Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Berg en Dal

Beleidsregels Terugvordering en verhaal, gemeente Berg en Dal 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBerg en Dal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Terugvordering en verhaal, gemeente Berg en Dal 2021
CiteertitelBeleidsregel Terugvordering en verhaal 2021, Gemeente Berg en Dal
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-07-202101-01-2021Nieuwe regeling

22-06-2021

gmb-2021-246325

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering en verhaal, gemeente Berg en Dal 2021

Herplaatsing Gemeenteblad 2021, 223527, i.v.m. diverse correcties.

 

De inhoud van de beleidsregel

In deze beleidsregels wordt geregeld hoe de gemeente Berg en Dal uitvoering geeft aan de wettelijke bevoegdheid tot het terugvorderen van te veel of ten onrechte betaalde uitkeringen op grond van de Participatiewet (PW), de Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandige (IOAZ). Tevens wordt er beschreven hoe de gemeente Berg en Dal uitvoering geeft aan de wettelijke bevoegdheid tot het verhalen van bovengenoemde uitkeringsgelden op derden.

 

Deze beleidsregels hebben betrekking op de bevoegdheid genoemd in:

  • artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);

  • artikel 54 en 58 tot en met 62 Participatiewet (hierna: Pw);

  • artikel 17 en 25 tot en met 31 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • artikel 17 en 25 tot en met 31 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ).

De voorbereiding

In overleg met de consulenten en medewerkers van het cluster Inkomen van de gemeente Berg en Dal zijn de beleidsregels in concept opgesteld.

 

Vervolgens is de beleidsregel ingediend bij de cliëntenraad. Hieruit zijn geen op- of aanmerkingen voort gekomen.

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Pw: de Participatiewet;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      Doe Mee! Regeling: een regeling die de gemeente aanbiedt om ervoor te zorgen dat ook inwoners met een kleine beurs sportieve en culturele activiteiten kunnen ondernemen;

    • e.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen;

    • g.

      Msnp: minnelijk schuldsanering natuurlijke personen;

    • h.

      college: College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Berg en Dal;

    • i.

      inwoner: de persoon die in de gemeente Berg en Dal woont;

    • j.

      onderhoudsplichtige: een persoon die verplicht is om geld te betalen voor het levensonderhoud van zijn of haar kind(eren) en/ of ex-partner. Deze persoon kan een inwoner zijn van de gemeente Berg en Dal of elders wonen (in Nederland of in het buitenland);

    • k.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Pw en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • l.

      leenbijstand: Een lening die de gemeente verstrekt aan de inwoner op grond van artikel 48 lid 2 Participatiewet;

    • m.

      inlichtingenplicht; verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Pw, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • n.

      verwijtbare vordering: een vordering die het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht;

    • o.

      niet verwijtbare vordering; vorderingen die zijn ontstaan zonder dat het de schuld is van de uitkeringsgerechtigde;

    • p.

      Volledige kwijtschelding: de inwoner hoeft (het restant) van de vordering niet terug te betalen;

    • q.

      Gedeeltelijke kwijtschelding: de inwoner hoeft een deel van de vordering niet meer terug te betalen. Het deel dat niet wordt kwijtgescholden moet de inwoners wel nog terugbetalen;

    • r.

      bevoegdheid: het recht om een bepaalde actie uit te voeren;

    • s.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen. De gemeente is verplicht om de loonbelasting en premies volksverzekeringen in te houden op de uitkering. Dit staat in de Wet op de loonbelasting 1964;

    • t.

      dringende redenen: reden die inhoudt dat in zeer sommige gevallen, waarbij iets bijzonders/uitzonderlijks aan de hand is, voor de inwoner een individuele afweging zal worden gemaakt.

  • 2.

    Begrippen die hier niet worden omschreven en wel worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Pw, IOAW, IOAZ en Awb.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze beleidsregels zijn van toepassing bij herziening, intrekking, terugvordering en verhaal van uitkeringen op grond van de Pw, IOAW en IOAZ.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels terugvordering

 

Paragraaf 2.1 Bevoegdheden van het college

Artikel 3 Bevoegdheden

Het college maakt gebruik van de volgende bevoegdheden:

  • a.

    het herzien of intrekken van het recht op uitkering, indien de uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verleend, zoals neergelegd in artikel 54 lid 3 en 4 van de Pw en ook artikel 17 eerste tot en met vierde lid van de IOAW en IAOZ;

  • b.

    het terugvorderen van te veel of ten onrechte verstrekte uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Pw en artikel 25 tot en met 33 van de IOAW of de IOAZ;

  • c.

    het bruteren van de vordering als de ten onrechte of teveel verstrekte uitkering niet meer in het lopende kalenderjaar kan worden teruggevorderd;

  • d.

    bij dringende redenen kan het college geheel of gedeeltelijk afzien van herziening, intrekking, terugvordering of brutering.

Artikel 4 afzien van terugvorderen en bruteren

  • 1.

    In afwijking van artikel 3 onder b. besluit het college af te zien van terugvordering als het college niet snel genoeg reageert op een signaal (pas ná 6 maanden) en het college kon weten dat er te veel of ten onrechte uitkering aan die inwoner is betaald. Als ná die 6 maanden toch nog uitkering is betaald aan die inwoner, hoeft hij of zij dat niet meer terug te betalen.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in lid 1 wordt verstaan: relevante informatie waaruit het college kan afleiden dat er sprake is van een fout, waardoor ten onrechte of te veel uitkering wordt betaald.

  • 3.

    Lid 1 geldt niet als de inwoner met opzet geen informatie heeft doorgegeven aan het college, waarbij de verzwegen informatie wel relevant is voor het vaststellen van het recht op uitkering (schending inlichtingenplicht).

  • 4.

    In afwijking van artikel 3 lid 1 onder c. ziet het college af van bruteren als:

    • a.

      het niet de schuld is van de inwoner dat de vordering is ontstaan, omdat hij volledig aan de inlichtingenplicht heeft voldaan; of

    • b.

      het niet de schuld is van de inwoner dat hij de vordering niet binnen het kalenderjaar heeft terugbetaald. Dit geldt ook als er een betalingsregeling is getroffen waaraan de inwoner zich houdt; of

    • c.

      de reden voor terugvordering in de loop van het kalenderjaar is ontstaan en het college is vergeten dit aan de inwoner te vertellen, waardoor de inwoner niet meer in staat is de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelden en afboeken

Artikel 5 Kwijtschelden bij een schuldregeling

  • 1.

    Het college kan op verzoek van de inwoner tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering overgaan als:

    • a.

      de inwoner zijn schulden niet meer kan betalen, en hij een verzoek heeft ingediend voor een schuldregeling, en

    • b.

      het duidelijk is dat de schuldregeling met betrekking tot alle schulden niet tot stand komt zonder de medewerking van de gemeente, en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke preferentie van onze vordering(en), en

    • d.

      het verzoek tot medewerking aan een schuldregeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie of een Nederlandse gemeente.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing bij:

    • a.

      de terugvordering die het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht; of

    • b.

      een bestuurlijke boete die het gevolg is van opzet op grove schuld; of

    • c.

      vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt voor zover zij niet op deze goederen verhaald kunnen worden.

  • 3.

    Het besluit tot geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering gebeurt niet voordat de schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 4.

    Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering wordt ingetrokken als:

    • a.

      de inwoner niet of niet voldoende meewerkt aan de schuldregeling; of

    • b.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft aangeleverd, en het leveren van de juiste gegevens tot een ander besluit zouden leiden.

Artikel 6 kwijtschelden en afboeken, anders dan bij een schuldenregeling

  • 1.

    Op verzoek van de inwoner kan het college een vordering kwijtschelden, als de inwoner voorafgaand aan het verzoek:

    • a.

      gedurende 5 jaar heeft afgelost, en tenminste 75% van de vordering heeft terugbetaald (bij niet-verwijtbare vorderingen); of

    • b.

      gedurende 10 jaar heeft afgelost, en tenminste 90% van de vordering heeft terugbetaald (bij verwijtbare vorderingen).

  • 2.

    Lid 1 is ook van toepassing als de inwoner gedurende 5 jaar (niet-verwijtbare vordering) of 10 jaar (verwijtbare vordering) niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan, maar de achterstallige aflossingen over deze periode toch nog in een keer betaalt.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 kan het college op ieder moment afzien van invordering, als het teruggevorderde bedrag minder bedraagt dan € 100,00 en het niet waarschijnlijk is dat de inwoner de vordering kan/gaat terugbetalen. Dit lid is niet van toepassing op verwijtbare vorderingen.

  • 4.

    Het college kan besluiten om een vordering af te boeken indien er gedurende 5 jaar (bij niet-verwijtbare vorderingen) of gedurende 10 jaar (bij verwijtbare vorderingen) geen betalingen zijn verricht en niet valt te verwachten dat dit op korte termijn nog gaat gebeuren.

  • 5.

    Het kwijtschelden of afboeken van een vordering die is gebaseerd op een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 PW, artikel 25 lid 2 IOAW of artikel 25 lid 2 IOAZ is niet mogelijk.

  • 6.

    Het kwijtschelden of afboeken van een vordering is niet mogelijk bij een vordering die door een pand of hypotheek op een goed of goederen is gedekt.

  • 7.

    Het college ziet af van terugvordering van de te ontvangen ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

  • 8.

    Het kwijtschelden van leenbijstand, op grond van artikel 48 lid 2 PW, is niet mogelijk.

     

Paragraaf 2.3 Terugvordering

Artikel 7 Inhoud besluit tot terugvordering

  • 1.

    In een besluit tot terugvordering wordt genoemd:

    • a.

      tot welk bedrag en over welke periode de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

    • b.

      de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald door de inwoner;

    • c.

      de mogelijkheid voor de inwoner om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen tot een betalingsregeling;

    • d.

      wat er gebeurtwanneer de inwoner niet (op tijd) betaald. Hierbij wordt onder andere vermeld dat de eventuele executiekosten vanwege inschakelen derden moeten worden betaald door de inwoner. Ook de aanmaningskosten en de incassokosten kunnen in rekening worden gebracht bij de inwoner. Voor wat betreft de hoogte van deze kosten volgt het college de bepalingen van artikel 4:113 respectievelijk artikel 4:120 van de Awb en het besluit buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 4:120 Awb;

    • e.

      Vermelding van brutering.

  • 2.

    De termijn van betaling, zoals benoemd in lid 1 sub b, is in principe 6 weken.

Artikel 8 Betalingsregeling / betalingsvoorstel

  • 1.

    Als de inwoner een betalingsvoorstel doet of er wordt een betalingsregeling getroffen, dan stelt het college de maandelijkse aflossingsverplichting vast.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek stuurt het college een brief naar de inwoner. In de brief staat:

    • a.

      de maandelijkse aflossingsverplichting;

    • b.

      de datum van ingang van de aflossingsverplichting;

    • c.

      wat er gebeurt als de inwoner niet (op tijd) betaalt.

  • 3.

    Het verzoek van de inwoner kan door het college worden afgewezen als de inwoner vermogen heeft (boven de vermogensgrens volgens artikel 34 lid 3 van de PW) dat hij kan gebruiken om de vordering af te betalen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de inwoner.

  • 4.

    De aflossingsverplichting kan door het college worden gewijzigd als uit een heronderzoek blijkt dat er een wijziging heeft plaats gevonden in de financiële draagkracht van de inwoner.

  • 5.

    De inwoner kan altijd vragen of de aflossingsverplichting kan worden gewijzigd. Het verzoek moet onderbouwd worden met financiële gegevens en bijbehorende afschriften van bewijsstukken.

Artikel 9 Aflossingsverplichting

  • 1.

    Wanneer een inwoner een uitkering ontvangt, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2.

    Wanneer een inwoner inkomen heeft boven bijstandsniveau, dan wordt er met de inwoner een betalingsregeling getroffen. Bij het vaststellen van de betalingsregeling worden de volgende factoren mee genomen: de hoogte van de vordering, de hoogte van het inkomen, of de vordering verwijtbaar is of niet en de termijn waarbinnen de inwoner de vordering gaat terugbetalen. Bij het vaststellen van de betalingsregeling wordt altijd rekening gehouden met de beslagvrije voet zoals genoemd in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3.

    Een inwoner die een Pw, IOAW of IOAZ uitkering heeft ontvangen, wordt, wat betreft de hoogte van de vast te stellen aflossingsverplichting, voor een periode van 12 maanden na beëindiging van de uitkering gelijk gesteld met een uitkeringsgerechtigde.

  • 4.

    Als de inwoner een uitkering ontvangt van de gemeente Berg en Dal, wordt de vordering elke maand met deze uitkering verrekend. De verrekening vindt plaats op grond van artikel 60 lid 3 Pw en artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 5.

    Als de inwoner een uitkering van een andere gemeente, een uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of een uitkering van de Sociale Verzekeringsbank ontvangt, wordt de vordering elke maand met deze uitkering verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van artikel 60a van de Participatiewet (pseudo-verrekening).

  • 6.

    Als de gemeente veroordeeld wordt tot het betalen van een proceskostenvergoeding dan kan de gemeente deze vergoeding verrekenen met de openstaande vordering.

Artikel 10 Aanmaning, dwangbevel en beslag

  • 1.

    Als de inwoner achter blijft met het op tijd terugbetalen van de verstrekte leenbijstand dan wordt de leenbijstand omgezet in een terugvordering.

  • 2.

    Als de inwoner achter blijft met het op tijd betalen van de (terug)vordering dan wordt er een aanmaning verstuurd naar de inwoner.

  • 3.

    In de aanmaning staat dat er binnen twee weken betaald moet worden. De termijn van twee weken gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden.

  • 4.

    Het college voert een dwangbevel uit als de inwoner na ontvangst van de aanmaning niet betaalt. De regels van de Awb en de Rv worden hierbij gevolgd.

  • 5.

    Als de inwoner na de ontvangst van het dwangbevel niet betaalt dan kan de gemeente beslag leggen of laten leggen op het inkomen en/of vermogen van de inwoner.

Artikel 11 Opschorting invordering

Als de inwoner een bezwaar- of beroepschrift indient tegen het besluit tot terugvordering, dan kan het college de invordering opschorten als de invordering in ernstige mate belastend is voor de inwoner.

Hoofdstuk 3 Verhaal

 

Paragraaf 3.1 Bevoegdheid tot verhaal

Artikel 12 Verhaalsbevoegdheid

Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van een uitkering ingevolge de Pw te verhalen. Dit doet zij volgens paragraaf 6.5 van de Pw, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

 

Paragraaf 3.2 Afzien van verhaal

Artikel 13 Afzien van verhaal

  • 1.

    Het college verhaalt de uitkering op grond van de Pw niet, als het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar.

  • 2.

    Als er in het individuele geval zeer dringende redenen aanwezig zijn, dan kan het college geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage.

  • 3.

    Het college kan afzien van verhaalsbijdrage als de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de WSNP of MSNP of als de onderhoudsplichtige in staat van faillissement is verklaard.

     

Paragraaf 3.3 Ingangsdatum verhaalsbijdrage

Artikel 14 Ingangsdatum

  • 1.

    De verhaalsbijdrage wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand, volgend op de datum van de eerste aanschrijving.

  • 2.

    De persoon op wie wordt verhaald, zal inzicht moeten geven in zijn financiële omstandigheden.

     

Paragraaf 3.4 Invordering verhaalsbijdrage

Artikel 15 Invordering van verhaalsbijdrage

Als de inwoner een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage of een verhaalsbesluit (artikel 62b Pw) niet betaalt, dan zijn de artikelen 5 tot en met 13 uit hoofdstuk II van deze beleidsregels van toepassing.

Hoofdstuk 4 Heronderzoeken

Artikel 16 (Her-) onderzoek naar draagkracht

  • 1.

    In het “heronderzoeksplan Pw, IOAW, IOAZ en Bbz” noemt het college hoe vaak en wanneer er een draagkrachtonderzoek wordt uitgevoerd. Als uit het heronderzoek blijkt dat er gewijzigde omstandigheden zijn, dan kan de betalingsregeling of verhaalsbijdrage opnieuw worden vastgesteld.

  • 2.

    Als de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de WSNP of de MSNP, zal er na afronding van dit traject een onderzoek worden ingesteld naar de verhaalsbijdrage.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Bijzondere omstandigheden

Het college handelt naar deze beleidsregels tenzij de beleidsregels, in bijzondere gevallen, zeer nadelige gevolgen heeft voor de inwoner. Het college kan in dat geval, ten gunste van de inwoner, afwijken van de beleidsregels.

Artikel 18 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregel Terugvordering en verhaal 2021, Gemeente Berg en Dal”.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2021.

  • 3.

    De Beleidsregels terugvordering en verhaal PARTICIPATIEWET, IOAW, IOAZ, Bbz 2015 worden ingetrokken met ingang van de dag waarop de in het tweede lid bedoelde beleidsregels in werking treden.

  • 4.

    Aflossingsregelingen en beslagen die voor de datum van inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde beleidsregels tot stand zijn gekomen c.q. zijn gelegd, blijven gelden tot de datum van het eerstvolgende heronderzoek.

Aldus vastgesteld op 22 juni 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berg en Dal

Toelichting beleidsregels Terugvordering en verhaal 2021, Gemeente Berg en Dal

Artikel 3 Bevoegdheden

Het college vindt het van groot belang dat een uitkering alleen terechtkomt bij die inwoners die hier - op wettelijke gronden - aanspraak op kunnen maken. Het college vindt het erg belangrijk om fraude aan te pakken.

 

Wanneer er sprake is van schending van de inlichtingenplicht dan moet de gemeente op grond van artikel 58 lid 1 Pw, artikel 25 lid 1 IOAW en artikel 25 lid 1 IOAZ de uitkering terugvorderen. De gemeente heeft hier geen beleidsvrijheid in. Het college moet de uitkering eerst herzien/intrekken voordat het college de uitkering terugvordert.

 

Het college maakt ook gebruik van haar bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het recht op uitkering in het volgende geval: als er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, maar de uitkering toch om een andere reden ten onrechte is verleend, of als er een te hoog bedrag aan uitkering is uitbetaald. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid om er voor te zorgen dat een uitkering alleen wordt uitbetaald aan inwoners die daar wettelijk recht op hebben. De te veel of ten onrechte ontvangen uitkering wordt in deze gevallen teruggevorderd op grond van art. 58 lid 2 sub a Pw, artikel 25 lid 2 en 3 IOAW en artikel 26 lid 3 van de IOAZ tenzij anders in deze beleidsregel is vermeld.

 

Op grond van hetzelfde hierboven genoemde uitgangspunt maakt het college ook gebruik van de andere in artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de PW en ook artikel 25, tweede lid en derde lid IOAW en artikel 26 van de IOAZ genoemde bevoegdheden, tenzij anders in deze beleidsregel is vermeld.

 

Artikel 3 onder c: Een uitkering op grond van de PW wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt echter net als een werkgever aan het eind van het boekjaar loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoedingen (zoals bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet) af aan de Belastingdienst. De gemeente betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van ten onrechte verleende uitkering op grond van de PW kan de gemeente de uitkering bruto terugvorderen van de inwoner. De inwoner kan bij de Belastingdienst verzoeken om teruggave van de brutering.

Artikel 4 afzien van terugvorderen en bruteren

Afzien van terugvorderen

Het feit dat terugvordering in veel gevallen een bevoegdheid is en geen plicht, betekent ook dat het college bij het uitvoeren van deze bevoegdheid rekening moet houden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de CRvB de zes-maanden-jurisprudentie geformuleerd. Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen als er betalingen zijn gedaan, meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het uitvoeringsorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel bijstand wordt betaald. Zie CRvB 24-07-2007, nr. 06/3899 PW en CRvB 21-10 1994, nr. 93/135 AOW. Onder 'signaal' verstaat de CRvB in dit geval: relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit dusdanig concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout, dat het bestuursorgaan op grond daarvan actie had moeten ondernemen. Zie CRvB 19-05-2004, nrs. 01/4283 AW e.a..

 

De zes-maanden jurisprudentie geldt niet als er sprake is van het niet tijdig, niet juist of onvolledig verstrekken van informatie die belangrijk is voor het bepalen van het recht op bijstand (CRvB 24-04-2007, nr. 06/2157 PW en CRvB 17-07-2007, nr. 06/4636 PW e.a.).

 

Een (anonieme) tip/signaal waaruit mogelijk blijkt dat er ten onrechte of te veel bijstand is verstrekt, is niet voldoende om direct de uitkering in te trekken en terug te vorderen. Het bestuursorgaan moet eerst zelf onderzoek doen naar de situatie. Als uit dit onderzoek blijkt dat er inderdaad ten onrechte of te veel bijstand is betaald, dan moet het bestuursorgaan snel handelen. Als het bestuursorgaan dit niet doet, waardoor de vordering onnodig blijft oplopen, dan kan er aanleiding zijn om de zes-maanden-jurisprudentie toe te passen (zie CRvB 18-09-2007, nr. 06/608 Pw)

Artikel 5 Kwijtschelden bij een schuldregeling

Met betrekking tot het eerste lid sub c: De gemeente die bijstand terugvordert is preferente schuldeiser. Om akkoord te kunnen gaan met een voorstel, moet aan de gemeente daarom een dubbel percentage aangeboden worden ten opzichte van concurrente schuldeisers.

 

Met betrekking tot het eerste lid sub d: Door als voorwaarde te stellen dat een bij de NVVK aangesloten bemiddelings-organisatie betrokken is bij de schuldsanering, wordt geprobeerd om de kwaliteit hoog te houden.

 

Met betrekking tot het tweede lid onder b: een bestuurlijke boete kan worden meegenomen in de schuldregeling als de bestuurlijke boete het gevolg is van een verwijtbare vordering waarbij sprake is van verminderde of normale verwijtbaarheid. Een bestuurlijke boete kan niet worden meegenomen in de schuldregeling als de boete het gevolg is van opzet of grove schuld (artikel 60c van de Pw).

 

In het derde lid van dit artikel wordt de verplichting opgenomen dat kwijtschelding niet kan plaatsvinden als er geen schuldregeling (of vergelijkbaar besluit) tot stand gekomen is. In het individuele geval moet beoordeeld worden wanneer dit aan de orde is. Hierbij moet voorkomen worden dat er een ‘kip of ei’ discussie ontstaat, waarbij geen kwijtschelding wordt verleend omdat er geen schuldregeling tot stand komt en er geen schuldregeling tot stand komt omdat er geen kwijtschelding wordt verleend.

Artikel 6 Kwijtschelden en afboeken van de vordering

Lid 1: De inwoner heeft er belang bij om te weten dat de terugvordering, na een bepaalde periode van stipt aflossen, wordt kwijtgescholden. De gemeente heeft er belang bij dat de vorderingen niet heel lang open blijft staan waardoor er veel administratieve handelingen moeten worden gedaan.

 

Op grond van artikel 6 kan iedere vordering voor kwijtschelding in aanmerking komen. Dit geldt zowel voor verwijtbare vorderingen als voor niet verwijtbare vorderingen. Bij verwijtbare vorderingen gelden wel verzwaarde criteria.

 

Lid 2: artikel 1 sub a. of sub b. zijn ook van toepassing als de inwoner niet altijd aan zijn of haar betalingsverplichting heeft voldaan, maar als hij/ zij een deel van de schuld in een keer afkoopt waardoor hij/ zij de achterstallige aflossing toch in één keer afbetaald. Als de inwoner daarmee voldoet aan de voorwaarden genoemd onder lid 1. sub a. of sub b. dan kan het restant van de schuld worden kwijtgescholden.

 

Lid 3: Het komt regelmatig voor dat het invorderen van te veel (of onterecht) ontvangen bijstand, niet in verhouding staat tot de hoogte van de vordering. Dit lid geeft de medewerkers terugvordering en verhaal de beoordelingsvrijheid om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering. Dit lid is alleen van toepassing op niet verwijtbare vorderingen. Verwijtbare vorderingen moeten altijd volledig worden terugbetaald (of in ieder geval 90% van de vordering).

 

Lid 4: Als een inwoner naar het buitenland verhuist of met onbekende bestemming is vertrokken, is het voor het college (bijna) onmogelijk om geld terug te krijgen van de inwoner. Er zal één keer per half jaar onderzocht worden of de inwoner al weer in Nederland woont of dat er een inkomen bekend is waar beslag op kan worden gelegd. Als er na 5 jaar (niet verwijtbare vordering) of 10 jaar (verwijtbare vordering) geen zicht is op verdere aflossing, wordt de restantvordering buiten invordering gesteld.

 

Lid 5: met dit lid wordt voorkomen dat de inwoner voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen als het gaat om een terugvorderingsschuld ingevolge artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 2 IOAW en artikel 25 lid 2 IOAZ. Op grond van deze artikelen wordt er van de inwoner bijstand teruggevorderd omdat de inwoner naderhand over middelen/een vergoeding kan beschikken (bijvoorbeeld een erfenis) waardoor de inwoner achteraf gezien de bijstand niet nodig had.

In bovengenoemde gevallen heeft de inwoner altijd in één keer een bepaald bedrag ontvangen. Van de inwoner wordt verwacht dat hij/ zij het ontvangen geld gebruikt om de ontvangen bijstand in één keer terug te betalen. Het kwijtschelden van de vordering is daarom in deze gevallen niet aan de orde.

 

Lid 7: Het college zal de ouderenkorting of alleenstaande ouderenkorting die een inwoner kan ontvangen bij het bereiken van de AOW-rechtigde leeftijd niet terugvorderen. In principe wordt dit gezien als een later verkregen middel en kan het college dit van de inwoner terugvorderen. Het college heeft ervoor gekozen om dit niet te doen.

 

Lid 8: In de beleidsregels terugvordering en verhaal 2015 stond opgenomen dat kwijtschelding van leenbijstand in principe niet mogelijk is behalve bij leenbijstand voor inrichtingskosten. De leenbijstand voor inrichtingskosten werd ambtshalve kwijtgescholden als de inwoner gedurende 60 maandtermijnen volledig aan zijn of haar aflossingsverplichting had voldaan.

 

Met ingang van deze nieuwe beleidsregels terugvordering en verhaal wordt leenbijstand voor inrichtingskosten niet meer kwijtgescholden na het voldoen van 60 maandtermijnen. Leenbijstand voor inrichtingskosten moet net als alle andere leenbijstand volledig aan de gemeente worden terugbetaald. Dit geldt voor de leenbijstand voor inrichtingskosten die na 1 januari 2021 is verstrekt. De leenbijstand voor inrichtingskosten die vóór 1 januari 2021 is verstrekt kan nog wel na 60 maandtermijnen worden kwijtgescholden.

 

Algemene toelichting op artikel 5 en 6:

Soms zijn er meerdere personen aansprakelijk voor dezelfde vordering. Dit is meestal het geval bij terugvordering van bijstand op de verzwegen partner, of als er te veel bijstand of leenbijstand aan een echtpaar is uitbetaald. Op grond van artikel 6:9 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek moet de persoon die mede hoofdelijk aansprakelijk is het restant van de vordering nog wel betalen, als aan de andere hoofdelijke aansprakelijke kwijtschelding is gegeven. Dit betekent dus dat verleende kwijtschelding aan één van de hoofdelijk aansprakelijke, tot gevolg heeft dat de andere hoofdelijke aansprakelijke het restant van de vordering nog wel moet betalen. Deze toelichting hoort zowel bij artikel 5 en 6.

Artikel 7 Inhoud besluit tot terugvordering

Geen nadere toelichting

Artikel 8 Betalingsregeling / betalingsvoorstel

In principe moet de inwoner een vordering in één keer en binnen zes weken terug betalen. Als dit om financiële redenen niet mogelijk is, dan kan de inwoner om een betalingsregeling vragen bij het college. Op het voorstel van de inwoner moet de gemeente binnen 8 weken na ontvangst besluiten.

Artikel 9 Aflossingsverplichting

Lid 1: Voor inwoners met een uitkering geldt een maandelijkse aflossing ter hoogte van 5% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen verwijtbare vorderingen en niet-verwijtbare vorderingen.

 

Er wordt een aflossingsbedrag van 5% gehanteerd voor alle vorderingen omdat de wet Vereenvoudiging beslagvrije voet (wijziging van het Wetboekvan Burgerlijke Rechtsvordering) per 1 januari 2021 in werking is getreden. In deze nieuwe wet bedraagt de beslagvrije voet 95% van het maandelijkse inkomen voor mensen met een inkomen op of onder de bijstandsnorm (artikel 475da, vierde lid nieuw). Dit betekent dat op een bijstandsuitkering niet meer mag worden ingehouden dan 5% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.

 

Lid 2: In dit lid gaat het om inwoners met inkomen boven de voor hen geldende bijstandsnorm. Het college mag 100% van het meer-inkomen gebruiken voor de aflossing van vorderingen, waarbij rekening wordt gehouden met de beslagvrijevoet van de inwoner. Het college vindt dit echter niet geschikt omdat het langdurig moeten leven van een minimuminkomen, niet bevorderend werkt voor de arbeidsinschakeling. Bovendien wordt de financiële reserveringsruimte van de inwoner op deze manier helemaal uitgeput.

 

Bij het vaststellen van een betalingsregeling volgt het college liever de volgende twee principes: “terugvordering op maat” en “beter een blije debiteur die correct terugbetaalt dan een wanbetaler”.

 

Deze principes houden het volgende in: Wanneer een inwoner zonder bijstandsuitkering een schuld moet terugbetalen aan de gemeente dan wordt er in overleg met de inwoner een betalingsregeling getroffen. Bij het vaststellen van de betalingsregeling wordt er gekeken naar de mate van verwijtbaarheid (gaat het om een verwijtbare vordering, een niet-verwijtbare vordering of om leenbijstand), naar de hoogte van de terugvordering, en naar de hoogte van het inkomen van de inwoner. De mate van verwijtbaarheid bepaald in grote mate hoe de medewerker T&V te werk gaat:

  • -

    Bij verwijtbare vorderingen wordt de hoogte van de aflossing meestal vastgesteld op het maximaal terug te halen bedrag (100% van het meer-inkomen, rekening houdend met de beslagvrije voet).

  • -

    Bij niet-verwijtbare vorderingen proberen de medewerker T&V samen tot een betalingsregeling te komen. Het terug te betalen bedrag moet in verhouding staan met de hoogte van de terugvordering en het inkomen van de inwoner, Ook wordt er altijd gekeken of de lening/vordering, met de voorgestelde betalingsregeling, wordt afgelost binnen een redelijk termijn (meestal binnen drie jaar). Het aflossingsbedrag is vaak niet het maximaal terug te halen bedrag.

Wanneer de inwoner niet reageert op oproepen van de medewerker om tot een betalingsregeling te komen dan wordt de aflossingsverplichting vastgesteld zonder inbreng van de inwoner.

 

Lid 3: Na beëindiging van de bijstandsuitkering wordt de inwoner nog voor 12 maanden gelijkgesteld met een uitkeringsgerechtigde als het gaat om het bepalen van de aflossingsverplichting.

 

Bij het beëindigen van de uitkering, wordt de inwoner verzocht om het op de uitkering in te houden bedrag (in principe 5% van de geldende bijstandsnorm) zelf te blijven betalen. Zolang de inwoner voldoet aan deze aflossingsverplichting wordt er, in het eerste jaar na beëindiging van de uitkering, geen verder onderzoek gedaan naar de aflossingscapaciteit van de inwoner (ook al is het inkomen van de inwoner in sommige gevallen een stuk hoger dan de bijstandsnorm die hij ontving). Hiervoor is gekozen omdat dit tijd bespaart en omdat dit een positieve prikkel kan geven aan de inwoner om vanuit de bijstand aan het werk te gaan. Bijstandsgerechtigden die een betaalde baan krijgen worden bijna altijd geconfronteerd met de zogenaamde armoedeval: het effect dat optreedt wanneer iemand met een uitkering er in inkomen op achteruitgaat als hij gaat werken. Dit effect wordt veroorzaakt doordat diverse regelingen (o.a. zorg- en huurtoeslag) minder opleveren als men meer gaat verdienen. Als de bijstandsgerechtigde daarnaast ook nog eens wordt geconfronteerd met een hogere aflossingsverplichting, dan is het aanvaarden van betaalde arbeid voor de inwoner niet altijd aantrekkelijk.

 

Na één jaar wordt lid 2 van dit artikel gevolgd. De medewerker terugvordering en verhaal bekijkt of de inwoner met de huidige betalingsverplichting de schuld binnen een redelijke termijn (binnen drie jaar) zal afbetalen. Als dit het geval is, dan wordt de betalingsverplichting in de meeste gevallen gewoon doorgezet. Als dit niet het geval is, dan wordt de hoogte van de betalingsverplichting in overleg met de inwoner aangepast.

 

Lid 4: Als de inwoner een bijstandsuitkering ontvangt van de Gemeente Berg en Dal dan wordt de vordering of geldlening elke maand met de bijstand verrekend (interne verrekening). De verrekening vindt plaats op grond van artikel 10 lid 3 PW en artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Een interne verrekening gaat vóór beslag, zelfs als het beslag door de Belastingdienst is gelegd. Dus als beslag op de uitkering wordt gelegd terwijl er een interne verrekening plaatsvindt, kan het beslag niet worden uitgevoerd (tenzij er nog ruimte aanwezig is binnen het voor beslag vatbare bedrag).

 

Lid 5: Als de inwoner een uitkering ontvangt van een andere gemeente, kan op grond van artikel 60 onder a Pw tot pseudo-verrekening overgegaan worden. Pseudo-verrekening is ook mogelijk met uitkeringen van andere instanties, zoals die van het UWV en de SVB. Als deze vorm van verrekening niet mogelijk is omdat er al beslag op de uitkering is gelegd, dan moet eerst een dwangbevel worden afgegeven. Als de inwoner na betekening van het dwangbevel niet aan zijn betalings- of aflossingsverplichting voldoet, kan vervolgens beslag op de uitkering worden gelegd.

Artikel 10 Aanmaning, dwangbevel en beslag

Lid 1: Als een inwoner zich niet houdt aan de betalingsverplichting bij een verstrekte leenbijstand dan moet het college de lening eerst formeel omzetten in een terugvordering (artikel 58 lid 2 onder b van de Pw). Als de inwoner daarna nog steeds niet voldoet aan zijn betalingsverplichting dan kan er een aanmaning worden gestuurd. De aanmaning mag niet worden verstuurd als de lening nog niet formeel is omgezet in een terugvordering.

 

Aanmaningen (lid 2) zijn brieven waarin de inwoner, vanwege uitblijven van betaling, wordt verzocht om toch nog te betalen.

Als er na het verzenden van de aanmaning nog niet wordt betaald, dan stuurt het college aan de inwoner een dwangbevel (lid 3). Zie ook artikel 60 lid 2 Pw, artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ. De regels met betrekking tot het dwangbevel staan in de Algemene wet bestuursrecht: artikel 4:114 e.v. Awb.

Als de inwoner niet betaalt nadat het dwangbevel is gestuurd, zal de gemeente beslag leggen of laten leggen (door een deurwaarder) op het inkomen en/of het vermogen van de inwoner (lid 4). De regels hiervoor staan in de landelijke regelgeving (met name Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

 

Tegen een aanmaning en dwangbevel is geen bezwaar en beroep mogelijk. Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is verzet mogelijk bij de rechtbank.

Artikel 11 Opschorting invordering

Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de inwoner tegen het besluit tot terugvordering heeft in principe geen schorsende werking. Het college kan toch besluiten om de invordering op te schorten wanneer er een bezwaar of beroepschrift is ingediend, en de invordering in ernstige mate belastend is voor de inwoner.

 

Ook kan de inwoner de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de CRvB) verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. Als de voorlopige voorziening wordt toegekend dan moet de invordering worden geschorst.

Artikel 12 Verhaalsbevoegdheid

Artikel 61 Pw is een zogeheten 'kan-bepaling'. Verhaal is dus een bevoegdheid van het college en niet een verplichting. Het college kiest ervoor om in alle gevallen van deze bevoegdheid gebruik te maken. Wanneer er sprake is van dringende reden dan kan het college altijd afzien van het opleggen van verhaal.

Artikel 13 Afzien van verhaal

Ingevolge lid 1 wordt van verhaal afgezien als het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar. Hiervoor is gekozen vanwege redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse.

 

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien als daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van dringende redenen als het besluit tot verhaal mogelijk leidt tot geweld (lichamelijk of psychische) tussen de onderhoudsplichtige en de onderhoudsgerechtigde. Een dringende reden kan nooit financieel van aard zijn. Als de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

 

Ingevolge lid 3 wordt er ook geen verhaalsbijdrage opgelegd als de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of tot de minnelijk schuldsanering natuurlijke personen (MSNP) of als hij/zij in staat van faillissement is gesteld. De gedachte hierachter is dat de onderhoudsplichtige in een dergelijke situatie geen draagkracht heeft om de onderhoudsplicht na te kunnen komen.

Artikel 14 Ingangsdatum

De ingangsdatum van de verhaalsbijdrage vindt plaats met ingang van de 1ste van de maand volgend op de datum van de eerste aanschrijving van de inwoner. Voorbeeld: op 20 augustus 2019 stuurt het college een brief naar de onderhoudsplichtige. In de brief wordt vermeld dat er aan de onderhoudsplichtige een verhaalsbijdrage wordt opgelegd. De verhaalsbijdrage wordt opgelegd per 1 september 2019. 1 september 2019 is namelijk de eerste van de maand volgend op de datum van de eerste aanschrijving.

 

Als de inwoner vervolgens niet overgaat tot betaling dan start de gemeente een verhaalsprocedure bij de rechtbank.

Artikel 15 Invordering van verhaalsbijdragen

Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en de inwoner betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen. Dit betekent dat de invordering van verhaalsvorderingen gelijk wordt gesteld met terugvorderingen (waarbij geen sprake is van fraude).

Artikel 16 (Her-) onderzoek naar draagkracht

De gemeente Berg en Dal heeft een heronderzoeksplan Pw, IOAW, IOAZ en Bbz. Het college is niet verplicht tot het verrichten van heronderzoeken met betrekking tot geldleningen en de vorderingen op debiteuren. Omdat de gemeente er belang bij heeft om deze heronderzoeken uit te voeren is er een heronderzoeksplan opgesteld. In het onderzoeksplan is opgenomen hoe vaak en wanneer (in welke gevallen) debiteurenonderzoeken en verhaalsonderzoeken plaats vinden.

Artikel 17 Bijzondere omstandigheden

Het doel van deze beleidsregels is om vast te leggen hoe gemeente Berg en Dal terugvordering en verhaal uitvoert. Hiermee dragen deze beleidsregels bij aan de rechtszekerheid van onze inwoners. Inwoners mogen er op vertrouwen dat gemeente Berg en Dal deze beleidsregels uitvoert.

 

Het bestuur kan echter af wijken van de beleidsregels als er sprake is van een uitzonderlijke situatie vanwege bijzondere omstandigheden. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn waar bij het maken van deze beleidsregels niet aan gedacht is (en welke daarom niet opgenomen zijn in het beleid). Ook kan het uitvoeren van de beleidsregels leiden tot niet bedoelde nadelige gevolgen voor onze inwoners. In deze situaties kan het bestuur afwijken van de artikelen in deze beleidsregels. Er moet worden benadrukt dat het hier alleen gaat over uitzonderlijke situaties.

Artikel 18 Citeertitel en inwerkingtreding

De hoofdregel is dat deze nieuwe regeling alleen geldt voor situaties van terug- en invordering en verhaal die plaats vinden nadat deze beleidsregels in zijn gegaan (in werking zijn getreden). De aflossingsregelingen en beslagen die voor de datum van inwerkintreding tot stand zijn gekomen en zijn gelegd, blijven gelden tot de datum van het eerstvolgende heronderzoek.