Organisatie | Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Verordening van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de ondersteuning bij arbeidsinschakeling, het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, loonkostensubsidie, de tegenprestatie, scholing en beschut werk (Verordening re-integratie Participatiewet RDWI 2021) |
Citeertitel | Verordening re-integratie Participatiewet RDWI 2021 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening re-integratie, beschut werk en tegenprestatie Participatiewet 2017.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-07-2021 | nieuwe regeling | 30-06-2021 |
Het Algemeen Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI), in zijn vergadering van 30 juni 2021,
artikel 147 van de Gemeentewet,
artikel 6, tweede lid van de Participatiewet
artikel 8a, onderdelen a, b, c & e van de Participatiewet
vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING RE-INTEGRATIE PARTICIPATIEWET RDWI 2021
Deze verordening bevat regels met betrekking tot onder meer de ondersteuning bij arbeidsinschakeling, het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, loonkostensubsidie, de tegenprestatie, scholing en beschut werk.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
uitkeringsgerechtigde: de bijstandsgerechtigde die algemene bijstand ontvangt of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
Bij de uitvoering van de opdracht op het gebied van re-integratie en participatie door het Dagelijks Bestuur wordt uitgegaan van een aantal uitgangspunten:
Maatwerk: bij de keuze van de mogelijkheden tot ondersteuning en voorzieningen, wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van een persoon, zoals de afstand tot de arbeidsmarkt, functionele beperkingen, omstandigheden die betrekking hebben op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep voor loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep
Onverminderd alle overige verplichtingen, voortvloeiend uit de wet, waaronder de verplichting om mee te werken aan een door het Dagelijks Bestuur geboden voorziening, is de belanghebbende die gebruik maakt van een voorziening op grond van deze verordening verplicht alle inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting ervan.
Met betrekking tot degene die op grond van het vorige lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het Dagelijks Bestuur na een periode van 9 maanden na de aanvraag van de werkzaamheden of het voortzetten van de werkzaamheden de kans op uitstroom naar werk vergroot. Als dit het geval is kan het Dagelijks Bestuur door middel van een gemotiveerd besluit overeenkomstig artikel 10d, eerste lid, de termijn van 6 maanden verlengen tot maximaal 2 jaar. Deze termijn kan opnieuw verlengd worden met telkens een jaar tot maximaal 4 jaar in totaal overeenkomstig artikel 10a, negende en tiende lid van de Participatiewet.
Artikel 5b. Beëindigen voorzieningen
Onverminderd artikel 3 van deze verordening, kan het Dagelijks Bestuur een voorziening beëindigen als:
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
Artikel 6. Participatievoorziening beschut werken
Het Dagelijks Bestuur biedt de voorziening beschut werk aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkpleknodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Het Dagelijks Bestuur maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Sinds januari 2017 is het mogelijk dat de personen uit de doelgroep zelf een advies beschut werk aanvragen bij UWV.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het Dagelijks Bestuur de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
Het Dagelijks Bestuur biedt beschut werk conform de raming van het aantal beschut werkplekken dat jaarlijks bij ministeriële regeling voor de vijf deelnemende gemeenten gezamenlijk wordt bepaald. In het geval van een wachtlijst worden de personen met een positief UWV advies voor wie in een jaar geen plek is in het volgende jaar met voorrang geplaatst. Gedurende de wachttijd kunnen die personen op de wachtlijst gebruik maken van andere voorzieningen als vrijwilligerswerk, werkstage en dagbesteding.
Artikel 8. Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie-BUIG
Het Dagelijks Bestuur kan op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, vaststellen of die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10c, eerste lid, onderdeel b, van de wet kan de vaststelling ook ambtshalve plaatsvinden, behalve voor niet uitkeringsgerechtigden en Algemene nabestaandenwet (Anw) gerechtigden.
Artikel 9. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing
Het Dagelijks Bestuur kan aan de persoon, behorend tot de doelgroep, die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding.
meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingsplaats of de proefplaats en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de belanghebbende zijn afgestemd; en
Het Dagelijks Bestuur kan bij nadere regels bepalen dat voor een voorziening een eigen bijdrage is verschuldigd of dat een voorziening niet wordt verstrekt of wordt beëindigd indien het inkomen of vermogen van de belanghebbende meer bedraagt dan een door het Dagelijks Bestuur vast te stellen bedrag.
Artikel 10. Overige vergoedingen
Het Dagelijks Bestuur kan, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluiten diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Men kan denken aan reiskosten, verhuiskosten en kosten van kinderopvang.
Het Dagelijks Bestuur wijst uitkeringsgerechtigden op de mogelijkheden tot en het belang van het verrichten van maatschappelijke activiteiten. Indien nodig kan lokaal ondersteuning worden geboden. Klanten die een activeringstraject naar werk volgen, of een maatschappelijke bijdrage leveren door mantelzorg te bieden of vrijwilligerswerk, dan wel anderszins actief zijn in de samenleving, zijn daarvan uitgezonderd.
Het Dagelijks Bestuur kan een uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie naar vermogen opdragen. Als hiertoe wordt overgegaan moet het gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten, die additioneel van aard zijn en niet tot verdringing van betaalde arbeid leiden. Er wordt rekening gehouden met individuele omstandigheden en de aard, duur en omvang worden in overleg met betrokkene vastgesteld.
Het Dagelijks Bestuur kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden de niet-uitkeringsgerechtigde of de ANW-gerechtigde ouder dan 27 jaar aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.
Het Dagelijks Bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud en duur van de aangeboden voorzieningen alsmede met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of een voorziening passend is.
Aldus besloten door het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI)
De directeur,
De voorzitter,
Algemene toelichting Verordening re-integratie Participatiewet RDWI 2021
Er is gekozen voor een raamverordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die het Algemeen Bestuur heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de RDWI ten aanzien van zijn re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het Dagelijks Bestuur de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken.
Artikelsgewijze toelichting Verordening re-integratie Participatiewet RDWI 2021
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
Artikel 1. Begripsomschrijving.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet.
Artikel 2. Opdracht Dagelijks Bestuur
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad (en in het geval van de gemeenschappelijke regeling RDWI: het Algemeen bestuur) in de verordening regels stellen met betrekking tot de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen meteen handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep
De Participatiewet legt in beginsel aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Uiteraard wordt er wel gekeken naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Hiertegenover staat dat iemand ook aanspraak kan maken op ondersteuning, overeenkomstig de bepalingen in deze verordening.
Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Het recht op inzage in gegevens en zonnodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).
Voorzieningen worden alleen ingezet als deze de kortste weg naar werk bieden. Onder 'werk' zijn begrepen werkvormen als deeltijdbanen, flexwerk, detacheringsplaatsen en tijdelijke klussen.
Werken met behoud van uitkering in de vorm van proefplaatsing blijft mogelijk. Tot 1 januari 2017 was in de wet geregeld dat een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, eerste lid van de Participatiewet, maximaal gedurende 3 maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden mag verrichten met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde (proefplaatsing, zie: artikel 10d, derde lid, Participatiewet oud). Dit is vanaf 1 januari 2017 niet meer wettelijk geregeld. Desondanks blijft de mogelijkheid van een proefplaatsing gewoon bestaan na 1 januari 2017. Deze mogelijkheid is bij uitstek geschikt om aan elkaar te wennen, werkervaring op te doen, maar ook om via jobcarving na te gaan wat het beste bij betrokkene past (zie TK 2015-2016, 34 514, nr. 3, p. 3).
Werken in een participatieplaats, dus met behoud van uitkering, vindt conform de wet slechts plaats door bijstandsgerechtigden van 27 jaar en ouder met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 Participatiewet).
Het gaat bij participatieplaatsen dus om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en het doel is om belanghebbende dichter bij de arbeidsmarkt te brengen. De te verrichten werkzaamheden moeten dan ook nuttig zijn voor de ontwikkeling van betrokkene richting arbeidsmarkt. De werkzaamheden op een participatieplaats zijn altijd additioneel, dat wil zeggen dat de werkzaamheden normaal gesproken niet in de gemeente worden verricht. Van belang is dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed.
De duur van een participatieplaats is (in beginsel) 2 jaar overeenkomstig artikel 10a, eerste lid van de Participatiewet. Andere voorzieningen waarbij wordt gewerkt met behoud van de uitkering zoals een werkervaringsplaats of proefplaatsing tellen ook mee voor deze periode. Dit is om te voorkomen dat de duur van een participatieplaats op een oneigenlijke manier wordt opgerekt. Uitzonderingen op deze regel staan in artikel 10a lid 3 Participatiewet. De duur van 2 jaar kan wel tot 2 keer toe met 1 jaar verlengd worden, op de voorwaarde dat voortzetting van de voorziening de kans van de belanghebbende op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Als voorwaarde geldt dat in het derde jaar andere additionele werkzaamheden in een andere omgeving moeten worden verricht dan die van de eerste 2 jaar (artikel 10a lid 9 Participatiewet). Deze voorwaarden gelden ook voor de tweede verlening met 1 jaar (artikel 10a lid 10 Participatiewet).
Na 9 maanden moet het Dagelijks Bestuur nagaan of de participatieplaats nog wel de meest geschikte voorziening is of dat er een andere meer geschikte voorziening is. Als het Dagelijks Bestuur tot het oordeel komt dat een andere voorziening meer geschikt is, moet het college de participatieplaats 12 maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden beëindigen en in plaats daarvan die andere voorziening aanbieden (artikel 10a lid 8 Participatiewet).
Daarnaast kunnen voorzieningen worden ingezet om belanghebbenden aan het werk te houden, zoals begeleiding op de werkplek of scholing. Alleen als uitstroom naar werk niet tot de mogelijkheden behoort, kan maatschappelijke participatie een doel van de inzet van een voorziening zijn. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor de inhoud ende inzet van een voorziening bij het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur kan in beleidsregels vastleggen op welke wijze een specifieke voorziening wordt ingezet.
Het Dagelijks Bestuur moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon.
Het Dagelijks Bestuur biedt de voorziening beschut werk aan een persoon uit de doelgroep. Het Dagelijks Bestuur biedt beschut werk conform de raming van het aantal beschut werkplekken dat jaarlijks bij ministeriële regeling voor de deelnemende gemeenten wordt bepaald.
Het doel van het verstrekken van een subsidie aan een werkgever is extra uitstroom naar werk te realiseren voor bijstandsgerechtigden. Door het verstrekken van subsidies worden de financiële risico's en/of de extra inzet van een werkgever om iemand uit de doelgroep in dienst te nemen gecompenseerd en wordt de kans op uitstroom naar werk groter.
Artikel 8. Vaststellen doelgroep loonkostensubsidie
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon wordt betaald, terwijl de werkgever iemand (nog) niet ten volle kan inzetten. In dit artikel staat omschreven wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren.
De methode voor het bepalen van de loonwaarde is landelijk geüniformeerd. Dit is vastgelegd in het Besluit Loonkostensubsidie (2021).
Artikel 9. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing
Het gaat hier om werkvoorzieningen voor personen met arbeidsbeperkingen zoals hulpmiddelen en werkplekaanpassingen maar ook om persoonlijke ondersteuning door een jobcoach.
In het kader van een tegenprestatie en wederkerigheid klanten vragen/verleiden én activeren we bijstandsgerechtigden om een maatschappelijk nuttige bijdrage aan de samenleving te leveren. Het Dagelijks Bestuur wijst hen actief op de mogelijkheid en het belang hiervan.
Klanten die mantelzorg bieden of formeel (in organisatieverband) dan wel informeel vrijwilligerswerk doen, voldoen al aan het principe van wederkerigheid. Zij zijn daarom uitgezonderd. Uitstroom naar werk staat altijd voorop, het uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage mag dit niet in de weg staan. Daarom zijn klanten die al bezig zijn met een activeringstraject naar werk eveneens uitgezonderd.
Wel kan het verrichten van maatschappelijke activiteiten een onderdeel van een ontwikkelingstraject naar werk, wanneer dergelijke activiteiten de kansen op uitstroom vergroten. Daarbij sluiten we aan bij de eigen kracht, de zelfwerkzaamheid en demogelijkheden van betrokkene. Lokaal kan ondersteuning worden geboden. We geloven dat het verrichten van een bijdrage op basis van vrijwilligheid het beste resultaat oplevert voor de maatschappij en voor ontwikkeling naar een hogere trede op de Participatieladder. Vrijwilligheid betekent echter niet vrijblijvendheid.
De afspraken over het leveren van een tegenprestatie worden opgenomen in het Plan van aanpak. Als betrokkene onvoldoende meewerkt aan afspraken in het Plan van aanpak die te maken hebben met haar/zijn ontwikkeling naar werk en we vaststellen dat betrokkene verwijtbaar gedrag vertoont, dan kunnen we overgaan tot het opleggen van een sanctie. De basis hiervoor is geregeld in de afstemmingsverordening.