Organisatie | Doesburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Bestuurlijke boete Gemeente Doesburg 2018 |
Citeertitel | Beleidsregels Bestuurlijke boete Gemeente Doesburg 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-01-2018 | Nieuwe regeling | 30-01-2018 lokale krant |
Betreffende de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg; gelet op:
overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen over het gebruik van de in bovenvermelde bepalingen neergelegde bevoegdheden tot het opleggen van de bestuurlijke boete;
Artikel 2: Schending van inlichtingenplicht
Aan de verplichting om direct uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand als bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet, is voldaan als belanghebbende dit:
Artikel 12: Meewerken minnelijke schuldregeling
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om onder de voorwaarden zoals in de Participatiewet gesteld, kwijtschelding van een opgelegde boete te verlenen in verband met toegang tot een minnelijke schuldenregeling.
Burgemeester en wethouders van Doesburg,
gemeentesecretaris,
P.Werkman
de burgemeester,
drs. L.W.C.M. van derMeijs
Deze beleidsregels zijn het sluitstuk van de eerdere jurisprudentie in 2014 en 2015, de daardoor gewijzigde SZW wetten per 1 januari 2017, waaronder Participatiewet en IOAW en IOAZ en Bbz 2004, en het gewijzigde Boetebesluit Socialezekerheidswetten. Samen maken de wet, het besluit en de keuzes die het college maakt in de bevoegdheden die wet en het besluit bieden, de uitvoering duidelijk naar de burger en de ambtelijke organisatie.
Handhaving omvat een breed scala aan instrumenten die moeten voorkomen dat burgers onterecht een uitkering ontvangen, met als sluitstuk het opleggen van een sanctie bij overtreding van de regels. Per 1 januari 2013 is de Wet Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Deze wet heeft als uitgangspunten solidariteit, preventie, fraude mag niet lonen en straffen is geen doel op zich.
Deze wet is aangepast per 1 januari 2017. Door deze wetswijziging is het college verplicht om bij schending inlichtingenplicht de boete af te stemmen op de individuele situatie van de persoon in combinatie met de verwijtbaarheid. Naar aanleiding van jurisprudentie in 2015 en 2016 is nu wettelijk vastgelegd, dat iemand in de uiterste situatie door een boete niet langer dan twee jaar onder het minimum mag leven. De afstemming van de boete op de verwijtbaarheid en de ernst van de gedraging, heeft als basis schuld, waarbij van 50% bij gemiddelde verwijtbaarheid wordt uitgegaan en niet meer de 100% die eerder automatisch werd opgelegd als basis. Samen vormen deze twee dat de boete getoetst moet zijn aan de evenredigheid.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2: Schending van inlichtingenplicht
Het verstrekken van inlichtingen betreffende wijzigingen die van belang kunnen zijn voor het bepalen van het recht op uitkering moeten via het eerstvolgende rechtmatigheidsformulier (ROF’je) aangeleverd worden bij het college, die volgt op de maand waarin de wijziging heeft plaatsgevonden.
Artikel 3: Vaststelling hoogte benadelingsbedrag
De hoogte van de op te leggen boete is gerelateerd aan het benadelingsbedrag. Om deze reden is het essentieel dat het benadelingsbedrag zorgvuldig wordt vastgesteld. Het moet voor de belanghebbende, die de boete opgelegd krijgt, inzichtelijk zijn hoe het benadelingsbedrag is vastgesteld en hoe hoog deze is. Het is dan ook van belang dat het moment dat de overtreding start en het moment dat de overtreding eindigt, eenduidig worden vastgesteld en met het boetebesluit bekend worden gemaakt.
Van een benadelingsbedrag is sprake indien de overtreding van de inlichtingenplicht ertoe heeft geleid dat teveel uitkering is betaald. Het startmoment voor de berekening is het eerste moment dat vastgesteld kan worden dat de uitkering ten onrechte is betaald door de overtreding van de inlichtingenplicht. Het einde van de periode waarover het benadelingsbedrag wordt berekend, is het moment waarop de overtreding van de inlichtingenplicht eindigt. Dat is bijvoorbeeld het geval als de belanghebbende, die in overtreding is, uit zichzelf of op verzoek alsnog de betreffende inlichtingen volledig en juist verstrekt.
In dat geval wordt de periode vanaf het moment van verstrekken van de inlichtingen buiten beschouwing gelaten voor de berekening van het benadelingsbedrag.
Artikel 4: Waarschuwing in plaats van boete
Het college heeft de bevoegdheid om in gevallen waarin de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot te veel of ten onrechte verstrekte uitkering (zogenoemde ‘nulfraude’), geen boete op te leggen maar te volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Het college kiest er voor om gebruik te maken van deze bevoegdheid. Een waarschuwing wordt schriftelijk gegeven. Het betreft een beschikking waartegen bezwaar en beroep open staat.
Bij zelfmelding waarschuwen of boete opleggen hangt af van het moment dat de zelfmelding plaatsvindt. Is dat binnen de redelijke termijn dan volgt een waarschuwing, is het daarna dan wordt een boete opgelegd.
Tegelijkertijd met het voornemen tot opleggen boete wordt de klant in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven op de door het college geconstateerde overtreding. De klant kan zijn zienswijze geven op de volgende manieren afhankelijk van de hoogte van het benadelingsbedrag:
Voordat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze te geven, is het college verplicht om belanghebbende te wijzen op zijn zwijgrecht. Dit wordt de cautie genoemd. Als belanghebbende zijn zienswijze wil geven, dan geldt voor hem het zwijgrecht. Belanghebbende is namelijk niet verplicht mee te werken aan zijn eigen veroordeling. De cautie moet altijd vooraf aan het zienswijzegesprek worden gegeven. Als er geen cautie is gegeven, dan kan er geen boete worden opgelegd. Het zwijgrecht betekent dat belanghebbende het recht heeft om niets te hoeven verklaren over zijn gedrag of zijn overwegingen die geleid hebben tot de overtreding. De inlichtingenverplichting blijft wel van toepassing en belanghebbende moet nog steeds alle informatie geven die van belang is voor het recht op of de hoogte van de uitkering.
Artikel 6: Vaststellen mate van verwijtbaarheid
Schending van de inlichtingenverplichting is een verwijtbare gedraging. Mogelijk is daarbij zelfs opzet aan de orde. Tijdens het boeteonderzoek moet het college aantonen dat de gedraging opzettelijk of ernstig verwijtbaar is.
De consulent beoordeelt ook of er sprake is van verminderde of zelfs helemaal geen verwijtbaarheid, op basis van relevante feiten en omstandigheden. Belanghebbende moet de argumenten en bewijzen voor verminderde verwijtbaarheid aanleveren, als hij zijn zienswijze geeft. Als uit het dossier al duidelijk blijkt dat er sprake is van verminderde of geen verwijtbaarheid, dan kan de consulent dit ook betrekken bij het onderzoek, zonder dat belanghebbende hier mee aankomt.
Bij de kwalificaties van het gedrag horen boetepercentages van respectievelijk:
Onderstaande voorbeelden zijn niet limitatief, maar enkel voor de beeldvorming. Bij de boeteoplegging moet maatwerk geleverd worden. Dit betekent ook dat er tot een kwalitatief oordeel wordt gekomen, over de aanwezigheid van opzet en de mate van verwijtbaarheid.
De belanghebbende die willens en wetens onjuiste inlichtingen doorgeeft of nalaat relevante inlichtingen te verstrekken, met het doel om uitkering te ontvangen, terwijl hij weet dat hij daar geen recht op heeft, handelt opzettelijk. Dat levert een boete van 100% op. De bewijslast voor de aanwezigheid van opzet ligt bij het college.
Ernstige verwijtbaarheid, grove schuld
Hiervan is sprake als belanghebbende bijvoorbeeld een duurzame gezamenlijke huishouding gedurende langere tijd verzwijgt. Mogelijk handelde hij niet primair met het doel ten onrechte uitkering te ontvangen. Had hij dat doel wel, dan is weer sprake van opzet.
Deze kwalificatie zal in de praktijk het meest voorkomen. Het gaat daarbij om gedragingen zoals werkaanvaarding te laat doorgeven aan het college, waarbij een of enkele maanden ten onrechte uitkering wordt ontvangen.
Het gaat hierbij om geringe schendingen van de inlichtingenplicht, die een gering nadeel veroorzaakten. Bijvoorbeeld inlichtingen die een paar weken te laat worden doorgegeven. Ook kan er sprake van verminderde verwijtbaarheid zijn als het nadeel weliswaar groter is, maar als belanghebbende duidelijk in de war was of in zware persoonlijke omstandigheden verkeerde.
Artikel 7: Vaststellen draagkracht
Bij het opleggen van een boete mag belanghebbende niet onevenredig in zijn inkomen en vermogen getroffen worden. Voorkomen moet worden, dat door het opleggen van een boete belanghebbende zeer langdurig op het absolute minimum moet leven. Dit betekent dat een begrenzing in tijd – afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid – in acht genomen moet worden.
Dit betekent dat het college bij het vaststellen van de hoogte van de boete, op moet letten dat de boete, gelet op de aflossingscapaciteit van belanghebbende, geen onevenredige financiële gevolgen heeft. Hierbij wordt uitgegaan dat van het inkomen alles boven de standaard beslagvrije voet, oftewel 10% van de toepasselijke bijstandsnorm, volledig beschikbaar is voor het aflossen van de boete met een maximum van twee jaar.
Concreet betekent dit als volgt:
Als de fictieve aflossingscapaciteit niet kan worden vastgesteld, omdat het inkomen van belanghebbende niet bekend is en belanghebbende ook geen informatie wenst te verstrekken over zijn inkomsten, dan kan geen rekening worden gehouden met de draagkracht. De boete wordt dan niet gemaximeerd. Het aantonen van de draagkracht is een verantwoordelijkheid van belanghebbende. Dit geldt niet voor personen die een bijstandsuitkering of soortgelijke uitkering van de gemeente Doesburg ontvangen.
Bij de fictieve aflossingscapaciteit wordt ook betrokken: a) de waarde van het vermogen, dat aanwezig was en waarover geen inlichtingen zijn verstrekt of b) de waarde van het vermogen zoals dat is toegenomen of aangeschaft door schending van de inlichtingenplicht. Hiermee komt tot uiting dat belanghebbende die zich heeft verrijkt via bijstandsfraude te beboeten door hem de verrijking te ontnemen.
Aangezien te allen tijde de bestuurlijke boete moet worden afgestemd met de draagkracht van de belanghebbende, kan het aantal maanden afwijken. Het aantal maanden moet, in geval van recidive, worden vermeerderd met 50%.
Concreet betekent dit als volgt:
In dit artikel wordt gesproken over het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het vaststellen van deze regeling is dat bedrag € 82.000,- Het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is ten tijde van het vaststellen van deze regeling € 8.200,-. Dat geldt ook voor de in onderstaande tabel opgenomen bedragen.
Schematisch weergegeven zijn de maximaal op te leggen boetes als volgt:
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit betekent een schending van de inlichtingenverplichting binnen vijf jaar nadat een eerder boetebesluit aan belanghebbende bekend is gemaakt. Na een nulfraude is er een recidivetermijn van twee jaar. Als er sprake is van recidive, dan werkt dit door op de onderdelen voor de vaststelling van de uiteindelijke hoogte van de boete. Deze onderdelen worden namelijk vermenigvuldigd met een factor 1½.
Er is ook sprake van recidive als een overtreding is geconstateerd door een andere gemeente. Dit kan zijn een schending van de inlichtingenverplichting, op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ of BBZ.
Als een belanghebbende recidiveert, en de recidive is een nulfraude, dan volgt geen waarschuwing maar een boete. Het uitgangspunt is hierbij een bedrag van € 150,-. De boete wordt vastgesteld op 100, 75, 50 of 25% van dit bedrag, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 11: Versturen beschikking bestuurlijke boete
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 12: Meewerken minnelijke schuldregeling
Ook in geval van opzet of grove schuld kan meegewerkt worden aan een schuldregeling mits dit niet leidt tot een gedeeltelijke of volledige kwijtschelding van een boete. Als sprake is van normale of verminderde verwijtbaarheid biedt de wet het college de mogelijkheid mee te werken aan een schuldregeling met als gevolg een geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete.
Artikel 13: Bijzondere situaties/hardheidsclausule
Het college in bijzondere situaties afwijken van de beleidsregels. In situaties waarin deze beleidsregels niet voorzien besluit het college.