Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Baarn

Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2021 gemeente Baarn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBaarn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel toepassing Wet Bibob 2021 gemeente Baarn
Citeertitel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
  2. Besluit Bibob
  3. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-07-2021Vervangende regeling

15-06-2021

gmb-2021-240728

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2021 gemeente Baarn

Het college van burgemeester en wethouders van Baarn en de burgemeester van Baarn ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

Gelet op:

- de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

- het Besluit bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

- artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t

vast te stellen de Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2021 gemeente Baarn.

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

1. De definities in artikel 1, eerste lid van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel.

2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. rechtspersoon met een overheidstaak: de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de politie, een openbaar lichaam voor beroep en bedrijf dan wel een ander openbaar lichaam als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen rechtspersoon met een overheidstaak.

b. bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen.

c. eigen onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen.

d. Bibob-vragenformulier: het formulier dat is vastgesteld krachtens artikel 7a, vijfde lid van de Wet Bibob.

e. overheidsopdracht: overheidsopdracht als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012.

f. vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

1. het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden

of wijzigen van een zakelijk recht;

2. huur of verhuur;

3. het verlenen van een gebruikrecht;

4. de deelname, met inbegrip van de vergroting, vermindering of beëindiging daarvan, aan

een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma

die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak

heeft of zal hebben of die onroerende zaak huurt, zal huren, verhuurt, of zal verhuren;

of

5. toestemming voor vervreemding van erfpacht als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van

Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek.

i. Landelijk Bureau Bibob. Er is een Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur (artikel 8 Wet Bibob), hierna: het Bureau. Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen, advies uit te brengen over de mate van gevaar. Het Bureau verricht hiertoe zelfstandig onderzoek (artikel 7a vierde lid Wet Bibob).

j. RIEC: Regionaal Informatie en Expertise Centrum.

k. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

L. APV: Algemene Plaatselijke Verordening (Baarn);

 

Artikel 1.2 Toepassing beleidsregel

Deze beleidsregel heeft uitsluitend betrekking op de toepassing van de Wet Bibob door de rechtspersoon de gemeente Baarn en diens bestuursorganen. De beleidsregel laat dus onverlet dat binnen de grenzen van de wet op andere wijze een integriteitstoets wordt uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming worden betrokken.

 

Artikel 1.3 Uitvoering Bibob-onderzoek in afwijking van beleidsregel

Deze beleidsregel laat onverlet dat in afwijking van de hierna volgende bepalingen tot uitvoering van een Bibob-onderzoek kan worden besloten, indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

 

Hoofdstuk 2 Beschikkingen

Artikel 2.1 Exploitatie openbare inrichting, speelautomatenhallen en seksbedrijven

1. Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor (een wijziging van) een vergunning als bedoeld in:

- artikel 3 en 30a van de Drank- en Horecawet (Drank- en Horecavergunning).

- artikel 2.28 van de Algemene Plaatselijke Verordening (exploitatievergunning openbare inrichting of exploitatievergunning horeca c.q. exploitatievergunning coffeeshop)

- artikel 2:39 van de APV en artikel 30b van de Wet op de kansspelen (speelautomatenvergunning).

- artikel 3.3, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening (exploitatievergunning

seksinrichting, escortbedrijf).

- artikel 2:1 van de Kansspelenverordening (vergunning speelautomatenhal)

- artikel 2.80 van de Algemene Plaatselijke Verordening (tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat).

2.

a. indien er sprake is van nieuwe vestiging van een inrichting of bedrijf en/of

b. indien er sprake is van een overname of wijziging van een exploitant en/of

c. Een voorafgaande aanvraag door de vorige aanvrager is ingetrokken na aankondiging of

uitvoering van een Bibob-toets;

d. Een voorafgaande aanvraag na aankondiging of uitvoering van een Bibob-toets is

geweigerd of buiten behandeling is gesteld;

e. er op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Bovendien zal een eigen Bibob-onderzoek plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat over de aanvrager van een beschikking, betrokkene bij een (voorgenomen) vastgoedtransactie of betrokkene bij een overheidsopdracht, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Bureau (artikel 11a Wet Bibob). Indien advies is uitgebracht bericht het Bureau over de mate van gevaar zoals dat is opgenomen in het advies.

3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van paracommerciële instellingen en slijterijen in beginsel uitsluitend een Bibob-onderzoek starten, indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub e van deze beleidsregel.

 

Artikel 2.2 Evenementen

1. In geval van een aanvraag als bedoeld in de artikel 2.24 en 2.25 van de APV (evenementen-vergunning), zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, zal het bestuursorgaan in geval van een aanvraag voor een evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2:25 van de APV in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportgala.

 

Artikel 2.3 Omgevingsvergunning bouw

1. In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo of in geval van een reeds verleende vergunning als bedoeld in artikel 5.19 vierde lid onder b van de Wabo verricht het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek, indien op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden) en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, zal het bestuursorgaan in geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo zal het bestuursorgaan in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien:

a. de aanvraag betrekking heeft op een bouwsom hoger dan € 750.000,–;

b. de aanvraag betrekking heeft een minimum bouwsom van €25.000 en heeft betrekking op één of meer van de volgende risicocategorieën:

• horeca- of seksbedrijven, coffeeshops en speelautomatenhallen;

• smart-, head- en growshops;

• belwinkels, internetcafe’s en gamecentre’s; en

• kamerverhuurbedrijven, hotels, logies zoals logies van onzelfstandige woningen zoals kamers en etages met gedeelde voorzieningen in woongebouwen;

• het toevoegen van voor zelfstandige bewoning geschikte ruimtes in een bestaande bouwwerken

• sportscholen en fitnesscentra;

• wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

• kapsalons (niet in de vorm van aan huis gebonden beroep);

• autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

• opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen;

• verblijfsinrichtingen;

• woonwagenterreinen;

• woonruimte voor arbeidsmigranten;

• afvalverwerkingsbedrijven;

• recreatieterreinen;

• religieuze instellingen;

• vuurwerkbranche;

• zorgbranche, zorgbureaus en pgb (persoonsgebonden budget)-bureaus;

• zaken, verenigingen en/of bedrijven die verband houden met motorclubs, met name Outlaw Motorcycle Gangs;

• branches of locaties waarvoor op grond van de APV een exploitatievergunning dient te worden aangevraagd, anders dan hierboven vermeld.

c.1 Bovenstaande opsomming van risicocategorieën is niet limitatief. Het college van burgemeester en wethouders kan deze lijst, indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, aanpassen.

c.2 Als een aanvrager in het tijdvak van één jaar, gerekend vanaf de eerste aanvraag vieraanvragen (of meer) doet voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten met een bouwsom van minder dan € 50.000,- (exclusief BTW), zal op de 4e aanvraag voor een omgevingsvergunning van dezelfde aanvrager een Bibob-toets plaatsvinden.

 

Artikel 2.4 Omgevingsvergunning milieu

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e. van de Wabo, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van die wet en artikel 2.1, eerste lid onder i. van de Wabo, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, kan worden geweigerd, zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden) en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

 

Artikel 2.5 (Overige) vergunningen als bedoeld in artikel 7 van de Wet Bibob en vergunningen op grond van de Huisvestingswet

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 7 van de Wet Bibob (een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor inrichting of bedrijf) anders dan de situaties bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, sub c van deze beleidsregel en in geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 21 en 22 van de Huisvestingswet, zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek starten indien op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

 

Artikel 2.6 Subsidies

1. In geval van een aanvraag voor een subsidie zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

2. Het bestuursorgaan kan een Bibob-toets starten wanneer de aanvraag of de reeds verleende subsidie betrekking heeft op een door het bestuursorgaan aangewezen type subsidie.

 

Artikel 2.7 Verleende beschikking

In geval van een reeds verleende beschikking zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-

onderzoek starten indien op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

 

Hoofdstuk 3 privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Vastgoedtransacties screening vooraf

1. De gemeente zal in beginsel een eigen Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie indien op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zal de gemeente in beginsel een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, zal worden gebruikt in één van de volgende sectoren:

• horecabedrijven;

• seks- en escortbedrijven;

• inrichtingen waarin middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet te koop worden aangeboden (coffeeshops);

• inrichtingen waarin psychoactieve substanties (waaronder niet traditionele genotsmiddelen op natuurlijke basis) te koop worden aangeboden (smartshops);

• inrichten waarin artikelen en hulpmiddelen voor het gebruik van drugs te koop worden aangeboden (headshops);

• shishalounges;

• speelautomatenhallen;

• fitnesscentra;

• wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

• autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

• belwinkels;

• woonruimte voor arbeidsmigranten;

• woonwagenterreinen;

• religieuze instellingen;

• afvalverwerkingsbedrijven.

3. De gemeente kan een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien:

• de transactie betrekking heeft op een beeldbepalende onroerende zaak of op een onroerende zaak die naar het oordeel van de gemeente symbolische waarde heeft.

• er sprake is van exceptioneel (financieel) risico voor de gemeente.

• de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft gelegen is in een door het college vastgesteld aandachtsgebied.

4. Indien is besloten tot het starten van een Bibob-onderzoek, komt er geen overeenkomst tot stand totdat het Bibob-onderzoek volledig is afgerond, tenzij partijen dat nadrukkelijk anders overeenkomen.

 

Artikel 3.2 Vastgoedtransacties screening achteraf

1. De gemeente zal, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, in beginsel een

Bibob-onderzoek starten, indien in de overeenkomst een Bibob-beëindigingclausule als bedoeld in artikel 5a, sub b van de Wet Bibob is opgenomen én indien op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de gemeente, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, periodiek een Bibob-onderzoek uitvoeren op momenten zoals in de overeenkomst bepaald.

 

Artikel 3.3 Overheidsopdrachten

In geval van een overheidsopdracht die onder het bereik van de Wet Bibob valt, zal de gemeente in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

• eigen ambtelijke informatie, en/of

• informatie verkregen van het Bureau of wanneer het Bureau een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

• informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

• vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

• overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoering Bibob-procedure

Artikel 4.1 Onderzoek

1. Een Bibob-onderzoek geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Hierbij moet het bestuursorgaan of de gemeente de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst gebruik moet maken van minder ingrijpende bevoegdheden die het beoogde doel kunnen behalen.

2. Als op grond van deze beleidsregels een Bibob-onderzoek wordt uitgevoerd, dan dient betrokkene de Bibob-vragenformulieren in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan of de gemeente. Deze formulieren zijn op grond van artikel 7a, lid 5 Wet Bibob bij ministeriële regeling vastgesteld. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in de vragenformulieren staan vermeld, alsmede de documenten die bij de uitreiking van de vragenformulieren door of namens het bestuursorgaan/gemeente zijn genoemd.

Het onderzoek naar het zich voordoen van een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob bestaat uit twee fases:

Fase 1: Gemeentelijk onderzoek

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

• de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie / documenten bij de Bibob-vragenformulieren (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

• eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overgelegde documenten en/of informatie;

• open en gesloten bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster, justitiële en strafvorderlijke gegevens, politiegegevens, etc).

Fase 2: Adviesaanvraag bij het Bureau

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

a. na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager, gegadigde of wederpartij en/of daarmee in verband te brengen derden als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob;

b. na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden onderneming(en);

c. na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden activiteiten;

d. de officier van justitie het bestuursorgaan of de gemeente de tip geeft of heeft gegeven om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen;

e. het Bureau het bestuursorgaan of de gemeente desgevraagd bericht als bedoeld in artikel 11a van de Wet Bibob.

 

Artikel 4.2 Informatieplicht

1.Het bestuursorgaan of de gemeente informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 van de Wet Bibob. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

2.In geval een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, een aanbesteding niet te gunnen dan wel de overeenkomst te ontbinden of geen vastgoedtransactie aan te gaan dan wel deze te beëindigen, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport verstrekt. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob.

 

Artikel 4.3 Adviestermijn bij een beschikking

1.Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de Wet Bibob, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15, lid 1 van de Wet Bibob.

2.Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 van dit artikel gestelde termijn kan geven, heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om op grond van artikel 15, lid 3 van de Wet Bibob, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.

3.Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

4.De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15, lid 2 van de Wet Bibob (verzoek tot indienen aanvullende/ontbrekende gegevens die noodzakelijk zijn voor het advies), kan leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

 

Hoofdstuk 5 Gevolgen van de Bibob-procedure bij beschikkingen

Artikel 5.1 Gevolgen van gebrekkige informatievoorziening door betrokkene

1. Het bestuursorgaan laat een aanvraag voor een beschikking in beginsel buiten behandeling, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

2. Het bestuursorgaan trekt een verleende beschikking in beginsel in op basis van artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

3. Het bestuursorgaan kan de weigering van de betrokkene om een formulier als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid Wet Bibob, volledig in te vullen, in beginsel aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob (volgt uit artikel 4 eerste lid Wet Bibob). Het bestuursorgaan kan de weigering van de betrokkene om aanvullende gegevens te verschaffen aan het Bureau, in beginsel aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob (volgt uit artikel 4 tweede lid Wet Bibob).

 

Artikel 5.2 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij beschikkingen

1. Het bestuursorgaan zal in beginsel overgaan tot weigering van een aanvraag om (wijziging van) een vergunning of tot intrekking van een reeds verleende vergunning, indien uit het eigen onderzoek of uit advies van het Bureau blijkt dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet Bibob, dan wel een situatie zich voordoet als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob.

2. Het bestuursorgaan kan de weigering van de vergunninghouder om een formulier als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid Wet Bibob, volledig in te vullen, in beginsel aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob (volgt uit artikel vier eerste lid Wet Bibob). Het bestuursorgaan kan de weigering van de aanvrager van een vergunning of de vergunninghouder om aanvullende gegevens te verschaffen, aanmerken als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob (volgt uit artikel 4 tweede lid Wet Bibob).

3. Het bestuursorgaan kan bij een mindere mate van gevaar of bij een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid van de Wet Bibob in beginsel voorschriften aan een beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

 

Artikel 5.3 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

1. Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan het bestuursorgaan de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

2. Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, en/of andere documentatie die naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

 

Hoofdstuk 6 Gevolgen van de Bibob-procedure bij privaatrechtelijke transacties

Artikel 6.1 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij vastgoedtransacties

1. De gemeente kan overgaan tot het afbreken van de onderhandelingen, indien uit het eigen onderzoek en/of een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt dat één van de onderstaande situaties zich voordoet:

a. er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

b. er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

c. er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die naar het oordeel van de gemeente een integriteitsrisico vormen (ongeacht de mate van gevaar);

d. er is sprake van feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

e. betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 7a, tweede lid en artikel 7a, derde lid Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door de gemeente gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

f. betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 4 Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door het Bureau zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door het Bureau gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

h. indien er sprake is van het niet verschaffen van de gevraagde gegevens en bescheiden, dan wel het nalaten van de gestelde vragen te beantwoorden zoals onder e. en f. is gesteld, kan dit een ernstig gevaar opleveren zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid Wet Bibob.

2. In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de vastgoedtransactie is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

 

Artikel 6.2 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

1. Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan de gemeente de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar met betrekking tot de vastgoedtransactie.

2. Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, en/of andere documentatie die naar het oordeel van de gemeente voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

 

Artikel 6.3 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij aanbestedingen

1. In geval van een inschrijving op een overheidsopdracht kan de informatie uit het Bibob onderzoek dienen als onderbouwing van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2012.

2. De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

3. De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het Bureau gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het Bureau verzochte gegevens.

 

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Intrekking

De Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2015 gemeente Baarn wordt ingetrokken met ingang van het moment waarop deze beleidsregel in werking treedt.

 

Artikel 7.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na publicatie.

 

Artikel 7.3 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2021 gemeente Baarn.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn gehouden op 15 juni 2021.

 

De secretaris,

Cynthia Creveld

 

De burgemeester,

Mark Röell

 

Toelichting

Aanleiding nieuwe beleidsregel Wet Bibob

De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: wet) is op 1 juni 2003 in werking getreden. Deze wet geeft het bestuursorgaan de (beperkte) mogelijkheid zich te beschermen tegen het risico dat ongewild criminele activiteiten worden gefaciliteerd.

In het Integraal Veiligheidsplan 2019-2022 van de gemeente Baarn, gemeente Bunschoten, gemeente Eemnes en gemeente Soest is de doelstelling opgenomen zoveel mogelijk terugdringen van criminele activiteiten door eenduidig BIBOB-beleid in het gehele BES-gebied. Reden om het Bibob beleid in de gemeente Baarn uit 2015 aan te scherpen en toepassing ervan te intensiveren.

 

Wet Bibob

Het doel van de Wet Bibob is het beschermen van de integriteit van de overheid. De Wet Bibob heeft een preventief karakter en is bedoeld om te voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert door bijvoorbeeld vergunningen of subsidies te verstrekken of vastgoedtransacties aan te gaan. Hiermee wordt tevens de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd.

Het uitgangspunt voorheen was dat er standaard een Bibob-onderzoek werd gestart bij vergunningaanvragen, specifiek in de horecabranche. In de praktijk is gebleken dat dit uitgangspunt aanpassing behoeft. Sommige vormen van (ondermijnende) criminaliteit bleven buiten zicht, omdat zich zonder tenminste enige vorm van onderzoek niet altijd indicatoren voordeden en zonder indicatoren geen onderzoek kon plaatsvinden. Met de aanpassing van de beleidsregel wordt deze vicieuze cirkel doorbroken door onderzoek in sommige gevallen ook mogelijk te maken, zonder dat er op voorhand signalen van criminaliteit zijn.

 

Het Bibob-instrument is van toepassing op in de wet aangewezen vergunningen, subsidies, bepaalde categorieën overheidsopdrachten en vastgoedtransacties. 

In de beleidsregels wordt een onderscheid gemaakt tussen beschikkingen (waaronder vergunningen en subsidies) en privaatrechtelijke transacties (vastgoedtransacties en overheidsopdrachten). Per type beschikking en privaatrechtelijke transactie wordt aangegeven hoe het Bibob instrumentarium wordt toegepast. De toepassing is of standaard of signaal gestuurd van aard.

Onder standaard wordt verstaan dat in alle gevallen een Bibob-toets wordt gedaan. Signaalgestuurd houdt in dat bij signalen van bijvoorbeeld OM, politie of eigen ambtelijke informatie een Bibob-toets wordt uitgevoerd. Door het Bibob instrumentarium gericht in te zetten worden de administratieve lasten voor ondernemers beperkt en worden bonafide ondernemers zoveel mogelijk ontzien.

Aangezien de Wet Bibob van toepassing is op verschillende beleidsterreinen (vergunningen, subsidies, vastgoedtransacties en overheidsopdrachten), waarbij diverse organisatieonderdelen van de gemeente zijn betrokken, die ofwel hun werkwijze moeten aanpassen, ofwel nieuw zijn met de Wet Bibob, gebeurt dat stapsgewijs. Begonnen wordt met vergunningen die nauw verwant zijn aan het veiligheidsdomein en met vastgoedtransacties. In 2021 worden nadere criteria bepaald voor overige vergunningen (waaronder Omgevingsvergunningen bouw en milieu), subsidies en overheidsopdrachten. Dan wordt de beleidsregel eventueel verder aangevuld. In algemene zin maakt deze beleidsregel het uiteraard wel mogelijk om ook op die terreinen de Wet Bibob te blijven toepassen, in het geval er aanwijzingen zijn dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten.

Omdat het aan de Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2015 ten grondslag liggende uitgangspunt (deels) wordt verlaten, is de opbouw en structuur van deze beleidsregel ook anders ten opzichte van de beleidsregel uit 2015.

 

Betrokken belangen

Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel zal in meer gevallen een Bibob-onderzoek worden gestart. Zo wordt nog beter voorkomen dat criminaliteit wordt gefaciliteerd en wordt de concurrentiepositie van de bonafide ondernemer beter beschermd, binnen de mogelijkheden die de gemeente daarvoor heeft. Er dient uiteraard ook een balans te zijn met de overige belangen die de gemeente behartigt, zoals het faciliteren van ondernemers, het tegengaan van overbodige regeldruk en het mogelijk maken van investeringen in de gemeente. Tegenover de frequentere toepassing van de Wet Bibob, wordt het Bibob-vragenformulier (het document waarmee de betrokkene wordt verzocht inzage te geven in de financiering en de zeggenschapsstructuur van de onderneming) daarom aanzienlijk ingekort en ondernemersvriendelijker opgesteld. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het streven de bestuurlijke lasten voor ondernemers en inwoners zo laag mogelijk te houden. De informatie waarnaar wordt gevraagd is door bonafide ondernemers met een deugdelijke administratie relatief eenvoudig te overleggen. Zij zullen het Bibob-onderzoek dan ook doorgaans snel kunnen doorlopen.

 

Wetswijzing Wet Bibob d.d. 1 augustus 2020.

Op 1 augustus 2020 is de gewijzigde Wet Bibob (eerste tranche) in werking getreden.

Onderdeel van de wetswijziging is onder andere een verruiming van de mogelijkheden van overheden om eigen onderzoek (zie ook verder) te doen. Voortaan kan bijvoorbeeld ook justitiële informatie over bepaalde zakelijke relaties van de betrokkene zoals vermogensverschaffers, worden opgevraagd.

Ook wordt het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid. Zo vallen vanaf 1 augustus 2020 ALLE overheidsopdrachten onder de Wet Bibob.

Voorts zijn de mogelijkheden rondom vastgoedtransacties gewijzigd. Sinds 2013 valt de deelname van een rechtspersoon met een overheidstaak aan een rechtspersoon die een onroerende zaak in eigendom heeft of die (ver)huurt, onder het bereik van de Wet Bibob. Met de huidige wetswijziging valt ook de vergroting, vermindering of beëindiging van een dergelijke deelname onder de Wet Bibob.

Tevens is de Wet Bibob nu ook van toepassing als de rechtspersoon de onroerende zaak pas ná de (vergroting, vermindering of beëindiging van de) deelname verwerft of gaat huren (artikel 1 eerste lid, begripsbepaling ‘vastgoedtransactie’, sub 4 Wet Bibob). Het verlenen van toestemming door de eigenaar voor het vervreemden van erfpacht, wordt nu ook als een vastgoedtransactie gekwalificeerd.

Een gemeente kan in dergelijke zaken daardoor de Wet Bibob toepassen alvorens over het verlenen van toestemming te beslissen (artikel 1 eerste lid, begripsbepaling ‘vastgoedtransactie’, sub 5 Wet Bibob).

Nieuw sinds de wetswijziging is dat het Bureau een adviesaanvraag buiten behandeling kan laten als:

• het bestuursorgaan de resultaten van het eigen onderzoek niet met het Bureau heeft gedeeld, of

• het bestuursorgaan onvoldoende eigen onderzoek heeft verricht (artikel 9 vijfde lid Wet Bibob).

Hieruit blijkt onder meer dat het eigen onderzoek door bestuursorganen erg belangrijk is.

 

Toepassingsbereik Wet Bibob.

Gemeenten (als publiekrechtelijk orgaan) kunnen de Wet Bibob toepassen op:

• De beschikking ingevolge de artikel 3 en 30a van de Drank- en Horecawet:

- de Drank- en Horecavergunning

- bijlage bij de Drank- en Horecavergunning

• Vergunning tbv seksinrichtingen

• Vergunning voor aanwezig hebben van kansspelautomaten

• Vergunningen vanuit de Huisvestingswet (voorwaarde is een daartoe geldende huisvestingsverordening)

- huisvestingsvergunning

- vergunning tot onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte

- vergunning voor splitsen van recht op gebouw in appartementsrechten

• Vergunningen/ontheffingen, voortkomende uit Gemeentelijke Verordeningen

• Omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten en milieuactiviteiten

• Subsidies.

Voor gemeenten als privaatrechtelijke partner geldt sinds 1 augustus 2020 dat:

• ALLE overheidsopdrachten kunnen worden getoetst aan de Wet Bibob

• Onder vastgoedtransactie wordt verstaan:

een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

1°.het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

2°.huur of verhuur;

3°.het verlenen van een gebruikrecht;

4°.de deelname, met inbegrip van de vergroting, vermindering of beëindiging daarvan, aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of zal hebben of die onroerende zaak huurt, zal huren, verhuurt, of zal verhuren; of

5°.toestemming voor vervreemding van erfpacht als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.1

Na invoering van het beleid vindt standaard toepassing plaats van de Wet Bibob bij een aanvraag om een drank- en horeca vergunning en/of een exploitatievergunning van een nieuw in Baarn te vestigen openbare inrichting. Dit geldt ook bij wijziging in de bedrijfsvoering na de invoering van dit beleid van een reeds voor die datum bestaande openbare inrichting. Zo wordt beoogd willekeur te voorkomen en vormen van criminaliteit te achterhalen die niet direct aan de oppervlakte zichtbaar zijn of zich aan de hand van bepaalde indicatoren openbaren. Dit betekent dat meer horeca- ondernemers gevraagd wordt Bibob-informatie te verstrekken.

Horeca-inrichtingen worden in het algemeen gezien als een branche die risicovol is voor het witwassen van geld en/of het verrichten van criminele activiteiten.

Door de exploitatievergunning zullen naast horecaondernemers die vergunningplichtig zijn voor de drank- en horecawet, ook horecaondernemers die geen drank- en horecavergunning (nodig) hebben, onderworpen worden aan de Wet Bibob.

Nu de aanwezigheid van kansspelautomaten veelal verbonden is aan horeca-inrichtingen, waarvoor al een drank- en horecavergunning en/of een exploitatievergunning vereist is, is hiervoor niet standaard een Bibob-toets opgenomen. In de praktijk betekent dit dat de Bibob-toets veelal wordt uitgevoerd bij de aanvraag van een drank- en horecawetvergunning en/of exploitatievergunning.

Speelgelegenheden kunnen als potentieel ondermijnend worden aangemerkt aangezien er veel contant geld omgaat in die branche. Bij een nieuwe vestiging of bij een overname of wijziging wordt de betreffende aanvraag daarom getoetst aan de wet.

Voor de exploitatie van seksinrichtingen is op dit moment in gemeente Baarn één vergunningen afgegeven. Dit is het maximale dat is toegestaan. Een nieuwe vergunning aanvraag voor de exploitatie van een nieuwe seksinrichting wordt standaard getoetst aan de Wet Bibob. Dit gezien de kwetsbaarheid van de branche voor uitbuiting en mensenhandel.

Artikel 2.2

Vergunningen voor vechtsportgala’s zijn in 2010 onder de werking van de Wet Bibob gebracht, vanwege aanwijzingen dat dergelijke evenementen vatbaar zijn voor criminele beïnvloeding. Vanwege die signalen zullen dergelijke aanvragen in beginsel altijd worden onderzocht op grond van de Wet Bibob. Organisatoren zullen daarom rekening moeten houden met een langere doorlooptijd en de vergunning tijdig moeten aanvragen.

Artikelen 2.3

In deze artikelen wordt geregeld wanneer het Bibob-onderzoek wordt gestart bij omgevingsvergunningen bouw. Uitgangspunt is dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaatsvindt en dat de toepassing beperkt blijft tot de gevallen waarin het betrokken bouwwerk op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden. Bepaalde handelsactiviteiten en bepaalde branches zijn namelijk meer dan andere gevoelig voor criminele beïnvloeding, waaronder uitbuiting.

Bij de risicobranches wordt de Bibob-toets standaard toegepast. De benoemde risico-categorie(ën) is/zijn niet uitputtend. Op grond van nieuwe ontwikkelingen kan/kunnen de benoemde risicocategorie(ën) door het bestuursorgaan worden aangepast.

Naast de risico categorieën, wordt bij alle aanvragen van om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk met een bedrag vanaf € 750.000,– de Bibob-toets toegepast.

Voor andere dan bovengenoemde publiekrechtelijke beschikkingen zal niet standaard een Bibob-toets worden uitgevoerd. In alle gevallen geldt dat als bijvoorbeeld ambtelijke informatie en/of informatie van het Bureau en/of vanuit een of meer RIEC-convenants partners en/of een OM tip en/of overige informatie, hiervoor aanleiding geeft of geven, een Bibob-toets zal worden uitgevoerd.

Artikel 2.4

In de beleidsregel zijn artikelen opgenomen die betrekking hebben op de aanvragen om een omgevingsvergunning inrichtingen Wet en Milieubeheer ten aanzien van specifieke branches en een omgevingsvergunning beperkte milieutoets ten aanzien van specifieke activiteiten. Voor beide vergunningen geldt dat de Wet Bibob signaalgestuurd wordt toegepast.

Artikel 2.6

Alle subsidies kunnen signaalgestuurd worden getoetst en daarnaast bestaat er een mogelijkheid om bepaalde type subsidies aan te wijzen waarop de Wet Bibob standaard wordt toegepast. Dit geldt zowel voor aanvragen als voor reeds verleende subsidies. Bij deze weigering- en intrekkingsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het bestuursorgaan op grond van de wet geen subsidie wenst te verlenen.

Artikel 3.1

De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin een bestuursorgaan middels een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten.

In artikel 3.1 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven.

Dit betreft een uitbreiding van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar wordt beschouwd. Op onderdelen is echter gebleken dat deze sector erg kwetsbaar kan zijn. Ervaring leert dat de sector ‘vastgoed’ vatbaar is voor criminele inmenging dan wel dat er vaker sprake is van ondoorzichtige financieringsstructuren.

Dat is reden om bij de in art 3.1 tweede lid genoemde categorieën, standaard een Bibob-onderzoek te starten. Met het benoemen van deze categorieën wordt uiteraard geenszins beoogd ondernemers of instellingen op voorhand te criminaliseren. Daarbij komt dat deze voorzet uiteraard niet bindend is. Deze voorzet beoogt vooral ook uit te nodigen tot een nadere studie van de eigen omgeving met de beschikbare samenwerkingspartners binnen bijvoorbeeld het RIEC. En op deze manier tot een werkbare afbakening van de toepassing van de Wet Bibob in deze sector te komen.

Artikel 3.3

In artikel 3.3 wordt de toepasbaarheid bij overheidsopdrachten omschreven.

Sinds de wetswijzing van 1 augustus 2020 kunnen alle overheidsopdrachten worden getoetst aan de Wet Bibob. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke overheidsopdracht over te gaan tot een Bibob-toets. Aangeraden wordt de inzet nadrukkelijk te beperken tot die gevallen, waarbij de inzet gemotiveerd kan worden. Bijvoorbeeld doordat concrete informatie of een signaal daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5.1

Waar bij vergunningen het uitgangspunt is dat deze verleend moeten worden, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond in een wettelijke regeling, geldt bij vastgoedtransacties de beginselen van partijautonomie en contractsvrijheid. Vanwege die contractsvrijheid hoeft de uitkomst van het Bibob-onderzoek in beginsel niet bepalend te zijn voor de vraag of de vastgoedtransactie al dan niet wordt aangegaan. Onderhandelingen kunnen ook worden afgebroken indien er geen sprake is van een ernstig gevaar. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als in de fase van het eigen onderzoek voldoende feiten blijken die duiden op een integriteitsrisico, wanneer de betrokkene weigert om een Bibob-vragenlijst (volledig) in te vullen of aanvullende vragen van het LBB te beantwoorden, dan wel niet alle gevraagde gegevens en bescheiden verstrekt of het LBB concludeert dat sprake is van geen of een mindere mate van gevaar, maar er naar het oordeel van de gemeente wel een integriteitsrisico bestaat. Onder een integriteitsrisico wordt in ieder geval verstaan dat er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot (ernstige) strafbare feiten die niet of niet volledig worden meegewogen in een Bibob-onderzoek, maar wel een gevaar vormen voor de reputatie van de gemeente wanneer de vastgoedtransactie wordt aangegaan.

 

Versterking eigen onderzoek

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, zal de gemeente in eerste aanleg gebruik maken van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook worden open bronnen geraadpleegd om te bezien of dat daar relevante informatie over deze zaak voorhanden is.

De mogelijkheden tot het doen van eigen onderzoek door gemeenten zijn versterkt met ingang van de wetswijzing van 1 augustus 2020. Het bestuursorgaan krijgt toegang tot meer justitiële gegevens, niet meer enkel de gegevens van de betrokkene en (indirecte) bestuurders, maar ook van een aantal categorieën derden. Zie hiervoor artikel 15 eerste lid sub b juncto tweede lid van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens.

De RIECs zijn bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier van de gemeente als ook het advies van het Bureau in te zien. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan versterken door het verstrekken van relevante informatie van bijvoorbeeld de Belastingdienst. Ook kan het RIEC het eigen onderzoek ondersteunen en in concrete gevallen adviseren om wel/niet over te gaan tot het indienen van een adviesaanvraag bij het Bureau.

Indien de gemeente een advies van het Bureau heeft ontvangen, rust daar voor deze gemeente een vergewisplicht op. Uit artikel 28, tweede lid onder c Wet Bibob volgt dat dit advies kan worden voorgelegd aan de leden van het lokale driehoeksoverleg.

De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor de gemeente, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende dient te motiveren.