Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Boxmeer

Afwegingskader zonneparken Boxmeer v3.0

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBoxmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfwegingskader zonneparken Boxmeer v3.0
CiteertitelAfwegingskader zonneparken Gemeente Boxmeer v3.0
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpAfwegingskader zonneparken Gemeente Boxmeer v3.0

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-05-202127-05-2021Nieuwe regeling

27-05-2021

gmb-2021-238887

Z/20/720173 D/21/1044989

Tekst van de regeling

Intitulé

Afwegingskader zonneparken Boxmeer v3.0

Inleiding

 

De gemeente Boxmeer heeft de ambitieuze doelstelling om in 2045 een energie neutrale gemeente te worden. Wat deze doelstelling betekent voor de energieopgave is in 2019 onderzocht in een verkenning. Uit deze verkenning is gebleken dat het niet haalbaar is om zonder grondgebonden zonne-energie te voldoen aan de doelstelling. Grondgebonden zonne-energie is noodzakelijk in de gemeente Boxmeer om uiteindelijk energieneutraal te kunnen worden.

 

Dit heeft de raad op 12 december 2019 doen besluiten om voor grondgebonden zonne-energie het ‘Beleidskader Zonneparken’ vast te stellen. De opgave is te groot om nog langer te wachten.

 

In het beleidskader is opgenomen dat medewerking alleen mogelijk is als:

  • er sprake is van een goede locatiekeuze en onderbouwing;

  • er wordt voorzien in maatschappelijke meerwaarde;

  • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing:

  • het initiatief technisch en financieel uitvoer is.

Dit heeft geleid tot een kaart met kansrijke gebieden, randvoorwaarden (ruimtelijk, procesmatig en financieel) en een aanvraagprocedure.

 

Het is gebleken dat de kaart, de randvoorwaarden en de procedure voor een goede beoordeling van projecten een nadere aanscherping vergt. Vandaar dit afwegingskader. Dit afwegingskader vormt een vertaalslag van het ‘Beleidskader Zonneparken’ en is bepalend voor de beoordeling (afweging) van concrete projecten.

 

Voor de aanscherping van de kaart, de randvoorwaarden en de procedure is input gevraagd van de wijk- en dorpsraden. Op 19 januari 2021 heeft hiervoor een digitale werkbijeenkomst plaatsgevonden. Het verslag van deze bijeenkomst is opgenomen in bijlage 1.

 

Dit rapport bestaat uit 4 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 gekeken naar een aanscherping van de kaart met kansrijke gebieden. Hoofdstuk 3 richt zich vervolgens op een aanscherping/aanvulling van de randvoorwaarden. En het laatste hoofdstuk bevat een beschrijving van de stappen die initiatiefnemers moeten doorlopen als ze een initiatief willen indienen.

Kansrijke gebieden

 

In het ‘Beleidskader Zonneparken’ (hierna: beleidskader) zijn een aantal kansrijke gebieden voor grondgebonden zonneparken opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende vier gebieden:

  • 1.

    Voorkeursgebieden. Dit zijn de gebieden die aansluiten bij grootschalige infrastructuur, grootschalige landbouwgebieden en waterberging. Op de navolgende figuur hebben de voorkeursgebieden een groene kleur.

  • 2.

    De middelgrote landschappen (veelal agrarisch gebied) waar kleinere zonneparken onder voorwaarden mogelijk kunnen zijn. Op de navolgende figuur hebben deze gebieden een gele kleur.

  • 3.

    De gebieden waar zonneparken niet passend worden geacht, omdat deze gebieden reeds een andere (conflicterende) functie vervullen. Op de navolgende figuur hebben deze gebieden een rode kleur.

  • 4.

    De kleinschalige landschappen die eigenlijk niet geschikt zijn voor (grootschalige) grondgebonden zonneparken. Voor deze gebieden geldt een nee, tenzij benadering. Op de navolgende figuur hebben deze gebieden een oranje kleur.

 

Figuur . Kansenkaart ‘Beleidskader Zonneparken’ (2018)

 

Uitgangspunt voor de kansenkaart is het op lange termijn kunnen voldoen aan de doelstelling energieneutraal 2045. Wat betekent dat we naast de groene, ook de gele en oranje gebieden niet kunnen uitsluiten. Bovendien willen we graag dat maatwerk mogelijk blijft.

 

Het realiseren van zonneparken in de groene gebieden heeft de voorkeur. Wat betekent dat als er twee projecten worden ingediend die beide qua beoordeling aan de randvoorwaarden (zie hierna) voldoen, maar 1 project valt (grotendeels) in een geel gebied en 1 project valt (grotendeels) in een groen gebied, het project in het groene gebied in principe eerder geselecteerd zal worden.

 

Bovenstaande is geen vrijbrief om in de voorkeursgebieden overal (grote) grondgebonden zonneparken te realiseren. De geschiktheid van een locatie zal altijd goed moeten worden verantwoord/gemotiveerd. Daarbij wordt de invulling van de energieopgave niet in een keer uitgegeven. Dit gebeurt op basis van een periodiek (bv. jaarlijks) door de raad vrijgegeven aantal hectare. Hiermee wordt voorkomen dat de voorkeursgebieden helemaal vol kunnen worden gelegd.

 

Begrenzing voorkeursgebieden

De kansenkaart 2018 (zie figuur 2.1) bevat een vrij harde begrenzing van de verschillende voorkeursgebieden. Deze begrenzing is niet maatgevend, maar richtinggevend. Dit betekent dat een project dat voorziet in een (grootschalig) zonnepark en wat voor een deel buiten het groene gebied valt, niet zomaar een negatieve beoordeling zal krijgen. Dit is, zoals hierboven ook al aangegeven, afhankelijk van de specifieke situatie (maatwerk). De invulling van de locatie zal moeten worden verantwoord/gemotiveerd.

 

Om het loslaten van expliciete (harde) begrenzingen te duiden zijn in de geactualiseerde kansenkaart de voorkeursgebieden opgenomen met globale arceringen. Zie figuur 2.2.

 

Grootschalige landbouwgebieden

Uit de sessie met de dorps- en wijkraden en na interne beraadslaging is naar voren gekomen dat op dit moment de voorkeursgebieden direct langs de grootschalige infrastructuur hoger scoren, dan de landbouwontwikkelingsgebieden. Dit is enerzijds door de fysieke barrière die bij aansluiting op grootschalige infrastructuur al aanwezig is (er wordt minder verstoring van het landschap verwacht) en anderzijds het op dit moment nog zoveel mogelijk behouden van grote aaneengesloten agrarische productiegebieden. Vandaar dat grondgebonden zonneparken in de voorkeursgebieden direct langs de grootschalige infrastructuur de voorkeur krijgen ten opzichte van de grootschalige landbouwgebieden. Dit is op de geactualiseerde kansenkaart (zie figuur 2,2) geïllustreerd door voor de grootschalige landbouwgebieden een licht groene arcering op te nemen en voor de voorkeursgebieden langs grootschalige infrastructuur een donker groene arcering.

 

Rivierdal/Maasvallei

Het rivierdal van de Maas wordt gekenmerkt door de uiterwaarden met bakenbomen (populieren), maasheggen en dijken langs de Maas. Hierin ligt ook het Natura 2000 gebied Oeffelter Meent en het Unesco biosfeer gebied Maasheggen. De bakenbomen en maasheggen zijn vrij unieke elementen voor het Nederlandse rivierenlandschap.

 

Door de toeristisch recreatieve waarde van dit gebied, in combinatie met het zeer kleinschalige landschap en unieke waarden, leent dit gebied zich minder voor ontwikkeling van grootschalige grondgebonden zonneparken.

In de kansenkaart 2018 (zie figuur 2.1) zijn binnen het rivierdal langs de N264 en de A77 twee voorkeursgebieden opgenomen. Dit is niet in overeenstemming met de waarden van het rivierdal. Vandaar dat de begrenzing van de voorkeursgebieden langs de N264 en A77 in de geactualiseerde kansenkaart zijn aangepast. Het rivierdal is uitgesloten van de ontwikkeling van grootschalige zonneparken. Uitzonderingen kunnen kleinschalige lokale ontwikkelingen zijn, die altijd maatwerk vereisen. De omvang is afhankelijk van de specifieke situatie.

 

Figuur . Actualisering kansenkaart (2021)

 

Randvoorwaarden

 

Naast de kansenkaart zijn in het beleidskader ook randvoorwaarden opgenomen. Daarbij is onderscheid gemaakt in de volgende drie subcategorieën:

  • 1.

    Ruimtelijke randvoorwaarden;

  • 2.

    Procesmatige randvoorwaarden;

  • 3.

    Financiële randvoorwaarden.

 

Voor een goede beoordeling van concrete projecten is een aanscherping/aanvulling van de randvoorwaarden noodzakelijk. Hier wordt hieronder nader op ingegaan.

Ruimtelijke randvoorwaarden

Bij de ruimtelijke randvoorwaarden wordt onder andere ingegaan op de onderbouwing van de locatiekeuze, de omvang, de hoogte, de afstand tot woningen, de beveiliging, de maatschappelijke meerwaarde en de landschappelijke inpassing.

Onderbouwing van de locatiekeuze

Belangrijk onderdeel bij de indiening van een project is de onderbouwing van de gekozen locatie. Er dient gemotiveerd te worden waarom een locatie geschikt is, hoe het project eruit gaat zien, waarom dit passend is in de omgeving en hoe rekening wordt gehouden met landschappelijke en cultuurhistorische waarden die lokaal van toepassing zijn. Ook dient gekeken te worden naar de kwaliteit van de grond. Het benutten van voor de landbouw minder courante percelen heeft de voorkeur.

 

De zwaarte van de motivering is afhankelijk van de locatie en de omvang. Nabij een industrieterrein of nabij grootschalige infrastructuur is de impact van een zonnepark veelal kleiner dan in een kleinschalig agrarisch landschap nabij een natuur- en/of recreatiegebied. De specifieke locatie bepaald in dit geval de zwaarte van de motivering. Ook de omvang van een zonnepark heeft effect op de motiveringsplicht. Zo zal de onderbouwing van een relatief klein zonnepark (tot 5 hectare) anders zijn dan van een grootschalig zonnepark (> 5 ha). Ongeacht de schaalgrootte vergt dit een zorgvuldige afweging.

 

Een zonnepark initiatief bevat een onderbouwing van de locatiekeuze, waarbij de zwaarte van de motivering afhankelijk is van de specifieke locatie en de omvang van het project. In de onderbouwing moet in ieder geval zijn beschreven waarom de locatie geschikt is, hoe het project er uit komt te zien, waarom dit passend is en hoe rekening is gehouden met lokale landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Omvang

Er is in het beleidskader geen maximum opgenomen voor een zonnepark. Er geldt maatwerk, waarbij passendheid bij het landschap en de directe omgeving essentieel is. In het beleidskader is opgenomen dat initiatieven tot circa 30 hectare1, gezien de karakteristieken van de gemeente, in principe als mogelijk inpasbaar worden gezien.

Dit wil niet zeggen dat een grotere oppervlakte niet mogelijk is. Er zal gemotiveerd moeten worden waarom een bepaalde omvang passend is. Het gaat hierbij om de bruto-oppervlakte. Dit betekent inclusief infrastructuur, ruimte tussen panelen en landschappelijke inpassing.

 

Een zonnepark initiatief bevat een onderbouwing van de gekozen omvang. In de onderbouwing moet in ieder geval zijn beschreven waarom deze omvang past in het voorkomende landschapstype.

Hoogte

Op grond van het beleidskader geldt een maximale bouwhoogte van 2,5 meter, tenzij kan worden aangetoond dat een grotere hoogte ter plekke passend is en de zonnepanelen worden gecombineerd met andere functies (meervoudig ruimtegebruik), zoals begrazing of fruitteelt.

 

Een zonnepark initiatief mag niet hoger zijn dan 2,5 meter.

Afstand tot de perceelsgrens

Op grond van het beleidskader geldt voor de zonnepanelen een minimale afstand van 10 meter tot de rand van een perceel (perceelsgrens). Deze afstand is bedoeld als geleidelijke overgang en geldt als minimum. Het is aan de initiatiefnemer om te bepalen of een afstand van 10 meter volstaat. Daarbij zullen initiatieven met een grotere afstand (robuustere inpassing) in principe een betere beoordeling krijgen.

 

De afstand tussen de zonnepanelen en de buitenste perceelsgrens is minimaal 10 meter.

Afstand tot woningen

Om voldoende rekening te houden met de belangen van omwonenden en een gevoel van insluiting te voorkomen, is in het beleidskader een minimale afstand van 200 meter opgenomen tussen de rand van het zonnepark en de gevel van de woning. Als een afstand tot de gevel van de woning kleiner is dan 200 meter is het aan de initiatiefnemer om te onderbouwen waarom dit acceptabel is. Dit kan als in de huidige situatie geen sprake is van een vrij uitzicht, bijvoorbeeld doordat reeds sprake is van afscherming door aanwezige bebouwing, erfafscheidingen of dichte en voldoende hoge bosschages.

 

Soms worden zonneparken voorzien van een robuuste landschappelijke inpassing. Deze inpassing hoeft het uitzicht niet te blokkeren. De 200 meter geldt dan ook pas vanaf het punt waar daadwerkelijk de panelen worden geprojecteerd of waar is voorzien in een hoge afscherming (hekwerk, haag, grondwal, enz.).

 

De afstand tussen een zonnepark en de gevel van een woning is minimaal 200 meter,

tenzij de eigenaar van de woning vanwege de landschappelijke inpassing akkoord gaat met een kleinere afstand.

Afstand tot woonkernen

Uit de sessie met de dorps- en wijkraden is naar voren gekomen dat het de voorkeur heeft om tussen de rand van een zonnepark en de rand van een dorpskern een grotere richtafstand dan 100 meter te hanteren. In dit geval wordt een minimale afstand van 200 meter als uitgangspunt genomen. Zo blijft de open en landelijke uitstraling van een dorpskern behouden.

Als een afstand tot de dorpskern kleiner is dan 200 meter is het aan de initiatiefnemer om te onderbouwen waarom dit acceptabel is.

 

De afstand tussen een zonnepark en een dorpskern is minimaal 200 meter.

Insluiting

Naast afstand tot woningen is in het beleidskader ook opgenomen dat slechts aan één zijde van de woning een zonnepark zichtbaar mag zijn binnen 500 meter afstand, tenzij de bewoner en eigenaar akkoord gaan met het ontwerp.

Er wordt niet alleen gekeken naar insluiting door het initiatief zelf. Ook reeds vergunde zonneparken worden meegenomen. Dit betekent dat als binnen 500 meter van de woning al een zonnepark is vergund het niet zomaar mogelijk is om in de nabijheid van de woning (binnen 500 meter) een tweede zonnepark te realiseren, tenzij geen sprake is van een vrij uitzicht, vanwege reeds aanwezige afscherming. Dit geldt ook als het reeds vergunde zonnepark in een buurgemeente ligt.

 

Het zonnepark initiatief mag niet leiden tot insluiting van een nabij gelegen woning. Binnen 500 meter mag slechts aan één zijde een zonnepark zichtbaar zijn vanuit de woning.

 

Beveiliging

Beveiliging van een zonnepark is noodzakelijk. Deze beveiliging kan op meerdere manieren worden gerealiseerd. Om de landschappelijke impact te beperken wordt dit bij voorkeur gerealiseerd door (in volgorde van voorkeur):

  • 1.

    Het aanleggen van landschapselementen rond het zonnepark. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan hagen, houtwallen of –singels, grondlichamen of ha-ha’s2;

  • 2.

    Het aanleggen van een watergang rond het zonnepark. Om voldoende beveiliging te bieden dienen deze wel voldoende breed te zijn (> 3 meter), aangezien het anders te eenvoudig is om deze over te steken;

  • 3.

    Indien een watergang of het toepassen van landschapselementen niet mogelijk of ongewenst is, kan een hekwerk worden geplaatst, waarbij dit hekwerk wordt afgestemd op de lokale situatie en een zo open en landelijk mogelijk karakter krijgt (bijvoorbeeld door toepassing van een grotere maaswijdte gaas en houten palen).

Combinaties van bovenstaande maatregelen zijn ook denkbaar, afhankelijk van de (bestaande) landschappelijke situatie ter plaatse van het voorgenomen initiatief en de geldende regels uit het bestemmingsplan buitengebied op dit punt.

 

Het zonnepark initiatief is voorzien van beveiliging. Het gebruik van landschapselementen of het aanleggen van een watergang heeft de voorkeur.

Infrastructuur

Om de geproduceerde elektriciteit van de zonnepanelen naar het elektriciteitsnet af te voeren is infrastructuur nodig in de vorm van kabels, omvormers en inkoopstation(s). Daarnaast kan bij grotere zonneparken een transformatorstation nodig zijn om de aansluiting op het net op het juiste spanningsniveau aan te leveren.

 

De locatie, omvang en kleurstelling van de infrastructuur benodigd voor levering op het elektriciteitsnet, zoals kabels, omvormers, inkoopstations en/of transformatoren, dient zorgvuldig op elkaar te worden afgestemd, zodat een rustig en verzorgd totaalbeeld wordt gecreëerd.

 

De infrastructuur benodigd voor levering op het elektriciteitsnet dient binnen de omheining van het zonnepark te worden geplaatst. Bij voorkeur tussen de panelenrijen of nabij de entree tot het zonnepark.

Bomenkap

Bomen bepalen in grote mate het karakter van een gebied. Daarnaast hebben bomen ook andere belangrijke functies. Bomen hebben immers een positief effect op de gezondheid, bomen zuiveren de lucht, bomen vergroten de leefbaarheid, etc. Bij het ontwerp van het zonnepark zal de initiatiefnemer rekening moeten houden met de aanwezigheid van (inheemse) beeldbepalende bomen en het feit dat deze nog kunnen groeien.

 

Het zonnepark initiatief leidt niet tot de kap van beeldbepalende bomen. Voor beeldbepalende bomen wordt uitgegaan van de bomenlijst van de Gemeente Boxmeer.

 

Toekomstige ontwikkelingen

In het landelijk gebied spelen meerdere belangen, zoals vastgelegd in allerlei (sectorale) visies. Zo zijn delen van het landelijk gebied misschien wel aangewezen als zoeklocatie voor woningbouw.

 

Een zonnepark mag deze en andere (toekomstige) ontwikkelingen niet onevenredig belemmeren.

 

Maatschappelijke meerwaarde

Een nieuwe ontwikkeling, zoals een zonnepark, kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Naast maatregelen (inpassing) om te voorkomen dat deze omgeving onevenredig wordt aangetast, is in het beleidskader bepaald dat een zonnepark maatschappelijke meerwaarde genereert. Er zijn veel mogelijkheden om de maatschappelijke meerwaarde vorm te geven. Eén daarvan is als harde voorwaarde opgenomen in het beleidskader. Dit betreft de storting van een bedrag in een omgevingsfonds (zie het onderdeel financiële participatie). Andere vormen van maatschappelijke meerwaarde zijn:

  • 1.

    Meervoudig ruimtegebruik:

  • a.

    Extensieve natuur onder de zonnepanelen (biodiversiteit);

  • b.

    Begrazing van kleinvee (schapen, kippen, e.d.) onder de zonnepanelen;

  • c.

    Fruitteelt onder de zonnepanelen (teelt ondersteunende voorzieningen);

  • d.

    Andere duurzame energiebronnen in combinatie met zonnepanelen. Vanuit ruimtelijk oogpunt, maar ook vanwege de netaansluiting kan het combineren van een zonnepark met een windpark, voordelen hebben.

  • 2.

    Bijdrage aan andere opgaven in de directe omgeving

  • a.

    Het slopen van vrijkomende (agrarische) bebouwing en het verwijderen van verharding;

  • b.

    De realisatie van nieuwe (recreatieve) routes. Bijvoorbeeld een nieuw wandelpad aan de rand of door het zonnepark;

  • c.

    De aanleg van natuur- en landschapselementen (amfibieënpoelen, natuurvriendelijke oevers, enz.);

  • d.

    Het zichtbaar maken van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of archeologische betekenis van een bepaalde plek;

  • e.

    Het terugbrengen van de oorspronkelijke verkavelingsstructuur met bv. landschapselementen.

  • 3.

    Inzet op ontwikkeling van een innovatief concept (bv. met opslag van energie);

  • 4.

    Inzet op educatie en informatieverschaffing.

 

De bovenstaande opsomming is niet uitputtend. Meerwaarde is immers maatwerk. Wij verwachten dat initiatiefnemers zelf zorgen voor de onderbouwing van de (maatschappelijke) meerwaarde. Minimum vereiste is het storten van €0,50 per opgewekte MWh in een omgevingsfonds (zie hierna). Een zonnepark initiatief scoort hoger als ook andere vormen van (maatschappelijke) meerwaarde ingezet worden.

 

Het zonnepark initiatief moet een maatschappelijke meerwaarde hebben.

 

Landschappelijke inpassingsstudie

Naast locatie en omvang is ook de wijze van inpassing belangrijk. De opstelling van een landschappelijke inpassingsstudie is vereist. Daarbij is aangegeven waar aandacht voor moet zijn, maar niet waar bij de beoordeling naar wordt gekeken. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

 

Een zonnepark initiatief bevat een landschappelijke inpassingsstudie. In de inpassingsstudie moet in ieder geval aandacht zijn voor:

  • 1.

    de op de planlocatie of in de directe omgeving aanwezige ecologische, cultuurhistorische, aardkundige en waterhuishoudkundige waarden en kenmerken;

  • 2.

    de inpassing van het zonnepark op het schaalniveau van de omgeving (inpassing en zichtlijnen) en op de locatie zelf (vormgeving van de opstelling);

  • 3.

    de invulling van de beveiliging en infrastructuur;

  • 4.

    de visualisering van de huidige en toekomstige situatie vanuit meerdere relevante standpunten.

 

Bij de beoordeling van de inpassingsstudie wordt naar het volgende gekeken:

  • 1.

    Worden er met de realisatie van het zonnepark specifieke ecologische, cultuurhistorische, aardkundige en waterhuishoudkundige waarden aangetast?

  • 2.

    Wordt met het ontwerp van het zonnepark (zoveel mogelijk) aangesloten op de hoofdrichting van het landschap?

  • 3.

    Wordt met het ontwerp van het zonnepark (zoveel mogelijk) de bestaande verkavelingsstructuur gevolgd?

  • 4.

    Wordt in het ontwerp rekening gehouden met belangrijke zichtlijnen naar het achterliggende landschap?

  • 5.

    Wordt in het ontwerp rekening gehouden met de specifieke kenmerken van een bepaald gebied door bijvoorbeeld in een relatief open gebied te kiezen voor een lagere hoogte van de zonnepanelen of door de zonnepanelen niet direct aan de openbare weg te plaatsen, maar op enige afstand waardoor het perspectief er automatisch voor zorgt dat de panelen minder groot lijken?;

  • 6.

    Wordt in het ontwerp gebruik gemaakt van gebiedseigen beplanting en/of landschapselementen?;

  • 7.

    Wordt in het ontwerp voorzien in een passende overgang naar de omgeving door bijvoorbeeld een buffer tussen de perceelsgrens en de zonnepanelen in te bouwen?

  • 8.

    Wordt in het ontwerp rekening gehouden met de toegankelijkheid van het terrein voor (kleine) dieren en insecten?

  • 9.

    Wordt er een rustig en verzorgd totaalbeeld gecreëerd door bijvoorbeeld rijen zonnepanelen in dezelfde richting te plaatsen?

  • 10.

    Is een terreinplan toegevoegd, zijnde een tekening op schaal waar zowel de bestaande als de nieuwe situatie inzichtelijk wordt gemaakt?

Procesmatige- en financiële randvoorwaarden

Bij de procesmatige- en financiële randvoorwaarden wordt ingegaan op proces- en financiële participatie en financiële uitvoerbaarheid.

Procesparticipatie

Zonneparken zorgen voor een verandering in de omgeving van burgers, bedrijven en andere

belanghebbenden. Gemeente Boxmeer vindt het belangrijk dat omwonenden en andere

belanghebbenden kunnen participeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in proces- en financiële participatie. De procesparticipatie wordt behandeld in paragraaf 3.3 van het beleidskader.

 

Bij procesparticipatie wordt verwezen naar de participatieladder. De ladder kent de volgende 5 treden: informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren en meebeslissen. De gemeente ziet graag dat wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke participatie van de omgeving. De gemeente verwacht van initiatiefnemers om minimaal de tweede trap te hanteren, waarbij een hogere trede altijd beter is.

 

Het momentum van procesparticipatie is in het beleidskader niet beschreven. Daarbij zien we twee mogelijkheden. Dat is enerzijds het al in de initiatieffase voor indiening van een principeverzoek betrekken van direct omwonenden/belanghebbenden of het in de ontwerpfase na principemedewerking betrekken van direct omwonenden/belanghebbenden.

 

Uit de sessie met de dorps- en wijkraden en na interne beraadslaging is naar voren gekomen dat de voorkeur uitgaat naar het zo vroeg mogelijk betrekken van direct omwonenden/belanghebbenden. Dus voorafgaand aan indiening van een principeverzoek. Zo weten direct omwonenden/belanghebbenden wat er speelt en kunnen eventuele reacties al worden meegenomen.

 

Voor het bepalen van de direct omwonenden wordt in het beleidskader een straal van 500 meter gehanteerd. Dit is een uitgangspunt. Echter er wordt van initiatiefnemers verwacht dat ze vooral kijken naar de specifieke situatie. Dus als bijvoorbeeld net 1 woning van een bebouwingscluster met totaal 6 woningen binnen 500 meter valt en de andere 5 woningen niet, is het beter om ook die andere 5 woningen te betrekken.

 

De initiatiefnemer dient voorafgaand aan de indiening van een initiatief de bewoners en bedrijven binnen een straal van minimaal 500 meter te betrekken.

 

De initiatiefnemer dient in een concept-participatieplan te beschrijven hoe de bewoners en bedrijven in het voortraject zijn betrokken, hoe de bewoners en bedrijven in het vervolgtraject worden betrokken en wat gedaan wordt met input geleverd door de betrokkenen.

Financiële participatie

Naast procesparticipatie bestaat er ook financiële participatie. In paragraaf 5.1 van het beleidskader wordt ingegaan op financiële participatie. Bij financiële participatie profiteert de omgeving financieel mee en vloeit de toegevoegde waarde niet weg. Zo kan financiële participatie zorgen voor meer draagvlak en acceptatie van het project. In het beleidskader zijn voor wat betreft financiële participatie twee voorwaarden opgenomen. Een deel van het project moet de initiatiefnemer openstellen voor deelname vanuit de omgeving middels ‘zonnepanelen delen’ of een soortgelijke constructie. Daarnaast dient de initiatiefnemer een bijdrage te leveren aan de lokale gemeenschap door storting van een bedrag in een omgevingsfonds.

 

De eerste voorwaarde gaat over lokaal eigendom. Voor dit onderdeel sluit de gemeente aan op het Nederlandse Klimaatakkoord en de Gedragscode Zon op Land van Holland Solar. In het klimaatakkoord en de gedragscode is 50% lokaal eigendom als streven opgenomen. Lokaal eigendom is mogelijk via mede-eigenaarschap of door financieel deel te nemen in een initiatief.

Mede-eigenaarschap heeft de voorkeur. Dit gebeurt meestal door oprichting van een lokale coöperatie. Een belangrijk kenmerk van eigendom is zeggenschap. (Mede-)eigendom betekent niet alleen financieel eigendom, maar ook zeggenschap over het project én over de besteding van de baten.

 

Naast mede-eigenaarschap kunnen omwonenden ook mee-investeren. Dit gebeurt onder andere door het kopen van aandelen of obligaties. De wijze waarop dit kan is maatwerk en verschilt per project. Bij deelname via aandelen is sprake van gedeeld eigendom. Bij obligaties (achtergestelde leningen) wordt rente ontvangen op de inleg.

 

Voor het zonnepark initiatief geldt als streven dat 50% wordt ingevuld met lokaal eigendom.

 

De initiatiefnemer dient in een concept-participatieplan te beschrijven hoe het streven van minimaal 50% lokaal eigendom wordt ingevuld.

 

De tweede voorwaarde gaat over meeprofiteren. De initiatiefnemer dient een financiële afdracht te doen in een omgevingsfonds. Afdracht in een fonds maakt het mogelijk voor mensen die niet kunnen investeren om toch voordeel te hebben van een zonnepark in hun omgeving. Als minimum hanteren we daarbij een financiële afdracht per jaar van €0,50 per opgewekte MWh. Het fonds wordt ingezet voor verduurzaming, zoals de verduurzaming van de lokale school, het ondersteunen van een leefbaarheidsproject of het ondersteunen van een zonnepanelen regeling voor particulieren.

 

De initiatiefnemer dient een bijdrage te leveren aan de lokale gemeenschap door een jaarlijkse storting van minimaal €0,50 per opgewekte MWh in een omgevingsfonds.

 

Het beheer van het omgevingsfonds ligt in principe bij een afvaardiging uit de betreffende omgeving of een afvaardiging namens de lokale energiecoöperatie. De gemeente heeft een controle functie in het beheer van deze gelden. De besteding van het omgevingsfonds moet een fysiek en/of ruimtelijk karakter hebben. De bestedingsdoelen worden als voorwaarden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

Aantonen financiële uitvoerbaarheid

Teneinde te voorkomen dat projecten worden gestart waarvan uiteindelijk blijkt dat zij om financiële redenen toch niet kunnen worden gerealiseerd, wordt op voorhand een (beknopte) financiële onderbouwing in de vorm van een basis businesscase gevraagd. De initiatiefnemer moet in ieder geval inzichtelijk maken dat een project uitvoerbaar is. In de financiële onderbouwing kan worden omschreven hoe een project gefinancierd wordt (eigen vermogen/ vreemd vermogen/ participatie) en hoe rekening is gehouden met de bijdrage in het omgevingsfonds. Ook moet duidelijk worden of de netaansluiting financieel uitvoerbaar is en of de ontmanteling van het zonnepark na de exploitatietermijn kan worden bekostigd.

 

Een zonnepark initiatief bevat een financiële onderbouwing waarmee inzicht wordt gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het project.

Overige randvoorwaarden

Naast de ruimtelijke-, procesmatige en financiële randvoorwaarden zijn er ook enkele aanvullende (algemene) randvoorwaarden. Deze voorwaarden worden hieronder puntsgewijs behandeld.

Materiaalgebruik

Bij de ontwikkeling dient in het materiaalgebruik rekening te worden gehouden met de effecten op het milieu. Ter bescherming van de bodem mogen er geen uitlogende materialen worden toegepast. Daarnaast is het belangrijk dat de zonnepanelen en de overige gebruikte materialen na het verstrijken van de vergunningstermijn kunnen worden gerecycled. De initiatiefnemer dient dit aan te tonen.

 

De initiatiefnemer dient aan te tonen dat bij de realisatie van het zonnepark zoveel als mogelijk gebruik wordt gemaakt van duurzame en milieuvriendelijke materialen.

Netaansluiting

Elk zonnepark moet aangesloten worden op het elektriciteitsnet. De initiatiefnemer draagt zelf de kosten voor de aansluiting. De kosten om het achterliggende elektriciteitsnetwerk aan te passen, zodat de elektriciteit getransporteerd kan worden, zijn voor de netbeheerder. Om het elektriciteitsnet zoveel mogelijk te ontlasten geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1.

    Koppeling van het zonnepark aan een afnemer van de elektriciteit (achter de meter);

  • 2.

    Gebruik maken van een bestaande aansluiting die grotendeels complementair is aan de ritmiek van zon opwek. Dit is veelal als een zonnepark wordt gecombineerd met de ontwikkeling van een windpark. Als het hard waait dan schijnt de zon meestal niet, en omgekeerd.

  • 3.

    Als er toch een aansluiting nodig is, dan heeft een locatie, op korte afstand van een aansluitpunt (distributiestation, verdeelstation of onderstation), voorkeur.

 

Het elektriciteitsnetwerk kan niet ongelimiteerd volgeladen worden met elektriciteitsbronnen c.q. zonneparken. Er dient rekening te worden gehouden met de beschikbare capaciteiten van de stations. Naar mate er meer leveranciers komen (op een zelfde kabel of station) kan de maximaal beschikbare capaciteit overschreden worden en is aansluiten niet meer mogelijk. In dit geval zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat een netaansluiting mogelijk is. Dit kan door minimaal een nog geldige offerte van de netbeheerder te overleggen. Hiermee wordt voorkomen dat initiatieven worden gekozen die voorlopig niet uitvoerbaar zijn.

 

De initiatiefnemer moet, voor het kunnen verkrijgen van de noodzakelijke netaansluiting, op zijn minst een geldige offerte van de netbeheerder kunnen overleggen.

 

Het is op dit moment niet duidelijk hoe het in de toekomst zit met de beschikbare capaciteit. Vandaar dat deze voorwaarde vooralsnog geldt tot en met 2022. Na 2022 wordt op basis van netcapaciteit bekeken of deze voorwaarde komt te vervallen of moet worden aangepast.

Onderzoeken

Per project moet onderzocht worden welke milieu- en omgevingseffecten te verwachten zijn als gevolg van de realisatie van het zonnepark. De volgende aspecten kunnen relevant zijn:

  • Onderzoek naar de effecten van het zonnepark op beschermde natuurwaarden (zowel beschermde soorten als beschermde gebieden).

  • Onderzoek naar de effecten van het zonnepark op archeologische en cultuurhistorische waarden;

  • Onderzoek naar de effecten van reflectie. In de nabijheid van provinciale en Rijkswegen kan ook een onderzoek naar reflectie van de zonnepanelen voor de automobilisten van belang zijn.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Per project moet bekeken worden welke aspecten relevant zijn.

 

De initiatiefnemer dient te beschrijven welke onderzoeken in het vervolgtraject in ieder geval worden uitgevoerd.

Tijdelijkheid

Een zonnepark wordt gezien als een tijdelijke invulling. Vandaar dat gemeente Boxmeer alleen medewerking verleent met een maximale instandhoudingstermijn van 25 jaar. Belangrijk daarbij is dat de onderliggende (agrarische) bestemming van de betreffende gronden blijft gelden. In afwijking van deze bestemming kan gedurende een periode van 25 jaar een zonnepark worden geëxploiteerd. Hierbij sluiten we aan op het provinciale beleid zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening.

 

Om te verzekeren dat het zonnepark na 25 jaar ook weer wordt opgeruimd zal tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst worden gesloten waarin een financiële zekerheidsstelling voor de opruimkosten wordt vastgelegd.

Beoordeling

 

In dit hoofdstuk staat beschreven wat van een initiatiefnemer wordt verwacht en hoe een project wordt beoordeeld.

 

Vooroverleg

De initiatiefnemer stelt een onderbouwing op waaruit blijkt dat het initiatief voldoet aan de randvoorwaarden zoals opgenomen in dit afwegingskader. De initiatiefnemer gaat hiermee in overleg met de gemeente om een eerste indruk te krijgen van de haalbaarheid. Na vooroverleg kan de initiatiefnemer zelf besluiten of ze overgaan tot het verder uitwerken van het initiatief tot een formeel principeverzoek. Dit betekent dat de omgeving (bewoners en bedrijven binnen een straal van 500 meter) en andere belanghebbenden betrokken moet worden. In het principeverzoek moet staan hoe dit is gebeurd. Ook staat in het principeverzoek een voorstel voor hoe het vervolgtraject eruit kan zien, wat de mogelijkheden zijn voor zowel inrichting van de locatie als ook over hoe omwonenden en andere betrokkenen hierin kunnen meedenken en meeprofiteren.

Principeverzoek

De initiatiefnemer dient het formele principeverzoek in. Het principeverzoek wordt getoetst aan de geactualiseerde kaart met kansrijke gebieden en de randvoorwaarden, zoals opgenomen in dit afwegingskader. Er wordt getoetst in hoeverre het initiatief voldoet aan de voorwaarden.

 

Ruimtelijke randvoorwaarden:

  • Een zonnepark initiatief ligt in een aangewezen voorkeursgebied (grootschalige infrastructuur en grootschalige landbouw).

  • Een zonnepark initiatief bevat een onderbouwing van de locatiekeuze, waarbij de zwaarte van de motivering afhankelijk is van de specifieke locatie en de omvang van het project. In de onderbouwing moet in ieder geval zijn beschreven;

    • waarom de locatie geschikt is;

    • hoe het project er uit komt te zien en waarom dit passend is;

    • hoe rekening is gehouden met lokale landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

  • Een zonnepark initiatief bevat een onderbouwing van de gekozen omvang. In de onderbouwing moet in ieder geval zijn beschreven waarom deze omvang past in het voorkomende landschapstype.

  • De zonnepanelen mogen niet hoger zijn dan 2,5 meter.

  • De afstand tussen de zonnepanelen en de buitenste perceelsgrens is minimaal 10 meter.

  • De afstand tussen een zonnepark en de gevel van een woning is minimaal 200 meter, tenzij de eigenaar van de woning vanwege de landschappelijke inpassing akkoord gaat met een kleinere afstand.

  • De afstand tussen een zonnepark en een dorpskern is minimaal 200 meter.

  • Het zonnepark initiatief mag niet leiden tot insluiting van een nabij gelegen woning. Binnen 500 meter mag slechts aan één zijde een zonnepark zichtbaar zijn vanuit de woning.

  • Het zonnepark initiatief is voorzien van beveiliging. Het gebruik van landschapselementen of het aanleggen van een watergang heeft de voorkeur.

  • De locatie, omvang en kleurstelling van de infrastructuur benodigd voor levering op het elektriciteitsnet, zoals kabels, omvormers, inkoopstations en/of transformatoren, dient zorgvuldig op elkaar te worden afgestemd, zodat een rustig en verzorgd totaalbeeld wordt gecreëerd.

  • De infrastructuur benodigd voor levering op het elektriciteitsnet dient binnen de omheining van het zonnepark te worden geplaatst. Bij voorkeur tussen de panelenrijen of nabij de entree tot het zonnepark.

  • Het zonnepark initiatief leidt niet tot de kap van beeldbepalende bomen. Voor beeldbepalende bomen wordt uitgegaan van de bomenlijst van de gemeente Boxmeer.

  • Het zonnepark initiatief mag (andere) toekomstige ontwikkelingen niet belemmeren.

  • Het zonnepark initiatief moet een maatschappelijke meerwaarde hebben.

  • Een zonnepark initiatief bevat een landschappelijke inpassingsstudie. In de inpassingsstudie moet in ieder geval aandacht zijn voor;

    • de op de planlocatie of in de directe omgeving aanwezige ecologische, cultuurhistorische, aardkundige en waterhuishoudkundige waarden en kenmerken;

    • de inpassing van het zonnepark op het schaalniveau van de omgeving (inpassing en zichtlijnen) en op de locatie zelf (vormgeving van de opstelling);

    • de invulling van de beveiliging en infrastructuur;

    • de visualisering van de huidige en toekomstige situatie.

 

Procesmatige- en financiële randvoorwaarden

  • De initiatiefnemer dient voorafgaand aan de indiening van een initiatief de bewoners en bedrijven binnen een straal van minimaal 500 meter te betrekken.

  • De initiatiefnemer dient in een concept-participatieplan te beschrijven hoe de bewoners en bedrijven in het voortraject zijn betrokken, hoe de bewoners en bedrijven in het vervolgtraject worden betrokken en wat gedaan wordt met input geleverd door de betrokkenen.

  • Voor het zonnepark initiatief geldt als streven dat 50% wordt ingevuld met lokaal eigendom.

  • De initiatiefnemer dient in een concept-participatieplan te beschrijven hoe het streven van minimaal 50% lokaal eigendom wordt ingevuld.

  • De initiatiefnemer dient een bijdrage te leveren aan de lokale gemeenschap door een jaarlijkse storting van minimaal €0,50 per opgewekte MWh in een omgevingsfonds.

  • Een zonnepark initiatief bevat een financiële onderbouwing waarmee inzicht wordt gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het project.

 

Overige randvoorwaarden

  • De initiatiefnemer dient aan te tonen dat bij de realisatie van het zonnepark zoveel als mogelijk gebruik wordt gemaakt van duurzame en milieuvriendelijke materialen.

  • De initiatiefnemer moet, voor het kunnen verkrijgen van de noodzakelijke netaansluiting, op zijn minst een geldige offerte van de netbeheerder kunnen overleggen3.

  • De initiatiefnemer dient te beschrijven welke onderzoeken in het vervolgtraject in ieder geval worden uitgevoerd.

 

Naast het voldoen aan de randvoorwaarden zijn er ook aspecten die bepalen of een initiatief hoger of lager scoort in vergelijking met eventueel andere ingediende initiatieven. Het gaat om:

  • de ligging: een zonnepark initiatief langs grootschalige infrastructuur scoort hoger dan een zonnepark initiatief in de grootschalige landbouwgebieden.

  • de passendheid in het landschap: hoe passender hoe beter.

  • de landschappelijke inpassing: hoe robuuster hoe beter.

  • de maatschappelijke meerwaarde: hoe meer hoe beter.

  • de financiële participatie: hoe hoger hoe beter.

  • de netaansluiting: hoe zekerder hoe beter.

 

Het college selecteert de beste en uitsluitend initiatieven die aan de randvoorwaarden voldoen tot maximaal het aantal hectare dat door de raad is vrijgegeven. De gekozen initiatieven worden uiteindelijk ter goedkeuring aan de raad voorgelegd. Het kan voorkomen dat besloten wordt geen initiatief toe te staan, indien geen van de initiatieven aan de voorwaarden voldoet.

Vervolg

Na een positief principebesluit kan de initiatiefnemer het participatietraject met de omgeving verder oppakken. Dit betekent het concretiseren van het zonnepark initiatief, door het waar nodig in overleg met omwonenden opstellen van een definitief inpassingsplan en participatieplan. Alsook het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing. Na afronding van het participatietraject kan de initiatiefnemer een officiële aanvraag omgevingsvergunning indienen via het Omgevingsloket Online (OLO). De aanvraag behelst in ieder geval de activiteiten ‘afwijken van het bestemmingsplan’ en ‘bouwen’. In specifieke gevallen kunnen nog andere vergunningen of ontheffingen nodig zijn, ook van andere overheden, zoals het waterschap (Keur) of de provincie (Wet natuurbescherming of Ontgrondingenwet).

 

De vergunningaanvraag wordt vervolgens volgens de daarvoor geldende procedure doorlopen.


1

Ter indicatie 30 hectare betreft ongeveer 0,3% van de totale oppervlakte van de gemeente Boxmeer.

2

Een ha-ha is een constructie in de landschaps- en tuinarchitectuur waarbij een zichtbare muur of omheining wordt verborgen in een droge gracht.

3

Deze voorwaarde geldt vooralsnog tot en met 2022. Na 2022 wordt op basis van netcapaciteit bekeken of deze voorwaarde komt te vervallen of moet worden aangepast.