Organisatie | Doetinchem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem houdende regels omtrent het landelijk gebied (Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021) |
Citeertitel | Beleidsregel ‘Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021’ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-07-2021 | nieuwe regeling | 08-07-2021 |
De raad van de gemeente Doetinchem;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders over beleidsregel ‘Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021’;
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening;
Het college op te dragen om bij toekomstige bestemmingsplannen als gevolg van de beleidsregel ‘Planologisch beleidskader voor het landelijk gebied - 2021’ het ontwerpbestemmingsplan aan de raad voor te leggen voor besluitvorming.
Daarbij stelt het college dan voor aan de raad om het ontwerpbestemmingsplan als (definitief) bestemmingsplan vast te stellen, onder de voorwaarden dat:
Ontwerpbestemmingsplannen die op grond van besluitpunt 2 aan de raad worden voorgelegd, mogen direct na besluitvorming door het college ter inzage gelegd worden, tenzij er sprake is van een bestemmingsplan dat politiek bestuurlijk gevoelig is. Voor die plannen wordt eerst de besluitvorming in de raad afgewacht, zoals in besluitpunt 2 is aangegeven.
Het college verzoeken om bij de voorbereidingen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet uit te zoeken hoe ook dan op een eenvoudige manier meegewerkt kan worden aan de ontwikkelingen van de beleidsregel ‘Planologisch beleidskader voor het landelijk gebied - 2021’ en de notitie ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem’.
Op basis van voorliggende beleidsregel ‘Planologisch kader voor het landelijk gebied - 2021’ kan bepaald worden of meegewerkt kan gaan worden aan ontwikkelingen. Het gaat hierbij om ontwikkelingen die, als voor het landelijk gebied een bestemmingsplan opgesteld zou zijn, met een afwijking- of wijzigingsbevoegdheid door de raad aan het college gedelegeerd zouden zijn.
Medewerking aan deze ontwikkelingen is niet mogelijk op grond van de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’. Een beheersverordening mag namelijk alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken die onder beheer vallen en dus ruimtelijk en functioneel ondergeschikt zijn.
Deze beleidsregel geldt als toetsingskader voor de ontwikkelingen die verder gaan. Zo kan de initiatiefnemer op basis van de beleidsregel inschatten of aan de door hem geplande ontwikkeling meegewerkt zal worden. Past een ontwikkeling niet binnen deze beleidsregel, dan is medewerking nog niet op voorhand uitgesloten. Per plan wordt altijd gekeken of medewerking mogelijk is. Hiervoor kan met de gemeente contact opgenomen worden.
2. Ontwikkelingen waaraan in principe meegewerkt wordt
De volgende ontwikkelingen worden als veel voorkomende ontwikkelingen gezien en daar kan, als voldaan wordt aan de voorwaarden aan meegewerkt worden. Daarbij worden drie categorieën onderscheiden.
Categorie 1. Ontwikkelingen met een ondergeschikte invloed, ruimtelijk en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.
Categorie 2. Ontwikkelingen met een beperkte invloed, ruimtelijk en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.
Categorie 3. Ontwikkelingen met een grotere invloed, ruimtelijk en functioneel, die leiden tot een aanpassing van de hoofdfunctie.
2.1. Categorie 1: Ontwikkelingen met een ondergeschikte invloed, ruimtelijke en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.
De volgende ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die nauwelijks invloed hebben op de omgeving. De ruimtelijke en functionele invloed is niet groot. De ontwikkeling is wel een ontwikkeling die logisch is voor de hoofdfunctie waarbinnen deze plaats vindt.
2.2. Categorie 2: Ontwikkelingen met een beperkte invloed, ruimtelijk en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie
De volgende ontwikkelingen zijn ontwikkelingen waarvan de ruimtelijke en functionele uitwerking op de omgeving wat groter is dan die van categorie 1. De ontwikkeling is nog wel een ontwikkeling die logisch aansluit op de hoofdfunctie waarbij deze plaats vindt.
2.3. Categorie 3: Ontwikkelingen met een grotere invloed, ruimtelijk en functioneel, die leiden tot een aanpassing van de hoofdfunctie
De volgende ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die leiden tot een verandering van de hoofdfunctie. De invloed op de omgeving, ruimtelijk en functioneel is meer dan die van de eerste twee categorieën.
3. Voorwaarden ontwikkelingen categorie 1
3.1. Het toelaten van een hondenoefenterrein binnen de hoofdfunctie Bos (1-1)
Het is mogelijk om op gronden in de hoofdfunctie Bos een terrein voor het trainen van honden te realiseren.
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
3.2. Het aanleggen en gebruiken van een trimbaan, mountainbikeroute of vergelijkbare functie binnen de hoofdfunctie Bos (1-2)
Het is mogelijk om gronden in de hoofdfunctie Bos voor een mountainbikeroute, trimbaan of vergelijkbare functie te gebruiken.
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
3.3. Het bouwen van een geluidscherm of aanleggen van een geluidswal binnen de hoofdfunctie Groen (1-3)
Het is mogelijk om op gronden in de hoofdfunctie Groen een geluidswerende voorziening in de vorm van een geluidscherm of een geluidswal te realiseren.
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De toetsing van voorwaarden a, b en c vindt plaats op basis van advisering van ter zake deskundigen op het gebied van groen, verkeer en geluid
4. Voorwaarden ontwikkelingen categorie 2
4.1. Bouwen van een mest-/co-vergistingsinstallatie buiten het bouwvlak bij een agrarisch bedrijf (2-1)
Het toevoegen van een functieaanduiding om een mest-/co-vergistingsinstallatie buiten het bouwvlak bij een agrarisch bedrijf te kunnen bouwen is mogelijk.
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
4.2. Het toelaten van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf (2-2)
Bij een agrarisch bedrijf zijn nevenactiviteiten toegestaan die groter zijn dan wat met een afwijking in de beheersverordening toegelaten is. De toegelaten nevenactiviteiten zijn opgenomen in Bijlage A, voor zover ze in die lijst zijn aangemerkt als ‘nevenactiviteit’.
In het bestemmingsplan wordt de specifieke nevenactiviteit met een aanduiding vastgelegd.
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
4.3. Bouwwerken geen gebouwen zijnde realiseren binnen de hoofdfunctie Verkeer (2-3)
Het is mogelijk om mee te werken aan het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de hoofdfunctie Verkeer tot een maximale hoogte van 30 meter.
Hierbij moet aangetoond zijn dat:
4.4. Gebruik grond voor kwekerij toelaten binnen het grondwaterbeschermingsgebied (2-4)
Het is mogelijk om op gronden binnen het grondwaterbeschermingsgebied een kwekerij toe te staan.
Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
4.5. Vergroten van de oppervlakte bedrijfsgebouwen binnen de hoofdfuncties Bedrijf, Detailhandel, Dienstverlening, Horeca, Kantoor, Maatschappelijk, Recreatie of Sport (2-5)
In de beheersverordening is de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen vastgelegd. Daarbij is veelal een uitbreiding van 10 % mogelijk binnen de regels van de beheersverordening.
Het is mogelijk om de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen nogmaals met maximaal 15 % uit te breiden. 1
Dit kan alleen voor bedrijfsgebouwen die in de beheersverordening de volgende hoofdfunctie hebben:
Deze uitbreiding kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Op het erf of de omgeving van het bedrijf gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Dit inpassingsplan moet voldoen aan wat in Bijlage B, Bijlage C en Bijlage D staat.
Een inpassingsplan is niet nodig als de locatie en omgeving al voldoet aan de eisen van bijlagen B, C en D. Dit kan bijvoorbeeld vanwege al aanwezige beplanting op en rond het terrein. Dit is ter beoordeling van een deskundige op het gebied van landschap.
5. Voorwaarden ontwikkelingen categorie 3
5.1. Veranderen of vergroten bouwvlak van een agrarisch bedrijf (3-1)
Het veranderen van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf is mogelijk. Daarbij zijn twee mogelijkheden:
Voor de eerste categorie moet aangetoond zijn dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Vaststaat dat de stikstofdepositie van het betreffende agrarische bedrijf niet toeneemt ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie van het betreffende agrarische bedrijf. Hierbij moet de bestaande stikstofdepositie bepaald worden op basis van de regels in de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’.
De tweede categorie moet ook voldoen aan de voorwaarden die genoemd zijn bij de eerste categorie. Maar er moet ook voldaan worden aan een van de volgende voorwaarden:
Bij uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven moet men ook voldoen aan de beleidsregel Plussenbeleid gemeente Doetinchem, zoals deze door de raad is vastgesteld op 29 mei 2019.
Bij een vergroting van het bouwvlak zal door de gemeente advies worden ingewonnen bij een extern deskundig adviesbureau die de noodzaak voor het bedrijf toetst. De kosten voor dit advies brengt de gemeente in rekening bij de aanvrager.
5.2. Het toestaan van een woning in een andere categorie dan de bestaande woning binnen de hoofdfunctie Wonen (3-2)
Het is mogelijk om een bestaande woning te veranderen in een andere soort woning. Het gaat hierbij om dat de woning die in een van de andere genoemde soorten kan worden aangepast:
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Voor de nieuwe woning(en) zullen regels gaan gelden die een vergelijkbare strekking hebben dan de regels voor woningen in de beheersverordening ‘Landelijk gebied - 2020’.
Bij deze mogelijkheid is de impact op de omgeving ongewenst als er bijvoorbeeld sprake is van toename van bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van de bestaande bebouwingsmogelijkheden.
5.3. Geheel of gedeeltelijk vervallen dubbelfunctie voor leidingen (3-3)
Het is mogelijk om op gronden met een dubbelfunctie deze dubbelfunctie te verwijderen. Het gaat daarbij om de volgende dubbelfuncties:
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Het verzoek moet vergezeld gaan van een schriftelijk advies van de leidingbeheerder, waaruit blijkt dat deze instemt met het verwijderen van de dubbelfunctie.
5.4. Geheel of gedeeltelijk vervallen dubbelfuncties voor archeologie (3-4)
Het is mogelijk om op gronden met een dubbelfunctie deze dubbelfunctie te verwijderen. Het gaat daarbij om de volgende dubbelfuncties:
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
5.5. Het verzwaren van de archeologische verwachtingswaarde naar Waarde - Archeologie (3-5)
Het is mogelijk om op gronden met de volgende dubbelfunctie te verzwaren naar Waarde - Archeologie. Het gaat daarbij om de volgende dubbelfuncties:
Dit is alleen toegestaan als op basis van nader archeologisch onderzoek aangetoond is dat ter plaatse behoudenwaardige archeologisch waarden aanwezig zijn.
5.6. Het wijzigen of verwijderen van een gebiedsaanduiding (3-6)
Het is mogelijk om op gronden met een gebiedsaanduiding deze gebiedsaanduiding te verwijderen. Het gaat daarbij om de volgende gebiedsaanduidingen:
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden:
Het verzoek moet vergezeld gaan van een schriftelijk advies van een ter zake deskundige, waaruit blijkt dat deze het verwijderen van de aanduiding onderschrijft.
5.7. Het verwijderen van de functieaanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ of ‘cultuurhistorie’ (3-7)
Het is mogelijk om op gronden met een aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ of ‘cultuurhistorie’ deze aanduiding te verwijderen.
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:
Bij de toetsing van voorwaarde vindt advisering van ter zake deskundigen op het gebied van stedenbouw en cultuurhistorie plaats.
5.8. De (voormalige) agrarische bedrijfswoning voorzien van een aanduiding voor een plattelandswoning (3-8)
Het is mogelijk om een (voormalige) agrarische bedrijfswoning en het daarbij behorende deel van het erf binnen de hoofdfunctie Agrarisch of Agrarisch met waarden te voorzien van een aanduiding voor een plattelandswoning.
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
In de regels van het bestemmingsplan moet ervoor zorg gedragen worden dat het in de toekomst niet mogelijk wordt om een nieuwe agrarische bedrijfswoning te realiseren. Mocht op het bijbehorende agrarische bedrijf in de toekomst toch weer behoefte zijn aan de (tweede) agrarische bedrijfswoning, dan zal daarvoor de plattelandswoning in aanmerking moeten komen.
5.9. Functieverandering voormalige bedrijfsgebouwen naar een andere hoofdfunctie, niet wonen (3-9)
Het is mogelijk om gronden in de hoofdfunctie
te veranderen naar een van de volgende bestemmingen (hoofdfuncties)
Hierdoor kan een ander vorm van bedrijvigheid worden ontwikkeld. De toegelaten activiteiten vallen onder hergebruik. De activiteit moet opgenomen zijn in Bijlage A en aangemerkt zijn als ‘hergebruik’. Deze nieuwe vorm van bedrijvigheid wordt specifiek bestemd, waarbij de regels aansluiten op de regels in de beheersverordening van de hoofdfunctie.
Deze verandering kan voor de bestaande hoofdfunctie ‘Wonen’ alleen gebruikt worden als aangetoond is dat op de locatie sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf.
Deze verandering mag niet gebruikt worden ter plaatse van de hoofdfunctie ‘Bedrijf’ voor zover aangeduid met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - circusbedrijf’.
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De overige bebouwing moet worden gesloopt met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en) en 100 m2 bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning. Deze oppervlakte voor de bijbehorende bouwwerken maakt geen onderdeel uit van de rekensom om te bepalen of er sprake is van 50% reductie van de bedrijfsbebouwing, als bedoeld onder c.
5.10. Veranderen van de vorm van het bestemmingsvlak (3-10)
Het is mogelijk om de vorm van het vlak van de hoofdfunctie te veranderen. Dit kan alleen voor de hoofdfuncties:
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
In het bestemmingsplan dat opgesteld wordt, worden de aanduidingen en regels uit de beheersverordening overgenomen, zodat deze onveranderd blijven gelden.
5.11. Wijzigingen naar Wonen door beëindiging hoofdfunctie voor de bestaande bedrijfswoning(en) (3-13)
Het wijzigen van de bestaande hoofdfunctie naar ‘Wonen’ is mogelijk.
Dit kan alleen toegestaan worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
In het op te stellen bestemmingsplan worden het volgende verwerkt:
De gronden die buiten het nieuwe bestemmingsvlak ‘Wonen’ komen te liggen en in de beheersverordening voorzien zijn van de hoofdfunctie of het agrarische bouwvlak, krijgen de bestemming die aansluit op de om de locatie liggende bestemming. Dit zal in de meeste gevallen de bestemming ‘Agrarisch’ of ‘Agrarisch met waarden’ zijn.
Voor de ontwikkelingen vallend onder categorie 2 en 3 moet men nu, onder de Wet ruimtelijke ordening, bij de het verzoek een ruimtelijke onderbouwing overleggen. Bij categorie 1 veelal is geen ruimtelijke onderbouwing verplicht, maar kan het - afhankelijk van het project - wel gewenst zijn ter onderbouwing van ‘een goede ruimtelijke ordening’.
De ruimtelijke onderbouwing moet ingaan op de voorwaarden behorend bij de betreffende ontwikkeling.
Onder de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt, moet men aantonen dat door de ontwikkeling er sprake blijft van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Daarnaast moet de ontwikkeling ook getoetst worden aan het op moment van toetsing actuele en relevante beleid van gemeente, waterschap, provincie en rijk.
7.1. Aanleiding voor het planologisch kader
Na de vernietiging van het bestemmingsplan ‘Buitengebied - 2012’ heeft de gemeente Doetinchem ervoor gekozen om voor het landelijk gebied een beheersverordening op te stellen. Zo wil de gemeente weer over een actueel en eenduidig planologisch kader voor het landelijk gebied te beschikken. In een beheersverordening kunnen echter geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen worden. Zoals afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die wel bij keuze voor een bestemmingsplan een plek zouden hebben gekregen maar voor de beheersverordening te ruim zijn.
Met de beleidsregel ‘Planologisch kader voor het landelijk gebied’ wordt inzicht gegeven wanneer de gemeente aan de in deze beleidsregel opgenomen ontwikkelingen wil meewerken. Daarmee wordt hierover duidelijkheid gegeven aan een ieder.
In de beleidsregel zijn ten minste de ontwikkelingen opgenomen, die als een afwijking- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen zouden zijn als gekozen was voor een bestemmingsplan voor het landelijk gebied. De keuze is mede gebaseerd op wat in het vernietigde bestemmingsplan ‘Buitengebied - 2012’ aan mogelijkheden opgenomen was. Daarin waren deze ontwikkelingen met een door de raad aan het college gedelegeerde afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Er zijn een aantal afwijkings- en wijzigingsbepalingen uit het vernietigde bestemmingsplan niet opgenomen in de beheersverordening en ook niet in de voorliggende beleidsregel. Hiervoor zijn twee redenen:
Hiermee verschaffen we voor deze ontwikkelingen duidelijkheid. Men weet zo of aan deze ontwikkelingen meegewerkt wordt.
In deze beleidsregel zijn de meest voorkomende ontwikkelingen benoemd, zodat op voorhand duidelijk is in welke gevallen meegewerkt zou kunnen worden. De voorwaarden waaraan de ontwikkeling specifiek moet voldoen, zijn beschreven in de beleidsregel en daarbij behorende bijlagen. Hierbij is een verdeling gemaakt naar drie verschillende categorieën, gebaseerd op de invloed op de omgeving:
Categorie 1. Ontwikkelingen met een ondergeschikte invloed, ruimtelijk in functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.
Categorie 2. Ontwikkelingen met een beperkte invloed, ruimtelijk en functioneel, die aansluiten op de hoofdfunctie.
Categorie 3. Ontwikkelingen met een grotere invloed, ruimtelijk en functioneel, die leiden tot een aanpassing van de hoofdfunctie.
Op basis van deze indeling is ook aan te geven welke procedure op basis van de huidige wet- en regelgeving (Wro, Wabo) de geëigende procedure is bij medewerking aan een verzoek. Dat is de volgende indeling:
Categorie 1. Medewerking via omgevingsvergunning met afwijking op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2o Wabo (buitenplanse (kruimel)afwijking, geen (extra) procedure).
Categorie 2. Op basis van het raadsbesluit van 21 september 2017, inhoudende het aanwijzen van gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist (artikel 6.5, lid 3 Besluit omgevingsrecht), kan medewerking plaats vinden via een omgevingsvergunning met afwijking op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3o Wabo (buitenplans afwijken, uitgebreide procedure).
Categorie 3. Medewerking met een bestemmingsplan met vereenvoudigde behandeling bij voorbereiding en besluitvorming.
De ontwikkelingen die vallen onder de eerste categorie zullen binnen de reguliere procedure voor de omgevingsvergunning verleend worden. Deze plannen worden dus niet vertraagd doordat er een afwijking nodig is.
Voor de tweede en derde categorie zal bij de voorbereiding snel meegewerkt kunnen worden. Voorwaarde daarbij is natuurlijk wel dat de initiatiefnemer er voor zorgt dat zijn aanvraag volledig voldoet aan de gestelde voorwaarden voor medewerking aan de ontwikkeling. Dit houdt onder meer in dat bij de (definitieve) aanvraag een ruimtelijke onderbouwing gevoegd is die ingaat op de specifiek gestelde voorwaarden.
De derde categorie betreft een bestemmingsplan. De gemeenteraad is daarbij het bevoegde gezag om die vast te stellen. Bij de vaststelling van deze beleidsregel heeft de gemeenteraad besloten om bestemmingsplannen die voldoen aan de ontwikkelingen genoemd in deze beleidsregel eerder in de raad besproken worden. Dat houdt het volgende in.
Deze behandeling van het ontwerpbestemmingsplan in de gemeenteraad vindt in dezelfde periode plaats dan dat hetzelfde plan als ontwerp ter inzage ligt. Als er sprake is van een politiek bestuurlijk gevoelig bestemmingsplan, dan wordt het ontwerp pas ná raadsbehandeling ter inzage gelegd.
Zo kan de proceduretijd van het bestemmingsplan die voldoen aan de voorwaarden van ontwerp tot vaststelling aanzienlijk verkort worden.
7.4. Notitie ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem
De gemeenteraad heeft op 17 december 2020 de notitie ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem’ als beleidsregel vastgesteld en vervolgens bekend gemaakt. Hierin zitten regels die een actualisatie betreffen van een aantal wijzigingsbepalingen uit het vernietigde bestemmingsplan ‘Buitengebied - 2012’. Om die reden zijn deze bepalingen niet in de voorliggende beleidsregel opgenomen.
Bij de vaststelling van de voorliggende beleidsregel heeft de gemeenteraad ook ingestemd om dezelfde eerdere behandeling in de gemeenteraad bij bestemmingsplannen voor de ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van de notitie ‘Wonen landelijk gebied gemeente Doetinchem’ toe te passen. Zo wordt ook de proceduretijd van bestemmingsplannen als gevolg van dit beleid verkort.
Bijlage A. Lijst van neven-/hergebruiksactiviteiten
Bijlage B. Richtlijn ‘Verrekening bij landschappelijke inpassing’
Te realiseren eenheden landschapselementen per 500 m² perceel (keuzelijst):
Te realiseren eenheden landschapselementen per 500 m² perceel (keuzelijst):
Bovenstaande punten geven keuzemogelijkheden aan. Het is niet zo dat alle genoemde punten (elementen) gerealiseerd hoeven te worden. De initiatiefnemer kan ervoor kiezen om één type landschapselement te gebruiken. Een combinatie van elementen kan ook, daarbij dient dan wel de totale hoeveelheid gehaald te worden.
In de beschrijvingen van de landschapselementen worden de minimale maten van de verschillende elementen genoemd. Deze zijn leidend.
Toelichting landschapselementen
Hieronder is opgenomen wat onder de landschapselementen wordt verstaan.
Onderstaande tabel geeft weer in welk landschapstype welke landschapselementen toegepast kunnen worden. Waar welke landschapstypen van toepassing zijn, is terug te vinden in Bijlage C.
Bijlage D. Leidraad Toetsingskader Landschapselementen
Met deze bijlage wordt een nadere toelichting gegeven op de diverse landschapselementen.
Poel en klein historisch water
Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes. Vaak vervulden poelen meerdere functies, onder andere om vee te kunnen laten drinken. Het is belangrijk de historische contouren/vormen te behouden. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping.
Inrichtingseisen bij aanleg poel en klein historisch water:
Houtwallen zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige landschapselementen hebben een sterke samenhang met het omringende landschap. Ze vormen een belangrijk biotoop voor flora en fauna in het cultuurlandschap en zijn tevens van belang voor de oriëntatie van vleermuizen.
Inrichtingseisen bij aanleg houtwal
Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die grotendeels bestaan uit een enkele rij zwarte elzen en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand of rivierengebied. Elzensingels zijn van groot belang voor de inheemse flora en fauna.
Inrichtingseisen bij aanleg elzensingel
Bossingels en kleine bosjes zijn landschapselementen die bestaan uit hoog opgaande beplanting. Het kunnen doorgeschoten hakhoutwallen zijn, maar ook recent aangelegde houtsingels. Een bosje is een klein vrij liggend vlakelement, een singel is een lijnvormig element.
Inrichtingseisen bij aanleg bossingel
Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Op de droge gronden dienden de heggen veelal als eigendoms- of perceelscheiding. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een vee-kerende functie hebben. Met de komst van het prikkeldraad zijn veel heggen uit het landschap verdwenen. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang voor flora en fauna, zo bieden ze schuilmogelijkheden voor diverse diersoorten.
Inrichtingseisen bij aanleg knip- of scheerheg
Struweelhagen komen in heel Gelderland voor en er zijn vele lokale varianten. Een struweelhaag wordt minder frequent gesnoeid en kan daardoor breder uitgroeien. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna.
Inrichtingseisen bij aanleg struweelhaag
Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Vooral op landgoederen en buitenplaatsen zijn ze in het verleden aangeplant. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen en op bomen groeiende mossen en korstmossen.
Inrichtingseisen bij aanleg laan
Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden gesnoeid. Op deze snoeihoogte ontstaat een vergroeiing van de stam: de knot. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot, knotessen eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en -populieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame mossen en korstmossen herbergen.
Inrichtingseisen bij aanleg knotboom
Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruit- of notenbomen. Hoogstamboomgaarden komen vooral voor als onderdeel van het boerenerf, maar ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak boomgaarden te vinden. Hoogstamboomgaarden komen met name voor op kleigronden, op zandgrond zijn ze relatief schaars. Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland. Hoogstamboomgaarden vormen naast hun landschappelijke betekenis ook een belangrijk leefgebied voor diverse diersoorten.
Inrichtingseisen bij aanleg hoogstamboomgaard
Struweelranden zijn aaneengesloten randen die bestaan uit ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Deze randen kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrij kan liggen, als aansluiten op een ander element. Struweelranden kunnen dienen als overgangsgebied tussen een agrarisch perceel en bos. Ze zijn vooral van belang voor insecten, amfibieën, reptielen, broedvogels en planten.
Inrichtingseisen bij aanleg struweelrand
Een vlechtheg is een heg waarbij door het half inkappen en horizontaal buigen van takken een dichte heg wordt gevormd. Het historische hoofddoel van vlechtheg is vee-kering. Bijkomende voordelen van deze beheersvorm is dat de heg door het vlechten wordt aangezet tot natuurlijke verjonging. Een vlechtheg kan daardoor eeuwenoud worden. Vlechtheggen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna.
Inrichtingseisen bij aanleg vlechtheg
Fruitlanen zijn wegen die zijn beplant met een of meerdere rijen fruitbomen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen vormen niet zelden de oprit naar landhuis of boerderij. Lanen zijn van belang voor oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen.
Inrichtingseisen bij aanleg fruitlaan
Halfstamboomgaarden zijn zeer authentiek. Laag genoeg om in onderhoud te nemen, hoog genoeg voor het kleinvee om er niet bij te kunnen komen. Veel halfstamboomgaarden hadden een tweeledige functie, het telen van fruit en het houden van kleinvee op dezelfde plek.
Inrichtingseisen bij aanleg halfstamboomgaard
Een struikenboomgaard is de ouderwetse vorm van een laagstamboomgaard. De eerste zijtakken zitten meestal op 50 cm boven de grond. De struiken bereiken een hoogte van 4 tot 5 meter. Struikenboomgaarden hebben een hoge cultuurhistorische waarde.
Inrichtingseisen bij aanleg struikenboomgaard
Hakhoutbosjes voorzagen de boeren in het verleden in de behoefte aan hout. Het hout werd bijvoorbeeld gebruikt voor brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit type bosjes wordt ook wel geriefhoutbosje genoemd.
Inrichtingseisen bij aanleg hakhoutbosje
Grienden zijn natte moerassige gebieden die zijn aangeplant met wilgen. Deze wilgen werden om de 4 tot 6 jaar enkele tientallen centimeters boven de grond afgezaagd. Het geoogste hout, vaak wilgentenen genoemd werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Ze zijn ook van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels.
Inrichtingseisen bij aanleg griend
Bomenrijen zijn vaak een beeldbepalende elementen in het landschap. Ook een enkele boom los in het veld of op de akker kan deze rol vervullen. Vaak ook duiden ze iets aan en zijn de begeleiding van een weg, sloot of pad. De bomen hebben niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgelegenheid voor vogels, of als corridor voor vleermuizen.
Inrichtingseisen bij aanleg bomenrij en solitaire boom
Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan een perceel. Een klein rietperceel is een klein vlakvormig element. Vanwege een extensief gebruik zijn rietzomen en kleine rietpercelen een belangrijk broedgebied voor rietvogels en eveneens van belang voor amfibieën, insecten en moerasvegetaties.
Inrichtingseisen bij aanleg rietzoom en klein rietperceel
Een natuurvriendelijke oever is een verbreding die wordt aangebracht aan een bestaande waterloop. Deze verbreding kan bestaan uit een plas- of drasberm of een flauw talud. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde.
Inrichtingseisen bij aanleg natuurvriendelijke oever
Bovengenoemde beschrijvingen van landschapselementen is overgenomen uit de Groenblauwe diensten van de provincie Gelderland. Als zodanig is deze subsidieregeling afgesloten, binnen andere subsidies zijn onderdelen overgenomen. Deze zijn te vinden op de website van de provincie Gelderland.
De beschrijving van de landschapselementen, zoals hierboven opgenomen voldoet voor dit doel verder prima.
Bron: Model subsidieverordening Groenblauwe diensten Gelderland, l april 2011.