Organisatie | De Fryske Marren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ De Fryske Marren |
Citeertitel | Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ De Fryske Marren |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-09-2021 | nieuwe regeling | 26-08-2021 | Z.671282 |
Artikel 2. Schending van de inlichtingenplicht
Artikel 3. Boete bij schending inlichtingenplicht
Artikel 5. Waarschuwing bij laag benadelingsbedrag
Artikel 6. Maximale hoogte van de boete
Artikel 7. Moment van uitvragen draagkracht gegevens
Artikel 8. Kwijtschelding bestuurlijke boete
Artikel 9. Intrekking beleidsregels
De Participatiewet heeft een aantal verplichtingen verbonden aan het recht op bijstand. Eén van de verplichtingen is de inlichtingenplicht in artikel 17 lid 1 Participatiewet, artikel 13 lid 1 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 13 lid 1 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Indien de inlichtingenplicht geschonden wordt, is het college verplicht om een bestuurlijke boete te beoordelen op grond van artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW of artikel 20a IOAZ. Het oorspronkelijke uitgangspunt van de wetgever was dat fraude niet beloond mag worden en dat daarom de boete even hoog kon zijn als het benadelingsbedrag. Inmiddels is dit uitgangspunt genuanceerd door jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Bij beoordeling van de boete moet rekening worden gehouden met de evenredigheid, de omstandigheden van het geval en de mate van verwijtbaarheid. Daarnaast moet rekening worden gehouden met een acceptabele termijn waarbinnen de boete geïnd kan worden, rekening houdend met het beschikbare inkomen. Dit wordt de ‘fictieve draagkracht’ genoemd. Dit is om te voorkomen dat personen waaraan een boete is opgelegd in een uitzichtloze situatie belanden omdat zij de rest van hun leven de opgelegde boete moeten aflossen. Deze nieuwe kaders zijn van kracht per 1 januari 2017. In de wet wijziging sociale zekerheidswetten en de wijziging van het boetebesluit zijn deze uitgangspunt verder uitgewerkt. Op een aantal punten heeft het college discretionaire vrijheid. Dit wordt uitgewerkt in deze beleidsregels. De beleidsregels hebben betrekking op de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ.
Het nieuwe toetsingskader is gebaseerd op de wettelijke uitgangspunten maar laat ook ruimte om hiervan af te wijken in het voordeel van belanghebbende) als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Bij elke boetebeoordeling worden de evenredigheid, de omstandigheden van het geval en persoonlijke en financiële omstandigheden afgewogen om de hoogte van de boete en de maximale aflossingstermijn te beoordelen. Om de evenredigheid en alle andere omstandigheden waaronder de overtreding begaan is te kunnen beoordelen, kan de belanghebbende zowel in de ‘zware’ procedure (benadeling hoger dan € 340,00) als in de ‘lichte procedure’ (benadeling lager dan € 340,00) een schriftelijke zienswijze indienen. De maximale boete kan nooit hoger zijn dan de maximale boete die geldt voor strafrechtelijke boetes. Bij opzet is dat momenteel € 87.000,00 (met ingang van 1 januari 2020). In de overige gevallen (grove schuld, gemiddelde verwijtbaarheid en verminderde verwijtbaarheid) is dat respectievelijk € 8.700,00 € 5.800,- en 2.900,-. Daarnaast wordt beoordeeld of de fictieve draagkracht van belanghebbende aanleiding geeft om de boete verder te verlagen. Het inkomen boven de beslagvrije voet en het aanwezige vermogen is daarvoor bepalend. Bij opzet is de maximale ruimte in het inkomen de voor beslag vatbare ruimte keer 24 maanden, bij grove schuld is dat keer 18 maanden, bij gemiddelde verwijtbaarheid keer 12 maanden en bij verminderde verwijtbaarheid keer 6 maanden. De inkomensruimte kan worden verhoogd met eventueel aanwezig vermogen. Indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag of een gering benadelingsbedrag van € 100,00 of lager, kan worden volstaan met een waarschuwing. Mits binnen 2 jaar voorafgaande aan de schending niet eerder een waarschuwing is gegeven.
Artikel 2 Schending van de inlichtingenplicht
Aan de verplichting om ‘onverwijld uit eigen beweging’ mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand als bedoeld in artikel 17 lid 1 Participatiewet is voldaan als belanghebbende dit binnen één week nadat het te melden feit kenbaar werd voor belanghebbende, heeft gemeld bij het college.
Artikel 3. Boete bij schending inlichtingenplicht
Indien er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht wordt bij het vaststellen van de hoogte van de boete rekening gehouden met de evenredigheid conform artikel 5:46 lid 2 Awb, de fictieve draagkracht en overige individuele omstandigheden. Om de evenredigheid en alle andere omstandigheden te kunnen beoordelen, wordt belanghebbende niet alleen bij de zware procedure
(benadeling hoger dan € 340,00) maar ook bij de lichte procedure (benadeling lager dan € 340,00) in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze schriftelijk in te dienen. Alleen wanneer er een waarschuwing wordt opgelegd, hoeft belanghebbende niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn/haar zienswijze in te dienen.
Artikel 5. Waarschuwing bij laag of geen benadelingsbedrag
Het college volstaat met een waarschuwing in plaats van het opleggen van een boete indien de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag dat hoger is dan € 100,00 en het college belanghebbende in de periode van twee jaar voorafgaand aan het begin van de overtreding niet eerder een waarschuwing heeft gegeven of een boete heeft opgelegd.
Artikel 6. Maximale hoogte van de boete
Op grond van artikel 18a lid 1 Participatiewet, in samenhang met artikel 2 lid 7 boetebesluit sociale zekerheidswetten geldt er vanaf 1 januari 2017 een maximumgrens voor de hoogte van de bestuurlijke boete.
De hoogte van die maximumgrens is afhankelijk van de hoogte van het benadelingsbedrag. Als het benadelingsbedrag lager is dan € 11.600,- geldt namelijk een ander regime dan in gevallen waarin het benadelingsbedrag hoger is dan € 11.600,-. Eén en ander is hieronder schematisch uitgewerkt.
Artikel 7. Moment van uitvragen draagkracht gegevens
De gegevens die noodzakelijk zijn om de draagkracht vast te stellen in verband met het beoordelen van de hoogte van de boete worden opgevraagd bij het voornemen tot opleggen van de boete. Wanneer de belanghebbende deze gegevens niet of niet volledig verstrekt wordt er met deze gegevens geen rekening gehouden bij het vaststellen van de hoogte van de boete.
Artikel 8. Kwijtschelding bestuurlijke boete
Het college is bevoegd om de boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling (artikel 18a lid 13 Participatiewet). Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid indien belanghebbende volledig meewerkt aan een schuldenregeling en deze succesvol heeft afgerond. Daarnaast aan de volgende cumulatieve voorwaarden worden voldaan:
Artikel 9. Intrekken beleidsregels
De volgende beleidsregels worden ingetrokken met de inwerkingtreding: Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ De Fryske Marren 1 januari 2018.
Aldus vastgesteld d.d. 26 augustus 2021
Burgemeester en wethouders van De Fryske Marren,
gemeentesecretaris, burgemeester,
Ditta Cazemier Fred Veenstra
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, de Awb en de wet wijziging sociale zekerheidswetten.
Artikel 2. Schending van de inlichtingenplicht
In artikel 17 lid 1 Participatiewet is opgenomen dat belanghebbende onverwijld en uit eigen beweging alle inlichtingen moet verstrekken die van invloed kunnen zijn op het recht en de hoogte van de uitkering. Het college verstaat onder 'onverwijld uit eigen beweging', dat belanghebbende de bedoelde inlichtingen in ieder geval meldt binnen één week nadat het te melden feit kenbaar werd voor belanghebbende. De inlichtingen worden doorgegeven op een wijzigingsformulier, dan wel op een andere verifieerbare wijze.
Artikel 3. Boete bij schending inlichtingenplicht
Uitgangspunt is dat er alleen sprake kan zijn van een boetewaardige gedraging als geconstateerd is dat de inlichtingenplicht is geschonden. Beoordeling van de hoogte van de boete gebeurt altijd met inachtneming van evenredigheid conform artikel 5:46 lid 2 Awb. Daarnaast wordt de fictieve draagkracht in acht genomen en worden alle individuele omstandigheden afgewogen om te beoordelen of er reden is de boete verder te matigen. De individuele situatie van belanghebbende kan altijd tot een andere beoordeling in het voordeel van belanghebbende leiden.
Het benadelingsbedrag is de basis voor het opleggen van de bestuurlijke boete. Dit bedrag dient in beginsel gebaseerd te worden op het bedrag dat wegens de schending van de inlichtingenplicht is teruggevorderd of zou kunnen worden teruggevorderd. Dit neemt niet weg dat er onder omstandigheden aanleiding kan zijn om het benadelingsbedrag op een ander bedrag vast te stellen.
Er is een aantal situaties denkbaar waarin het recht op bijstand niet wordt herzien of ingetrokken wegens een schending van de inlichtingenplicht. Dit speelt bijvoorbeeld bij de inkomstenverrekening bij verzwegen inkomsten. Verdedigbaar is dat een belanghebbende op enig moment over te veel middelen heeft beschikt en er daarom sprake is van een benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is het bedrag dat ten onrechte niet in mindering is gebracht op de uitkering.
Op grond van artikel 18a lid 4 Participatiewet en artikel 2aa Boetebesluit sociale zekerheidswetten kan het college afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,00. Hier heeft het college beleidsvrijheid. Er wordt voor gekozen om te volstaan met het opleggen van een waarschuwing indien het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 100,00. Daarnaast moet voor het volstaan van het geven van een waarschuwing aan onderstaande 3 criteria zijn voldaan:
Op grond van artikel 18a lid 3 Participatiewet en artikel 2aa Boetebesluit sociale zekerheidswetten kan het college afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien belanghebbend een zelfmelder is. Hiervan is sprake indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar binnen een redelijke termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt. De belanghebbende is dan een zogenaamde zelfmelder. De termijn van 60 dagen begint te lopen vanaf de datum waarop de inlichtingen moesten worden verstrekt.
Artikel 6. Hoogte boete bij benadeling
Het nieuwe toetsingskader is gebaseerd op de wettelijke uitgangspunten, maar laat ook ruimte om hiervan af te wijken in het voordeel van belanghebbende als de omstandigheden daar aanleiding voor geven. Bij elke boetebeoordeling worden de evenredigheid, de omstandigheden van het geval en persoonlijk en financiële omstandigheden afgewogen om de hoogte van de boete te beoordelen.
De maximale boete kan nooit hoger zijn dan de maximale boete die geldt voor strafrechtelijke boetes. Bij opzet is dat momenteel (met ingang van 1 januari 2020) € 87.000,00.
Bij een benadelingsbedrag hoger dan € 11.600,- gelden maximale bedragen voor grove schuld € 8.700,- voor normale verwijtbaarheid € 5.800,- en voor verminderde verwijtbaarheid € 2.900,-.
Daarnaast wordt de hoogte van de boete berekend door toepassing van de fictieve draagkracht (het inkomen en/of vermogen). Dit gebeurt middels een rekenformule. Het inkomen boven de beslagvrijevoet is daarvoor bepalend waarbij de beslagvrije voet wordt gesteld op 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. Bij opzet is de maximale ruimte in het inkomen de voor beslag vatbare ruimte keer 24 maanden, bij grove schuld is dat keer 18 maanden, bij gemiddelde verwijtbaarheid keer 12 maanden en bij verminderde verwijtbaarheid keer 6 maanden. Voor aflossing van de boete wordt rekening gehouden met het inkomen van belanghebbende ten tijde van het te nemen boetebesluit. Hetzelfde geldt voor eventueel aanwezig vermogen, met inbegrip van het vermogen beneden de vrijlatingsgrens. Het aanwezige vermogen dient dus volledig te worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de boete.
Artikel 7. Moment van uitvragen draagkracht gegevens
De gegevens die van belang zijn om de draagkracht vast te stellen, worden tegelijkertijd uitgevraagd met de vooraankondiging opleggen boete. De gegevens zijn noodzakelijk om de hoogte van de boete te kunnen beoordelen. Indien belanghebbende deze gegevens niet verstrekt wordt er met deze componenten geen rekening gehouden bij het vaststellen van de hoogte van de boete, of het innen van de boete. Dit kan nadelig zijn voor belanghebbende.
Artikel 8. Kwijtschelding bestuurlijke boete
Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Kwijtschelding van de boete bij medewerking aan een schuldenregeling kan alleen worden toegepast als aan alle voorwaarden wordt voldaan. Andere redenen zijn wettelijk niet toegestaan. Bij de tweede voorwaarde dient aanvullend opgemerkt te worden dat de bestuurlijke boete niet eerder dan 1 jaar na het besluit waarin de boete is opgelegd, kan worden kwijtgescholden (tenzij deze kwijtschelding is verleend onder opschortende voorwaarden). Daarnaast moet belanghebbende zelf verzoeken om de kwijtschelding. Het college is niet bevoegd om dit ambtshalve te doen. Indien niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan de bestuurlijke boete niet geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid indien belanghebbende volledig meewerkt aan een schuldenregeling en deze succesvol heeft afgerond. Finale kwijting (van een restant) van een bestuurlijke boete zoals in artikel 18a lid 13 Participatiewet kan alleen worden verleend onder opschortende voorwaarden zodat recht wordt gedaan aan artikel 18a lid 14 Participatiewet. De opschortende voorwaarden dienen expliciet aan belanghebbende te worden meegedeeld in een besluit. Als belanghebbende de voorwaarden niet nakomt, is het college verplicht het besluit tot kwijtschelding van de bestuurlijke boete te herzien of in te trekken (artikel 18a lid 14 Participatiewet).
Artikel 9. Intrekken beleidsregels
De beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ De Friese Meren worden ingetrokken met ingang van de dag na bekendmaking van deze gewijzigde beleidsregels.
Artikel 10. Inwerkingtreding nieuwe beleidsregels
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ De Fryske Marren vastgesteld op 1 januari 2018.
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ De Fryske Marren’.