Organisatie | Culemborg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bodemkwaliteitskaart regio Rivierenland |
Citeertitel | Bodemkwaliteitskaart regio Rivierenland |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-09-2021 | nieuwe regeling | 15-07-2021 | Regelgevingregister 2021, nr. 1.18 |
De gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe West Maas en Waal en Zaltbommel (hierna ‘de gemeenten’; zie figuur 1.1) willen regionaal beleid opstellen voor het toepassen van grond en gerijpte baggerspecie. Daarom willen de gemeenten de eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten[1] integreren en actualiseren. De gemeenten willen ook de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaarten[1] aanpassen.
Figuur 1.1 De gemeenten in de regio Rivierenland: Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel
In deze rapportage staat beschreven hoe de bodemfunctieklassenkaarten zijn aangepast, volgens welke werkwijze de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart is opgesteld en wat de resultaten zijn. Een toelichting op de in dit rapport gebruikte begrippen is opgenomen in bijlage 1.
Het doel van het aanpassen van de bodemfunctieklassenkaart, is dat op de grondgebieden van de gemeenten de ligging van gebieden met de bodemfuncties 'Industrie' en 'Wonen' geactualiseerd wordt weergegeven.
Het doel van het opstellen van de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart is om een actueel en dekkend beeld te krijgen van de te verwachten diffuse chemische bodemkwaliteit van de gemeenten.
De achterliggende doelstelling is de wens van de gemeenten om met de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart gebruik te kunnen (blijven) maken van de mogelijkheden die het Besluit bodemkwaliteit[2] (hierna Besluit) biedt:
1.3 Herziene definitieve versie op grond van PFAS-verbindingen (januari 2021)
Op 8 juli 2019 is een tijdelijk handelingskader in werking getreden voor hergebruik van PFAS 1 -houdende grond en baggerspecie[3]. Het tijdelijk handelingskader is op 29 november 2019 en op 2 juli 2020 geactualiseerd. De initiatiefnemers van grondverzet moeten de kwaliteit van de grond voor PFAS-verbindingen inzichtelijk maken in te verzetten grond en baggerspecie, die op of in de landbodem of in het oppervlaktewater wordt toegepast. Op 29 november 2019 zijn voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS-gehalten gedefinieerd, evenals voorlopige toepassingswaarden in verschillende toepassingssituaties. Op 2 juli 2020 zijn de voorlopige landelijke achtergrondwaarden aangepast en voor een aantal toepassingssituaties in een oppervlaktewaterlichaam de toepassingswaarden gewijzigd.
Om de bodemkwaliteitskaart te actualiseren voor PFAS-verbindingen hebben de gemeenten aanvullend bodemonderzoek2 laten uitvoeren en heeft de Omgevingsdienst Rivierenland, die bodemgegevens voor de gemeenten registreert en beheert, de op 19 maart 2020 beschikbare meetgegevens van PFAS-verbindingen verzameld3 .
Hiermee faciliteren de gemeenten de beoogde effecten zoals die in de nota bodembeheer[4] worden geformuleerd.
Op de bodemfunctieklassenkaart wordt de ligging van gebieden met de (toekomstige) bodemfuncties 'Industrie' en 'Wonen' aangegeven. De bodemfunctieklassenkaart wordt gebruikt voor:
De eerder bestuurlijk vastgestelde bodemfunctieklassenkaarten van de gemeenten zijn aangepast. Hieronder zijn op hoofdlijnen de aanpassingen weergegeven:
Een aantal gebieden zijn van functieklasse ‘Overig’ gewijzigd in ‘Wonen’; bijvoorbeeld: gemeente Buren (in Beusichem-Smalriemseweg en Lingemeer), gemeente Culemborg (Roosje Voslaan, Caetshage, Hageroos/Parklaan), gemeente Maasdriel (Veersteeg/Kloosterstraat/Hoorzik), gemeente Tiel (Schaarsdijkweg), gemeente West Betuwe, deel voormalige gemeente Lingewaal (Boveneind), gemeente West Betuwe, deel voormalige gemeente Neerijnen (Haaften-Marijkestraat/Graaf Reinaldweg), gemeente Zaltbommel (in Gameren-Bulkenlaan/Oudenhof).
Een aantal gebieden zijn van functieklasse ‘Overig’ gewijzigd in ‘Industrie’; bijvoorbeeld: gemeente Buren (in Buren-Hulsterstraat), gemeente Neder-Betuwe (Dodewaard-bedrijventerrein De Bonegraaf), gemeente Tiel (bedrijfsterrein Medel), gemeente West Betuwe, deel voormalige gemeente Neerijnen (Waardenburg-crossbaan/De Lage Paarden).
Deze gezamenlijke bodemkwaliteitskaart is opgesteld volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten[6]. Er is gewerkt volgens het in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten opgenomen stappenplan. Hieronder zijn de verschillende stappen weergegeven, die in de volgende paragrafen nader worden toegelicht. In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is aangegeven dat de stappen niet chronologisch gevolgd hoeven te worden. Wel is het noodzakelijk dat elementen van alle stappen terugkomen in de werkwijze bij het vervaardigen van de bodemkwaliteitskaart.
Stap 1: Opstellen programma van eisen.
Stap 2: Vaststellen onderscheidende gebiedskenmerken.
Stap 3: Gegevensverzameling en gegevensbewerking.
Stap 4: Indelen bodembeheergebied in deelgebieden.
Stap 5: Controle indeling van het bodembeheergebied.
Stap 6: Verzamelen aanvullende informatie.
Stap 7: Vaststellen bodemkwaliteitszones.
Stap 8: Bodemkwaliteitskaart (kaart uitgesloten locaties/gebieden, ontgravingskaart en toepassingskaart).
3.1 Stap 1: Programma van eisen
Voor deze gezamenlijke bodemkwaliteitskaart zijn de volgende definities vastgesteld:
De volgende locaties en gebieden zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart:
Locaties waar vanwege (bedrijfs)activiteiten PFAS-verbindingen in verhoogde gehalten in de bodem kunnen voorkomen (PFAS producerende4 en verwerkende bedrijven5 , inzet blusschuim6 en secundaire bronnen7 ). Op kaartbijlage 5 zijn de bij de Omgevingsdienst Rivierenland bekende locaties weergegeven die verdacht zijn voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.
De volgende locaties/gebieden zijn ook uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart, maar voor PFAS-verbindingen maken deze locaties wél onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart:
Locaties met, of die verdacht zijn voor, een sterke bodemverontreiniging, maar niet voor PFAS-verbindingen; waaronder wegen die tot het jaar 2000 zijn aangelegd (mogelijk asbesthoudende wegfundering en uitloging van stoffen vanuit de wegfundering naar onderliggende bodemlaag) en te vervangen riooltracés (lekkages vanuit het riool).
De bodemkwaliteitskaart is voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2,0 meter diepte opgesteld voor het huidige standaard NEN5740[8] stoffenpakket: barium (zie ook bijlage 1 kopje ‘Barium’), cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie en de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK).
0,5 meter diepte8 , is de bodemkwaliteitskaart ook opgesteld voor organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).
Voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,5 meter diepte is de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen9 vastgesteld.
De gegevens voor de bodemkwaliteitskaart zijn afkomstig vanuit de bodeminformatiesystemen van de gemeente Tiel en de Omgevingsdienst Rivierenland (hierna ODR), die de bodeminformatie voor de overige gemeenten in de regio Rivierenland beheert. Ook is een aanvullend bodemonderzoek naar PFAS-verbindingen 10 uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn voor deze bodemkwaliteitskaart gebruikt.
3.2 Stappen 2 en 4: Onderscheidende gebiedskenmerken en indelen bodembeheergebied in deelgebieden (1/2)
De basis van de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart is het identificeren van onderscheidende gebiedskenmerken. Binnen een deelgebied wordt de bodemkwaliteit homogeen verondersteld (vergelijkbare kwaliteit). Op basis van de bodemopbouw, de gebruikshistorie, de ontwikkeling van wijken of gebieden, de geomorfologie en het huidig gebruik wordt een deelgebiedenkaart gedefinieerd.
In overleg met de gemeente Tiel en de ODR (namens de overige gemeenten in de regio Rivierenland) is voor de gebiedsindeling uitgegaan van de eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten. In aanvulling hierop gaan de bermen van de wegen in het buitengebied die in beheer zijn van de gemeente West Maas en Waal onderdeel vormen van de bodemkwaliteitszone van de bovengrond ‘Wegbermen buitengebied’.
De onderscheiden voorlopige deelgebieden zijn weergegeven in tabel 3.1. Er is een indeling gemaakt voor de bovengrond (vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte) en de ondergrond (vanaf 0,5 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte). In deze bodemkwaliteitskaart wordt ook de bodemlaag (vanaf het maaiveld tot en met 0,25
meter diepte) ter plaatse van (voormalige) boomgaarden als voorlopig deelgebied opgenomen. Omdat deze percelen zeer verspreid en niet-aaneengesloten
voorkomen, is in overleg met de gemeente Tiel en de ODR, namens de overige gemeenten in de regio Rivierenland, afgeweken van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Omdat ruim voldoende meetgegevens met (individuele) OCB aanwezig zijn, is het niet meer noodzakelijk dat er 3 meetgegevens per niet-aaneengesloten gebied beschikbaar zijn. Op
basis van deze uitgangspunten wordt een uitspraak gedaan over de diffuse bodemkwaliteit
voor OCB. In de nota bodembeheer wordt gebiedsspecifiek beleid opgenomen voor
grondverzet op de (voormalige) boomgaarden.
De bodemkwaliteitszone van de bovengrond ‘Wegbermen buitengebied’ betreft de wegbermen in het buitengebied die in beheer zijn van de gemeenten.
Tabel 3.1 Voorlopige deelgebieden.
* Voor de ligging van de (voormalige) boomgaardpercelen wordt verwezen naar de website: www.topotijdreis.nl. In de periode 1945-2000 zijn bestrijdingsmiddelen gebruikt[9].
3.3 Stap 3: Gegevensverzameling en gegevensverwerking
3.3.1Selecteren beschikbare meetgegevens
De datasets van de eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten zijn aangevuld met de nadien nieuw verkregen representatieve meetgegevens. De nieuwe meetgegevens voor de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart zijn afkomstig van representatieve bodemonderzoeken uit de bodeminformatiesysteem van de gemeente Tiel (Nazca-i bodem: exportdatum 11 juli 2017) en de ODR (Key2Bodem: exportdatum 5 juli 2017, aangevuld op 21 december 2017), die de bodeminformatie voor de overige gemeenten beheert. In bijlage 2 staat een overzicht van de selecties die zijn uitgevoerd om tot een representatieve dataset voor de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart te komen.
3.3.2Het samenvoegen van punt- en mengmonsters
De dataset voor de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart bestaat uit meng- en puntmonsters met meetgegevens. De landelijke IPO Werkgroep Achtergrondgehalten heeft onderzocht wat de invloed is van het meenemen van zowel punt- als mengmonsters op de berekening van percentielwaarden van de meetgegevens[10]. De resultaten laten zien dat percentielwaarden die zijn gebaseerd op een bestand met meetgegevens van zowel punt- als mengmonsters, vrijwel identiek zijn aan percentielwaarden die zijn gebaseerd op een bestand met meetgegevens van alléén mengmonsters. Er bestaan daarom geen praktische bezwaren tegen het berekenen van de bodemkwaliteit uit een bestand met meetgegevens, afkomstig van zowel punt- als mengmonsters. In dit project zijn de meetgegevens van de mengmonsters éénmaal meegenomen, en bijvoorbeeld niet viermaal als een mengmonster uit vier deelmonsters bestaat.
3.3.3Het vervangen van waarden beneden de detectielimiet
Bij analyses komt het vaak voor dat een bepaalde stof in het grond(meng)monster aanwezig is in een concentratie beneden de detectiegrens van de gangbare analyseapparatuur. Hoewel de werkelijke waarde onbekend is (de waarde kan variëren van nul tot de detectielimiet) leveren deze monsters wel waardevolle informatie voor de gemiddelde bodemkwaliteit in een gebied. Voor deze analyseresultaten is de methode van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten gehanteerd. Deze methode houdt in dat de gerapporteerde detectielimieten worden vermenigvuldigd met een factor 0,7 om tot een rekenwaarde te komen.
De opgegeven detectielimiet van een bepaalde stof verschilt van rapport tot rapport. Verhoogde detectielimieten komen voor bij verstoringen in de grond(meng)monstermatrix. Daarnaast zijn de detectielimieten in de loop der jaren lager geworden doordat nauwkeuriger analyseapparatuur beschikbaar is gekomen.
3.3.4Het opsporen van uitbijters
Ondanks dat er representatieve meetgegevens zijn geselecteerd, kan er sprake zijn van uitschieters in de dataset: extreem hoge gehalten als gevolg van bijvoorbeeld typefouten tijdens de invoer, onbetrouwbare analyses of lokale verontreinigingen door puntbronnen die niet als zodanig in het bodeminformatiesysteem zijn aangegeven. Hierbij worden vaak bij meerdere stoffen in hetzelfde monster relatief hoge gehalten aangetroffen. Per deelgebied en per stof zijn met een visuele methode (scatterplots) extreme gehalten gemarkeerd.
Als de uitschieters tot een puntbron, type- of meetfout zijn te herleiden of als niet-representatief zijn beoordeeld voor de diffuse bodemkwaliteit, zijn de analyseresultaten uit de dataset verwijderd of aangepast. In bijlage 3 staat een overzicht van de uiteindelijk verwijderde uitbijters.
3.4 Stappen 2 en 4: Onderscheidende gebiedskenmerken en indelen bodembeheergebied in deelgebieden (2/2)
In samenspraak met de gemeenten is besloten om in aanvulling op de indeling van de deelgebieden (zie § 3.2) de voorlopig vastgestelde kwaliteitsklasse op basis van de meest actuele dataset als gebiedsonderscheidend kenmerk te beoordelen.
Daarnaast is deelgebied ‘B10. Wonen’ in de gemeente West Maas en Waal herbeoordeeld op basis van oudere en recentere bebouwing (in overleg is net zoals de andere gemeenten in de regio Rivierenland het jaar 1950 gehanteerd). Hieruit bleek dat er verschillen zijn geconstateerd in bodemkwaliteit. Het deelgebied ‘B10. Wonen’ in de gemeente West Maas en Waal is gesplitst.
Voor deelgebied ‘B11. Industrie’ is deze herbeoordeling niet uitgevoerd; de bedrijventerreinen in de gemeente West Maas en Waal dateren hoofdzakelijk van na 1950, en de bodemkwaliteit van deelgebied ‘B11. Industrie’ geeft geen aanleiding tot het splitsen van het deelgebied.
Naast het splitsen zijn ook deelgebieden met dezelfde bodemfunctie en verwachte bodemkwaliteit zijn samengevoegd. De voorlopige (samengevoegde) deelgebieden worden hierdoor groter en robuuster. Ook wordt de bodemkwaliteit per voorlopig deelgebied beter onderbouwd omdat er meer analysegegevens beschikbaar zijn. Een aantal voorlopige deelgebieden met een vergelijkbare kwaliteit is samengevoegd. In tabel 3.2 is een overzicht gegeven van de samengevoegde deelgebieden (zie ook de kaartbijlagen 2).
Tabel 3.2 Overzicht (samengevoegde) deelgebieden per bodemlaag.
Vervolg tabel 3.2 Overzicht (samengevoegde) deelgebieden per bodemlaag.
* Voor de ligging van de (voormalige) boomgaardpercelen wordt verwezen naar de website: www.topotijdreis.nl. In de periode 1945-2000 zijn bestrijdingsmiddelen gebruikt[9].
3.5 Stap 5: Controle indeling van het bodembeheergebied
3.5.1Aantal en spreiding meetgegevens
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt de volgende minimale eisen aan het aantal en de spreiding van meetgegevens per deelgebied:
De gemeenten vinden dat het deelgebied ‘B7. (Voormalige) boomgaarden’ niet hoeft te voldoen aan de noodzakelijk dat 3 meetgegevens per niet-aaneengesloten deelgebied. In dit deelgebied zijn per stof ruim voldoende meetgegevens beschikbaar (474-1.804) om een betrouwbare uitspraak te doen over de te verwachten kwaliteit.
Na het samenstellen van de dataset voor de bodemkwaliteitskaart (§ 3.3.1), de voorbewerkingen (§ 3.3.3 en § 3.3.4) en het samenvoegen van voorlopige deelgebieden
(§ 3.4), blijkt dat het aantal gegevens per deelgebied ruimschoots voldoet. Ook de ruimtelijke spreiding voor aaneengesloten deelgebieden voldoet. In een aantal niet-aaneengesloten deelgebieden wordt niet voldaan aan de minimumeis dat ten minste 3 meetgegevens beschikbaar zijn. Het betreffen voornamelijk de deelgebieden ter plaatse van de kleine kernen in de regio. In de niet-aaneengesloten deelgebieden zijn niet altijd 3 meetgegevens beschikbaar van de stoffen barium, kobalt, molybdeen en/of de stofgroep PCB. Uit bijlage 4 blijkt dat deze stoffen geen invloed hebben op de kwaliteitsklassen van de voorlopige deelgebieden. De gemeenten accepteren daarom dat in een aantal niet-aaneengesloten deelgebieden minder dan 3 meetgegeven met deze stoffen aanwezig zijn. Voor de overige stoffen wordt wél voldaan aan de minimumeis van 3 meetgegevens per niet-aaneengesloten deelgebied.
Een overzicht van het aantal meetgegevens per stof en per bodemkwaliteitszone staat in bijlage 4 (kolom ‘N’).
3.5.2Splitsen van deelgebieden
Op stofniveau is bekeken of er een ruimtelijke clustering aanwezig is van hoge of lage gehalten. Op basis van ervaringen van LievenseCSO bij andere bodemkwaliteitskaarten is de ruimtelijke clustering onderzocht wanneer zware metalen en minerale olie een variatiecoëfficiënt hoger dan 1,5 hebben en de stofgroepen polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en polychloorbifenylen (PCB) een variatiecoëfficiënt hoger dan 2. Een hoge variatiecoëfficiënt is een indicatie van een mogelijke ruimtelijke clustering.
Het overzicht van de variatiecoëfficiënten staat in bijlage 4 (kolom ‘VC’). Hieruit blijkt, dat voor de meeste voorlopige deelgebieden voor één en maar meestal meerdere stoffen sprake is van een hoge variatiecoëfficiënt. Uit de controle is gebleken dat de hoge meetgegevens over het algemeen verspreid over een voorlopig deelgebied liggen en niet een duidelijke clustering van hogere of lagere gehalten is te zien.
3.6 Stap 6: Verzamelen aanvullende informatie en vaststellen definitieve deelgebieden
Op basis van de uitgevoerde stappen 1 t/m 6 van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten zijn op het grondgebied van de gemeenten voor zowel de boven- als de ondergrond in totaal 14 deelgebieden gedefinieerd. Alle deelgebieden voldoen aan de (gemeentelijke) minimumeisen voor het aantal en de spreiding van de meetgegevens (zie
§ 3.4 en § 3.5.1). Daarom is stap 6 ‘Verzamelen aanvullende informatie’ niet uitgevoerd.
De definitieve deelgebieden worden de bodemkwaliteitszones van de gemeenten. De bodemkwaliteitszones zijn weergegeven in tabel 3.3 en op de kaartbijlagen 2.
Tabel 3.3 Onderscheiden definitieve deelgebieden, bodemkwaliteitszones, per bodemlaag.
Bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte) |
Ondergrond (bodemlaag vanaf 0,5 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte) |
* Voor de ligging van de (voormalige) boomgaardpercelen wordt verwezen naar de website: www.topotijdreis.nl. In de periode 1945-2000 zijn bestrijdingsmiddelen gebruikt[9].
3.7 Stap 7: Vaststellen en karakteriseren bodemkwaliteitszones
De gemiddelde gehalten van de bodemkwaliteitszones (zie bijlage 4, kolom 'Gem') zijn getoetst aan de normen uit de Regeling bodemkwaliteit[11] hierna aangeduid als ‘de Regeling’. De bodemkwaliteitszones kunnen vallen in de bodemkwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur (Achtergrondwaarden - AW2000)’, ‘Wonen’ of ‘Industrie’. De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de bodemkwaliteitsklasse is opgenomen in bijlage 1 onder het kopje ‘Bodemkwaliteitsklasse’. De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ is voor de bodemkwaliteitsklasse minder streng dan de toetsingsmethodiek voor het bepalen van de ontgravingsklasse (zie ook § 3.8.3 en bijlage 1 onder het kopje ‘Ontgravingskaart’). Met de minder strenge toets wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van een gebied op basis van één stof wordt ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’. Dit zou in de praktijk de ongewenste situatie kunnen opleveren dat ook voor alle overige stoffen minder strenge regels gelden en de concentraties kunnen toenemen tot de maximale waarden voor de functie Industrie. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van het gebied. Dit doet zich met name voor bij licht verontreinigde industriegebieden.
In tabel 3.5 is aangegeven in welke bodemkwaliteitsklasse iedere bodemkwaliteitszone valt. In bijlage 4 zijn de gespecificeerde beoordelingen weergegeven. De bodemkwaliteitsklasse wordt samen met de bodemfunctieklasse gebruikt voor het bepalen van de toepassingseis (zie § 3.8.4).
In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten staat vermeld, dat voor elke bodemkwaliteitszone met een 95-percentielwaarde boven de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming een controle op het saneringscriterium nodig is. Bij een overschrijding is het niet verantwoord om zonder partijkeuring grondverzet vanuit de betreffende bodemkwaliteitszone te laten plaatsvinden. Deze situatie komt voor bij 2 bodemkwaliteitszones (zie tabel 3.4).
Tabel 3.4 Bodemkwaliteitszones waar de 95-percentielwaarde de interventiewaarde overschrijdt.
De gemeenten hebben gebiedsspecifiek beleid opgesteld voor het toepassen van grond vanuit deze bodemkwaliteitszones. In de nota bodembeheer[4] wordt hier nader op ingegaan.
Naast de percentielwaarden en variatiecoëfficiënten is ook de heterogeniteit van de meetgegevens berekend, volgens de methodiek zoals beschreven onder het kopje ‘Heterogeniteit’ in bijlage 1. In het bodembeheergebied van de gemeenten is in bijna alle bodemkwaliteitszones sprake van sterke heterogeniteit voor één of meerdere stoffen. Wanneer de diffuse bodemkwaliteit in een bodemkwaliteitszone sterk heterogeen is verdeeld, is de betrouwbaarheid van het gemiddelde gehalte in de bodemkwaliteitszone kleiner. De betreffende stoffen in de bodemkwaliteitszones bevatten echter ruim voldoende meetgegevens om de heterogeniteit goed te beschrijven.
Een overzicht van de heterogeniteitsindex per stof en per bodemkwaliteitszone staat in bijlage 4 (kolom 'Heterogeniteit'). In tabel 3.5 is per bodemkwaliteitszone weergegeven voor welke stof(fen) een sterke heterogeniteit is vastgesteld.
Tabel 3.5 Bodemkwaliteitsklasse en heterogeniteit per bodemkwaliteitszone en bodemlaag.
* Voor de ligging van de (voormalige) boomgaardpercelen wordt verwezen naar de website: www.topotijdreis.nl. In de periode 1945-2000 zijn bestrijdingsmiddelen gebruikt[9].
3.8 Stap 8: Bodemkwaliteitskaart
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofdkaarten.
3.8.2Kaart met uitgesloten locaties en gebieden
In de gemeenten is een aantal locaties en gebieden uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart (zie § 3.1).
Locaties waar vanwege (bedrijfs)activiteiten PFAS-verbindingen in verhoogde gehalten in de bodem kunnen voorkomen (PFAS producerende 11 en verwerkende bedrijven 12 , inzet blusschuim 13 en secundaire bronnen 14 ). Op kaartbijlage 5 zijn de bij de Omgevingsdienst Rivierenland bekende locaties weergegeven die verdacht zijn voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.
* Deze locaties zijn vanwege uiteenlopende redenen (bijvoorbeeld het dynamische karakter of het relatief kleine oppervlak van het gebied) niet op de kaarten weergegeven
De volgende locaties/gebieden zijn ook uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart, maar voor PFAS-verbindingen maken deze locaties wél onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart:
Locaties met, of die verdacht zijn voor, een sterke bodemverontreiniging, maar niet voor PFAS-verbindingen; waaronder wegen die tot het jaar 2000 zijn aangelegd (mogelijk asbesthoudende wegfundering en uitloging van stoffen vanuit de wegfundering naar onderliggende bodemlaag) en te vervangen riooltracés (lekkages vanuit het riool) *.
* Deze locaties zijn vanwege uiteenlopende redenen (bijvoorbeeld het dynamische karakter of het relatief kleine oppervlak van het gebied) niet op de kaarten weergegeven
Voor een actueel overzicht van deze locaties moet, afhankelijk van de ligging van de ontgravings- en toepassingslocatie, contact worden opgenomen met de gemeente Tiel en/of met de ODR. Desgewenst kunt u een deel van de bodeminformatie ook via het internet aanvragen/opzoeken op de volgende websites:
Gemeente Tiel: https://www.tiel.nl, http://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten (selecteer de kaartlaag ‘Bodem’ onderdeel ‘Vordering Bodemonderzoek en sanering’) én via http://kaarten.gelderland.nl/viewer/app/thema_bodemverontreinigingen .
Overige gemeenten: http://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten (selecteer de kaartlaag ‘Bodem’ onderdeel ‘Vordering Bodemonderzoek en sanering’) én via http://kaarten.gelderland.nl/viewer/app/thema_bodemverontreinigingen .
Deze gezamenlijke bodemkwaliteitskaart mag op de uitgesloten locaties en gebieden niet worden gebruikt als bewijsmiddel voor de grond die wordt ontgraven vanuit deze locaties/gebieden. Ook mag deze bodemkwaliteitskaart niet worden gebruikt om de toepassingseis te bepalen als grond op deze locaties/gebieden wordt toegepast. In de gezamenlijke nota bodembeheer[4] wordt hier nader op ingegaan.
De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond op een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. In de gezamenlijke nota bodembeheer[4] wordt hier nader op ingegaan. De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
De ontgravingskwaliteit is net als de bodemkwaliteitsklasse gebaseerd op het gemiddelde gehalte van een bodemkwaliteitszone (zie bijlage 4, kolom 'Gem') en getoetst aan de toetsingswaarden uit de Regeling. Om het standstill-principe voor de bodemkwaliteit op gebiedsniveau te kunnen waarborgen, is de toetsing voor van de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ voor het bepalen van de ontgravingskwaliteit strenger dan voor het bepalen van de bodemkwaliteit (zie ook § 3.7). De toetsingsmethodiek is opgenomen in bijlage 1 onder het kopje Ontgravingskaart’, ter vergelijking zie ook het kopje ‘Bodemkwaliteitsklasse’.
In tabel 3.6 is de te verwachten ontgravingsklasse per bodemkwaliteitszone aangegeven. De ontgravingskaart per bodemlaag is opgenomen in de kaartbijlagen 3. De kleuren in tabel 3.6 komen overeen met de gebruikte kleuren op de kaartbijlagen.
Tabel 3.6 Verwachte ontgravingsklasse per bodemkwaliteitszone.
Bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte) | |||
Ondergrond (bodemlaag vanaf 0,5 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte) | |||
* Voor de ligging van de (voormalige) boomgaardpercelen wordt verwezen naar de website: www.topotijdreis.nl. In de periode 1945-2000 zijn bestrijdingsmiddelen gebruikt[9].
De toepassingskaart is opgesteld aan de hand van de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse en de (toekomstige) functie van de bodem (zie bijlage 1 onder het kopje ‘Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem’). In tabel 3.7 is het resultaat van deze werkwijze voor de toepassingskaart van de gemeenten samengevat.
In tabel 3.7 is de te toepassingseis volgens het generieke kader van het Besluit per bodemkwaliteitszone aangegeven. Op kaartbijlage 4 staat per bodemlaag aangegeven welke toepassingseis er geldt. De kleuren in tabel 3.7 komen overeen met de gebruikte kleuren op kaartbijlage 1 (bodemfunctieklassenkaart) en de kaartbijlagen 4 (toepassingskaarten).
Tabel 3.7 Toepassingseisen per combinatie (voorkomende) bodemfunctie- en bodemkwaliteitsklasse conform het generieke kader van het Besluit.
* Voor de ligging van de (voormalige) boomgaardpercelen wordt verwezen naar de website: www.topotijdreis.nl. In de periode 1945-2000 zijn bestrijdingsmiddelen gebruikt[9].
3.9 PFAS-verbindingen in de bodemkwaliteitskaart
3.9.1Stappen 1, 3 en 6 (programma van eisen, gegevensverzameling en gegevensverwerking en verzamelen aanvullende informatie)
Om de bodemkwaliteitskaart te actualiseren voor PFAS-verbindingen hebben de gemeenten aanvullend bodemonderzoek 15 laten uitvoeren en heeft de Omgevingsdienst Rivierenland, die bodemgegevens voor de gemeenten registreert en beheert, de al beschikbare meetgegevens van PFAS-verbindingen verzameld 16 . Bij het bodemonderzoek is rekening gehouden met de richtlijn die Bodem+ 17 heeft aangegeven om bodemkwaliteitskaarten te actualiseren voor PFAS-verbindingen. De bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,5 meter diepte is onderzocht.
3.9.2Stappen 2 en 4 (onderscheidende gebiedskenmerken en indelen bodembeheergebied in PFAS-deelgebieden)
Op basis van uitgevoerde bodemonderzoeken in de gemeenten kan worden gesteld dat in het westelijk deel van de regio Rivierenland gemiddeld gezien hogere gehalten aan PFOA worden gemeten dan in het oostelijk deel van de regio. Gesteld kan worden dat er mogelijk enige invloed is in het westen van de regio van het bedrijf DuPont/Chemours. Het verschil van de gemiddelden van de PFOA-gehalten in de bovengrond tussen het westelijke en het oostelijke deel van de regio Rivierenland is relatief klein. Alle gemiddelden van PFOA in de onderscheiden deelgebieden zijn onder de voorlopige landelijke achtergrondwaarde vastgesteld (1,9 µg/kg ds) vastgesteld. In het horizontale vlak is daarom binnen de grondgebieden van de gemeenten 1 PFAS-deelgebied onderscheiden. In het verticale vlak zijn de onderstaande bodemkwaliteitszones voor PFAS-verbindingen onderscheiden:
Deze bodemlagen zijn mogelijk belast met verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen als gevolg van atmosferische depositie, grondroering en uitspoeling van de bovengrond naar de onderliggende bodemlaag.
Op basis van bekende PFAS-gegevens in de gemeenten nemen de gehalten aan PFAS-verbindingen af in de diepere bodemlagen. Gezien dit gegeven is het de verwachting dat de bodemlaag dieper dan 1,5 meter van een vergelijkbare of betere kwaliteit is als de bodemlaag 1,0-1,5 m-mv.
3.9.3Stap 5 (controle indeling PFAS-deelgebieden)
Voor PFAS-verbindingen zijn verspreid over de gemeenten en per bodemlaag minimaal 30 meetgegevens beschikbaar (50-143). Hiermee wordt gebruik gemaakt van de systematiek van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten voor het uitbreiden van een bodemkwaliteitskaart met de stoffen kobalt, molybdeen en PCB. Deze systematiek mag conform het Model Beleid toepassen PFAS houdende grond[12] ook voor PFAS-verbindingen worden gebruikt.
De meetgegevens van de PFAS-verbindingen zijn op dezelfde manier voorbewerkt als de andere stoffen in deze bodemkwaliteitskaart (zie § 3.3.3 en § 3.3.4). Onder de verzamelde PFAS-meetgegevens zijn geen uitbijters vastgesteld.
Op stofniveau is bekeken of er een ruimtelijke clustering aanwezig is van hoge of lage gehalten. Op basis van ervaringen van Lievense bij andere bodemkwaliteitskaarten is de ruimtelijke clustering onderzocht wanneer PFAS-verbindingen een variatiecoëfficiënt hoger dan 1,5 hebben. Een hoge variatiecoëfficiënt is een indicatie van een mogelijke ruimtelijke clustering. Voor MeFOSA 18 in de bodemlaag 0-0,5 m-mv, voor PFOA (lineair) 19 in de bodemlaag 0,5-1,0 m-mv en voor PFOA (som én lineair) en MeFOSA in de bodemlaag 1,0-1,5 m-mv is sprake van een hoge variatiecoëfficiënt (zie bijlage 4B, kolom ‘VC’). Deze hoge variatiecoëfficiënten worden veroorzaakt door één of enkele hogere waarden. Deze hogere waarden vertonen geen clustering. De relatief hoge variatiecoëfficiënten geven daarmee geen aanleiding tot het splitsen van de PFAS-deelgebieden.
3.9.4Stappen 7 en 8 (vaststellen, karakteriseren bodemkwaliteitszones en de bodemkwaliteitskaart)
De ontgravingskwaliteit voor PFAS-verbindingen is net zoals de andere stoffen20 gebaseerd op het gemiddelde gehalte van een bodemkwaliteitszone. De gemiddelden zijn getoetst aan de voorlopige toepassingswaarden die zijn benoemd in het geactualiseerde ‘tijdelijke handelingskader hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’[3]. In tabel 3.8 zijn de bodemkwaliteitszones voor PFAS-verbindingen gekarakteriseerd. De hierin vermelde gehalten aan PFAS-verbindingen zijn vermeld met 1 decimaal, net zoals in het tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. De toetsing aan de PFAS-verbindingen is een aanvullende (losse) toets ten opzichte van de toetsing op de reguliere parameters en indeling in kwaliteitsklassen. Dat betekent dat eerst de toetsing plaatsvindt op basis van de reguliere parameters en op basis daarvan een indeling in kwaliteitsklasse plaatsvindt. Vervolgens vindt de toetsing aan de voorlopige toepassingswaarden uit het tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie plaats. Aan de hand van de aanvullende toetsing wordt vervolgens vastgesteld in hoeverre beperkingen aan de toepassing gelden, bijvoorbeeld een verbod op het toepassen onder grondwaterniveau of in oppervlaktewater. In bijlage in onder het kopje ‘PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen’ wordt hier nader op ingegaan.
Op basis van bekende PFAS-gegevens in de gemeenten nemen de gehalten aan PFAS-verbindingen af in de diepere bodemlagen. Gezien dit gegeven is het de verwachting dat de bodemlaag dieper dan 1,5 meter van een vergelijkbare of betere kwaliteit is als de bodemlaag 1,0-1,5 m-mv.
In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten staat vermeld, dat voor elke bodemkwaliteitszone met een 95-percentielwaarde boven de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming een controle op het saneringscriterium nodig is. Bij een overschrijding is het niet verantwoord om zonder partijkeuring grondverzet vanuit de betreffende zone te laten plaatsvinden. Voor PFAS-verbindingen zijn er geen interventiewaarden beschikbaar maar er zijn Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s) voor PFOS, PFOA en
GenX21 [13] vastgesteld. De 95-percentielwaarden liggen zeer ruim onder de INEV’s (factor 92 tot 728). Ook liggen de 95-percentielwaarden van de PFAS-verbinding ruim onder de toepassingswaarden voor de bodemfuncties Wonen en Industrie (factor 2,10 tot 12,00).
De heterogeniteit van de analysegegevens is berekend volgens de methodiek zoals beschreven onder het kopje “Heterogeniteit” in bijlage 1’. In de PFAS-deelgebieden is geen sterke heterogeniteit vastgesteld (bijlage 4B; kolom ‘Heterogeniteit’).
Tabel 3.8 Bodemkwaliteitszones PFAS-verbindingen, verwachte ontgravingskwaliteit PFAS-verbindingen.
PFOA22 (som) | |||
PFOS23 (som) | |||
Bodemlaag vanaf 0,5 meter diepte tot en met 1,0 meter diepte ## | |||
Bodemlaag vanaf 1,0 meter diepte tot en met 1,5 meter diepte ### | |||
* Deze waarde betreft de voorlopige landelijke achtergrondwaarde[3].
# De gemiddelden van de PFAS-verbindingen zijn lager dan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden vastgesteld, maar voor een aantal PFAS-verbindingen boven de bepalingsgrens. Dit leidt tot beperkingen bij de toepassing van grond in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden én voor een aantal toepassingssituaties in oppervlaktewater (neem hiervoor contact op met de waterkwaliteitsbeheerder).
## De gemiddelden van de PFAS-verbindingen zijn lager dan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden vastgesteld, maar voor een aantal PFAS-verbindingen boven de bepalingsgrens. Dit leidt tot beperkingen bij de toepassing van grond in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden.
### De gemiddelden van de PFAS-verbindingen zijn lager dan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden vastgesteld, maar voor een aantal PFAS-verbindingen boven de bepalingsgrens.
3.10 Bijzondere omstandigheden
De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van voor bodemverontreiniging verdachte locaties, locaties met lokale verontreinigingen, gesaneerde locaties of locaties met onvoorziene visuele waarnemingen (bodemvreemde materialen, kleur, geur). Op deze locaties wordt een afwijkende (betere of juist slechtere) bodemkwaliteit dan in de omgeving verwacht. Op terreinen die ooit een leeflaag van schone grond hebben gekregen, of oudere gesaneerde locaties is bijvoorbeeld een betere kwaliteit te verwachten. Een slechtere kwaliteit valt te verwachten op terreinen die (wellicht) door een puntbron verontreinigd zijn en ter plaatse van dempingen, stortplaatsen en lokale ophooglagen.
Ook door de provincie aangewezen beschermingsgebieden vallen onder locaties met bijzondere omstandigheden voor grondverzet. Voorbeelden hiervan zijn archeologie en cultuurhistorie, habitat-gebieden, Natuur Netwerk Nederland, aardkundig waardevolle gebieden en waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden. De provincie kan hier aanvullende eisen stellen. De ligging van deze gebieden zijn te raadplegen op de website van de provincie Gelderland: http://kaarten.gelderland.nl/viewer/app/thema_drinkwater en http://kaarten.gelderland.nl/viewer/app/AtlasGelderland.
Voorafgaand aan grondverzet moet zowel voor de ontgravingslocatie als op de toepassingslocatie worden nagegaan of er naar aanleiding van de ligging in één of meerdere beschermingsgebieden er restricties zijn ten aanzien van het grond- en baggerverzet.
3.11 Vaststellen nieuwe bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart
Met deze nieuwe gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart hebben de gemeenten een goed instrument in handen voor het toepassen van grond.
Een gemeente is voor haar eigen gemeentelijke grondgebied het bevoegd gezag bij de toepassing van grond en gerijpte baggerspecie op de landbodem.
De nieuwe gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart moeten bestuurlijk worden vastgesteld door de betreffende colleges van burgemeester en wethouders. Hierop is de procedure uit de Algemene wet bestuursrecht, Afdeling 3.4 (Art. 3:10), van toepassing.
Het te voeren (geactualiseerde gebiedsspecifieke) grondstromenbeleid door de gemeenten wordt geformuleerd in de nieuwe gezamenlijke nota bodembeheer[4]. Deze nota bodembeheer moet, met deze bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart als bijlagen, bestuurlijk worden vastgesteld met een besluit van de gemeenteraden (zie artikel 44 van het Besluit en paragrafen 4.1.1 en 4.6.2 van de bij het Besluit behorende Nota van Toelichting). Hierop is de procedure uit de Algemene wet bestuursrecht, Afdeling 3.4 (Art. 3:10), van toepassing.
In de laatste wijziging van het Besluit bodemkwaliteit24 , in verband met de versnelling van de totstandkomingsprocedure voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid voor PFAS-verbindingen, is tot 1 januari 2021 geregeld dat:
De in deze (voor PFAS-verbindingen) geactualiseerde bodemkwaliteitskaart (kaartbijlagen 1 t/m 4 en statistische onderbouwing) voor de gemeenten vervangen de eerder vastgestelde bodemkwaliteitskaart (kaartbijlagen 1 t/m 4 en statistische onderbouwing). Kaartbijlage 5 (verdachte locaties voor PFAS-verbindingen) wordt als themakaart toegevoegd aan de bodemkwaliteitskaart.
In de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel zijn op basis van gebruikshistorie, huidig bodemgebruik en bodemkwaliteit in totaal 17 bodemkwaliteitszones onderscheiden. Er zijn 8 bodemkwaliteitszones in de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte, 6 bodemkwaliteitszones in de bodemlaag vanaf 0,5 meter tot en met 2,0 meter diepte onderscheiden en 3 bodemkwaliteitszones voor PFAS-verbindingen (bodemlagen 0-0,5 m-mv, 0,5-1,0 m-mv en 1,0-1,5 m-mv) (zie kaartbijlage 2).
De volgende uitgesloten locaties/gebieden zijn afgebeeld op de kaartbijlagen:
In de gemeenten is een aantal locaties en gebieden uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart:
Locaties waar vanwege (bedrijfs)activiteiten PFAS-verbindingen in verhoogde gehalten in de bodem kunnen voorkomen (PFAS producerende25 en verwerkende bedrijven26 , inzet blusschuim27 en secundaire bronnen28 ). Op kaartbijlage 5 zijn de bij de Omgevingsdienst Rivierenland bekende locaties weergegeven die verdacht zijn voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.
* Deze locaties zijn vanwege uiteenlopende redenen (bijvoorbeeld het dynamische karakter of het relatief kleine oppervlak van het gebied) niet op de kaarten weergegeven
De volgende locaties/gebieden zijn ook uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart, maar voor PFAS-verbindingen maken deze locaties wél onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart:
Locaties met, of die verdacht zijn voor, een sterke bodemverontreiniging, maar niet voor PFAS-verbindingen; waaronder wegen die tot het jaar 2000 zijn aangelegd (mogelijk asbesthoudende wegfundering en uitloging van stoffen vanuit de wegfundering naar onderliggende bodemlaag) en te vervangen riooltracés (lekkages vanuit het riool) *.
*Deze locaties zijn vanwege uiteenlopende redenen (bijvoorbeeld het dynamische karakter of het relatief kleine oppervlak van het gebied) niet op de kaarten weergegeven
In tabel 4.1 staat voor de onderscheiden bodemkwaliteitszones en bodemlagen een totaaloverzicht van de voorkomende bodemfunctieklassen, verwachte ontgravingsklassen en de toepassingseisen. De kleuren in tabel 4.1 komen overeen met de gebruikte kleuren op de kaartbijlagen.
Alle bodemkwaliteitszones zijn voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2,0 meter diepte vastgesteld voor de stoffen barium (zie ook bijlage 1 kopje ‘Barium’), cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie en de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK).
Voor de (voormalige) boomgaarden, de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte, is de bodemkwaliteitskaart ook opgesteld voor organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).
Voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,5 meter diepte is de bodemkwaliteitskaart ook voor PFAS-verbindingen vastgesteld.
Op basis van bekende PFAS-gegevens in de gemeenten nemen de gehalten aan PFAS-verbindingen af in de diepere bodemlagen. Gezien dit gegeven is het de verwachting dat de bodemlaag dieper dan 1,5 meter van een vergelijkbare of betere kwaliteit is als de bodemlaag 1,0-1,5 m-mv.
Voor de verschillende bodemlagen in het traject 0,5-2,0 m-mv wordt de kwaliteit voor de stoffen barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie, PCB en PAK gelijk gesteld.
Op de ontgravingskaarten (zie de kaartbijlagen 3) zijn de te verwachten kwaliteitsgegevens weergegeven van de onderscheiden bodemkwaliteitszones. Op de toepassingskaarten (zie de kaartbijlagen 4) zijn de toepassingseisen weergegeven die gelden voor de onderscheiden bodemlagen in een gebied als een partij grond wordt toegepast en gebruik wordt gemaakt van het generieke kader van het Besluit.
Met het bestuurlijk vaststellen van deze nieuwe gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart, komen de eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten voor de landbodem en bodemfunctieklassenkaarten[1] te vervallen.
Tabel 4.1 Totaaloverzicht bodemkwaliteitszones, verwachte ontgravingsklassen, toepassingseisen conform het generiek kader Besluit en het tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie[3].
Industrie (Chloordaan, Heptachloor, Heptachloorepoxide, DDT, DDE) | Afhankelijk van de bodemkwaliteitszone waarin het perceel is gelegen | |
Bodemlaag vanaf 0,5 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte ## | ||
* Voor de ligging van de (voormalige) boomgaardpercelen wordt verwezen naar de website: www.topotijdreis.nl. In de periode 1945-2000 zijn bestrijdingsmiddelen gebruikt[9].
** De 95-percentielwaarde voor één of meerdere stoffen overschrijdt de interventiewaarde.
# De gemiddelden van de PFAS-verbindingen zijn lager dan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden vastgesteld, maar voor een aantal PFAS-verbindingen boven de bepalingsgrens. Dit leidt tot beperkingen voor een aantal toepassingssituaties in oppervlaktewater (neem hiervoor contact op met de waterkwaliteitsbeheerder).
## De gemiddelden van de PFAS-verbindingen zijn lager dan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden vastgesteld, maar voor een aantal PFAS-verbindingen boven de bepalingsgrens.
Voor de bodemlaag 0,5-1,0 m-mv leidt dit tot beperkingen bij de toepassing van grond in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden.
Voor de bodemlaag 1,0-2,0 m-mv leidt dit niet tot beperkingen bij de toepassing van grond.
@ De toepassingseis is gebaseerd op het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. Ook gelden de toepassingswaarden uit het tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie[3].
[1] Bodemkwaliteitskaart regio Rivierenland (gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel en Zaltbommel), projectnummer 09K083, CSO Adviesbureau voor Milieu-Onderzoek B.V., 12 september 2011.
Bodemkwaliteitskaart gemeente Neder-Betuwe, projectnummer 08J023, CSO Adviesbureau voor Milieu-Onderzoek B.V., 18 februari 2010.
Bodemkwaliteitskaart regio MARN (gemeente West Maas en Waal), projectnummer 11J023, CSO Adviesbureau voor Milieu-Onderzoek B.V., 12 maart 2012.
(Water-)bodemonderzoek en bodemkwaliteitskaart Waalwaard, projectnummer M11B0339, MWH B.V., 21 november 2011.
[2] Besluit bodemkwaliteit, publicatie Staatsblad nr. 469, 3 december 2007.
[3] Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie, kenmerk IENW/BSK-2019/131399, 8 juli 2019; geactualiseerd op 29 november 2019 en op 2 juli 2020.
[4] Nota bodembeheer regio Rivierenland, Geldend voor de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel, documentcode 16M1223.RAP002, LievenseCSO Milieu B.V., juli 2019.
[5] Wet bodembescherming, publicatie Staatsblad, nummer 404, 1986 en latere wijzigingen.
[6] Richtlijn bodemkwaliteitskaarten, Ministerie van VROM, Ministerie van Verkeer en
Waterstaat, 3 september 2007 en latere wijzigingen.
[7] Waterregeling, publicatie Staatscourant nr. 19353, 17 december 2009 en latere
[8] NEN 5740:2009+A1:2016 – Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond.
[9] Bronswijk et al. (2003) en De Jong en Van der Hoek (2009), PBL/dec13; http://www.clo.nl/indicatoren/nl026405-bestrijdingsmiddelen-in-de-bodem.
[10] Handreiking Achtergrondgehalten. Begeleidingscommissie actief bodembeheer,
TNO MEP-R98/283.IPO/TNO, 1998.
[11] Regeling bodemkwaliteit, publicatie Staatscourant nr. 247, 21 december 2007
[12] Model Beleid toepassen PFAS-houdende grond, opgesteld in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, kenmerk: 1248710-044 C04, TAUW, 10 januari 2020.
[13] Indicatieve niveaus voor ernstige bodem- en grondwaterverontreiniging (INEV’s) voor de stoffen PFOS, PFOA en GenX, RIVM, 15 januari 2020.
Aldus besloten in de vergadering van de Raad,
Gehouden op .
De griffier
A.N. van Aarsen
De voorzitter
G. van Grootheest
Baggerspecie is materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte en bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organisch stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature wordt aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter.
Baggerspecie die in het kader van het Besluit bodemkwaliteit nuttig wordt toegepast mag maximaal 20 gewichtsprocent aan bodemvreemd materiaal bevatten. De gemeenten hebben hieraan strengere eisen gesteld.
Voor barium bestaat op dit moment geen norm. De destijds voor deze stof geldende normen zijn per 4 april 2009 (Staatscourant nr. 67, publicatie 7 april 2009) ingetrokken omdat de interventiewaarde lager was dan het gehalte dat van nature in de bodem voorkomt. Dit blijft gehandhaafd. De onderzoeksgegevens over barium moeten wel in de bodemkwaliteitskaarten worden meegenomen, aangezien barium onderdeel uitmaakt van het stoffenpakket, met dien verstande dat geen eisen worden gesteld aan het aantal meetgegevens. Deze gegevens kunnen namelijk een indicatie zijn voor de aanwezigheid van antropogene bronnen die ook andere verontreinigingen met zich mee kunnen brengen.
Als verhoogde bariumgehalten ten opzichte van de natuurlijke achtergrondwaarden worden aangetroffen als gevolg van een menselijke activiteit, kan dit gehalte worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium: 920 mg/kg ds (bij standaardbodem lutum 25%, organisch stof 10%).
Met bevoegd gezag wordt bedoeld elk college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe West Maas en Waal en Zaltbommel.
Een aaneengesloten, door het bestuursorgaan (bijvoorbeeld een gemeente, waterschap of Rijkswaterstaat) afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders.
Kaart waarop de verschillende bodemfuncties zijn aangegeven, waarbij het bodemgebruik is ingedeeld in de klassen ‘Industrie’, ‘Wonen’ en ‘Overig’. Onder het laatstgenoemde gebruik vallen landbouw en natuur.
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
De ontgravingskaart (deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast). De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
In het Besluit bodemkwaliteit worden bodemkwaliteitszones afhankelijk van de gemiddelde kwaliteit ingedeeld in één van de drie onderscheiden bodemkwaliteitsklassen:
Bij de toetsingsmethodiek voor de kwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur (Achtergrondwaarden - AW2000)’ wordt uitgegaan van een staffel voor het aantal toegestane overschrijdingen (zie onderstaand). Voor de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel is het basispakket van toepassing. Voor de gebieden waar de bodemkwaliteitskaart ook voor organochloorbestrijdingsmiddelen is vastgesteld, is het aantal gemeten stoffen ’16-26’ van toepassing.
De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’ is minder streng dan de toetsingsmethodiek voor het bepalen van de ontgravingsklasse (zie het kopje ‘Ontgravingskaart’ in deze bijlage). Met de minder strenge toets wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van een gebied op basis van één stof wordt ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Industrie. Dit zou in de praktijk de ongewenste situatie kunnen opleveren dat ook voor alle overige stoffen minder strenge regels gelden en de concentraties kunnen toenemen tot de maximale waarden voor de functie Industrie. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van het gebied.
Tabel B1 Staffel toegestane aantal overschrijdingen.
Klasse ‘Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde - AW2000)’:
Voor het effect van gehalten aan PFAS-verbindingen op de indeling in kwaliteitsklassen, zie het kopje ‘PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen’.
Een deel van een bodembeheergebied waarvoor geldt dat er sprake is van een zelfde gebiedseigen bodemkwaliteit, waarbij zowel de verwachtingswaarde als de mate van variabiliteit van belang zijn. De spreiding van gehalten binnen een bodemkwaliteitszone is relatief laag. Een bodemkwaliteitszone is begrensd in het horizontale vlak én het verticale vlak (diepte). Wanneer een bodemkwaliteitszone uit meerdere gebieden bestaat die niet aan elkaar grenzen, worden de individuele gebieden aangeduid als ‘niet-aaneengesloten bodemkwaliteitszone’.
Voor een binnen een bodemkwaliteitszone liggend gebied geldt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, als er voor dat gebied een afwijkende verwachtingswaarde geldt ten opzichte van de verwachtingswaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone. Te denken valt aan voor bodemverontreiniging verdachte locaties, onderzochte locaties, locaties waar een sanering heeft plaatsgevonden of locaties met onvoorziene visuele waarnemingen (bodemvreemde materialen, kleur, geur). Ook beschermde gebieden zoals bijvoorbeeld voor de ecologie, archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie vallen onder de bijzondere omstandigheden. In gebieden met bijzondere omstandigheden kunnen vanuit andere wet- en regelgeving aanvullende eisen worden gesteld.
Deel van een bodembeheergebied waarvoor geldt dat dit op eenduidige wijze kan worden gekarakteriseerd door middel van de voor het bodembeheergebied geldende onderscheidende gebiedskenmerken. In tegenstelling tot de bodemkwaliteitszone is er voor het deelgebied nog geen toetsing uitgevoerd of het daadwerkelijk een bodemkwaliteitszone is. Wanneer een deelgebied uit meerdere terreinen bestaat die niet aan elkaar grenzen, worden de individuele gebieden aangeduid als ‘niet-aaneengesloten deelgebieden’.
Diffuse chemische bodemkwaliteit
De diffuse chemische bodemkwaliteit in een bepaald gebied is de verdeling van gehalten van stoffen in dat gebied waarvoor de bodemkwaliteitskaart is vastgesteld. Deze verdeling
kan worden gekwantificeerd door statistische parameters (gemiddelde, percentielwaarden).
Onder dit begrip vallen onder andere: zand, veen, klei en löss. Het Besluit bodemkwaliteit definieert grond als volgt: ‘Vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie.’ Ook verontreinigde grond die is gereinigd en ontwaterde of gerijpte baggerspecie worden als grond beschouwd. Grond die in het kader van het Besluit bodemkwaliteit nuttig wordt toegepast mag maximaal 20 gewichtsprocent aan bodemvreemd materiaal bevatten. De gemeenten hebben hieraan strengere eisen gesteld.
Wanneer de diffuse bodemverontreiniging in een bodemkwaliteitszone zeer heterogeen is verdeeld, is de betrouwbaarheid van het gemiddelde gehalte in de bodemkwaliteitszone ook kleiner. Bij bodemkwaliteitszones met een hoge heterogeniteit kan de gemeente besluiten dat de bodemkwaliteitskaart in bepaalde situaties niet gebruikt mag worden als bewijsmiddel. Het vastgestelde gemiddelde gehalte heeft naar mening van de gemeente dan een te lage betrouwbaarheid. Een zekere heterogeniteit op zich hoeft overigens geen probleem te zijn zolang er geen sprake is van een gebruiksrisico. De heterogeniteit van een stof in een bodemkwaliteitszone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule:
De beoordeling van de heterogeniteitsindex is als volgt:
Index < 0,2 : weinig heterogeniteit
0,2 < Index < 0,5 : beperkte heterogeniteit
0,5 < Index < 0,7 : er is sprake van heterogeniteit
Index > 0,7 : sterke heterogeniteit
Wanneer een gemeten gehalte hoger is dan de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming wordt gesproken over een sterke verontreiniging of een sterk verhoogd gehalte. De interventiewaarden zijn vastgelegd in de Circulaire bodemsanering 2009, zoals gewijzigd op 1 juli 2013 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 16675, d.d. 27 juni 2013).
Gebieden kunnen worden gezoneerd wanneer er voldoende meetgegevens beschikbaar zijn om te voldoen aan de eisen uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Wanneer er onvoldoende meetgegevens beschikbaar zijn, kan de actuele diffuse chemische bodemkwaliteit van het gebied niet met een voldoende onderbouwing en betrouwbaarheid worden bepaald en wordt het deelgebied niet gezoneerd. Een gebied kan ook niet worden gezoneerd als niet wordt voldaan aan de eisen voor de spreiding van de meetgegevens uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Een niet gezoneerd gebied kan ook ontstaan als de gemeente er bewust voor kiest een gebied niet op te nemen in de bodemkwaliteitskaart (zie ook: Uitgesloten locaties en gebieden).
Voor niet-gezoneerde gebieden geldt het generieke kader van het Besluit. Dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond of gerijpte baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse die voor de ontvangende bodem is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage 1). Anderzijds moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of gerijpte baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. Op basis van de systematiek van het generieke kader van het Besluit wordt de toepassingseis bepaald. Deze wordt vastgesteld op basis van de bodemfunctieklasse en de kwaliteit van de ontvangende bodem waarbij de meest strenge eis leidend is. Dus als de bodemkwaliteit in de klasse ‘Wonen’ valt en de bodemfunctieklasse is ‘Industrie’, dan is de toepassingseis kwaliteitsklasse ‘Wonen’ (zie ook de kopjes 'Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem' en 'Toetsing toepassen grond' van deze bijlage).
Niet-verdachte locatie voor bodemverontreiniging
Een locatie waar geen puntbron, bijvoorbeeld een ondergrondse huisbrandolietank of een chemische wasserij, of een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is (geweest).
Onderscheidende gebiedskenmerken
Kenmerken in een gebied waarvan verwacht wordt dat deze een verband vertonen met de bodemkwaliteit. Bijvoorbeeld: bodemtype, geomorfologie, landgebruik, historie, gebiedsontwikkeling en huidig gebruik. Bij het actualiseren van een bodemkwaliteitskaart kan de vastgestelde bodemkwaliteit in de huidige kaart ook als (aanvullend) onderscheidend gebiedskenmerk worden vastgesteld.
De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. De ontgravingskwaliteit is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde gehalten van een bodemkwaliteitszone en getoetst aan de toetsingswaarden uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. De kaart doet dus alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken. De ontgravingskwaliteit kan vallen in één van de vier onderscheiden klassen:
Bij de toetsingsmethodiek voor klasse ‘Landbouw/natuur (Achtergrondwaarden - AW2000)’ wordt uitgegaan van een staffel (zie tabel B1 bij 'Bodemkwaliteitsklasse') voor het aantal toegestane overschrijdingen.
Klasse ‘Landbouw/natuur (Achtergrondwaarden - AW2000)’:
Voor het effect van gehalten aan PFAS-verbindingen op de indeling in kwaliteitsklassen, zie het kopje ‘PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen’.
Een terreindeel waar grond ontgraven wordt.
Onder onverharde wegbermen wordt verstaan de strook grond naast de verharde (klinker- of asfalt)weg. De strook omvat de bodemlaag tot maximaal 0,5 meter diepte, en heeft
gerekend vanuit de wegverharding een maximale breedte van 10 meter. De onverharde
wegberm wordt begrensd door (zie ook figuur B1):
Voor wegbermen langs dijkwegen en voor wegbermen gelegen in gebieden van het Natuur Netwerk Nederland (NNN, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) geldt voor beide zijden van het wegvak een strook van maximaal 2 meter. Dit in verband met de ecologische functie van de wegbermen. Buiten de aangegeven strook mag in de wegbermen alleen schone grond worden toegepast.
Figuur B1 Begrenzing wegbermen (bron: brief van het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart, kenmerk RWS/DVS‐2009/2932, 19 november 2009).
Waarde waar beneden een bepaald percentage van de analyseresultaten gelegen is. Bijvoorbeeld 90-percentiel: 90% van de analyseresultaten ligt beneden deze waarde.
PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen
(Bron: https://www.bodemplus.nl/onderwerpen/wet-regelgeving/bbk/vragen/grond-baggerspecie-pfas-veldwerk-analyse-toetsing/faq/resultaten-pfas-onderzoek-toetsen-aanvulling/)
De toetsing aan de PFAS-verbindingen is een aanvullende (losse) toets ten opzichte van de toetsing op de reguliere parameters en indeling in kwaliteitsklassen. Dat betekent dat eerst de toetsing plaatsvindt op basis van de reguliere parameters en op basis daarvan een indeling in kwaliteitsklasse plaatsvindt. Vervolgens vindt de toetsing aan de voorlopige toepassingswaarden uit het tijdelijk handelingskader voor de PFAS-verbindingen plaats. Aan de hand van de aanvullende toetsing stel je vervolgens vast in hoeverre beperkingen aan de toepassing gelden, bijvoorbeeld een verbod op het toepassen onder grondwaterniveau of in oppervlaktewater. Voor PFAS zijn de bijzondere toetsregels voor het toetsen aan de Achtergrondwaarde of maximale waarde wonen niet van toepassing, omdat nog geen normen zijn opgenomen in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Ook tellen de gemeten PFAS niet mee als gemeten stoffen bij de bijzondere toetsregels voor het toetsen aan de achtergrondwaarde of maximale waarde wonen.
Bij de inbouw van het handelingskader in de Regeling bodemkwaliteit wordt de wijze van toetsen aan normwaarden nader ingevuld.
Daarnaast zijn hieronder twee voorbeelden volgens het landelijke beleid uitgewerkt:
Als een partij grond op basis van de overige stoffen is gekwalificeerd in de bodemkwaliteitsklasse Wonen, dan moet aanvullend de PFAS-gehalten worden getoetst aan de voorlopige toepassingswaarden uit het tijdelijk handelingskader. Dit kan leiden tot de volgende drie situaties:
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de bepalingsgrens maar alle PFAS-gehalten voldoen aan de voorlopige toepassingswaarden voor de bodemkwaliteitsklasse Wonen (7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de andere PFAS), blijft de indeling in kwaliteitsklasse Wonen staan, maar gelden wel beperkingen aan de toepassing: toepassingen van grond op de landbodem beneden grondwaterniveau (tenzij PFAS < voorlopige landelijke achtergrondwaarden voor PFAS), in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden, en in oppervlaktewater zijn dan niet toegestaan.
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de voorlopige toepassingswaarden van 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg voor de andere PFAS, kan de partij niet meer ingedeeld worden in de kwaliteitsklasse Wonen maar is deze niet generiek toepasbaar. Toepassing van de partij kan alleen plaatsvinden als in dat gebied verhoogde Lokale Maximale Waarden door het bevoegd gezag zijn vastgesteld in het kader van gebiedsspecifiek beleid.
Als een partij grond op basis van de overige stoffen is gekwalificeerd in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (< Achtergrondwaarde), dan moeten aanvullend de PFAS-gehalten worden getoetst aan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden (1,9 µg/kg ds voor PFOA en 1,4 µg/kg ds voor de andere PFAS) en bij overschrijding daarvan ook toetsen aan de normen voor 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de andere PFAS). Dit kan leiden tot de volgende vier situaties:
Als een PFAS-gehalte aangetoond wordt boven de bepalingsgrens (0,1 µg/kg ds) maar beneden de voorlopige landelijke achtergrondwaarden van 1,9 µg/kg ds voor PFOA en 1,4 µg/kg ds voor de andere PFAS, dan blijft de indeling in kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (< Achtergrondwaarde) staan, maar gelden wel toepassingsvoorwaarden: toepassing van grond op de landbodem in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden en toepassing van grond in oppervlaktewater zijn dan niet toegestaan.
Als een PFAS-gehalte aangetoond wordt boven de voorlopige landelijke achtergrondwaarde (van 1,9 µg/kg ds voor PFOA en 1,4 µg/kg ds voor de andere PFAS) en onder de voorlopige toepassingswaarden van 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de andere PFAS, dan wordt de partij ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Wonen, of in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur (< Achtergrondwaarde) als een lokale maximale waarde is vastgesteld tussen de (voorlopige) landelijke achtergrondwaarde en de voorlopige toepassingswaarden van 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de andere PFAS.
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de voorlopige toepassingswaarden van 7 µg/kg ds voor PFOA en 3 µg/kg ds voor de andere PFAS, kan de partij niet meer ingedeeld worden in een generieke kwaliteitsklasse voor toepasbare grond. Toepassing van de partij kan alleen plaatsvinden als in dat gebied verhoogde Lokale Maximale Waarden door het bevoegd gezag zijn vastgesteld in het kader van gebiedsspecifiek beleid.
Duidelijk aanwijsbare bron voor een eventuele bodemverontreiniging zoals bijvoorbeeld een ondergrondse tank voor de opslag van olie, een ontvettingsbad of een afleverzuil voor brandstof(fen).
Een zone van maximaal 11 meter vanuit het hart van het spoor en om emplacementen en grond vallend onder Rail Infra Trust en NS Vastgoed.
Ook wel ‘standaardafwijking’ genoemd. Het geeft de mate aan voor de spreiding van meetgegevens in een dataset. De berekening hiervan is als volgt:
Hierbij is n het aantal analyseresultaten, x een individueel analyseresultaat en het gemiddelde van de analyseresultaten.
Toepassingseis toe te passen grond op of in de bodem
Deze kaart geeft de maximale kwaliteitseisen weer waaraan de toe te passen grond moet voldoen. Bij de toepassingskaart wordt gekeken naar de vastgestelde bodemkwaliteit en de (toekomstige) functie van de bodem. Op basis van deze dubbele toets, waarbij de strengste toets doorslaggevend is, wordt voor elke bodemkwaliteitszone de toepassingseis vastgesteld.
@ De toepassingseis is gebaseerd op het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. Ook gelden de toepassingswaarden uit het tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie[3].
Een terreindeel waar grond wordt toegepast.
Om te beoordelen of het toepassen van grond is toegestaan wordt de kwaliteit van de toe te passen grond vergeleken met de toepassingseis die geldt voor de ontvangende bodem. De kwaliteit van de toe te passen grond kan worden bepaald op basis van een bodemkwaliteitskaart, partijkeuring of een ander erkend bewijsmiddel. De toepassingseis kan worden bepaald op basis van de bodemkwaliteitskaart (gezoneerde gebieden) of bodemonderzoek van de ontvangende bodem (niet gezoneerde gebieden).
# De gemiddelden van de PFAS-verbindingen in de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2,0 meter diepte zijn lager dan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden vastgesteld, maar voor een aantal PFAS-verbindingen boven de bepalingsgrens.
@ De toepassingseis is gebaseerd op het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. Ook gelden de toepassingswaarden uit het tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie[3].
Toetsingswaarden Besluit en Regeling bodemkwaliteit en het tijdelijk handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie
Om een bodemkwaliteitszone te karakteriseren moet een toetsing plaatsvinden aan de gestelde normen uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit en het tijdelijk handelingskader voor hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie. Deze toetsingsnormen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Tabel B2 Toetsingsnormen (in mg/kg ds voor standaardbodem -lutum 25%, org.stof 10%-).
Maximale waarden Achtergrondwaarde (AW2000, Landbouw/natuur) | |||
PFOA29 zonder vastgestelde gemeentelijke / regionale achtergrondwaarde | |||
Andere PFAS-verbindingen zonder vastgestelde gemeentelijke / regionale achtergrondwaarde | |||
* De normstelling in Besluit bodemkwaliteit voor barium en nikkel zijn door het voormalige Ministerie van VROM sinds 1 april 2009 gewijzigd (Staatscourant, 7 april 2009). Voor nikkel vindt voor schone grond (klasse klassegrens ‘Landbouw/natuur (Achtergrondwaarden - AW2000)’) geen toetsing meer plaats aan de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse wonen. Voor barium is besloten alle toetsingsnormen tijdelijk in te trekken als aangetoond kan worden dat er geen sprake is van een verontreiniging veroorzaakt door activiteiten van de mens. Als een verhoogd gehalte van barium is veroorzaakt door een activiteit door de mens, kan dit gehalte door het bevoegd gezag worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium: 920 mg/kg ds.
Een uitbijter is een gehalte in het gegevensbestand dat niet representatief is voor de diffuse chemische bodemkwaliteit in een deelgebied. De (potentiële) uitbijters worden met een visuele methode (scatterplots) inzichtelijk gemaakt. Het niet representatieve gehalte is het gevolg van duidelijk aantoonbare menselijke activiteiten: puntverontreinigingen, verdachte locaties, typfouten tijdens invoer.
Uitgesloten locaties en gebieden
Uitgesloten locaties en gebieden zijn terreinen die op beleidsmatige grond niet kunnen worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart of niet voldoen aan de minimumeisen voor het aantal en de spreiding van de meetgegevens uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Voorbeelden zijn onder andere terreinen waar sprake is van een sanering of verontreiniging door een lokale activiteit. Ook terreinen die in het beheer zijn van andere organisaties zoals Rijkswaterstaat (rijkswegen), de provincie (provinciale wegen), het Waterschap (dijkwegen) of de ProRail (spoorgebonden gronden) worden soms uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.
Voor de uitgesloten locaties en gebieden geldt het generieke kader van het Besluit. Dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond of gerijpte baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse die voor de ontvangende bodem is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage 1). Anderzijds moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of gerijpte baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. Op basis van de systematiek van het generieke kader van het Besluit wordt de toepassingseis bepaald. Deze wordt vastgesteld op basis van de bodemfunctieklasse en de kwaliteit van de ontvangende bodem waarbij de meest strenge eis leidend is. Dus als de bodemkwaliteit in de klasse ‘Wonen’ valt en de bodemfunctieklasse is ‘Industrie’, dan is de toepassingseis kwaliteitsklasse ‘Wonen’ (zie ook de kopjes 'Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem' en 'Toetsing toepassen grond' van deze bijlage).
Mate waarin de gehalten binnen een bodemkwaliteitszone variëren.
Maat voor de spreiding in gehalten (standaarddeviatie gedeeld door het gemiddelde).
Van vrij grondverzet is sprake als voorafgaand aan het grondverzet de kwaliteit van de grond niet hoeft te worden vastgesteld.
Bijlage 2 Selectie dataset gezamenlijke bodemkwaliteitskaart
Memo voorstel dataselectie BKK Rivierenland
In deze memo is het voorstel opgenomen voor de dataselectie van representatieve analysemonsters uit de bodeminformatiesystemen van de omgevingsdienst Rivierenland (Key2Bodem) en de gemeente Tiel (Nazca-i Bodem), ten behoeve van de actualisatie van de regionale bodemkwaliteitskaart.
1Aangeleverde gegevens vs. bestaande dataset huidige BKK
De huidige bodemkwaliteitskaart voor de regio Rivierenland is gebaseerd op gegevens die destijds per gemeente apart zijn aangeleverd in mei en juni 2009. De gemeente West Maas en Waal, onderdeel van de regionale bodemkwaliteitskaart voor de MARN-gemeenten, heeft haar dataset voor haar huidige bodemkwaliteitskaart aangeleverd in juni 2011.
Doordat de meeste gemeenten inmiddels zijn overgestapt op een nieuw BIS is het niet meer mogelijk om de monsters die zijn gebruikt voor de huidige bodemkwaliteitskaart 1:1 te selecteren in het nieuwe BIS. We selecteren daarom uit het BIS alleen gegevens van onderzoeken die zijn uitgevoerd na het samenstellen van de dataset voor de huidige BKK: vanaf 1-7-2011 voor West Maas en Waal, en vanaf 1-7-2009 voor de overige gemeenten. Zo is zeker dat er geen dubbelingen zitten in de dataset als de nieuwe en de oude gegevens daarna worden samengevoegd.
Onderzoeken zonder rapportdatum kunnen we niet controleren; deze worden dus niet geselecteerd.
2Selectie representatieve gegevens diffuse bodemkwaliteit
Uit de nieuwe onderzoeken worden de representatieve, diffuse analysemonsters geselecteerd op een methode die vergelijkbaar is met die van de huidige BKK. Hierbij wordt gekeken naar de invoervelden Type onderzoek en Aanleiding (bij onderzoek) en Status verontreiniging o.b.v. onderzoek en Vervolgactie Wbb (bij locatie).
De gemeente Tiel heeft als enige enkele onderzoeken aangemerkt als zijnde Geschikt voor BKK in het daartoe bestemde invoerveld. Deze onderzoeken worden sowieso geselecteerd.
In de tabellen op de volgende pagina’s is per selectieveld aangegeven wat de criteria zijn waarop de monsters geselecteerd worden.
(*) In overleg met ODR geen locaties aangetroffen die diffuus >I kennen.
(**) Selectie vindt plaats op de overige velden; als alle selectievelden leeg zijn, wordt het onderzoek niet geselecteerd.
(*) Voorstel is om civieltechnische onderzoeken niet te selecteren; daarmee wordt uitgesloten dat onterecht gegevens worden geselecteerd van niet-representatieve wegfunderingen.
(*) Deze optie is gewijzigd sinds de vorige BKK, toen dit alleen nog Nulsituatie heette; Eindsituaties zijn niet geschikt, maar vallen uit de selectie o.b.v. de aanleiding.
De volgende gegevens worden niet geselecteerd:
In de dataset hebben we een aantal aandachtspunten aangetroffen wat betreft de kwaliteit van de gegevens. Aangezien we op dit moment nog niet weten of dit onderzoeken betreft die op basis van de selectiecriteria geselecteerd zullen worden voor de BKK, weten we nog niet of dit van invloed is en/of hoeveel onderzoeken/monsters het betreft. We stellen voor om dit nader af te stemmen zodra de eerste selectie is afgerond, en we weten of deze fouten in de geselecteerde onderzoeken/monsters voorkomen. Het betreft:
Locaties/onderzoeken met vreemde contouren (zie tevens voorbeeld volgende pagina). Dit betreft “multi-part” vlakken, locaties en/of onderzoeken die uit méér dan 1 vlak bestaan. In plaats van losse vlakjes zijn deze aan elkaar vast komen te zitten, waardoor sommige contouren over de halve gemeente heen liggen. Vermoedelijk is deze fout ontstaan bij het exporteren. Als we de geometrie van deze onderzoeken/locaties niet nodig hebben (X- en Y-coördinaat op boorpuntniveau aanwezig, niet representatief of überhaupt geen analyses aanwezig), is dit geen probleem; anders is de enige methode om dit op te lossen de betreffende waarnemingen handmatig aan de juiste zone toe te kennen.
Figuur 1 Voorbeeld foutieve locatiecontour bij locatie BI029700671, Zaltbommel (in geel), waarbij de 2 losse contouren aan elkaar vast zijn komen te zitten. (Deze locatie heeft geen monsters, dus valt sowieso af voor de BKK.)
Poly- en perfluoralkylverbindingen, PFAS, zijn stoffen die al decennia worden gebruikt in industriële en andere processen en in vele producten. Ze worden toegepast in allerlei alledaagse toepassingen zoals verf, blusschuim, pannen, kleding en cosmetica. Kenmerkend voor deze stoffen is dat ze persistent, mobiel en nauwelijks biologisch afbreekbaar zijn. Bovendien is van verschillende PFAS-verbindingen aangetoond dat ze toxisch zijn.
Het betreft minimaal de 30 PFAS-verbindingen die zijn opgenomen in de advieslijst van Bodem+ d.d. 12 juli 2019: https://www.bodemplus.nl/publish/pages/164708/1907012-pfas_-_advieslijst_tbv_tijdelijk_handelingskader_v4.pdf.