extra daglichttoetreding. Als dakkapellen zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied zijn deze beeldbepalend voor het straatbeeld en indien te dominant vormgegeven zelden een verrijking. Uitgangspunt is dat de dakkapellen een ondergeschikte toevoeging zijn van het dakvlak. Bij meerdere kapellen op een groter dakvlak is het daarnaast belangrijk rust en samenhang te bewaren door uniformiteit in plaatsing en vormgeving.
De volgende situaties zijn niet toegestaan:
Afstand t.o.v. randen dakvlak:*
*) afstand tot boven en onderkant dak verticaal gemeten, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/ dakvoet van de dakkapel)
**) maat dakvlak: gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of (buitenkant) eindgevels, bij hoekkepers gemeten aan bovenkant dakkapel, bij kilkepers gemeten aan onderzijde dakkapel.
Detaillering, materiaal en kleur:
Gekoppelde dakkapellen; Voorbeeld dakkapellen op een horizontale lijn; Voorbeeld te grote dakkapel.
Erfafscheidingen zoals hekken, hagen en schuttingen geven privacy en bakenen een erf af van het buurerf of openbaar gebied. Met name erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied zijn van grote invloed op de kwaliteit van de openbare ruimte. De gemeente Kampen wil een rommelig beeld door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen voorkomen. De criteria zijn daarom vooral gericht op afstemming met de directe omgeving. In het buitengebied hebben groene erfafscheidingen in de vorm van hagen of begroeide hekwerken de voorkeur. De criteria zijn alleen van toepassing op vergunningsplichtige erfafscheidingen. Buiten het beschermd stadsgezicht is vergunningsvrij:
Criteria voor erfafscheidingen
Afscheidingen qua vormgeving, kleur en materiaal afstemmen op (goedgekeurde) afscheidingen van naastgelegen percelen en/of afscheidingen in de directe omgeving.
Te veel verschillende erfafscheidingen geeft onrustig beeld. Goed voorbeeld van dezelfde groene erfafscheiding.
____________________________________________
N.B. erfafscheidingen tussen de 2 en 2,5 meter hoog zijn in de gemeente Kampen op grond van het bestemmingsplan Woonwijken mogelijk wel toegestaan, maar zijn dus niet vergunningsvrij.
Voor een aantal gebieden bestaat via regels in het bestemmingsplan de mogelijkheid een dakopbouw te realiseren. De gemeente Kampen heeft ervoor gekozen dit maar op een beperkt aantal plekken mogelijk te maken, omdat dakopbouwen het straatbeeld en de samenhang van een bouwblok ingrijpend kunnen veranderen of zelfs kunnen verstoren. Het is belangrijk dat dakopbouwen trendvolgend zijn, zodat de uniformiteit van een bouwblok na realisatie van enkele opbouwen gehandhaafd blijft. Daarnaast is het van belang dat een dakopbouw qua hoofdvorm aansluit op de bestaande bebouwing en qua materiaal en detaillering ondergeschikt is aan de hoofdbebouwing.
Maatvoering dakopbouw bij nokverhoging
Plaatsing (zie bestemmingsplan)
Maatvoering en vormgeving: (zie bestemmingsplan)
Detaillering, materiaal en kleur:
Gebiedsgerichte criteria gaan uit van de kwaliteiten en karakteristieken van een bepaald (type) gebied. De criteria zijn vooral bedoeld voor middelgrote en grote (ver)bouwplannen, waarbij een goede aansluiting met de omgeving een voorwaarde is. De zeven gebieden zijn hieronder, al dan niet in deelgebieden, beschreven en geïllustreerd met foto’s. De criteria zijn toegesneden op de specifieke karakteristieken van het gebied en zijn onderverdeeld in criteria voor ‘plaatsing’, ‘vormgeving’ en ‘detaillering, materiaal en kleur’.
Kampen is gelegen op een vroegere met zware, uiterst fijn-zandige klei opgevulde riviergeul, welke ondergrond kunstmatige ophoging vergemakkelijkte. De natuurlijke smalte van de rivier ter plaatse bood plaats aan een van de eerste grote rivierbruggen in Nederland. De brug maakte een kruis-verbinding tussen de handelsroute over water en over land mogelijk. Waar eertijds een bastion de entree tot de stad markeerde, is tegenwoordig het station het visitekaartje. Door deze situering van het station is de binnenstad een forse ingreep in de oorspronkelijke structuur bespaard gebleven. De gave hoofdstructuur van de binnenstad van Kampen, samen met het Plantsoen Beschermd Stadsgezicht sinds 1975, wordt bepaald door de doorlopende, lange straten parallel aan de IJssel en de richting van de stroomrug, met haaks daar op de korte verbindingswegen. De lange straten binnen de Burgel convergeren naar de plaatsen van de voormalige stadspoorten in het noorden en het zuiden.
Tussen de Oudestraat en de Voorstraat/IJsselkade vormen dwarsverbindingen een fijnmazige structuur van stegen, terwijl tussen Oudestraat en de Burgel de dwarsstraten op grotere afstand van elkaar gelegen zijn. Tussen de Burgel en de Bolwerken is door de late invullingen het stratenpatroon minder strak georganiseerd, maar de belangrijke routes van de Broederweg en de Cellebroedersweg zijn doorgetrokken, de eerste zelfs tot over de Stadsbrug. Binnen het stratenpatroon zijn een aantal open ruimten, markt- en kerkpleinen en restruimtes, maar binnenhoven zijn spaarzaam. Wel komen stadstuintjes (hofjes) voor. Vanuit de dwarsstraten en -stegen zijn diverse doorkijkjes naar de IJssel, terwijl vanuit de Broederweg en de Cellebroedersweg, maar ook vanaf het Meeuwenplein groene zichtlijnen op het Plantsoen waarneembaar zijn. Het Plantsoen strekte zich eertijds uit van de Bovenhaven tot aan de Buitenhaven. De eerste stond echter in verbinding met de Singelgracht, de tweede met de Burgel. Beide havens zijn nu inhammen. De belangrijke historische gebouwen van de binnenstad zijn zowel vanuit de stad zelf, als vanuit het buitengebied beeldbepalende oriëntatiepunten. Het parallelle verloop van de lange straten, de Burgel, de Singelgracht met het Plantsoen en de IJssel verlenen de structuur van Kampen een grote mate van overzichtelijkheid. Binnen deze structuur is de groeigeschiedenis van de stad duidelijk afleesbaar, niet alleen lineair maar ook in de lobvormige bovenstad en buitenstad, geaccentueerd door de torens van de Bovenkerk en de Buitenkerk en de Nieuwe Toren. Ook de uitbreiding tussen de Burgel en de voormalige bolwerken is een duidelijk te onderscheiden strook. Het hart van de binnenstad wordt gemarkeerd door het oude stadhuis, waar de Oudestraat en de Voorstraat samenkomen. Dit is exact ter hoogte van de Broederstraat en in het verlengde daarvan de Stadsbrug.
De natuurlijke begrenzing van de IJssel inclusief het havenfront, het aflopende reliëf en de restanten van de oude stadsmuur en de omgrenzing van de voormalige bolwerken bakenen de grens naar andere gebiedsdelen duidelijk af, maar aan de zuidzijde van de stad verloopt de overgang meer vloeiend. Binnen de lineaire hoofdstructuur is ook op kleiner schaalniveau sprake van een aantal specifieke kenmerken. Het straatprofiel van de stegen is uitermate smal en op diverse plaatsen voorzien van gemetselde luchtbogen. Binnen de overige straten wisselt de straatbreedte, maar is het aantal van twee bouwlagen egalitair (de goothoogte niet) en ook is de smalle perceelsbreedte tamelijk uniform, met uitzondering van de gebouwen met een bijzondere functie. De kappen van de woonhuizen zijn overwegend in dwarsrichting, waardoor binnen de hoofdstructuur sprake is van samenhang in verscheidenheid en een waardevol, nauwelijks verstoord ‘daklandschap’.
Buiten de Burgel is het beeld meer gedifferentieerd: van één-laags bebouwing in de Groenestraat en wat grootschaliger nieuwbouwinvullingen tot onbestemde open ruimtes. Ook deze situatie is historisch gegroeid in die zin dat deze strook gedurende een lange periode zeer dun bebouwd was. De huidige invulling van de Groenestraat is weinig samenhangend. Dit geldt ook voor de zuidpunt van de stad (ten zuiden van de Bovenhavenstraat), waar de structuur van de binnenstad open plekken vertoont. Tot slot op het kleinste schaalniveau van de structuur dragen het onregelmatige verloop van de rooilijnen en de voorkomende bolle en holle vlakken in de straatwand bij aan het herkenbare, historische deel van de stad.
De binnenstad van Kampen is rijk aan monumenten, bouwwerken voor de industrie, onderwijs, wetenschap en cultuur, uit diverse periodes. Voor het grootste gedeelte bestaat de bebouwing uit tweelaagse woonhuizen, twee of drie venster - assen breed met de ontsluiting op de begane grond en een schilddak in dwarsrichting. In de Voorstraat, waar de bouwblokken aan de westzijde (ter plaatse van de oude stadsmuur) zeer ondiep zijn, zijn de kappen ook in langsrichting geplaatst. Dit geldt ook voor de westzijde van de Oude-straat tussen het Oude Raadhuis en het Van Heutszplein. De gevels vertonen weinig plasticiteit. De meeste historische woonhuizen worden afgesloten door een lijstgevel, maar topgevels komen ook voor, in dat geval voor een zadeldak. De historische woonhuizen zijn in de Oudestraat op plintniveau veelal uitgebroken. Eind negentiende eeuw ontstaan aan de ene kant herenhuizen zoals aan de De la Sablonière kade en de Burgel, en aan de andere kant sociale woningbouw zoals in de smalle straten die op het Plantsoen uitkomen. Bij de rijkere huizen komen in deze periode erkers en balkons voor. Behalve de bestuurlijke, religieuze, educatieve en culturele stedelijke bouwwerken is in Kampen ook een tweetal specifieke typologieën aan te wijzen: de kazernes en de fabrieken. De eerste categorie, een klein aantal kloeke bouwwerken, is aan de stadsrand gesitueerd, terwijl de tweede categorie, met name relatief kleine tabaksfabriekjes, in de stedelijke structuur is ingeweven.
Nieuwbouw heeft op bescheiden schaal plaatsgevonden. Over het algemeen geldt dat wanneer bij de nieuwbouw aansluiting is gezocht met de directe omgeving en gebouwd is volgens de principes van binnenstad, deze zich goed voegt in de context. Wijkt de bebouwing in hoofdvorm, maat, schaal en proporties te veel af, dan heeft deze eerder een verstorende werking. Dit is met name in het noordwestelijke deel van de binnenstad aan de orde, waar (te) grootschalige nieuwbouw heeft plaatsgevonden.
De muren zijn in schoon metselwerk opgetrokken, de oudere huizen in een kleiner formaat baksteen (handvorm), maar opvallend vaak ook gepleisterd (in blokverband). In middeleeuws metselwerk zijn ook wel kloostermoppen verwerkt. De baksteenkleur verloopt van geel, via rood naar grauw. De witte pleisterlaag is in veel gevallen later aangebracht. De vensters zijn in de historische woonhuizen tot de jaren twintig van de twintigste eeuw altijd staand (verticaal). Ramen en deuren zijn over het algemeen in de historische panden één of meerdere malen vervangen, maar vaak nog wel gedetailleerd en vrijwel altijd in hout. De kleuren zijn gedekt (groen, crèmewit). Lijsten en topgevels zijn over het algemeen rijk tot zeer rijk gedecoreerd. De kappen zijn gedekt met rode of gesmoorde keramische pannen, gelijkelijk verdeeld. De mate en soort van de decoratie hangt samen met de bouwstijl en -periode. De meeste bekende Nederlandse bouwstijlen, waarbij Art Nouveau goed vertegenwoordigd is, komen voor in Kampen. De wederopbouwperiode heeft ook belangrijke sporen nagelaten. De (grootschalige) nieuwbouw in het noordwestelijke deel van de binnenstad is, met de grijze machinale baksteen, ook qua materialisatie en detaillering niet passend.
Karakterisering Binnenstad Kampen
De historische binnenstad van Kampen is in zijn geheel beschermd stadsgezicht en in structuur en bebouwing uitermate gaaf behouden gebleven, in die zin dat schaalvergrotende, niet passende nieuwbouw bijna niet heeft plaatsgevonden. Dit is o.a. terug te zien in het weinig geschonden dakenlandschap. De historische bebouwing bestaat uit representatieve voorbeelden van de architectuurstijlen en -stromingen vanaf de late middeleeuwen tot en met de Art Nouveau, waardoor een eenduidige bebouwingskarakteristiek niet is te geven. Jongere stijlen zijn incidenteel vertegenwoordigd en over het algemeen van hoogwaardige architectonische kwaliteit. Dit geldt niet voor de nieuwere invullingen die architectonisch en stedenbouwkundig te veel afwijken en volgens ‘eigen principes’ zijn ontwikkeld.
De status van beschermd stadsgezicht vraagt om een intensief en behoudend welstands- en monumententoezicht.
Aan de architectuur wordt hoge eisen gesteld. De bebouwingskarakteristieken zoals omschreven dienen te worden behouden, en waar mogelijk versterkt en hersteld. Vernieuwing is onder voorwaarden mogelijk maar behoud gaat vóór vernieuwing. Het Beeld Kwaliteit Plan Kampen Oudestraat (juli 2003) geldt naast onderstaande criteria onverkort als toetsingskader.
Detaillering, materiaal en kleur
Zonnepanelen in beschermd stadsgezicht
Zonnepanelen worden geaccepteerd in het beschermd stadsgezicht en op monumenten, als er geen (wezenlijke) aantasting van het waardevolle dakenlandschap plaatsvindt en de invloed op de openbare ruimte beperkt blijft. Er is altijd sprake van maatwerk.
Bij niet-historische panden vanaf jaren ’70 (herstructurering) en nieuwbouw gelden in principe bovenstaande uitgangspunten. Er wordt een uitzondering gemaakt voor de plaatsing van de panelen: die zijn ook toegestaan op het voordakvlak. Bij nieuwbouw zijn zonnepalen toegestaan bij volledige integratie in het dakvlak, waarbij de zonnepanelen visueel een geheel vormen met de dakbedekking.
Voor monumenten gelden de criteria hoofdstuk 3.5.
De binnenstad van Kampen wordt omzoomd door een vrijwel gave groen- en waterstructuur. Dit waren oorspronkelijk de verdedigingswerken, schootsvelden en havens rond de binnenstad en nu bekend als: het Groene Hart, het Plantsoen, Bolwerk Buitenpost in IJsselmuiden, de Boven- en Buitenhaven (oude en nieuwe), de IJsselkade en de Stadsbrug. Slechts op een aantal plekken, met name aan de uiteinden van het Plantsoen, is de continuïteit onderbroken. Het gebied ontleent haar kwaliteit vooral aan de ligging aan het water en het groen, waarin solitair geplaatste gebouwen een ondergeschikte rol hebben.
Het Plantsoen is ontstaan op de oude bolwerken en is goeddeels vormgegeven door J.D. Zocher Jr. en L.P. Zocher. De groenstructuur is langwerpig van vorm en wordt doorsneden door een viertal oost-west georiënteerde routes, de zogenaamde Broekswegen, waarvan één uitkomt op de oude Cellebroederspoort en één op de Broederpoort.
Zoals de naam al doet vermoeden is de kracht van het Groene Hart de centrale ligging. Dit is de reden dat hier een aantal bijzondere culturele, maatschappelijke en recreatieve voorzieningen is geconcentreerd. Een en ander heeft er toe geleid dat het groene karakter plaatselijk verloren is gegaan, bijvoorbeeld ter plaatse van de parkeerplaats. Karakteristiek voor het Groene Hart zijn de kleine weilandjes die het een landelijk karakter geven.
Bolwerk Buitenwacht in IJsselmuiden is onderdeel van de voormalige verdedigingsgordel. Ondanks overblijfselen zoals plantsoenaanleg en hoogteverschillen laat de samenhang en herkenbaarheid van dit bolwerk te wensen over. De twee havens, de Buitenhaven en de Bovenhaven, aan de uiteinden van de IJsselkade, hebben een bijzonder aantrekkelijke ligging aan de IJssel met cultuurhistorische en recreatieve waarden. De oorspronkelijke relatie van de havens met het Plantsoen is door bebouwing en verharding verdwenen.
In het Plantsoen staat alleen aan de uiteinden bebouwing: Een voormalige kleuterschool aan de noordkant en de Isala-polikliniek en het verzorgingshuis Myosotis (voormalig stadsziekenhuis) aan de zuidkant. De twee oude stadspoor-ten, de Cellebroederspoort en de Broederpoort, nemen uiteraard een belangrijke plek in, op de grens van de het Plantsoen en de historische binnenstad.
In het Groene Hart is de bebouwing zeer divers van karakter, hetgeen voortkomt uit de diverse functies: het Stadhuis, een sporthal, een (nieuw) zwembad en parkeerplaatsen. In hoofdvorm hebben deze bouwwerken geen relatie met elkaar of met de omgeving. De eventuele waardering voor deze bouwwerken is daarmee gebaseerd op individuele architectonische kwaliteiten. De kleinschalige voorzieningen (o.a. de kinderboerderij) zijn wel geïntegreerd in de omgeving. Het zijn eenvoudige éénlaags bouwmassa's onder zadeldaken, qua vorm en materialisatie vergelijkbaar met de agrarische bijgebouwen in de directe omgeving van de bebouwde kom. Ook de villa naast de kinderboerderij voegt zicht goed in de groene parkachtige omgeving.
Beeldbepalend voor Bolwerk Buitenwacht is het stationsgebouw uit 1912 ontworpen door K.J. Kamphuis, dat samen met de Stadsbrug uit 2001 de entree van de binnenstad van Kampen en IJsselmuiden vormt.
Groene Hart zijn de kleine weilandjes die het een landelijk karakter geven.
De Bovenhaven en de Buitenhaven worden gekenmerkt door de historische bebouwing direct aan de haven. De grootschalige woongebouwen buiten de havens zijn wel beeldbepalend maar maken geen onderdeel uit van het gebied.
Karakterisering Groen-blauwe zoom
De continuïteit van de onbebouwde ruimte is de belangrijkste kwaliteit van dit gebied. De structuur wordt dan ook niet bepaald door de gebouwen, maar door het groen, het water en de hoogwaardige openbare ruimtes. Gebouwen staan zonder afscheidingen, solitair in de ruimte. De gebouwen hebben een eigen architectonische kwaliteit, waarbij de oorspronkelijke bebouwing meer is geïntegreerd in de omgeving dan sommige nieuwbouw. (Zicht)relaties van en naar de stad en tussen de gebieden onderling zijn karakteristieken behoudenswaardig.
Het welstandsbeleid is er op gericht het groene en open karakter van het hele gebied te behouden en waar mogelijk te versterken en te herstellen. Het concept van solitaire bebouwing in een groene omgeving dient in de architectuur te worden ondersteund. Er is sprake van intensief en behoudend welstands- en monumententoezicht, met name voor het delen van het beschermd stadsgezicht.
De kwaliteit van (ver)nieuwbouw wordt beoordeeld aan de hand van de algemene criteria paragraaf 3.3.
Detaillering, materiaal en kleur
De ontwikkeling van IJsselmuiden-Dorp hangt sterk samen met de historische linten. Daarvan waaieren de Trekvaart, de Burg. Van Engelenweg en de Baan (samen de zogenaamde drietand) vanaf het Bolwerk Buitenwacht uit richting het noorden. De Dorpsweg en Oosterholtseweg liggen op een oude stroomrug parallel aan de IJssel. Aan de historische routes en linten staat de oudste bebouwing, het centrum van IJsselmuiden-Dorp is bij de Dorpskerk, waar de bebouwing compact en kleinschalig is.
Tussen en aan de oude lintstructuur heeft veel verdichting plaats gevonden, tot de Dorpsweg voornamelijk kleinschalig, daarbuiten ook grootschaliger, maar de linten blijven naar buiten toe een landelijk karakter houden. Het Zoddepark en de Beek vormen samen de groen-blauwe kern van het dorp.
De oudste lint- en dorpsbebouwing is zeer kleinschalig en heterogeen en bestaat voornamelijk uit eenlingen, van boerderij tot bedrijfspand en van arbeiderswoning tot herenhuis, met verspringende rooilijnen, wisselende kaprichting en goot- en nokhoogte. De bebouwing is veelal tweelaags, de oudste bebouwing aan de Dorpsweg ook éénlaags. De aanbouwen zijn onderdeel van het hoofdgebouw, de bijgebouwen hebben meestal een kap. De bijzondere gebouwen, zoals de pastorie, de scholen, kerken en het voormalige gemeentehuis zijn groter en zijn als eenheid ontworpen.
Ook onderling zijn de linten verschillend, de Trekvaart is als voormalige trekvaartroute, met de eenzijdige bebouwing aan het water een ander type lint dan de Baan. Vanaf de jaren ’30 is aan de linten ook aaneengesloten bebouwing gerealiseerd, geïnspireerd op de oudere bebouwing: traditionele bouw met diverse dakvormen en voornamelijk lage goten, maar ook hier en daar met platte daken. Tussen de linten zijn later diverse kleinschalige woningbouwprojecten gerealiseerd, veelal uniformer dan de dorps-bebouwing en met afwijkende vormgeving en materialen. De later gebouwde voorzieningen zoals scholen en winkelgebieden zijn onvermijdelijk grootschaliger en hebben platte daken en zijn eveneens niet karakteristiek voor de dorpse bebouwing van IJsselmuiden.
_________________________________
Foto uit ‘de kleur van IJsselmuiden’.
Het grootste deel van de woonhuizen is voornamelijk opgetrokken uit (licht)bruine en roodbruine baksteen met smalle lichte voeg en hier en daar wit gesausd pleisterwerk. De daken hebben meestal pannen, maar een enkele boerderij is nog met riet gedekt. Zowel het houtwerk als metselwerk is zorgvuldig gedetailleerd, staand verband, kruisverband, staand klezorenverband komt vaker voor dan half-steens-verband en versieringen in het metselwerk, zoals vlechtwerk, rollagen boven de ramen, sluitstenen, speklagen e.d. komt veel voor. De dakkapellen zijn vaak mee-ontworpen objecten, voordeuren zijn verschillende vormgegeven. Er zijn in IJsselmuiden-Dorp stijlelementen uit de Neorenaissance, de Art Nouveau en de Amsterdamse School te vinden.
Karakterisering IJsselmuiden-Dorp
IJsselmuiden-Dorp wordt gekarakteriseerd door een heterogene, kleinschalige (dorpse) bebouwingsstructuur met verspringende rooilijnen en open ruimtes tussen de bebouwing. Kenmerkend is een hoge architectonische kwaliteit en rijke detaillering van de vroegste bebouwing, met daartussen ook nog verschillende historische boerderijen. De verdichtingen die vanaf de jaren ’30 hebben plaatsgevonden zijn divers en representatief voor een bepaalde bouwperiode. Deze bebouwing is vaak minder heterogeen, in grotere eenheden gebouwd, waarbij de grootschalige bebouwing het dorpse karakter en de oude structuren heeft aangetast.
De bebouwingskarakteristieken zoals omschreven, waaronder de bestaande verhoudingen van kleinschalige heterogene bebouwing, dienen te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt. Nieuwbouw en verbouw kan het karakter van IJsselmuiden-Dorp versterken en eventueel herstellen, door deze qua schaal passend te maken en te werken met eenzelfde hoogwaardige (al dan niet eigentijdse) detaillering als de representatieve historische bebouwing. De herkenbaarheid van de verschillende linten (de drietand) dient te worden behouden.
Detaillering, materiaal en kleur
De gemeente Kampen heeft naast IJsselmuiden vier kleinere dorpen. Aan de zuidoever van de IJssel (bovenstrooms) is dat het brinkdorp Zalk, op de noordoever het dijkdorp Wilsum. Aan het Ganzendiep ligt het dijk- en vissersdorp Grafhorst en op de grens van het rivierengebied en de Mastenbroekerpolder ligt ´s-Heerenbroek. Elk van deze dorpen vertegenwoordigt een type nederzetting. Door het kunstmatige en natuurlijke reliëf van dijken en stroomruggen, is de relatie tussen bebouwing en landschap zeer specifiek. Laaggelegen en hooggelegen bebouwing wisselen elkaar af en doorkijkjes vanaf de hoger gelegen dorpen en dijken naar het lager gelegen landschap zijn legio. De silhouetten en daklandschappen van de dorpen zijn beeldbepalend en herkenbaar. De voor de IJsseldelta kenmerkende boerderij-typen zijn ook in de dorpen te vinden.
De buurtschappen Zuideinde, Hogeweg en De Zande vallen onder het buitengebied.
Het compacte dorp Zalk ligt niet tegen de dijk maar op enige afstand daarachter waardoor het vanaf de dijk goed zichtbaar is. Zowel het ‘dakenlandschap’ als het silhouet met de kerk en de molen, zijn beeldbepalend voor de wijde omgeving. Het onregelmatige stratenpatroon rond de voormalige brinken is al vanaf de negentiende eeuw tamelijk verdicht geraakt, maar van grote uitbreidingen is geen sprake. De blokverkaveling is onregelmatig, met verspringende vrijstaande bebouwing en wisselende kaprichtingen. De oudste boerderijen (met name hallenhuis en dwarshuis) hadden oorspronkelijke een relatie met de brinken maar in de huidige situatie is sprake van een wisselende oriëntatie. De nieuwbouw aan de Kamp en de Van Dijksweg is uniform van karakter, de rijwoningen en half vrijstaande woningen wijken af van de oorspronkelijke agrarische bebouwing, maar zijn geen ingrijpende aantasting van de structuur. De lintbebouwing aan de uitgaande wegen wordt naar buiten toe minder dicht. Aan de randen wisselen boerderijen en nieuwbouwwoningen (qua schaal en maat aansluitend op de oorspronkelijke bebouwing) elkaar af. Vanaf 2009 is aan de hand van een beeldkwaltieitplan aan de noordwest kant van het dorp een klein nieuwbouw plan ontwikkeld met als referentie een boeren erf met woonhuis en schuren.
________________________________________________________________
Uitsnede minuutplan 1818 Uitsnede topografische kaart 2006 met Roodomlijnd de brinken in Zalk hierop aangeven de brinken uit de minuutplan 1818.
Wilsum is een van origine middeleeuws dijkdorp dat in 1321 stadsrechten ontving. Het gebogen lint wordt gedomineerd door de van veraf zichtbare Hervormde Kerk met aan de voorzijde een pleintje en wat dichtere bebouwing. Het silhouet van het dijkdorp is beeldbepalend voor de weidse omgeving. Ook de relatie met het achterland, door losse plaatsing haaks op de dijk en zicht naar de uiterwaarden tussen de bebouwing door, is kenmerkend. In de tweede helft van de twintigste eeuw vonden benedendijks bescheiden uitbreidingen plaats met eenvoudige korte rijtjes woningen, goeddeels parallel aan de weg geplaatst. De laatste uitbreidingen bevinden zich aan de noordoostkant van het dorp, voornamelijk vrijstaande en half vrijstaande woningen met verschillende hoofdvormen en kappen. Ter plaatse van de voetbalvelden zijn woningen gepland aan de hand van een beeldkwaliteitplan.
Het vissersdorp Grafhorst ontving in 1333 stadsrechten maar is net als Wilsum in omvang een dorp gebleven. De lintbebouwing op het rivierduin gaat haaks maar overigens naadloos over in de lintbebouwing aan de Kamperzeedijk. De oude kern, met de parallelle Voor- en Achterstraat (ruggengraat op zandrug) is vlak tegen het Ganzendiep gelegen, en wordt gekenmerkt door smalle straten, los maar dicht op elkaar staande huizen met de kap haaks op de weg. De woningen hebben meestal geen voortuinen maar wel diepe achtertuinen aan het open landschap en het Ganzen-diep. Deze groene, zogenaamde rafelranden, zijn karakteristiek en beeldbepalend voor het dorp. De bebouwing in dit deel is éénlaags, met een zadeldak al dan niet met wolfseinden of een schilddak.
Aan de Grafhorsterweg (het lint) is de bebouwing gedifferentieerd en sluit aan op de structuur, alhoewel de woningen uit de jaren ’70 seriematig zijn. Recente uitbreiding heeft benedendijks plaatsgevonden en bestaat uit eenvoudige korte rijtjes en half vrijstaande woningen. Het terrein van de voormalige betonfabriek Prefabo wordt aan de hand van een beeldkwaliteitplan vanaf 2008 ontwikkeld tot twee rijen vrijstaande en geschakelde woningen met als referentie visserswoningen.
Aan de zuidelijke rand van de Mastenbroekerpolder, op de grens met het rivierengebied, ligt het dorp ’s-Heerenbroek dat is ontstaan door samenvoeging van de buurtschappen ’s-Heerenbroek en Veecaten. De Zwolseweg doorsnijdt het dorp maar loopt niet over het oude lint van Veecaten dat daardoor een kleinschalig karakter heeft behouden. De verkaveling van dit deel is meer organisch, die van ´s Heerenbroek geometrisch. De bebouwing vertoont langs de oude structuren veel diversiteit doordat tussen de enkele terpboerderijen verdichting heeft plaats gevonden met (half)vrijstaande woningen en kleine rijtjes. Beeldbepalend en van historisch belang zijn o.a. de monumentale stoom-zuivelfabriek met schoorsteen, de directeurswoning van architect Broekema en de zwarte doorrijschuur met rieten kap van de voormalige herberg, op de kruising van de Bisschopswetering en de Zwolseweg. De nieuwbouwwoningen aan de noordkant sluiten qua bebouwingsvorm, lage goten en zadeldaken, aan op de bestaande bebouwing. De laatste woningen van het plan Broekerland worden momenteel aan de hand van een beeldkwaliteitplan ontwikkeld.
De dorpen worden gekenmerkt door kleinschalige, veelal heterogene compacte bebouwing in een organisch gegroeide structuur. Daarbij is ieder dorp anders. De relatie met het buitengebied is sterk, mede door de hogere ligging in het landschap en losse plaatsing van de bebouwing. Het silhouet en het dakenlandschap van de dorpen is beeldbepalend voor de wijde omgeving, de zichtlijnen van en naar de dorpen eveneens. Vrijstaande boerderijen binnen de dorpen, vaak op terpen, nemen een belangrijke plek in. Bij nieuwe bebouwing kan met name afwijkende schaal, maat, dakvorm een verstorende werking hebben op het karakter van het dorp.
Binnen de dorpen dienen de bestaande veelal heterogene en kleinschalige structuur en de bebouwingskarakteristieken behouden te blijven en waar mogelijk versterkt. Vernieuwing is mogelijk mits dit geen verstoring maar een aanvulling is op het silhouet en het dakenlandschap van het betreffende dorp en is afgestemd op de omringende bebouwing.
Detaillering, materiaal en kleur
Het buitengebied van Kampen heeft een hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Eeuwenlang is het landschap gevormd door rivier en beken, de zee, de wind én mensenhanden. Op de hoge gebieden ontstonden de eerste nederzettingen, het land eromheen is in gebruik genomen voor landbouw, met de daarbij behorende boerderijen, boeren linten, dorpen, buurtschappen en gehuchten. Het resultaat is het huidige waardevolle, afwisselende landschap waarvan een groot deel (Kampereilanden, Rivierengebied en de Mastenbroekerpolder) ligt in Nationaal Landschap IJsseldelta.
Kampereilanden: Kampereiland, Mandjeswaard, De Melm
Kenmerkend voor Kampereilanden, het door kleiafzettingen ontstane land, is de onregelmatige blokverkaveling en het reliëf dat in het verder vlakke, open landschap wordt gevormd door terpen en (historische) dijken.
De ca. 40 boerderijterpen uit de periode van vóór de aanleg van de Afsluitdijk (van 1432-1932) zijn hoog, met daarop lage hallenhuis en T-huis boerderijen. De voorgevel van het woongedeelte is, vanwege de wind en het water, veelal gericht naar het zuid-oosten, en opvallend genoeg dus niet per definitie naar de weg. De boerderij en bijgebouwen staan van oorsprong dicht bij elkaar op de relatief kleine terp. In de jaren ’30 van de vorige eeuw zijn nieuwe kavels uitgegeven en, op lagere terpen, min of meer standaard boerderijen gebouwd. De ruilverkavelings- en wederop-bouwboerderijen (1953-1966) zijn duidelijk te onderscheiden, omdat deze in principe op maaiveldniveau staan.
Hoge wederopbouw boerderij en Hallenhuis boerderij uit de jaren '30, ontwerp gemeente Kampen.
De veenwijde polder Mastenbroek, vanaf 1364 omdijkt en ontgonnen, is een mooi voorbeeld van vroege grootschalige ontginningen in Nederland en behoort tot de oudste in zijn soort. Mastenbroekerpolder kent een geometrische en grootschalige opzet, de hoofdstructuur wordt bepaald door een stelsel van elkaar haaks kruisende we(a)teringen en 'stegen' met daartussen, in de vakken, een verkaveling gebaseerd op rechthoeken van ongelijke grootte. Langs de weteringen is van oudsher de verspreide, agrarische bebouwing gesitueerd. Ruilverkaveling heeft in Mastenbroek beperkt plaatsgevonden, er is aan de weteringen dan ook weinig sprake van verdichting. Veel van de erven stammen uit de terpenperiode van voor de Afsluitdijk, met de boerderijen dicht aan de weg, ontsloten via een brug, en een wisselde oriëntatie van het woongedeelte. In de loop van de tijd zijn veel oude boerderijen vervangen en terpen helaas afgevlakt of helemaal verdwenen.
Nieuwere boerderijen, van na de aanleg van de Afsluitdijk en de ruilverkaveling, gelegen vooral aan de stegen en aan de randen van de polder, staan niet op een terp en zijn, net als de vernieuwde wederopbouwboerderijen, qua type divers.
Polder de Koekoek is onderdeel van de Mastenbroekerpolder maar hieronder apart beschreven.
Polder De Koekoek, in feite het laatste vierkant binnen het schaakbordpatroon van de Mastenbroekerpolder, is drooggelegd in 1911. Polder De Koekoek is zeer regelmatig verkaveld, bijna een volmaakt vierkant met de afwateringssloten uitkomend op de Machinetocht en de Hoofdtocht. De rechthoekige kavels zijn smal en klein, met een woonhuis aan de voorzijde en daarachter bedrijfshallen en kassen, al dan niet geschakeld. Een aanzienlijk deel van het agrarisch terrein is momenteel bebouwd met kassen en loodsen. De Koekoek is daarmee, gezien het karakter van het buitengebied van Kampen, een vreemde eend in de bijt.
De meeste tuinderswoningen tot ca. de jaren ’70 van de vorige eeuw zijn eenvoudig vormgegeven en gedetailleerd: een rechthoekige plattegrond met een zadeldak haaks of parallel aan de weg, opgebouwd uit bruinrode en later ook lichtbruine baksteen en rode en gesmoorde pannen. De moderne woningen vanaf ’70, hebben ook afwijkende en samengestelde kappen en zijn soms overmatig gedetailleerd.
De hoge, rechthoekige bedrijfshallen hebben net als de kassen flauwe zadeldaken. Een enkele keer komt ook een plat dak voor. De kassen bestaan uit een staalskelet met glas, de loodsen zijn gedeeltelijk opgemetseld en gedeeltelijk opgetrokken in groene, bruine en lichte damwand-profielen met (licht) grijze en groene golfplaten daken.
Het rivierengebied, ontstaan door zandafzettingen van rivieren en beken, wordt gekenmerkt door een open, onregelmatig verkavelde ruimte, met dijken, kolken en een mozaïekachtige verkaveling. Het landschap is afwisselend, kleinschalig en perspectivisch, verrijkt door de diverse dorpen op de hogere stroom- en zandruggen. Boerderijen buiten de bebouwingskernen staan vaak op terpen, op dekzand en op verhogingen aan de dijk, maar direct onderaan de dijk of op grotere afstand van de dijk komt ook veel voor. Het woonhuis, bijvoorbeeld bij een T-huis boerderij, is niet altijd naar de weg georiënteerd. De oudere boerderijen (hallenhuis en T-huisboerderij) komen nog veel voor in dit gebied.
De dorpen in het rivierengebied: Wilsum, Zalk, Grafhorst en (een deel van) ’s-Heerenbroek zijn apart beschreven in paragraaf 3.2.4.
Kleinere buurtschappen, zoals De Zande en Nieuwstad, zijn organisch gegroeide bebouwingsconcentraties waar boerderijen en kleine woonhuizen, met verspringende rooilijnen en wisselende nokrichtingen, het beeld bepalen. De Zande ligt deels aan de dijk en deels onderaan de dijk, Nieuwstad ligt op een zandduin achter de dijk en is ontstaan vanuit de Nieuwstad achter de IJsseldijk.
Het slagenlandschap oftewel veenontginningsgebied wordt gekenmerkt door de structuur van lange, rechte, smalle, parallelle kavels, gescheiden door sloten, haaks op lange weteringen, dijken en wegen. De strakke geometrische lijnen worden plaatselijk doorbroken door kolken achter de dijken, de vlakheid door terpen en dijken.
De boerderijen, veelal melkveebedrijven, zijn op regelmatige afstand van elkaar gesitueerd met een meer geconcentreerde bebouwing in o.a. de buurtschappen Zuideinde en Hogeweg. Terpen van voor de aanleg van de Afsluitdijk (waarvan twee in Zuideinde), zijn relatief zeldzaam, de meeste hoger liggende historische bebouwing staat direct tegen de dijken. De boerderijen op maaiveldniveau zijn gesticht na ruilverkaveling en de aanleg van de Afsluitdijk, met grote vrijstaande of, met een tussenlid aan de eveneens grote bedrijfsgebouwen gekoppelde, woningen.
Zuideinde heeft naast woningen aan het lint een school, een kerk en een begraafplaats. Onlangs zijn hier, aan een weg haaks aan het bebouwingslint, enkele kavels voor vrijstaande en half vrijstaande woningen uitgegeven. Kenmerkend voor Hogeweg is de kronkelende weg met kolken.
Het buitengebied wordt gekenmerkt door een diversiteit aan landschappen, van het kleinschalige rivierengebied tot de grootschalige verkaveling van de Mastenbroekerpolder. Uit verschillende periodes zijn, voor de IJsseldelta, kenmerkende boerderijen bewaard gebleven. De herkenbaarheid van deze verschillende boerderijtypes is een grote kwaliteit van het gebied en dient te worden behouden en waar mogelijk versterkt. De (her)inrichting van de erven en terpen met nieuwe bijgebouwen zijn een bedreiging voor het karakter en vragen om grote zorgvuldigheid.
Bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en bijgebouwen dienen de karakteristieken van het desbetreffende boerderijtype te worden behouden en waar mogelijk versterkt. Dit geldt ook voor de karakteristieken van de buurtschappen. Voor Polder De Koekoek geldt dat vernieuwende vormgeving bij nieuwbouw mogelijk is en dat de bestaande karakteristieken dienen te worden gerespecteerd.
Criteria Buitengebied (m.u.v. De Koekoek) Situering
Detaillering, materiaal en kleur
Detaillering, kleur en materialen
3.2.6 Woonwijken Kampen en IJsselmuiden
Vanaf het begin van de 20ste eeuw is continue gewerkt aan de uitbreiding van Kampen en IJsselmuiden, eerst ad-hoc en kleinschalig, later planmatig en ook grootschalig. De oorspronkelijke structuur, zoals de pre-stedelijke linten, de dijken en de Broekswegen, zijn voor een deel geïncorporeerd en aanleiding geweest voor de grootschalige planontwikkelingen.
De beschrijvingen geven een karakterisering van de woonbebouwing. Per bouwperiode vertonen de woonwijken grote verschillen. Daarom zijn de wijken onderverdeeld in zes type wijken en buurten, die ieder een bepaalde min of meer afgebakende periode representeren. Scholen, winkels, zorginstellingen en sporthallen zijn niet apart beschreven.
Spaarbankstraat/Eenvoudstraat, Berkhuizen, Begijnekwartier en het Kloosterkwartier.
Oranjewijk (1926-1928) en Kampen-Zuid (1931-1949).
De Greente, Schokkerbuurt, de zuidkant van Zandberg in IJsselmuiden, Flevowijk (1959-1970), Cellesbroek-Noord en Cellesbroek-Zuid (1970), villabebouwing en bedrijfswoningen Kampen-Noord en (Zandwijk in IJsselmuiden).
Bovenbroek (1977), Cellesbroek-Middenwetering (jaren ’70 en ’80) en Hagenbroek (jaren ’80 en ’90), Groenendael (1976), Losse Landen (1980), Zeegraven(1993-1998) te IJsselmuiden en enkele kleinschalige inbreidingsplannen.
De Maten, (2000), herstructurering van de Hanzewijk (2014-2017) Onderdijks (2014-2020), Oosterholt-Noord (2000) in IJsselmuiden en enkele kleine inbreidingsplannen.
Het Meer, Stationskwartier, delen van Het Onderdijks. Deze wijken zijn nog niet opgenomen in de gebiedsbeschrijvingen en vallen nog onder de desbetreffende beeldkwaliteit- of beeldregieplannen.
De geïncorporeerde linten zijn duidelijk herkenbare structuren binnen de later ontwikkelde woonwijken. Kenmerkend is de informele setting, met verspringende rooilijnen en kleinschalige, voornamelijk (half) vrijstaande, heterogene bebouwing uit diverse periodes. De bebouwing is traditioneel, een of tweelaags met vooral schilddaken en (gewolfde) zadeldaken in wisselende richting. Materiaal en detaillering is afwisselend, meest toegepast zijn diverse tinten rode baksteen en oranje en gesmoorde pannen, maar tussen de bebouwing staan ook wit gestucte boerderijen met rieten kappen.
Linten Brunnepe: St. Nicolaasdijk, Noordweg, Dorpstraat, Greenterweg en Beltweg.
De linten slingeren door de woonwijken als overblijfselen van de pre-stedelijke periode. De straten liggen hoger en zijn relatief smal, de kleine boerderijen van voor 1900 worden afgewisseld door later gebouwde woningen. Doordat de linten een beperkte verkeersfunctie hebben is de sfeer eerder dorps dan stedelijk en duidelijk anders dan die in de woonwijken. Slechts een deel van de oorspronkelijke linten is nog als zodanig herkenbaar.
Linten IJsselmuiden: Brug. Van Engelenweg, Oosterholtseweg, Plasweg.
De linten zijn tevens de doorgaande wegen naar Grafhorst en Oosterholt. Bij de Dorpsweg en de rotonde zijn enkele schaalverstoringen, maar desondanks is de lintenstructuur in IJsselmuiden goed zichtbaar en continue. Opvallend is de toepassing van rijke detaillering aan de linten. De linten blijven naar buiten toe een landelijk karakter houden.
Karakteristiek voor de linten is de kleinschalige, heterogene bebouwing, de onregelmatige, organisch gegroeide verkaveling en verspringende rooilijnen in een informele setting. De bebouwing vertoont diversiteit door verschillende dakvormen en richtingen, verschillend kleur en materiaalgebruik en verschillende bouwstijlen. Geen twee huizen naast elkaar zijn gelijk.
2. Arbeiderswoningen en Burgermanswoningen begin 20ste eeuw
De stedenbouwkundige eenheden Spaarbankstraat/ Eenvoudstraat (1904-1905), Berkhuizen (1910), Begijnekwartier (1914-1916) en Kloosterkwartier (1921-1922), zijn gebouwd vanuit de pre-stedelijke lintbebouwing van het voormalige Brunnepe en hebben van oorsprong een sterke relatie met de fabrieken aan de noordkant van Kampen. De gebieden zijn ontwikkeld door de emaille fabriek Berk Kampen (BK), banken en woningbouwverenigingen. Binnen de verschillende eenheden is, ondanks individuele aanpassingen, sprake van uniformiteit, daarbuiten, aan de voormalige linten, is het beeld heterogeen. Zoals kenmerkend voor de vroege arbeiderswijken zijn deze compact, met smalle straten, gesloten bouwblokken en kleine centrale pleintjes, in de Begijnekwartier en Kloosterkwartier. Vrijwel alle woningen zijn ontworpen door architect Broekema (1866¬1946). Een aantal directeurswoningen aan de randen illustreren het industriële verleden.
De arbeiderswoningen aan de Eenvoudstraat en Spaarbankstraat zijn tweelaags plat afgewisseld met eenlaags en een dakschild. De woningen zijn gedetailleerd volgens de heersende mode met stijlkenmerken van de Hollandse neorenaissance, (jugendstil), met (kunst)stenen sierbanden en sluit- en aanzetstenen. De woningen in Berkhuizen zijn qua opzet hetzelfde maar minder rijk gedetailleerd.
Begijnekwartier: de buurt is als eenheid ontworpen, met karakteristieke gepleisterde en gemetselde gevelvlakken. De burgermanswoningen zijn hoger, tweelaags met rode langskappen afgewisseld met topgevels, of tweelaags plat. Accenten zijn de rijk gedetailleerde topgevels en serres. Winkeltjes (op hoeken) waren oorspronkelijk aanwezig maar nu veelal verdwenen. Symmetrische bouwblokken versterken de als eenheid vormgegeven ensembles.
Het Kloosterkwartier bestond oorspronkelijk uit éénlaagse bebouwing met hoge langskappen en steekkappen. Door collectieve ophoging van de voorgevel door middel van dakkapellen is het uniforme beeld behouden maar zijn de steekkappen minder prominent. De gevels waren oorspronkelijk allemaal schoon metselwerk maar zijn later voor een deel gewit.
Karakterisering Arbeiders- en burgermanswoningen
Karakteristiek voor de woningen van begin 20ste eeuw is de uniformiteit binnen de als eenheid ontworpen ensembles (straten, bouwblokken), de eenvoudige maar soms ook rijk en gevarieerd gedetailleerde bouw met waardevolle stijlkenmerken. Ondanks kleine individuele aanpassingen is de eenheid tot nu toe behouden. De zichtbaarheid van het industriële verleden is een bijzondere kwaliteit voor het hele gebied. Ingrijpende individuele aanpassingen, zoals de kleur van het pleisterwerk, doen afbreuk aan de kwaliteit, ondergeschikte wijzigingen van individuele woningen doen dit niet.
3. Tuindorpen jaren ’20 en ’30.
Oranjewijk (1926-1928) en Kampen-Zuid (1931-1949) zijn gebouwd in opdracht van woningbouwverenigingen en voorbeelden van de zogenaamde tuindorpen. Wijken uit deze periode worden gekenmerkt door een regelmatig stratenpatroon, relatief brede straten en veel voortuinen. De (bijna) gesloten bouwblokken bevatten grondgebonden woningen in een mix van arbeiderswoningen en burger-manswoningen. Hoekaccenten zijn vaak verrassend vormgegeven en symmetrie is zowel binnen de blokken als in een hele straat of pleinwand toegepast. De ambitie om arbeiders en burgers beter te laten wonen spreekt niet alleen uit de rijke detaillering, maar ook uit de vele pleintjes en plantsoenen en de winkelpandjes op de hoeken. In de Oranjewijk is de Westerkerk beeldbepalend.
Overheersend zijn de lage rijtjeswoningen onder doorlopende zadeldaken, veelal marsardekappen met dakkapellen en enkele steekkappen. De detaillering vertoont sterke invloeden van de Amsterdamse School, maar is minder expressief. Het materiaalgebruik, bruine steen en oranje pannen, is uniform en beeldbepalend, net als de doorlopende daklijsten.
Individuele aanpassingen, zoals grote dakopbouwen, op-toppingen en gevelwijzigingen maken het beeld minder uniform, maar de wijk blijft met name door de hoofdkleuren, een geheel. Het Oldenhof is een duidelijke architectonische eenheid met een collectief binnengebied.
Hoofdvorm van de bebouwing bestaat voornamelijk uit één-en tweelaags arbeiders- en middenstandswoningen, onder zadel- en schilddaken in langsrichting, gecombineerd met steekkappen. Mansardekappen komen ook voor. De wijk vertoont een sterke onderlinge samenhang, o.a. door de gemetselde erfafscheidingen. Kenmerkend zijn de diverse poortjes met daarboven gevelstenen (van bouwer). De wijk is gebouwd in de typisch jaren ’30 stijl, met horizontale belijning, erkers, overkragende kappen en daklijsten, architectonische accenten in het metselwerk, balkons en loggia’s, rijk vormgegeven voordeuren en de toepassing van glas-in-lood. Meest gebruikte materialen zijn oranje, gesmoorde en incidenteel geglazuurde pannen en geel en rood metselwerk. Veel van de oorspronkelijk stalen kozijnen van de middenstandswoningen zijn in de loop van de jaren vervangen.
De woningen van Woningbouwvereniging Eigen Woon (Van Hasseltstraat, Lehmkuhlstraat, Noordtzijstraat) zijn een mooi voorbeeld van de Amsterdamse School met siermetselwerk (kantsteens), hoekpartijen geaccentueerd door in - en uitspringende bouwvolumes en het gebruik van rabatdelen. Ook de uitgemetselde verticale uitbouwen kunnen tot deze stijl gerekend worden, alsmede de bijzondere dakvormen, combinaties van schild- en zadeldaken, met doorgetrokken dakschilden.
In de Tuindorpen vormen de bouwblokken een samenhangend geheel, door eenduidig materiaalgebruik en doorlopende kappen en daklijsten. Het gebruik van symmetrie is opmerkelijk en versterkt de samenhang. De Amsterdamse School en jaren ’30 architectuur zijn herkenbaar in details en bijzondere elementen, zoals zorgvuldige vormgegeven hoeken, poortjes en voordeuren, erkers en loggia’s. Het complex van Eigen Woon is een monument en een gaaf voorbeeld van de Amsterdamse School. Kleine individuele aanpassingen, binnen het oorspronkelijke kleurpalet, doen geen afbreuk aan het totaalbeeld. Stijlaanpassingen, aantasting van de hoofdvorm en doorbreking van de symmetrie wel.
De voltooiing van Kampen-Zuid was net na de oorlog, met eenvoudige, sober vorm gegeven rijwoningen met langskappen. Dit waren oorspronkelijk duplexwoningen maar zijn inmiddels gemoderniseerd en verbouwd tot eengezinswoningen.
4. Wederopbouw en stempels t/m de jaren ’60
Schokkerbuurt, De Greente, Zandberg, Flevowijk en enkele kleinschalige invullingen.
De woningnood na WOII heeft een hoog bouwtempo teweeg gebracht. De economische situatie van die tijd is in de architectuur goed terug te zien, er werd sober en meer seriematig en uniform gebouwd. De naoorlogse uitbreidingswijken wijken zijn veelal wel ruim en groen van opzet en bestaan uit een combinatie van grondgebonden gezins-woningen en portiek- en galerijflats. De rijwoningen in open bouwblokken hebben voortuinen en staan aan een straat of (autovrij) plantsoen, de appartementengebouwen staan vrij in het groen. In de voorgevels is veel glas toegepast, in tegenstelling tot de vooroorlogse bouw gaat de bebouwing niet ‘de hoek om’ maar hebben de blokken dichte kopgevels.
Deze naoorlogse beneden-bovenwoningen in de wijk Brunnepe zijn sober vormgegeven, met zadeldaken en rode metselsteen. Op de hoeken is de bebouwing lager, de geclusterde voordeuren zijn geaccentueerd door een omlijsting en de oorspronkelijke dakkapellen zijn bescheiden en zorgvuldig vormgegeven. Deze kenmerken zijn terug te zien in de recente vervangende nieuwbouw.
De jaren ’50 en 60 strokenbouw van Zandberg bestaat uit sober vormgegeven rijwoningen, open bouwblokken met stroken aan wigvormige plantsoenen. De bebouwing is tweelaags met rode en grijze langskap en soms een plat dak. De gevels hebben al dan niet houten paneelvullingen. De appartementengebouwen zijn 2-laags en 3-laags (portiek) op een plint.
De Greente is een samenhangende eenheid van open bouwblokken (stroken) rijwoningen tussen plantsoenen met aan de oostrand twee appartementengebouwen in vier lagen. De vormgeving en detaillering is sober, met eenvoudige grote raamkozijnen in rood metselwerk gevels waarvan een deel wit geschilderd is. De flatgebouwen hebben een iets rijkere detaillering van het metselwerk.
Flevowijk: functionalistische wederopbouw
(Plan West I 1958, uitvoering 1959-1970)
De wijk is eenduidig van opzet, flats (in verschillende hoogtes) langs de randen en daarbinnen rijwoningen. Midden in de wijk ligt een brede, door groen omrande voorzieningen-strook en het winkelcentrum. Flevowijk is een typisch voorbeeld van planontwikkeling van de CIAM-beweging, met als uitgangspunten ‘licht-lucht-ruimte’, de scheiding van functies en de zogenaamde ‘stempels’, terugkerende identieke open blokverkavelingen.
De (repeterende) flats (waaronder een flatcomplex van Broekema) zijn gebouwd volgens een enkelvoudig architec-tuurconcept, met 4 tot 12 lagen op een dichte onderbouw. De rijwoningen zijn eveneens uniform en eenvoudig vormgegeven, tweelaags onder doorgaande zadeldaken of platte daken. De bebouwing heeft een sterk horizontale belijning. Kenmerkend zijn de grote glasvlakken, de paneelvullingen (hout en plaatmateriaal) en de dichte gemetselde kopgevels. Er is geen sprake van rijke detaillering, wel van eenduidig-heid. Het (toenemend) individueel woningbezit van de rijwoningen gaat gepaard met detailaanpassingen van luifels, voordeuren, roedeverdelingen, erkers en dakkapellen en toevoeging van kleur. Dit levert een minder eentonig beeld op maar kan, als het te ingrijpend is, ook de eenheid (te veel) verstoren.
Cellesbroek-Noord en Cellesbroek-Zuid
Alhoewel het stratenpatroon minder strak is dan in de Flevowijk, zijn de stempels ook hier zeer uniform. In de wijk staan alleen rijwoningen, gebouwd in voornamelijk lichte steen en grijze pan met incidenteel bergingen aan de voorkant. De gele horizontale banden in Cellesbroek-Noord zijn beeldbepalend. Individueel woningbezit zorgt ook hier voor meer diversiteit.
Horizontale belijning onderbroken door schilderwerk gevels
Europa Allee, hoofdontsluitingsroute en beelddrager.
Melmerhof en voormalige bedrijfswoningen
Nijverheidstraat en Constructieweg
Aan de noordkant van Kampen zijn in de jaren ’60 een aantal (half) vrijstaande woningen gebouwd, waarvan een deel als bedrijfswoning. Oorspronkelijke ging het om éénlaagse platte bebouwing, later zijn hier veelvuldig kappen aan toegevoegd. De vrijstaande woningen, met al een individueel karakter, vormen met deze aanpassing een nieuw, maar nog steeds gedifferentieerd beeld. De woningen zijn eenvoudig vormgegeven en gedetailleerd en alzijdig. Dit geldt ook voor de bungalows bij Kampen-Zuid, aan de Bovensingel, gebouwd rond 1965.
Karakteristiek voor de wederopbouw periode is de eenvoudige bouw met enkelvoudige hoofdvormen, in series, stroken of stempels. De flats zijn sober en in hoge maten uniform, aanpassingen hebben altijd collectief plaats gevonden. De gelijkvormigheid van de rijwoningen, door hoofdvorm (tweelaags + langs - kap), eenduidige materiaalgebruik en de horizontale belijning kenmerkt de (series van) bouwblokken. Afwijkingen op detailniveau, zoals roedeverdeling, deuren, dakkapellen, luifels e.d. doorbreken de eenheid niet. Onderbreking van de horizontale belijning door bijvoorbeeld afwijkende kleur of materiaal van het hoofdvolume, of afwijkende dakopbouwen doorbreken de eenheid wel. De vrijstaande woningen uit deze periode zijn eenvoudig maar onderling verschillend.
5. Uitbreidingswijken periode 1970-2000
Cellesbroek-Middenwetering, Bovenbroek, Hagenbroek, Groenendael, Losse Landen en Zeegraven en enkele kleinschalige invullingen
In deze wijken is het organische wegenpatroon, met hoofdroutes en aftakkingen naar (introverte) woonerven kenmerkend. De wijken bestaan voornamelijk uit grondgebonden woningen, met slechts incidenteel gestapelde (rij) woningen. Van binnen naar buiten neemt de bebouwingsdichtheid over het algemeen af, van rijwoningen in het midden tot (half) vrijstaande woningen en bungalows aan de randen. De overgang openbaar-privé is in de woonerven geleidelijk en niet perse duidelijk, veel woningen hebben een berging of garage aan de voorkant en ook veel zijtuinen (met schuttingen) grenzen aan de straat. Het groen is in deze wijken kleinschalig en versnipperd. (met uitzondering van de Middenwetering en de groene open ruimte van een voormalige kolk aan de Dr. Kolfflaan zijn er geen grote pleinen of plantsoenen).
Het organische wegenpatroon wordt opgevangen met verspringende rooilijnen, schuin (45 graden) geplaatste blokken of knikkende gevels. Het merendeel van de woningen is één- en tweelaags met diverse dakvormen en hier en daar platte daken. De architectuur gaat van sober tot zeer uitgesproken. Bij de planvorming werd niet gewerkt met beeld-kwaliteitplannen maar doordat de wijken in relatief grote eenheden zijn ontwikkeld, is de materialisatie vaak eenduidig.
In Bovenbroek en Hagenbroek grenzen de achtertuinen van de buitenste woningen direct aan het openbaar (groen)gebied, in Cellesbroek-Middenwetering is dit deels niet het geval. In de wijken zijn geen winkelvoorzieningen, maar wel meerdere scholen.
De bebouwing is divers, maar tweelaags onder een kap, voornamelijk zadeldaken in langsrichting, al dan niet asymmetrisch, is het meest voorkomende type.
Metselwerk is gecombineerd met houten gevelvlakken, die in de loop van de tijd in diverse kleuren zijn geschilderd. De dakbedekking bestaat overwegend uit donkergrijze pannen. De detaillering is sober en volgt de uniformiteit van de clusterbebouwing. De (half)vrijstaande woningen zijn divers qua dakvorm en detaillering. Over het algemeen vertonen de vrijstaande woningen een meer gevarieerde architectuur dan de rijenwoningen.
Recente nieuwbouw bij de entree van Cellesbroek-Middenwetering.
Bovenbroek bestaat voor een deel uit wooneilanden met (half)vrijstaande woningen, een deel rechte stroken eenvou-dige rijwoningen en in het midden van de wijk Esdoornhof. De (half)vrijstaande woningen vertonen diversiteit, met verschillende dakvormen, zowel symmetrisch, asymmetrisch als plat, en wisselend materiaalgebruik. De standaard rijwoningen zijn meer uniform en sober vormgegeven, twee-laags onder een kap in langsrichting met een sterk horizontale belijning, in gele baksteen en grijze pannen. Aan de noordkant zijn de woningen met de asymmetrische kappen als series vormgegeven, maar in de loop van de tijd individueel verschillend gemaakt. Het cluster met kubistische geschakelde woningen aan de Europa-allee heeft een geheel eigen karakter.
Hagenbroek: De rijwoningen zijn eenvormig en traditioneel: tweelaags onder een langskap, het stratenpatroon volgend. Richting de randen is de wijk gevarieerd, zonder eenduidigheid in hoofdvorm, kleurstelling en materiaalgebruik. Er is veel geëxperimenteerd in de wijk, wat te zien is aan piramide daken, lessenaarsdaken en éénlaagse patiowoningen.
Esdoornhof (heeft status Karakteristiek in Bestemmingsplan) De woonerven rond de Esdoornhof worden gekenmerkt door de geknikte, ritmisch geplaatste kappen - op basis van een zeshoekige doorsnede - en de informele ontsluitingen aan het erf, waar ook carports en keukenuitbouwen zijn opgenomen. De Esdoornhof is ontworpen volgens een uniform architectonisch concept. De bouwhoogte varieert van één-tot drielaags, waarvan sommigen iets boven het maaiveld opgetild. De kleurstelling van de woonerven is beige met bruin.
Groenendael en Losse Landen in IJsselmuiden vertonen de typische kenmerken van een jaren ’70-’80 woonwijk, met midden in de wijk voornamelijk rijwoningen en aan de randen (half)vrijstaande woningen. Zeegraven, met voornamelijk (particulier ontwikkelde) vrijstaande woningen heeft net als de randen van Groenendael en Losse Landen een grote diversiteit aan bebouwing.
met karakteristieke piramide daken;
identieke woningen met stijle kappen rond een hof;
haakse kappen en houten topgevels;
half vrijstaande woningen in lichte steen en rood
Herontwikkeling Hanzewijk jaren ’90
De karakteristiek van de woonerfwijken wordt voor een groot deel bepaald door het organische wegen-patroon en de daaruit volgende versnipperde openbare ruimte en onduidelijke overgang tussen openbaar en privé. Verspringingen, hoekverdraaiingen en verschillende dakvormen versterken het gevarieerde beeld. De herkenbaarheid van de clusters kan hierdoor vertroebeld raken, maar meestal is wel sprake van een eenheid, mede door eenduidig materiaalgebruik. Individuele aanpassingen van een cluster doen door het heterogene karakter meestal geen afbreuk aan het totaal. Alleen daar waar een cluster een duidelijke architectonische eenheid vormt, bijvoorbeeld bij Esdoornhof, is eenheid in detaillering en materiaalgebruik behoudenswaardig. De (half) vrijstaande woningen vertonen een hoge mate van individualiteit en heterogeniteit
De meest recente wijken, De Maten, Hanzewijk, Het Onderdijks en Oosterholt-Noord en enkele kleinschalige invullingen, hebben (weer) een hiërarchische, gelede opbouw, met een duidelijke scheiding tussen openbaar en privé, een helder stratenpatroon, duidelijk vormgegeven openbare ruimtes met ruime groenstroken, waterpartijen en speelplekken. Meestal is gebruik gemaakt van een beeldkwaliteitplan of beeldregieplan waardoor de hoofdopzet en een eventueel thema van een wijk wordt ondersteund door architectuur, kleur en materiaalgebruik. Er is vaak een duidelijker totaalbeeld en kleurstelling, of een verloop daarvan. De wijken zijn (weer) een combinatie van grondgebonden woningen en appartementen.
De Maten: De basis van het plan voor De Maten wordt gevormd door kruisende assen, halfronde ruimtes, één centraal plein, waterpartijen en groenstroken. Voorzieningen zijn op prominente plekken gesitueerd, het appartementengebouw De Dirigent staat daar waar de assen een hoekverdraaiing maken. De wijk is ruim opgezet, met relatief weinig aaneengesloten bebouwing en veel (half) vrijstaande woningen met ruime voor- en zijtuinen. Water en groen zijn zeer beeldbepalend binnen de wijk, misschien wel meer dan de bebouwing, en het autoverkeer is ondergeschikt aan het fietsverkeer.
De invulling bestaat uit kleine, geclusterde - vaak symmetrische - bouweenheden. De woningen zijn per cluster eenvormig ontworpen, (met verschillende varianten, zoals gespiegeld of andere kleur). Het aantal bouwlagen is gemid-deld twee-, maar drie- en incidenteel vierlaags komt ook voor, de hoger opgetrokken woningen zijn vaak aan een hoofdas gesitueerd. De hoofdmassa is samengesteld en de dakvorm sterk gevarieerd, waarbij lessenaardaken, bollende daken en piramidedaken het meest opvallen.
Zadeldaken en schilddaken komen echter ook veel voor, soms met fantasievolle dakkapellen.
De detaillering is per serie herkenbaar, maar is vaak ook gevarieerd binnen een serie. Gele baksteen en zwarte pannen overheersen, maar andere kleuren, met name oranje pannen, komen ook voor.
Onderdijks is een ruim opgezette woonwijk met herkenbare openbare ruimtes en in het hart een stedelijk karakter. Er is sprake van een mix van woningen waarbij de vrijstaande woningen aan de randen in particulier opdrachtgeverschap zijn ontwikkeld. Retro-architectuur, met veelal kappen, traditionele stijlkenmerken en navenante materialen, overheerst.
Oosterholt-Noord: Kleinschalige uitbreiding aan de oostkant van IJsselmuiden, waarbij gekozen is voor een herinterpretatie van klassieke woningtypen, met verschillende traditionele dakvormen, rode en bruine steen en grijze pannen.
Hanzewijk: Het stratenpatroon en het verkavelingsprincipe van de voormalige wederopbouwwijk is ‘hergebruikt’, maar gekozen is voor een andere typologie en vooral meer grondgebonden woningen. De wijk heeft hogere, formele buitenranden en informele woonbuurten, en ‘mee ontworpen’ erfafscheidingen.
De grondgebonden woningen hebben asymmetrische kappen en nadrukkelijk vormgegeven hoeken. De appartementengebouwen verwijzen in de vormgeving naar de wederopbouw portiekflats, met aandacht voor de hoeken en trappetjes naar de opgetilde plinten. Materiaal is gemêleerde rode en witgekeimde steen en grijze vlakke pannen. De wijk heeft een zeer duidelijke en eenduidige kleurstelling.
Op het Berkterrein zijn vanaf 2000 nieuwbouwwoningen gerealiseerd rond enkele oude gebouwen van Berk Kampen. De appartementengebouwen en rijwoningen staan in dezelfde richting als de arbeiderswoningen, hebben platte daken en zijn uitgevoerd in donker en licht metselwerk in combinatie met rabatdelen.
Voormalige directeurswoning Berk Kampen.
Karakterisering Wijken vanaf 2000
De wijken van na 2000 zijn gevarieerd maar ook een geregisseerde eenheid, verbonden door sterk vormgegeven openbare ruimtes met onderscheid in hoofd-en bijroutes. De bebouwing is divers, van grote series tot eenlingen, vaak op basis van een beeldkwaliteit- of beeldregieplan met kleurenpalet en gebruik makend van thema’s en referenties. Bebouwing langs hoofdroutes is vaak bewust anders vormgegeven, van formele wanden tot expressieve dak beëindigingen, dan die in de binnengebieden. Veel afwisseling komt tot stand door het spiegelen, combineren en variëren van een beperkt aantal basismodellen. Hoe meer uitgesproken en gelijkvormig de architectuur van een serie, hoe storende en minder gewenst een afwijking. De appartementen hebben hoge architectonische kwaliteit en verdragen weinig individuele aanpassingen.
Het welstandsbeleid is erop gericht de karakteristiek van de verschillende wijken te respecteren. Afhankelijk van het belang van een ensemble, cluster, straatwand of bouwblok doet een verandering afbreuk aan de karakteristieken en is al dan niet gewenst. De mate waarin eenvormigheid binnen de detaillering behouden dient te blijven, verloopt van grootschalige hoogbouw, via rijtjeswoningen, naar kleinschalige individuele woonhuizen. Gebouwen met een bijzondere functie, én winkelcentra, kantoorgebouwen en appartementengebouwen worden (ook) beoordeeld aan de hand van de algemene criteria paragraaf 3.3. Gebouwen langs de beelddragers vallen onder het reguliere welstandsniveau. Hiervoor is behouden en waar mogelijk versterken van de kwaliteit het uitgangspunt.
De kwaliteit van beeldbepalende panden bij verbouwingen en uitbreidingen behouden en waar mogelijk versterken. Een beeldbepalende pand heeft door plaats (entree van een wijk, op zichtlijn) of historisch verleden (voormalig schoolgebouw, boerderij of directeurswoning) bijzondere waarden voor een wijk of gebied;
Detaillering, materiaal en kleur
Haatlanden (De Greente A, Haatland, Bedrijvenpark Rijksweg 50 en Zuiderzeehaven), Zendijk, Spoorlanden en terrein van LYEMPF (IJsseldijk) en omgeving.
Haatlanden (noordkant van Kampen)
De Greente is een relatief oud bedrijventerrein, ontwikkeld aan de hand van het uitbreidingsplan van 1948. Later is Haatland ontwikkeld ten zuiden van de Haatlanderdijk, een oude agrarische dijk, die voor beide terreinen als hoofdontsluitingsroute dient. Deze is karakteristiek en (beeld)bepalend voor het gebied, door het groene profiel, het slingerend verloop en de twee overgebleven terpboerde-rijen. Het stratenpatroon van Haatland is duidelijk en consistent, maar in De Greente A en rond de havens is de structuur minder helder. Haatland bestaat grofweg uit 4 kwadranten, globaal neemt van zuid-west naar noord-oost de kavelgrootte toe. In de kleinschalige gebieden is het beeld gevarieerd, met kleinere loodsen en werkplaatsen in verspringende rooilijnen. In de grootschalige gebieden is het beeld rustiger en eenvormig. De silo’s bij Haatlandhaven en Zuiderzeehaven zijn bepalend voor het silhouet van Kampen.
Openbare ruimte Haatland recentelijk vernieuwd.
Verspreid over het hele terrein heeft Haatlanden 80 bedrijfswoningen, meestal tussen de bedrijfspanden aan de straatkant gesitueerd. De bedrijfswoningen langs de randen van Haatland (Constructieweg en Nijverheidsstraat) zijn langzamerhand los komen te staan van de bedrijven en vallen in deze welstandsnota onder ‘Woonwijken’.
(aan weerszijden van de Zwolseweg IJsselmuiden)
Het terrein is vanaf de jaren ’60 tot op heden in ontwikkeling. Het oostelijke deel, Spoorlanden, is in de jaren ’60 ontstaan vanuit de veilinghandel van tuinbouwproducten. Zendijk is vanaf 1980 ontwikkeld en huisvest naast bedrijven ook perifere detailhandel. Langs het spoor zijn een aantal zeer grootschalige terreinen, maar voor de rest zijn er voornamelijk kleine en middelgrote bedrijven. Specifiek voor Zendijk is dat de voorgevelrooilijnen niet of nauwelijks verspringen. Verspreid over het terrein zijn ca. 60 bedrijfswoningen die met name aan de IJsselkant het beeld bepalen.
De bedrijfsgebouwen zijn voornamelijk eenvoudige, al dan niet geschakelde, rechthoekige gebouwen, met platte of flauw hellende daken en soms ronde of sheddaken. Afhankelijk van maat en schaal is het beeld gedifferentieerd dan wel sober en sterk utilitair. Aanvullende functies aan de voorzijde, zoals kantoren en showrooms, zijn door een afwijkend volume en meer transparantie duidelijk herkenbaar.
Luchtfoto Haatland, De Greente A en Zuiderzeehaven.
Meest voorkomend materiaalgebruik voor de gevels is plaatmateriaal en damwandprofielen en een staalskelet met metselwerk. Daarnaast is prefab beton veel toegepast. De kleur van de damwanden is divers maar meestal gedekt en neutraal van kleur (donkere kleuren, wit, grijs). De daken zijn voornamelijk grijs, uitgevoerd in golfplaat of bitumen. De recente gebouwen en aanvullende functies zoals showrooms en kantoren hebben door materiaalgebruik (veel glas) en detaillering vaak meer architectonische kwaliteit. Reclame is veelal los geplaatst en geen onderdeel van de architectuur.
De bedrijfswoningen zijn eenvoudig van opzet: één- of tweelaags, (gewolfd) zadeldak of plat dak, in een veelal lichte steen. In IJsselmuiden zijn de bedrijfswoningen expressiever vormgegeven, al dan niet in series.
Karakterisering bedrijventerreinen
De bedrijventerreinen worden gekenmerkt door de heterogene bebouwing, ook qua maat en schaal. Bebouwing is over het algemeen eenvoudig en functioneel vormgegeven. Recentere bebouwing, en showrooms, kantoren en bedrijfswoningen vertonen meer verscheidenheid en architectonische kwaliteit. De bebouwing aan de randen (IJssel en buitengebied) en langs de Haatlanderweg, de Zwolseweg en de N50 zijn beeldbepalend en van belang voor het aanzicht van Kampen en IJsselmuiden.
De criteria zijn erop gericht het heterogene karakter op kavelniveau te respecteren, met architectonische kwaliteit aan de straatzijde en extra aandacht voor de representatieve randen en de hoofdroutes. Hierdoor ontstaat een gevarieerd beeld aan een eenduidige openbare ruimte.
Detaillering, kleuren en materialen
De algemene criteria zijn gebaseerd op de notitie ‘Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid’ die prof. Ir. Tj Dijkstra in 1985 als Rijksbouwmeester schreef. De criteria stellen hogere en algemenere eisen aan de architectuur dan sneltoetscriteria en de gebiedsgerichte criteria en worden in drie situaties toegepast:
Een bouwplan voldoet niet aan de sneltoetscriteria of gebiedsgerichte maar heeft wel bijzondere architectonische kwaliteit. In dat geval kan de Adviescommissie Omgevingskwaliteit een advies uitbrengen aan het college van B&W om af te wijken van de geldende criteria omdat het wel voldoet aan de algemene criteria. Hiermee wordt bijvoorbeeld een modern gebouw, dat afwijkt van de context maar wel uitzonderlijke architectonische kwaliteiten heeft, mogelijk gemaakt.
3.3.1 Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat moet voldoen aan criteria voor architectonische kwaliteit mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
3.3.2 Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat moet voldoen aan criteria voor architectonische kwaliteit mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
3.3.3 Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context
Van een bouwwerk dat moet voldoen aan criteria voor architectonische kwaliteit mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de maatschappelijke context ter plaatse.
3.3.4 Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Van een bouwwerk dat moet voldoen aan criteria voor architectonische kwaliteit mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
3.3.5 Schaal en maatverhoudingen
Van een bouwwerk dat moet voldoen aan criteria voor architectonische kwaliteit mag worden verwacht dat het een samenhangend geheel van maatverhoudingen dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
3.3.6 Materiaal, textuur, kleur en licht
Van een bouwwerk dat moet voldoen aan criteria voor architectonische kwaliteit mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.
De criteria voor excessen zijn toepasbaar voor welstandstoetsing achteraf. Het gaat bij deze toetsing dus om gebouwen (of objecten) die al gebouwd zijn. De Woningwet (artikel 19 Ww) geeft aan dat al gerealiseerde bouwplannen getoetst moeten worden op ernstige strijd met redelijke eisen van welstand. Dat is dus een minder zware toetsing dan op redelijke eisen van welstand die voor bouwplannen geldt. Bij ernstige strijd met redelijke eisen van welstand moet er in de gemeente Kampen sprake zijn van een exces, dat wil zeggen een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet deskundigen zichtbaar en onmiskenbaar is. Hiervan is in elk geval sprake als:
Voor bouwplannen tot wijziging van een monument geldt:
De Adviescommissie Omgevingskwaliteit toetst daarbij op de volgende aandachtspunten:
Bij de criteria voor reclame is een onderscheid gemaakt tussen reclames in het beschermd stadsgezicht, een woonomgeving, bij (oorspronkelijke) woon-winkelpanden, bedrijventerreinen en het buitengebied. De criteria doorkruizen mogelijk de gebiedsindeling van hoofdstuk 3.2, omdat bijvoorbeeld woon-winkelpanden zowel in de dorpen als de woonwijken voorkomen.
Reclamerichtlijnen Binnenstad Kampen: zie bijlage 2
Algemeen geldende criteria voor gevelreclame op winkels, kantoren en bedrijven
Criteria reclame in een woonomgeving
Criteria reclame (oorspronkelijke) woonwinkelpanden
Criteria reclame bedrijventerreinen
Criteria reclame in het buitengebied
Reclame in het buitengebied is in principe ongewenst en alleen toelaatbaar bij niet agrarische bedrijven (hotels, tuincentra etc.) en, in een zeer bescheiden vorm, bij agrarische bedrijven.
Bijlage 2 Reclame richtlijnen binnenstad Kampen
Voor toepassing door de Adviescommissie Omgevingskwaliteit bij de welstandstoetsing bij activiteiten zoals genoemd in artikel 2.1 lid 1 onder a (bouwen) en 2.1 lid 1 onder f en 2.2. lid 1 onder b (wijzigen monument) Wabo in het Beschermd Stadsgezicht van de gemeente Kampen. Voor losse reclames op en boven de straat zijn richtlijnen in de APV opgenomen.
Deze richtlijnen zijn enkel van toepassing voor het bij besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als Beschermd Stads- en dorpsgezicht aangewezen gebied zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988.
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
horecagebouw: een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt als voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval worden begrepen een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;
Artikel 8 Beoordelingsvrije reclame-uitingen Artikel 3 tot en met 6 zijn niet van toepassing op:
Bijlage 4 Programma van eisen beeld beeldkwaliteitplannen
De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor specifieke of grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Een Beeldkwaliteitplan borgt bij dergelijke nieuwe ontwikkelingen het uiterlijk van gebouwen en hun omgeving.
Eenmaal door de gemeenteraad vastgesteld, treedt het beeldkwaliteitplan in de plaats van de criteria in de wel-standsnota. Beeldkwaliteitplannen worden door of in overleg met de gemeentelijke afdeling stedenbouw/landschap opgesteld en voor vaststelling door de gemeenteraad eerst voorgelegd om advies aan de Adviescommissie Omgevingskwaliteit. Deze geeft advies over de bruikbaarheid van de criteria en de of de gebiedsomschrijving voldoende handvatten geeft voor de toetsing.
3. Bouwstenen voor een beeldkwaliteitplan
In de inleiding wordt het plangebied benoemd, begrensd en beschreven. Daarnaast wordt het voortraject beschreven. Ook planologische of stedenbouwkundige achtergronden komen hier aan de orde.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan is inpassing in de omgeving van wezenlijk belang. Hierbij wordt een beschrijving en analyse weergegeven van de ruimtelijke context. Hierbij kan aandacht gegeven worden aan de groen-, water-, wegen- en bebouwingsstructuur. Kwaliteiten en knelpunten, en kansen en bedreigingen.
De stedenbouwkundige opbouw wordt door middel van een kaart weergegeven en in tekst beschreven. Met aandacht voor wat specifiek voor het plan is, wat de kernuitgangspunten zijn. Hierbij wordt aandacht besteed aan de groen-, water-, wegen- en bebouwingsstructuur. Tevens wordt beschreven op welke wijze het plan rekening houdt met het ruimtelijk relevante beleid en op welke wijze het plan ingepast is in de omgeving.
Dit deel gaat in op de beeldkwaliteit voor de bebouwing en de erfinrichting. De beeldkwaliteitscriteria worden weergegeven per deelgebied. Indien sprake is van meerdere deelgebieden, wordt in dit hoofdstuk een kaart met indeling in deelgebieden weergegeven.
Per deelgebied wordt een beschrijving opgenomen, die ingaat op de hoofduitgangspunten voor de bebouwing. De beschrijving wordt vervolgens vertaald in criteria. De indeling van de criteria sluit aan bij de indeling van de wel-standsnota. Dit betekent dat criteria worden onderscheiden voor de aspecten situering, vormgeving en detaillering, kleuren en materialen. Indien er voor de terreininrichting aandachtpunten zijn worden deze ook opgenomen. De criteria worden geïllustreerd met referentiebeelden, waarbij per beeld wordt aangegeven welke criteria met het beeld worden geïllustreerd.
Het kan voorkomen dat een stedenbouwkundig plan voorziet in de aanleg van nieuwe openbare ruimte, of uitgaat van een herinrichting van bestaande openbare ruimte. In deze gevallen dienen richtlijnen voor de inrichting van de openbare ruimte opgenomen te worden in het beeldkwaliteitplan.
Als de ‘ontwikkelfase’ is afgerond wordt een gebied in principe niet langer getoetst aan het beeldkwaliteitplan maar aan de welstandsnota. In het beeldkwaliteitplan wordt alvast opgenomen welke gebiedsgerichte criteria uit de Welstandsnota van toepassing zijn als het gebied in de beheerfase komt. Daarnaast wordt in enkele regels de karakteristiek van het gebied aangegeven. Die dient als handvat voor de toetsing aan de criteria.
Jaarlijkse check op actualiteit
Jaarlijks wordt geïnventariseerd welke beeldkwaliteitplannen al zo ver zijn uitgevoerd dat de ontwikkelfase is afgerond en sprake is van de beheer fase. In dat geval wordt de raad voorgesteld dit gebied op te nemen in de welstands-nota. Dat gebeurt door aanpassing van de welstandskaart, het als ontwikkelgebied aangemerkte gebied wordt ingekleurd als een van de gebiedstypen (bijvoorbeeld woonwijk of bedrijventerrein). Daarmee vervalt het beeldkwaliteitplan als toetsingskader voor welstand.
Aanbouw: grondgebonden toevoeging aan een gebouw;
Achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen (Bor Bijlage II art. 1);
Achterzijde: de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; Afgewolfd zadeldak: zadeldak met wolfseind;
Afstemmen: in overeenstemming brengen met;
Alzijdig gebouw: met alle gevels naar buiten toe gekeerd gebouw, zonder achterkanten;
Amsterdamse School: bouwstijl uit eind 19de en begin 20ste eeuw, gekenmerkt door expressieve vormen en versieringen en plasticiteit, met gebruik van metselwerk;
Art Nouveau: bouwstijl uit het begin van de vorige eeuw gekenmerkt door het toepassen veel decoratieve ornamenten, vaak geïnspireerd door de natuur;
Authentiek: overeenstemmend met het oorspronkelijke, origineel, eigen kenmerken dragend, oorspronkelijk;
Baanderdeuren: bedrijfsdeuren in een oude boerderij;
Band: horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen of baksteen;
Banier: een verticale reclame-uiting van doek aan de onder- en bovenkant bevestigd aan de gevel
Bebouwing: een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
Bebouwingskarakteristieken: die vormgevingsaspecten aan een bouwwerk (of bouwblok) die bepalend zijn voor de aanblik;
Bedrijfsbebouwing: gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter; Behouden: handhaven, bewaren, in stand houden;
Bedrijventerrein: in een bestemmingsplan aangewezen gebied voor de vestiging van in het bestemmingsplan genoemde categorie bedrijven;
Beeldkwaliteitplan of beeldregieplan: document waarin criteria zijn vastgelegd voor de beeld-/belevingskwaliteit, vormgeving van gebouwen en de inrichting van het openbare gebied;
Belendingen naastgelegen panden; Beschermd stadsgezicht gebied dat vanwege de ruimtelijke of cultuurhistorische waarde is aangewezen tot beschermd gebied krachtens de Monumentenwet;
Bijgebouw: gebouw dat bij een hoofdgebouw hoort en los van het hoofdgebouw op het erf of kavel staat; meestal bedoeld als schuur, tuinhuis of garage;
Bijzondere voorziening (gebouw met): een horeca gebouw, theater, bioscoop, museum, kerk, onderwijsgebouw, expositieruimte of een gebouw gebruikt door een culturerel of maatschappelijk instelling zonder commerciële doelstelling;
Blinde muur of gevel: muur of gevel waarin geen kozijnopeningen zijn aangebracht;
Blokverkaveling (onregelmatig): verkaveling waarbij voor de grenzen van de percelen natuurlijke scheidingen zijn gebruikt, waardoor vaak kronkeling en onregelmatig;
Blokverband: metselwerkverband waarbij blokken zijn gevormd door meerdere lagen strekken (stenen) recht boven elkaar;
Boeiboord: opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal;
Boerderij: gebouw met een (oorspronkelijk) agrarische functie met een al dan niet geïntegreerd woonhuis;
Borstwering: lage dichte muur tot borsthoogte;
Bouwblok: een geheel van geschakelde bebouwing;
Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, metaal, steen of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
Bouwlaag: begane grond of verdieping van een gebouw;
Bouwstijl: architectonische stijl van een gebouw;
Broekswegen: historische wegen vanaf het buitengebied naar de binnenstad van Kampen; Boven-broeksweg, de Cellesbroeksweg, de Broederbroeksweg en de Buiten-broeksweg;
Buitengebied: buiten de bebouwde kom gelegen gebied, ook wel landelijk gebied genoemd;
Bungalow: meestal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd;
Buurtschap: verzameling woningen of boerderijen buiten de bebouwde kom;
Carport: afdak om de auto onder te stallen, meestal bij een woning; Complex: geheel van bij elkaar horende gebouwen;
Conform(eren): zich voegen naar, gelijkvormig maken, aanpassen aan, afstemmen op;
Context: omgeving, situatie, geheel van omringende ruimtelijke kenmerken; Contrasterend: tegenstellend in vorm of kleur;
Cultuurhistorische waarde: De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
Dakbedekking: waterkerend materiaal op het dak (dakpannen, bitumen etc.); Dakhelling: de hoek van het dak; Dakkapel: uitbouw op een hellend dakvlak;
Dakopbouw: een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert;
Dakraam: raam in een hellend dak;
Dakschild: driehoekig dakvlak dat ondergeschikt is aan de grote dakvlakken van het gebouw. Meestal aan de achterzijde of zijkant van het dak;
Daktrim: Afwerking bovenzijde dakrand ten behoeve van waterkering;
Dakvlak: een vlak van het dak/kap (afhankelijk van de plaats het voor-, zij- of achterdakvlak);
Dakvoet: laagste punt van een schuin dak. Het snijpunt van de daklijn en de onderliggende gevellijn;
Zadeldak: dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen;
Lessenaarsdak: dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak;
Schilddak: dak met vier hellende vlakken waarvan twee grote en twee kleine vlakken;
Mansardedak: dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat;
Piramidedak: dak bestaande uit vier gelijk hellende vlakken die elkaar bovenaan in een punt ontmoeten;
Zadeldak met wolfseinden (gewolfd zadeldak): Een zadeldak waarvan de kopgevels zijn afgeschuind met een driehoekig dakvlak, het wolfseind;
Asymmetrische kap: Zadeldak met twee ongelijke dakvlakken;
Sheddak (zaagtand dak): Meerdere zadeldaken met verschillende dakhelling achter elkaar geplaatst.
Damwand(profiel): stalen gevel- of dakplaat met een rechthoekige golf-structuur;
Detail: ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam;
Detaillering: wijze waarop een gebouw technisch is vormgegeven, ook wel kleinere aspecten van de vormgeving zoals de betimmering van een goot; Diversiteit: Verscheidenheid, afwisseling, variatie;
Dorpel: onderste en bovenste deel van een kozijn (onder- en bovendorpel);
Dwarshuis (T-huis boerderij of kruk-huis): Boerderijen waarbij het woonhuis dwars op het bedrijfsgedeelte is geplaatst. Een T-huis heeft een T-vormige plattegrond, een krukhuis een L-vormige plattegrond.
Dwars op: met een loodrechte hoek op (bijvoorbeeld de weg);
Ensemble: architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel van meerdere panden;
Erf: al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbieden (Bor Bijlage II);
Erfafscheiding: visuele afscheiding tussen twee erven;
Erker: kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in hout en glas;
Galerij: gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen;
Gedekte kleuren: niet opvallende, rustige, goed in de omgeving passende kleuren ( bijvoorbeeld donker rood, dondergroen, donderbruin en grijs);
Gedifferentieerde bebouwing: van elkaar verschillende bebouwing, qua schaal, maat en vormgeving;
Geleding: wijze waarop de gevel van een gebouw is ingedeeld;
Gevel: buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de voor-, zij- of achtergevel)
Goot: waterafvoer, veelal tussen gevel en dakvlak;
Gootklos: in de muur bevestigd stuk balk ter ondersteuning van een goot; Gootlijn: veelal horizontale lijn die een goot of meerdere goten aan de gevel vormen;
Groen(gebied): gebied met veel beplanting zoals parken, plantsoenen, sportterreinen en natuurgebieden;
Hallenhuis boerderij: boerderij waarin de woning en het bedrijfsgedeelte onder één doorlopende zadeldak is ondergebracht, al dan niet gewolfd en met krimp.
Harmoniëren: zorgvuldig op elkaar afstemmen zodat geen harde contrasten ontstaan en het verschil tussen oude en nieuwe vormgeving nauwelijks zichtbaar is;
Heldere hoofdvorm: rechthoekige, enkelvoudige (bestaande uit één volume) of een andere eenvoudige hoofdvorm;
Herstructurering: omvormen en herontwikkelen van een gebied;
Hoekkeper: snijlijn van twee aansluitende dakvlakken, bij een hoekkeper is dit de dakrib die gevormd wordt door de uitspringende hoeken van een dak;
Hoofdgebouw: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
Hoofdvorm: belangrijkste volume van een gebouw of samenstelling van gebouwen;
Hoogwaardig: van uitstekende kwaliteit;
Hoogbouw: gebouwen van meer dan vier lagen;
Individueel: zelfstandig, op zichzelf staand;
Jaren ’30 architectuur: bouwstijl eerste helft 20ste eeuw, gekenmerkt door kappen met dakoverstekken, metselwerk, erkers glas-in-lood, loggia’s e.d.;
Kap: een afdekking van verschillende vormen op een gebouw (zie dakvormen);
Kavel: grondstuk, kadastrale eenheid;
Keper: Snijlijn van twee aansluitende dakvlakken;
Kern: centrum van een dorp of stad;
Kilkeper: inwendige hoek tussen twee dakschilden;
Kloostermoppen: zacht type steen uit middeleeuwen (natuursteen);
Kop: in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw (kopgevel);
Krimp: versmalling in de breedte van een boerderij op de grens van (oorspronkelijk) bedrijfsgedeelte en woning;
Kroonlijst: de horizontale beëindiging van een gevel, bij de overgang naar het dak, vaak voorzien van geprofileerde delen en andere decoratieve elementen; Kwartier: stedenbouwkundige term voor buurt;
Latei: draagbalk boven gevelopening; Laagbouw: gebouwen van één of twee lagen;
Landschappelijke waarde: De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur;
Lijst: een al dan niet versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel
Lineair: rechtlijnig, langgerekt;
Lint: langgerekte weg met daarlangs bebouwing (lintbebouwing);
Luifel: een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur;
Maaiveld: bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht;
Markies: een zonnescherm van doek bestaande uit u-vormige houten elementen, waarover een doek is gespannen;
Massa: volume van een gebouw of bouwdeel;
Metselverband: het zichtbare patroon van metselwerk;
Metselwerk: geheel van bakstenen in een gevel;
Middenstijl: verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn;
Monument: aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan;
Natuurlijk materiaal: materiaal dat afkomstig is uit de natuur en niet door de mens is gemaakt, zoals hout of steen;
Natuurlijke waarde: de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
Negge: het vlak of de maat tussen de buitenkant van de gevel en het kozijn;
Neorenaissance: stijlperiode in de tweede helft van de negentiende eeuw in navolging van de renaissance stijl; Nok: horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak;
Nokrichting: de richting van de belangrijkste nok van een gebouw;
Omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid van de Woningwet;
Onderdorpel: onderste deel van een kozijn;
Ondergeschikt: voert niet de boventoon;
Oorspronkelijk: origineel, aanvankelijke vorm, authentiek; Oorspronkelijke gevel: gevel van een gebouw zoals deze nieuw is gebouwd; Ontsluiting: de toegang tot een terrein of een gebouw;
Oorspronkelijk: origineel, aanvankelijke vorm, authentiek;
Openbaar (toegankelijk) gebied: wegen, pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is (m.u.v. achterpaden);
Openbare ruimte: een volgens het bestemmingsplan aangewezen en voor ieder toegankelijk gemaakte strook grond;
Oriëntatie: de richting van een gebouw (meestal gelijk aan de nokrichting);
Overstek: bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel (bijv. dakoverstek);
Paneel: rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting/gevelpaneel;
Penant: een deel van de gevel zonder ramen: het gedeelte tussen de kozijnen of tussen een kozijn en het gevel-einde;
Plaatmateriaal: bouwmateriaal dat in plaatvorm geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel);
Planmatige (bebouwing): groep gebouwen herkenbaar uitgevoerd volgens een vooraf opgesteld plan; Plint: een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw;
Portiek: gemeenschappelijk trappenhuis;
Profilering: aangebrachte vorm en maatvoering van profiel;
Profiel: omtrek van een gebouw of bouwdeel (bijvoorbeeld kozijn) of een doorsnede daarvan;
Pui: deel van de gevel ter hoogte van de begane grond;
Raamdorpel: Horizontale stenen element onder de onderdorpel van een houten kozijn, dat ervoor zorgt dat water onder het kozijn buiten het muurvlak wordt afgevoerd;
Raamhout: Hout waaruit ramen vervaardigd worden of omlijsting waarbinnen het paneel van een deur of beschot wordt ingesloten. Ook wel draaiende of schuivende delen van kozijn/post;
Rabatdelen: manier van planken stapelen met messing en groef; Referentie: waarden en normen binnen een bepaalde groep waarnaar verwezen kan worden;
Representatief: zorgvuldig met meer aandacht voor de architectuur vormgegeven;
Respecteren: met eerbied behandelen, waarderen en geen afbreuk doen aan de beschreven karakteristieken; Rijenwoningen (of rijtjeswoningen): geschakelde eengezinswoningen in een rij;
Ritmiek: regelmatige herhaling; Roeden: houten latjes/stijltjes; Rollaag: horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand;
Rooilijn: lijn die aan de straatzijde de grens aangeeft waarin gebouwd moet worden (meestal in bestemmingsplan aangegeven);
Schaal:(van een gebouw) de relatieve grootte van een gebouw. Wordt gevormd door de afmetingen of de indeling van de hoofdvorm en gevels; Schuur: bijgebouw ten behoeve van opslag;
Situering: de plaats van een bouwwerk in zijn omgeving; Slagenlandschap: een landschap met langgerekte ontginningslinten met haaks daarop een stelsel van smalle kavels gescheiden door afwateringssloten;
Speklaag: lichte band van natuursteen of zandsteen als afwisseling in bak-steenmetselwerk
Steekkap: dwarskap op langskap;
Textuur: de voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk);
Traditionele kleuren: in de meeste gevallen (crème)witte en donkere tinten, zoals (donker)groen, (donker) bruin, (donker)rood e.d.;
Trekvaar: troute langs een watergang waar vanaf vroeger de schepen werden voort getrokken;
Uitbouw: aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is;
Vensteras: verticale geleding (travee) van de gevel;
Verkaveling: de wijze waarop een gebied is ingedeeld in afzonderlijke kavels, erven en weilanden/akkers; Verschijningsvorm: uiterlijk van een gebouw;
Voorerf: gedeelte van het erf dat aan de voorzijde van het gebouw is gelegen (onderdeel erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied);
Voorgevel: de belangrijkste representatieve gevel, vaak is hier de voordeur in te vinden;
Voorgevelrooilijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk;
Voorgevelrooilijn: Voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan dan wel de gemeentelijke bouwverordening;
Voorzijde: de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw;
Windveer: plank aan de zijkant van het dakvlak bij een kopgevel;
Wolfseind: dakschild aan de voorzijde van een (Sallandse) boerderij (later ook gebruikt op andere plekken);