Organisatie | Nieuwegein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Nieuwegein houdende regels omtrent artikel 13b van de Opiumwet (Beleidsregel artikel 13b Opiumwet gemeente Nieuwegein 2021) |
Citeertitel | Beleidsregel artikel 13b Opiumwet gemeente Nieuwegein 2021 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het beleid “Handhaving in en om (niet) voor publiek toegankelijke gebouwen en/of erven, gemeente Nieuwegein” (2017), specifiek hoofdstuk 2.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-07-2021 | nieuwe regeling | 13-07-2021 | 1104014 |
Gemeenten krijgen meer en meer te maken met hennepteelt en drugshandel in zowel woningen als panden. Daarnaast worden gemeenten geconfronteerd met vondsten van voorwerpen en/of stoffen ter voorbereiding op en het feitelijk handelen van drugs. De burgemeester heeft in de Opiumwet bevoegdheden om hiertegen op te treden. Met de bestuursdwangbevoegdheid (per 1 januari 2019 uitgebreid) uit artikel 13b Opiumwet kan worden overgegaan tot sluiting van een pand en/of woning met als doel het beschermen van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
De illegale activiteiten gaan veelal gepaard met overlast en georganiseerde criminaliteit en leiden tot een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Deze activiteiten hebben vanuit hun aard ook een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat. Het voorkomen en bestrijden van deze ondermijnende en ontwrichtende effecten van drugshandel is van groot belang. Om sterker te staan in de aanpak van deze negatieve gevolgen van drugshandel heeft afstemming plaatsgevonden met de buurgemeenten om op eenzelfde wijze op te treden.
Deze beleidsregel is niet van toepassing voor zover het coffeeshops betreft. Conform de Beleidsregel voor coffeeshops in de gemeente Nieuwegein (in werking getreden op 2 augustus 2012) worden coffeeshops in de gemeente Nieuwegein niet gedoogd.
Met het toepassen van de bevoegdheden op grond van de Opiumwet wordt (onder andere) beoogd:
Deze opsomming moet zo gelezen worden dat bij het treffen van een maatregel zoals bedoeld in artikel13b Opiumwet het niet noodzakelijk is dat alle doelen bereikt moeten worden. Het bereiken van één van bovenstaande doelen kan voldoende reden zijn om handhavend op te treden.
In dit hoofdstuk worden enkele uitgangspunten beschreven die worden gehanteerd. Op grond van artikel 2 en 3 Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I (harddrugs) en lijst II (softdrugs), dan wel aangewezen op grond van artikel 3a lid 5 Opiumwet, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, aanwezig te hebben en te vervaardigen.
Voor de toepassing van bestuursdwang in het kader van artikel 13b Opiumwet moet sprake zijn van verkoop, aflevering, verstrekking of aanwezigheid daartoe van een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid.
Ook het voorhanden hebben van een voorwerp en/of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder3⁰, of artikel 11a van de Opiumwet creëert de bevoegdheid voor toepassing van bestuursdwang.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de zinsnede ‘daartoe aanwezig is’, in artikel 13b, lid 1 Opiumwet, zo moet worden uitgelegd dat de burgemeester bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, indien in een pand een handelshoeveelheiddrugs aanwezig is. Bij deze handelshoeveelheid, de overschrijding van de hoeveelheid die bestemd is voor eigen gebruik, gelden de volgende uitgangspunten1 :
Het pand vervult daarmee een rol binnen de keten van drugshandel.
Bij het vaststellen van een handelshoeveelheid wordt aangesloten bij de ‘Aanwijzing Opiumwet’, en dus bij de justitiële gedoogregels. Daarmee zijn de bestuurlijke en strafrechtelijke regels met elkaar in overeenstemming.
Betreft alle middelen die vermeld staan op lijst I behorend bij de Opiumwet. In de ‘Aanwijzing Opiumwet’ wordt met betrekking tot harddrugs onder een gebruikershoeveelheid verstaan: een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangehouden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet. Het gaat in elk geval om een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram. Voor wat betreft GHB wordt een consumptie-eenheid aangehouden van 5 ml. Grotere hoeveelheden dan de genoemde hoeveelheden, worden aangemerkt als een handelsvoorraad.
Betreft alle middelen die vermeld staan op lijst II behorend bij de Opiumwet. Met betrekking tot hennep wordt in de ‘Aanwijzing Opiumwet’ onder een handelsvoorraad verstaan een hoeveelheid van meer dan 5 gram.
De in de Opiumwet genoemde verkoop betreft het totaal aan handelingen dat rechtstreeks tot de overdracht van het verkochte leidt2. Ook voorbereiding, zoals het maken van afspraken om drugs te verkopen tussen leverancier en afnemer, al dan niet via een tussenpersoon wordt hieronder verstaan. Dit past ook in de lijn dat handel of daadwerkelijke verkoop niet hoeft te worden aangetoond.
Sluitingsbevoegdheid bij voorbereidingshandelingen
Wat betreft de sluitingsbevoegdheid op grond van voorbereidingshandelingen (opgenomen in de Opiumwet per 1 januari 2019) heeft de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester alleen betrekking op de handelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a en 11a Opiumwet. Deze bepalingen vereisen dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Uit de Memorie van Toelichting (MvT, kamerstuk 34 763, nr. 3) blijkt dat de situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dit vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie of een opsporingsonderzoek. Alleen het in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden hebben van de genoemde voorwerpen of stoffen, verschaffen de bevoegdheid aan de burgemeester om over te gaan tot sluiting. Ook kan het zijn dat dan op grond van andere bevoegdheden kan worden opgetreden.
Strafrechtelijk optreden op grond van artikel 2 en 3 van de Opiumwet richt zich op de personen die zich bezighouden met de illegale activiteiten. De bestuursdwangbevoegdheid uit artikel 13b Opiumwet tot sluiting van een pand / woning richt zich specifiek op het betreffend pand of woning, en dus niet op de persoon (overtreder), en is gericht op het beschermen van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
Bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet en deze beleidsregel wordt onderscheid gemaakt tussen lokalen en woningen.
Een gebouw/deel/ruimte van een gebouw dat feitelijk wordt gebruikt voor bewoning (woongenot). Het hebben van woongenot, blijkt uit de feitelijke constatering ter plaatse. Onder woning kan bijvoorbeeld ook een boot, caravan of woonwagen worden verstaan.
Een pand niet zijnde een woning, al dan niet voor publiek opengesteld, zoals een winkel, horecabedrijf, loods, magazijn, bedrijfsruimte en dergelijke. Hieronder vallen tevens woningen die niet feitelijk als zodanig worden gebruikt. Ten aanzien van horecabedrijven wordt opgemerkt dat er, naast een sluiting op grond van de Opiumwet, ook voor kan worden gekozen om handhavend op te treden op grond van de Horecaregelgeving.
Voor het toepassen van de bestuursdwangbevoegdheid tot sluiting van een woning moet worden gekeken naar de ernst van de overtreding. Sluiting van een woning betekent immers vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Voor een woning geldt dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning wordt overgegaan, tenzij er sprake is van een ernstige situatie. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij lokalen de van toepassing zijnde indicatoren kunnen worden gebruikt als motivering van het te nemen besluit.
Binnen de gemeente Nieuwegein geldt als uitgangspunt dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning per definitie wordt bestempeld als een ernstig geval3. Harddrugs hebben een nog groter effect op de omgeving en met deze drugs kan nog meer geld worden verdiend, met alle gevaren die daarmee gepaard gaan.
De ernst van de situatie bij de aanwezigheid van softdrugs zal worden beoordeeld aan de hand van indicatoren die staan vermeld op onderstaande indicatorenlijst. De indicatorenlijst heeft een alternatief en geen cumulatief karakter. Op basis van (enkele van) de indicatoren kan worden geoordeeld dat sprake is van een ernstige situatie die sluiting noodzakelijk maakt. Het is daarbij ook mogelijk dat de beoordeling van de situatie aan de hand van de indicatoren leidt tot een directe sluiting of sluiting van langere duur. De indicatorenlijst is nadrukkelijk een hulpmiddel bij het bepalen van de ernst van de situatie.
Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het soort drugs. Aan de aanwezigheid van harddrugs wordt een zwaarder gewicht toegekend, dan wanneer er sprake is van een handelshoeveelheid softdrugs. Maar ook de hoeveelheid drugs in totaal en/of als sprake is van handelshoeveelheden van verschillende middelen en/of de combinatie van soft- en harddrugs weegt mee in het oordeel van de mate van professionaliteit en dus de ernst van de situatie.
Hierbij kan onder andere worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen of verpakkingsmaterialen.
Hierbij wordt gedacht aan de mate van betrokkenheid bij de overtreding en de genomen maatregelen om misstanden te voorkomen. Aangesloten wordt bij de geldende jurisprudentie dat van eigenaren/verhuurders verwacht mag worden dat zij tot op zekere hoogte controles uitvoeren die zich richten op het feitelijk gebruik van het pand4.
Bij deze indicator worden aantoonbare relaties van bewoners/betrokkenen met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit beoordeeld. Hierbij zijn de antecedenten van die personen onderdeel van de beoordeling. Verkeert betrokkene in een kring van personen met antecedenten?
Hierbij kan ten eerste worden gedacht aan een buurt waarin het pand zich bevindt. Staat de omgeving van het pand al langer onder druk in verband met drugsoverlast, bijvoorbeeld blijkend uit politie-informatie, meldingen, of andere overlast. Ervaren mensen overlast? Daarnaast kan de feitelijke situatie (bijvoorbeeld aanwezigheid wapens) meedragen aan de conclusie dat er een gevaar is voor de omgeving.
In aanvulling op voorgaande indicatoren, wordt in de situatie dat alleen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen, tevens rekening gehouden met de volgende indicatoren:
Voor de productie en handel in drugs zijn veel goederen nodig die op diverse locaties worden verkocht. De vraag in welke mate de goederen bestemd zijn voor de handel of productie in drugs moet aan de hand van de feitelijke (bedrijfs)situatie worden beoordeeld. Dat kan bijvoorbeeld aan de hand van de hoeveelheid goederen en de bedrijfsadministratie.
Uitgangspunt is dat bij een overtreding van de Opiumwet met toepassing van artikel 13b van deze wet wordt overgegaan tot toepassing van bestuursdwang. Dit leidt tot sluiting van het drugspand. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang rust op artikel 125 Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb).
Het gebruik van een last onder dwangsom wordt minder passend geacht, omdat dan de situatie kan ontstaan waarbij een overtreder een financiële afweging maakt voor zijn handelen. Het financiële gewin in het verdovende middelencircuit is erg groot. Een last onder bestuursdwang is een directer middel dat in tegenstelling tot de last onder dwangsom tot feitelijke beëindiging van de overtreding leidt. Een last onder bestuursdwang komt ook meer tegemoet aan de doelstellingen van het beleid.
Voorafgaand aan een besluit van de burgemeester tot het toepassen van bestuursdwang worden de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze in te dienen over het voorgenomen besluit tot sluiting. Dit is slechts anders als de spoedeisendheid zich hiertegen verzet. Belanghebbenden kunnen zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Na het inwinnen van zienswijzen worden alle feiten en omstandigheden afgewogen ten opzichte van de wet- en regelgeving en deze beleidslijn. Vervolgens neemt de burgemeester een beslissing. Indien de belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met het besluit van de burgemeester, dan staan hiertegen de gebruikelijke bestuursrechtelijke procedures open.
Bij toepassing van artikel 13b Opiumwet wordt gekozen voor een getrapt sanctiesysteem, waarbij de termijn waarbinnen overtredingen worden geconstateerd wordt gesteld op een periode van vijf jaar (gerekend vanaf de voorgaande overtreding). Wanneer binnen een periode van vijf jaar een nieuwe overtreding, zoals bedoeld in artikel 13b Opiumwet, wordt geconstateerd, volgt in principe handhaving conform de opvolgende stap.
Als de sluiting van een pand in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dient vervolgens gekeken te worden of de sluiting ook evenredig is. Zaken die daarbij in ieder geval nadrukkelijk moeten worden meegewogen zijn de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en eventuele aanwezigheid van minderjarige kinderen.
Hoewel persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet, kan de verwijtbaarheid wel aan de orde komen in het kader van de evenredigheid. Zo wordt bijvoorbeeld van degene die een woning verhuurt verwacht dat hij zich tot zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt.
Persoonlijke verwijtbaarheid is evenwel niet vereist voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet, maar de verwijtbaarheid kan wel aan de orde komen in het kader van de evenredigheid5. Zo wordt bijvoorbeeld van degene die een woning verhuurt, verwacht dat hij zich tot zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De gevolgen van een sluiting worden uiteraard meegewogen. Daarbij kan gedacht worden aan een bijzondere binding van een betrokkene met het pand zelf of een ander (financieel) gevolg.
Ten slotte wordt in ieder geval de aanwezigheid van minderjarige kinderen meegewogen. Minderjarige inwonende kinderen worden bij sluiting beschermd door het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens. Dit houdt niet in dat er geen gebruik zal of kan worden gemaakt van de bevoegdheid tot sluiting, maar zal tezamen met andere omstandigheden in de belangenafweging worden meegewogen. In het bijzonder zal de mogelijkheid kinderen onder te brengen met behoud van zoveel mogelijk sociaal ritme worden afgewogen.
De jurisprudentie van de Afdeling geeft hieromtrent de volgende overwegingen mee. De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan van een sluiting moet worden afzien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen.
De maatregel van sluiting mag er niet toe leiden dat het recht op respect voor het privéleven, het familie- en gezinsleven en woning onevenredig wordt aangetast (Artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden). Hierin wegen de belangen van de (minderjarige) bewoner zwaar mee. Anderzijds moet ook bedacht worden dat juist als het om woningen gaat, de impact van schending van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en drugshandel op de omgeving/ omwonenden groot is en een dergelijke inmenging in de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd is, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten en het herstel van het woon-, werk- en leefklimaat van omwonenden.
Minderjarigen staan in de regel onder het toezicht van hun ouders. Toepassing van de maatregel moet uiteraard zorgvuldig gebeuren, zeker als sprake is van (mogelijk) verblijf van minderjarige(n) in de woning. Anderzijds dienen minderjarige(n) ook beschermd te worden tegen blootstelling aan dergelijke situaties, daarom zal in gevallen dat minderjarige(n) betrokken zijn door de politie een zorgmelding worden gedaan bij Veilig Thuis/ Samen Veilig. De ouders zijn verantwoordelijk voor het bewerkstelligen van een veilige leefomgeving. Indien zij zelf betrokken zijn, kunnen zij door het toestaan dat de woning is gebruikt voor (georganiseerde) drugshandel, in grote mate verantwoordelijk zijn voor de onveilige situatie waarin minderjarige kinderen zich bevonden. Gelet op de jurisprudentie zijn in beginsel de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Hierbij geldt wel dat de burgmeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij moet worden meegewogen in hoeverre de betrokken ouders zelf in staat zijn om geschikte opvang te regelen. Hierbij kan van belang zijn dat er jeugdinstanties betrokken zijn om de situatie van minderjarige kinderen te monitoren en indien nodig voor hun huisvesting te zorgen. In de motivering zal in ieder geval moeten worden betrokken waarom er een groter gewicht wordt toegekend aan de sluiting van de woning.
Het kan zo zijn dat toepassing van het beleid voor een of meerdere belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Op basis van de inherente afwijkingsbevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 4:84 Awb, kan dan van dit beleid worden afgeweken. Er wordt altijd per geval aan de hand van de concrete omstandigheden beoordeeld of een sluiting geboden is of dat door de burgemeester een minder vergaande sanctie dient te worden opgelegd. Afwijking van het beleid dient voorzien te worden van een heldere motivering.
Bij het toepassen van de last onder bestuursdwang wordt gekozen voor het sluiten van het lokaal of de woning en het daarbij behorende erf. Eén of meerdere doelen zoals genoemd onder hoofdstuk 2 worden hierdoor bereikt. Wanneer feitelijk tot sluiting wordt overgegaan, wordt de woning of het lokaal en het daarbij behorende erf voor een ieder ontoegankelijk gemaakt. Dit betekent dat voor de duur van de sluiting niemand gebruik kan maken van het pand. Voor de sluiting wordt het gebouw en/of het erf door de toezichthouder, liefst in aanwezigheid van de eigenaar/verhuurder of huurder, bezocht en wordt van de opname een proces verbaal gemaakt waarbij de feitelijke situatie op dat moment wordt vastgelegd. Foto’s maken onderdeel uit van het proces-verbaal.
Na de sluitingstermijn wordt de woning of het lokaal en het bijbehorende erf weer vrijgegeven voor de eigenaar en/of bewoners. Het vrijgeven vindt in principe plaats na een rondgang door het gebouw/het erf om over eventuele schade die is ontstaan tijdens de sluiting direct helderheid te hebben.
Door een belanghebbende kan een verzoek aan de burgemeester worden gericht om de sluiting op te heffen. In het verzoek dient gemotiveerd aangegeven te worden welke maatregelen zijn genomen om herhaling van de overtreding te voorkomen. De verwijtbaarheid van de overtreding zal bij de beoordeling van het verzoek worden meegenomen. Omdat een sluiting wordt uitgevaardigd om een of meerdere doelen te bereiken wordt als stelregel gehanteerd dat van de sluitingstermijn in principe minimaal 2/3 moet zijn verstreken. Daarbij wordt opgemerkt dat als sprake is van een sluitingstermijn van drie maanden in principe de volledige sluitingstermijn zal gelden om zeker te zijn dat de doelen van het beleid bereikt worden.
Betrokkenen dienen in beginsel zelf voor hun huisraad en huisdieren te zorgen. Indien bij de uitoefening van de bestuursdwang nog dieren aanwezig zijn dan worden deze dieren meegenomen naar een tijdelijke opvanglocatie (bijvoorbeeld een dierenasiel). De kosten daarvan zullen worden verhaald op degene tot wie het besluit tot sluiting is gericht.
In beginsel wordt bij het sluiten van een woning geen vervangende woonruimte aangeboden. Betrokkenen dienen zelf voor hun alternatieve huisvesting te zorgen. Ten aanzien van eventueel aanwezige minderjarige bestaat de mogelijkheid dat noodopvang geregeld moet worden.
De sluiting kan worden uitgevoerd door het vervangen van sloten. Hierdoor bestaat de garantie dat aan het besluit wordt voldaan. De woning/lokaal wordt door de gemeente verzegeld. Indien er sprake is van ernstige vervuiling en/of aanwezigheid van bederfelijke waren, wordt gekozen voor ontsmetting en/of ontruiming.
De termijn van sluiten verschilt tussen woningen en lokalen. De sluitingstermijn voor woningen is, in principe, gesteld op drie maanden en die van lokalen op zes maanden. Reden hiervoor is dat de betrokken belangen bij het sluiten van een woning zwaar wegen (grondrecht). Bij een overtreding van de Opiumwet in een lokaal spelen uiteraard ook belangen, maar die zijn over het algemeen financieel van aard. Het algemeen belang bij het sluiten van een lokaal weegt om die reden zwaarder. Bovendien speelt bij lokalen mee dat deze, over het algemeen, een meer publieke uitstraling hebben en vanuit hun aard veelal een loop naar het pand hebben. Er is om die reden een langere sluiting nodig om de doelstelling(en) uit het beleid te bereiken.
Na afloop van de sluitingstermijn wordt in de regel de sluiting opgeheven en vindt er een overdracht van het pand plaats. Is er ernstige vrees voor herhaling van de overtreding of verstoring van de openbare orde dan kan overwogen worden om de duur van de sluiting te verlengen. De betrokkenen worden bij mogelijke verlenging opnieuw gehoord. Indien er een gerechtvaardigde vrees op herhaling bestaat, kan ook worden gekozen voor een ander bestuurlijk middel zoals het opleggen van een preventieve last onder dwangsom.
Kosten toepassing bestuursdwang
De kosten van de bestuursdwang (kunnen) worden verhaald op de overtreder. Het kostenverhaal bevat alle kosten die verbonden zijn aan de sluiting, zoals het vervangen van de sloten, en andere kosten zoals verzegeling, eventueel dichttimmeren, het plaatsen van hekken, ontsmetting, ontruiming, dierenopvang en de ambtelijke kosten voor de voorbereiding en uitvoering van de last onder bestuursdwang.
De sluiting van een woning en/of het lokaal en/of een erf wordt bekend gemaakt. Er wordt een bekendmakingsbesluit aan geplakt/aangebracht (indien mogelijk bij de toegang) op de woning of het lokaal. In het geval van het afsluiten van een erf wordt de bekendmaking bij de toegang(en) tot het erf aangebracht. Uit dit bekendmakingsbesluit blijkt dat de woning, het lokaal en/of het erf is gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet.
Objectgerichte karakter van de maatregel
Met de sluiting van een woning of lokaal is sprake van een maatregel die is gerelateerd aan het pand en niet aan de bewoner, huurder, gebruiker of eigenaar. Dit betekent dat een eventuele overdracht van het pand, of de komst van nieuwe huurders, niet van invloed is op het besluit tot sluiting. Het pand blijft gesloten.
Het besluit tot sluiting wordt om die reden geregistreerd in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKPB). Indien de sluiting wordt opgeheven, wordt het besluit uit het WKPB-register uitgeschreven.
De volgende gedragingen rondom de oplegging en uitvoering van een sluiting zijn strafbaar gesteld:
Strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak
Dit beleid is gebaseerd op een bestuurlijke bevoegdheid van de burgemeester en staat los van een eventuele strafrechtelijke aanpak. Nadat een overtreding van de Opiumwet is geconstateerd, kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden opgetreden. De verantwoordelijkheden van een burgemeester zijn van een andere aard dan die van een officier van justitie. Aangezien de handel in verdovende middelen strafbaar is, zal in voorkomende gevallen zo mogelijk strafvervolging worden ingesteld.
De mogelijkheid bestaat dat het strafrechtelijk traject en het bestuursrechtelijk traject naast elkaar lopen dan wel in tijd uit elkaar ligt. In de regel zal bij de bestuursrechtelijke besluitvorming gebruik worden gemaakt van politie informatie en/of een bestuurlijke rapportage. Hierbij is de Wet Politiegegevens van toepassing.
In beslagname betekent niet dat er geen reden meer is om bestuursrechtelijke maatregelen op te leggen. Bij (recreatie-)woningen waarvan is vastgesteld dat deze niet (langer) voor (recreatie-) woondoeleinden gebruikt worden, geldt dat deze voor de toepassing van deze beleidsregels worden gelijkgesteld met lokalen (niet zijnde woningen).
Strafrechtelijke vervolging is een afweging van het Openbaar Ministerie. In dit bestuurlijk kader wordt dit daarom verder buiten beschouwing gelaten.
Met de uitgangspunten zoals beschreven in hoofdstuk 3 hanteert de gemeente Nieuwegein de onderstaande handhavingsmatrix.
Ten aanzien van artikel 13b lid 1 onder a en b van de Opiumwet voor lokalen:
Ten aanzien van artikel 13b lid 1 onder a en b van de Opiumwet voor Woningen: