Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Doesburg

Beleidsregels individuele bijzondere bijstand gemeente Doesburg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDoesburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels individuele bijzondere bijstand gemeente Doesburg
CiteertitelBeleidsregels individuele bijzondere bijstand Doesburg
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-03-2018Nieuwe regeling

27-03-2018

Lokale krant

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels individuele bijzondere bijstand gemeente Doesburg

HOOFDSTUK 1 – ALGEMEEN

Artikel 1 – Begrippen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg;

    • b.

      Inkomen: Inkomen als bedoeld in artikel 31 eerste lid van de Participatiewet;

    • c.

      Jongmeerderjarigen: personen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar;

    • d.

      Middelen: alle vermogens- en inkomensbestandsdelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de wet;

    • e.

      Vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • f.

      De wet: Participatiewet;

    • g.

      Woning: hieronder valt een zelfstandige woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Als woning wordt ook een woonwagen op een erkende standplaats of een woonschip aangemerkt;

    • h.

      Woonkosten: enz. woonkosten: kosten verbonden aan een (eigen) woning die meer bedragen dan de toepasselijke basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (Wht);

    • i.

      Draagkracht: het (restant) gedeelte van het inkomen en vermogen dat moet worden gebruikt om de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan te betalen;

    • j.

      Draagkrachtloos inkomen: het grensbedrag tot welke hoogte er geen sprake is van draagkrachtruimte in het inkomen.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 – De aanvraag

Een aanvraag om bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt. In de volgende gevallen kan hiervan worden afgeweken en kan de aanvraag worden ingediend tot ten hoogste:

  • a.

    drie maanden na de factuurdatum als het de kosten van rechtsbijstand door een advocaat betreft.

  • b.

    zes maanden na de factuurdatum als het medische kosten betreft.

  • c.

    drie maanden na de datum waarop de rechter uitspraak heeft gedaan als het kosten van bewind, curatele of mentorschap betreft.

Artikel 3 – Voorwaarden

De aanvrager moet:

  • a.

    de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, en

  • b.

    de noodzakelijkheid van de te maken of gemaakte kosten met bewijsstukken aantonen.

Als er door een jong-meerderjarige een beroep wordt gedaan op de bijzondere bijstand, dan moet eerst worden beoordeeld of de ouders van de jong-meerderjarige in de kosten kunnen bijdragen.

Artikel 4 – Drempelbedrag

Het college maakt geen gebruik van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 35, tweede lid van de wet. Wel kan de aanvrager gebruik maken van een administratieve drempel van € 50,00 per kalenderjaar.

De aanvrager kan in dat geval een aanvraag indienen ten behoeve van meerdere kleine kosten (< € 50,00) tegelijk.

Artikel 5 – Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de daadwerkelijk gemaakte of te maken kosten (zoals genoemd bij hoofdstuk 3), mits gebruik is of wordt gemaakt van de goedkoopste adequate voorziening, tenzij in de beleidsregels anders is bepaald.

Artikel 6 – Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

Als de aanvrager door tekortschietend besef van verantwoordelijkheid een beroep moet doen op bijzondere bijstand wordt beoordeeld of de bijstand met toepassing van artikel 48, tweede lid subonderdeel b van de wet wordt verstrekt in de vorm van een geldlening of wordt verlaagd in overeenstemming met de Afstemmingsverordening, waarbij de voorkeur uitgaat naar een geldlening.

HOOFDSTUK 2 – IN AANMERKING TE NEMEN MIDDELEN

Artikel 7 – Draagkracht uit inkomen

  • 1.

    Het inkomen dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt aangemerkt als draagkrachtloos.

  • 2.

    In afwijking op het eerste lid wordt als draagkrachtloos inkomen aangemerkt:

    • a.

      100% van de toepasselijke bijstandsnorm als het betreft bijzondere bijstand voor de kosten van het levensonderhoud als bedoeld in artikel 12 van de wet.

    • b.

      100% van de toepasselijke bijstandsnorm als het betreft bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag).

  • 3.

    Bij de beoordeling van de draagkracht worden buitengewone lasten in mindering gebracht.

  • 4.

    Draagkracht uit inkomen:

    • 25% voor het meerinkomen1 tot € 1.500 per jaar

    • 50% voor het meerinkomen tussen € 1.500 tot € 3.000 per jaar

    • 75% voor het meerinkomen boven € 3.000

    • 100% van het in aanmerking te nemen inkomen inclusief vakantietoeslag voor zover het woonkosten betreft.

  • 5.

    Bij wisselende inkomsten wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen gedurende een periode van drie maanden voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan dan wel voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend als het nog te maken kosten betreft.

Artikel 8 – Draagkracht uit vermogen

  • 1.

    Bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand wordt het vermogen in beginsel in overeenstemming met artikel 34 van de wet buiten beschouwing gelaten.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt het vermogen wel geheel of gedeeltelijk in aanmerking genomen in de volgende situaties:

    • a.

      Incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten

      Als bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten wordt het aanwezige vermogen volledig in aanmerking genomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm.

    • b.

      Uitvaartkosten van een in de bijstand begrepen overleden gezinslid

      Als bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor uitvaartkosten van een in de bijstand begrepen overleden gezinslid wordt het aanwezige vermogen volledig in aanmerking genomen voor zover dit meer bedraagt dan tweemaal de toepasselijke bijstandsnorm.

    • c.

      Autobezit ouder dan 7 jaar

      Autobezit wordt volledig tot het vermogen gerekend tenzij de auto ouder is dan 7 jaar. Duurdere exclusieve (oldtimers)auto’s worden ook als vermogen gezien. Er gelden andere regels als er sprake is van een medische noodzaak of een auto onmisbaar is (bijvoorbeeld in verband met werk).

Artikel 9 – Overige middelen

De middelen als bedoeld in artikel 31, tweede lid van de wet worden in overeenstemming met dat artikel buiten beschouwing gelaten.

HOOFDSTUK 3 – KOSTENSOORTEN

Artikel 10 – Incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan

  • 1.

    Tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten, behoren in ieder geval de volgende kosten:

    • a.

      inrichtingskosten;

    • b.

      kosten voor duurzame gebruiksgoederen;

    • c.

      verhuiskosten;

    • d.

      kosten in verband met het krijgen van een eerste kind; en

    • e.

      legeskosten voor het aanvragen of verlengen van een verblijfsvergunning of naturalisatie.

  • 2.

    De incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten moeten in beginsel worden bestreden uit het inkomen. Hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.

  • 3.

    Van het tweede lid wordt alleen afgeweken als in de individuele situatie het aangaan van een geldlening onwenselijk of onaanvaardbaar is en de bijzondere bijstand om niet moet worden verstrekt.

  • 4.

    Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in overeenstemming met artikel 51 van de wet verstrekt in de vorm van een geldlening.

  • 5.

    Bij de bepaling van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van de in de beleidsregels opgenomen normenlijst.

Artikel 11 – Medische kosten

  • 1.

    Voor medische kosten worden de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet Langdurig Zorg (WLZ) als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt. Deze kosten komen daarom niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2.

    Voor de kosten van het verplichte eigen risico wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 3.

    Aanvragers kunnen voor extra medische kosten gebruik maken van de door het college aangeboden collectieve aanvullende zorgverzekering (CAZ).

  • 4.

    Behoudens de in deze beleidsregels opgenomen uitzonderingen bestaat er geen recht op bijzondere bijstand voor extra kosten die verband houden met een chronische ziekte of handicap.

    De tegemoetkoming chronisch zieken en/of gehandicapten, de CAZ en de Zvw/WLZ worden als passende en toereikende voorliggende voorziening aangemerkt.

Artikel 12 – Energiekosten

Voor extra energiekosten in verband met een chronische ziekte of handicap bestaat recht op bijzondere bijstand onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    de noodzaak van de meerkosten blijkt uit een onafhankelijke medische verklaring.

  • b.

    de tegemoetkoming chronisch zieken en/of gehandicapten is in de kosten verbonden aan chronische ziekte of handicap aantoonbaar ontoereikend.

Artikel 13 – Kleding en bewassing

Kosten van kleding en extra bewassingskosten moeten worden bestreden uit de algemene bijstand en, indien van toepassing, de tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. In het individuele geval kan voor meerkosten van kleding en bewassing bijzondere bijstand worden verstrekt onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    de noodzaak van de meerkosten blijkt uit een onafhankelijke medische verklaring.

  • b.

    de forfaitaire gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten verbonden aan chronische ziekte of handicap is aantoonbaar ontoereikend.

  • c.

    als aanvrager de tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten heeft ontvangen in het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan dan wel waarop de kosten betrekking hebben, wordt deze tegemoetkoming volledig in aanmerking genomen.

Artikel 14 – Tandheelkundige hulp

Voor tandheelkundige hulp wordt de Zvw aangemerkt als passende en toereikende voorliggende voorziening. Als er sprake is van kostbare vervanging van tanden en/of kiezen, die niet of slechts ten dele vergoed wordt door de Zvw en, indien afgesloten, een aanvullende verzekering, wordt slechts bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten verbonden aan het plaatsen van een gebitsprothese.

Artikel 15 – Woonkosten algemeen

  • 1.

    Woonkosten worden geacht te kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau.

  • 2.

    Voor de volgende woonkosten wordt in ieder geval geen bijzondere bijstand verstrekt:

    • a.

      de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten.

    • b.

      de kosten van het aanhouden van een woning tijdens detentie.

  • 3.

    Als bijzondere bijstand wordt toegekend voor een waarborgsom, dan wordt deze met toepassing van artikel 48, tweede lid, subonderdeel c van de wet verstrekt in de vorm van een geldlening.

  • 4.

    Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor het aanhouden van een woning tijdens tijdelijke opname in een inrichting. De bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de duur van de opname, vanaf het moment waarop de norm van de alleenstaande wordt gewijzigd naar de norm die van toepassing is bij verblijf in een inrichting.

  • 5.

    Bij permanente opname in een inrichting wordt tijdelijk bijzondere bijstand verstrekt voor de woonkosten onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de bijstand wordt verstrekt voor de duur van ten hoogste drie maanden.

    • b.

      betreft het een eigen woning dan wordt met toepassing van artikel 55 van de wet de verplichting opgelegd om de woning te verkopen, doch in ieder geval binnen de onder a genoemde periode van drie maanden een regeling te (doen) treffen met de bank.

Artikel 16 – Woonkostentoeslag huurder

  • 1.

    Als de aanvrager door een terugval in het inkomen niet meer in staat is zijn huur (volledig) te betalen, en er is (nog) geen recht op huurtoeslag, dan is er recht op bijzondere bijstand.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van het in Grip op Participatiewet van Schulinck opgenomen berekeningsformulier.

  • 3.

    Aan de bijzondere bijstand wordt met toepassing van artikel 55 van de wet de verplichting verbonden om:

    • a.

      een beroep te doen op de Wet op de huurtoeslag dan wel,

    • b.

      binnen een periode van 12 maanden te verhuizen naar een goedkopere woning, wanneer geen beroep kan worden gedaan op de Wet op de huurtoeslag vanwege de hoogte van de huur.

Artikel 17 – Woonkostentoeslag eigenaar

  • 1.

    Als de aanvrager door een terugval in het inkomen niet meer in staat is de kosten verbonden aan de eigen woning te voldoen bestaat er recht op bijzondere bijstand.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van het in Grip op Participatiewet van Schulinck opgenomen berekeningsformulier.

  • 3.

    Aan de bijzondere bijstand wordt met toepassing van artikel 55 van de wet de verplichting verbonden om de woning te verkopen, tenzij dit op grond van de individuele situatie onwenselijk of onaanvaardbaar is.

  • 4.

    Van het derde lid wordt afgeweken als het aannemelijk is dat het beroep op de woonkostentoeslag slechts van korte duur is en de verwachting gerechtvaardigd is dat aanvrager binnen een periode van ten hoogste 12 maanden weer zelf kan voorzien in de kosten.

Artikel 18 – Rechtshulpverlening

  • 1.

    Als er door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging is verleend staan de noodzaak van de eigen bijdrage voor de advocaat en de kosten van het eventuele griffierecht vast. Voor deze kosten bestaat recht op bijzondere bijstand.

  • 2.

    Als er geen toevoeging is aangevraagd dan komt dit voor rekening en risico van de aanvrager en bestaat er geen recht op bijzondere bijstand.

  • 3.

    Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten van rechtshulpverlening door juristen die geen rechtsbijstandverleners zijn in de zin van de Wet op de Rechtsbijstand.

Artikel 19 – Beschermingsbewind, curatele en mentorschap

Als voor de aanvrager een beschermingsbewindvoerder, een curator of een mentor is toegewezen door de rechter dan bestaat er recht op bijzondere bijstand voor de beloning ervan. Bij de beloning wordt uitgegaan van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Artikel 20 – Uitvaartkosten

Uitvaartkosten komen voor rekening van de nalatenschap. In dat geval deze ontoereikend is, zijn de kosten in beginsel voor rekening van de nabestaanden. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt begrensd door het aandeel in de kosten van de aanvrager (is in dit geval degene van de nabestaanden die een beroep doen voor zijn aandeel in de kosten).

Artikel 21 – Reiskosten

  • 1.

    Reiskosten worden in beginsel bestreden uit de algemene bijstand. Alleen als sprake is van een situatie waarin buitengewone reiskosten worden gemaakt bestaat recht op bijzondere bijstand. Hierbij is sprake van een minimale afstand van 10 kilometer. Buitengewone reiskosten doen zich voor bij opname van een gezins- of familielid in een ziekenhuis, in een inrichting of in detentie. In de volgende gevallen worden bezoeken noodzakelijk geacht:

    • a.

      degene die is opgenomen behoort tot het gezin van de aanvrager, onder wie begrepen het pleegkind.

    • b.

      degene die is opgenomen is een familielid in de eerste of tweede graad.

  • 2.

    De bijzondere bijstand is gelijk aan tweemaal de retourprijs voor een persoon per week, op basis van vervoer per Openbaar Vervoer.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid geldt voor het bezoek aan een gedetineerde dat de reiskosten worden vergoed van één bezoek per maand, op basis van vervoer per Openbaar Vervoer.

  • 4.

    Kinderen tot 12 jaar worden geacht met een meerderjarige persoon mee te reizen.

Artikel 22 – Schulden

Voor kosten van of in verband met schulden bestaat geen recht op bijzondere bijstand. Wordt er bijzondere bijstand aangevraagd voor deze kosten dan wordt de aanvrager onmiddellijk doorverwezen naar schulddienstverlening.

Artikel 23 – Kosten levensonderhoud jong-meerderjarigen

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor de kosten van het levensonderhoud van een jong-meerderjarige, als bedoeld in artikel 12 van de wet, wordt pas toegekend als:

    • a.

      de aanvrager heeft aangetoond, dat de ouders onvoldoende draagkracht hebben om aan hun wettelijke onderhoudsplicht te voldoen, dan wel

    • b.

      aannemelijk is geworden dat van aanvrager niet gevergd kan worden dat hij zijn wettelijke onderhoudsrecht jegens zijn ouders te gelde maakt.

  • 2.

    Als bijzondere bijstand voor de kosten van het levensonderhoud als in het eerste lid bedoeld wordt toegekend, wordt de hoogte afgestemd op de norm die van toepassing is als de aanvrager 21 jaar of ouder zou zijn.

  • 3.

    Het totale inkomen van de jong-meerderjarige mag niet meer bedragen dan de norm die, afhankelijk van zijn leefsituatie, van toepassing is op de aanvrager van 21 jaar of ouder.

HOOFDSTUK 4 – INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Artikel 24 – Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag nadat ze zijn bekendgemaakt.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels individuele bijzondere bijstand Doesburg’

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg op 27 maart 2018.

gemeentesecretaris,

P.Werkman

de burgemeester,

drs. L.W.C.M. van derMeijs

BIJLAGE BEHOREND BIJ DE BELEIDSREGELS INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND DOESBURG

NORMENLIJST

Genoemde kosten zijn inclusief alle kosten.

Duurzame gebruiksgoederen

Gebruiksgoed

Maximumbedrag

Bank

€ 300,-

Eethoek (incl. 4 stoelen)

€ 175,-

Bureautafel/salontafel

€ 45,-

Boeken-/bergkast

€ 75,-

Bed, 1-persoons

€ 75,-

Bed, 2-persoons

€ 125,-

Matras, 1-persoons

€ 115,-

Matras, 2-persoons

€ 155,-

Kledingkast

€ 75,-

(Bureau)stoel

€ 40,-

Kookplaat

€ 130,-

Koelkast

€ 250,-

Wasmachine

€ 300,-

TV

€ 200,-

Opknapkosten en stoffering

Behang, per rol

€ 9,-

Vloerbedekking (kamer, keuken, gang, slaapkamer, toilet) per m2

€ 12,-

Overgordijnen (per m2 raamoppervlak)

€ 12,-

Vitrage per meter (per m2 raamoppervlak)

€ 5,-

Volledige woninginrichting

Leefsituatie

Maximumbedrag

Kamerbewoner

€ 1.000,-

Alleenstaande

€ 3.000,-

Echtpaar zonder kinderen

€ 3.500,-

Alleenstaande ouder

€ 4.000,-

Echtpaar met kinderen

€ 4.500,-

Toelichting

Goedkoopst adequaat

De in de lijst genoemde prijzen zijn maximumprijzen. Uitgangspunt is dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de goedkoopste adequate voorziening(en).

Alleen noodzakelijke kosten

Vergoeding vindt alleen plaats voor de inrichting van de leefruimten. Inrichting van een logeerkamer komt niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

TOELICHTING ALGEMEEN

Inleiding

De bevoegdheid om bijzondere bijstand toe te kennen is neergelegd in artikel 35 van de Participatiewet. Deze bevoegdheid wordt ook wel een gebonden bevoegdheid genoemd. Het college is niet vrij in de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. Als aan de in artikel 35 van de wet genoemde voorwaarden wordt voldaan dan is het college gehouden bijzondere bijstand toe te kennen, ook als de beleidsregels de betreffende kostensoort niet bevatten. De enige beoordelingsruimte die het college heeft ligt in de toerekening van het inkomen aan de draagkracht. Het college bepaalt welk deel van het inkomen dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm tot de draagkracht voor de kosten in aanmerking genomen wordt. Om willekeur te voorkomen zijn de draagkrachtregels vastgelegd in deze beleidsregels.

De voorvraag

Voorafgaand aan de beoordeling van het recht op bijstand, dus ook bijzondere bijstand, moet altijd worden gekeken naar de aanwezigheid van een voorliggende voorziening. Is er voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd een voorliggende voorziening, dan staat artikel 15 van de wet in de weg aan verstrekken van bijstand als deze voorziening passend en toereikend is. Ook als de voorliggende voorziening de betreffende kosten niet vergoedt, omdat het de kosten op zichzelf, of de vergoeding ervan niet noodzakelijk vindt, kan er geen bijstand worden verstrekt.

Kortom, als er een passende en toereikende voorliggende voorziening is moet de aanvraag om bijzondere bijstand worden afgewezen. Ook als de voorliggende voorziening (vergoeding van) de betreffende kosten niet noodzakelijk acht en deze dan ook niet vergoedt, bestaat er geen recht op bijzondere bijstand. In beide gevallen hoeven de hoofdvragen zoals hieronder geformuleerd niet te worden beantwoord.

De vier hoofdvragen

Het college is gehouden bijzondere bijstand te verstrekken als aan de voorwaarden van artikel 35 van de wet wordt voldaan. Om het recht te beoordelen is artikel 35, eerste lid van de wet vertaald naar een viertal vragen, die de vier hoofdvragen worden genoemd. Bij een aanvraag om bijzondere bijstand moeten de volgende vragen in die volgorde steeds worden beantwoord en zo mogelijk gemotiveerd.

  • 1.

    Doen de kosten zich voor?

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Territorialiteitsbeginsel

Alleen kosten die zich in Nederland voordoen komen in aanmerking voor bijzondere bijstand. Voor kosten die in het buitenland opkomen, zoals reiskosten naar het buitenland of kosten van een procedure die in het buitenland moet worden gevoerd, kan dus geen bijzondere bijstand worden verleend.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 – Begrippen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 – De aanvraag

Het is in principe niet toegestaan om bijstand te verlenen met terugwerkende kracht (artikel 44, eerste lid van de wet). Dit verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt ook voor bijzondere bijstand (zie CRvB 01-04-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC8929, CRvB 18-12-2012, ECLI:NL:CRVB:20). Met het verbod om toekenning met terugwerkende kracht moet echter niet te streng worden omgegaan bij de bijzondere bijstand. Het kan immers gebeuren dat het indienen van een aanvraag voordat de kosten zich voordoen onmogelijk is.

 

In dit artikel zijn drie kostensoorten expliciet opgenomen waarvoor naar de mening van het college in ieder geval met terugwerkende kracht bijzondere bijstand kan worden toegekend. Dit betekent echter geenszins dat in andere situaties in ieder geval niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend.

Artikel 3 – Voorwaarden

Onderdeel a

Het recht op bijstand bestaat voor iedereen die meerderjarig is, dus die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Voor de leeftijdgroep 18 t/m 20-jarigen geldt wel een beperking, in die zin dat de ouders jegens deze meerderjarigen nog wettelijk onderhoudsplichtig zijn. Het maakt daarbij niet uit of een beroep wordt gedaan op grond van artikel 12 (kosten levensonderhoud) of artikel 35 (bijzondere noodzakelijke kosten) van de wet. Het beleid over de uitvoering van artikel 12 van de wet is opgenomen in artikel 24 van de beleidsregels.

Onderdeel b

De volgende bewijsstukken kunnen ten bewijze worden overgelegd:

  • Nota (reeds gemaakte kosten)

  • Offerte (nog te maken kosten)

  • Toevoeging

  • Rechterlijke uitspraak

  • Medische verklaring/medisch advies Het overzicht is niet limitatief.

Artikel 4 – Drempelbedrag

Er is bewust voor gekozen geen toepassing te geven aan artikel 35, tweede lid van de wet, op grond waarvan een drempelbedrag kan worden vastgesteld. Als het recht op bijstand is vastgesteld staat de noodzakelijkheid van de kosten vast en heeft het college vastgesteld dat de kosten niet uit de eigen middelen kunnen worden voldaan omdat de draagkracht niet toereikend is. Het hanteren van een extra drempel acht het college daarom niet nodig.

Wel is ervoor gekozen een zogenaamde administratieve drempel vast te stellen. De aanvrager kan nota’s opsparen tot het bedrag van € 50,00 wordt overschreden en dan een aanvraag voor verschillende kosten tegelijk indienen. Dit betekent echter niet dat een aanvraag om bijzondere bijstand voor een lager bedrag om die reden niet in behandeling hoeft te worden genomen. Deze aanvraag kan ook niet worden afgewezen omdat de administratieve drempel niet is bereikt. De administratieve drempel schept een mogelijkheid, geen verplichting.

Artikel 5 – Hoogte van de bijzondere bijstand

In principe kan het college geen maximumbedragen bepalen. Als bepaalde kosten zich voordoen en op grond van een bijzondere situatie moeten worden gemaakt dan moet er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de vastgestelde gemaakte of nog te maken kosten volgens de kostenopgave. Een uitzondering wordt gemaakt voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten, deze uitzondering is elders in de beleidsregels geregeld (artikel 10).

Artikel 6 – Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

Als iemand door eigen toedoen of nalaten een beroep moet doen op bijstand spreken we van tekortschietend besef. De wet geeft de mogelijkheid om hieraan gevolgen te verbinden door middel van verlaging van de bijstand (afstemmingsverordening) of door de bijstand te verstrekken in de vorm van een geldlening (artikel 48, tweede lid subonderdeel b van de wet). Hoewel de CRvB van mening is dat beide gevolgen tegelijkertijd kunnen worden verbonden aan het tekortschietend besef, zij het met de nodige terughoudendheid (zie CRvB 20-03-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2344), acht het college dat niet wenselijk. De voorkeur gaat uit naar het verstrekken van de bijstand in de vorm van een geldlening, omdat de hoogte van de noodzakelijke kosten is vastgesteld.

 

Door verlaging van de bijstand is de aanvrager niet in staat deze kosten volledig te voldoen, dan wel wordt hij verplicht het geld elders te lenen. Echter, niet altijd is het verstrekken van een geldlening wenselijk of mogelijk, denk hierbij aan personen die een schulddiensttraject zijn ingeslagen of op wie de WSNP van toepassing is. Het komt voor dat er moet worden besloten geen gevolgen te verbinden aan het tekortschietende besef bij een beroep op bijzondere bijstand.

Artikel 7 – Draagkracht uit inkomen

Lid 1

Als uitgangspunt geldt dat personen met een inkomen tot 120% van de op hen van toepassing zijnde bijstandsnorm geen draagkracht hebben om de bijzonder noodzakelijke kosten uit dit inkomen te voldoen. Als het inkomen wordt getoetst aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, betekent dit dat ook moet worden getoetst aan de kostendelersnorm als de leefsituatie van de aanvrager die van een kostendeler is.

Overigens moet bij de vaststelling van het inkomen worden uitgegaan van het inkomen waarover de aanvrager daadwerkelijk kan beschikken. Ligt er beslag op het inkomen dan kan hij niet beschikken over dat deel van het inkomen waarop beslag ligt, zodat dit deel niet kan bijdragen aan de draagkracht.

Lid 2

De verlaging van het draagkrachtloze inkomen tot 100% van de toepasselijke bijstandsnorm ziet toe op kosten die in ieder geval geheel of gedeeltelijk moeten worden voldaan uit het meerinkomen.

Lid 3

Buitengewone lasten zijn lasten die niet uit een inkomen op bijstandsniveau, vermeerderd met toeslagen kunnen worden voldaan, zoals bijvoorbeeld alimentatie. Het voert te ver om hier een opsomming te geven van mogelijke buitengewone lasten, juist omdat ze buitengewoon zijn.

Lid 4

Bij een aanvraag woonkostentoeslag geldt een andere systematiek. De ruimte in het inkomen (het bedrag boven de voor de aanvrager geldende bijstandsnorm) moet volledig in mindering worden gebracht op de te verstrekken woonkostentoeslag.

Lid 5

Dit lid behoeft geen toelichting.

Artikel 8 – Draagkracht uit vermogen

Op grond van artikel 35, eerste lid van de wet kan het college zelf bepalen welk deel van het vermogen voor de draagkracht in aanmerking wordt genomen. In dat artikel worden de wettelijke vrijlatingen van artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid van de wet uitdrukkelijk buiten toepassing verklaard. Dit betekent dat middelen die voor het recht op algemene bijstand buiten beschouwing (kunnen) worden gelaten, voor het recht op bijzondere bijstand wel in aanmerking mogen worden genomen. Uitgangspunt van het college is dat deze middelen in beginsel ook voor de bijzondere bijstand buiten beschouwing blijven.

 

Het tweede lid benoemt drie uitzonderingen waarbij het vermogen wel in aanmerking wordt genomen. Personen met een inkomen op bijstandsniveau worden geacht te reserveren voor incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten. Vanuit dat oogpunt is het gerechtvaardigd ervan uit te gaan dat de uit besparing opgebouwde reserves worden aangewend voor deze kosten.

 

Ten aanzien van het overleden gezinslid geldt het volgende: de overledene zelf is niet verantwoordelijk voor de betaling van zijn uitvaart, dat zijn de erfgenamen. Deze moeten de uitvaart in beginsel bekostigen uit de nalatenschap en/of een afgesloten uitvaartverzekering. Is de overledene lid van een gezin dat bijstand ontvangt dan moet een deel van het voor de algemene bijstand buiten beschouwing te laten vermogen, indien aanwezig, worden aangewend voor de uitvaartkosten.

Artikel 9 – Overige middelen

Zie de toelichting op artikel 8. Het college acht het gerechtvaardigd de middelen die op grond van artikel 31 tweede lid van de wet buiten beschouwing (mogen) worden gelaten bij vaststellen van het recht op algemene bijstand, ook buiten beschouwing te laten voor de bijzondere bijstand. Artikel 31 tweede lid laat voldoende ruimte voor het college om in het individuele geval te beoordelen of bepaalde middelen toch in aanmerking moeten worden genomen.

Artikel 10 – Incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan

Lid 1

Hier wordt bepaald welke kosten het in ieder geval betreft, wat impliceert dat er ook andere kosten kunnen worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Het zijn voorzienbare kosten, waarvoor gereserveerd moet worden, vooral wanneer kan worden bepaald wanneer de kosten zich voor zullen doen.

 

Als er sprake is van bijzondere omstandigheden, kan er bijzondere bijstand als om niet worden verstrekt voor de inrichting van een babykamer en de aanschaf van kleding voor de baby. Dit geldt bijvoorbeeld als er tijdens de zwangerschap sprake is van de alleenstaande norm. Van dit normbedrag kun je geen babykamer inrichten.

Als het kind door de vader erkend is dient te worden bezien in hoeverre de onderhoudsplichtige vader kan bijdragen. Als er tijdens de zwangerschap sprake is van een alleenstaande ouder- of gezinsnorm, is er voldoende reserveringscapaciteit aanwezig om te reserveren voor de inrichting van de babykamer. Er is dan geen noodzaak aanwezig om bijzondere bijstand te verstrekken: de aanvraag moet dan worden afgewezen.

Het babypakket wordt alleen verstrekt als er een eerste kind wordt geboren. Er wordt vanuit gegaan dat de spullen bij volgende kinderen opnieuw gebruikt kunnen worden. Voor het babypakket kan maximaal € 250,00 worden verstrekt.

Lid 2

Het tweede lid geeft aan dat van aanvragers wordt verwacht dat er voor voorzienbare kosten wordt gereserveerd en wanneer dat om wat voor reden niet is gedaan voor de kosten een geldlening wordt afgesloten. De aflossing van de lening wordt dan gezien als een reservering achteraf.

Lid 3

Omdat een geldlening niet altijd wenselijk is of zelfs onaanvaardbaar kan zijn bevat deze bepaling uitdrukkelijk de mogelijkheid om in het individuele geval af te wijken van het uitgangspunt dat vooraf of achteraf voor de kosten moet worden gereserveerd.

Lid 4

Dit lid behoeft geen toelichting.

Lid 5

Dit lid regelt de uitzondering op het uitgangspunt dat de hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald door de kosten.

Artikel 11 – Medische kosten

Lid 1

Voor medische kosten bestaat geen recht op bijzondere bijstand. De Zvw en WLZ voorzien in vergoeding van alle medisch noodzakelijke kosten. De CRvB is al geruime tijd afgestapt van het oordeel dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen bewuste en uit budgettaire overwegingen gemaakte keuzes. Jaarlijks wordt beoordeeld welke medische kosten noodzakelijkerwijs moeten worden vergoed uit de basiszorgverzekering, die voor iedereen verplicht is. We moeten ervan uitgaan dat het hier een weloverwogen beslissing is. Kosten die niet worden vergoed uit de basiszorgverzekering worden door de zorgverzekeraars en de wetgever niet noodzakelijk geacht, dan wel bevat de basiszorgverzekering al afdoende (alternatieve/goedkopere) vergoedingen, of oordelen zij dat een bepaalde kostensoort niet (volledig) door een verzekering behoeft te worden gedekt.

Lid 2

Het verplichte eigen risico geldt voor iedere verzekerde en is inkomensonafhankelijk. Dit verplichte eigen risico wordt geacht te kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau. Is de aanvrager niet in staat het eigen risico ineens te voldoen dan kan hij een betalingsregeling treffen met de zorgverzekeraar.

Lid 3 en 4

Deze leden verwijzen naar de aanvullende verzekering die kan worden afgesloten voor extra medische kosten en de gemeentelijke toeslag voor chronisch zieken en gehandicapten. Deelname aan een (collectieve) aanvullende verzekering is overigens vrijwillig. Het is geen betoon van tekortschietend besef wanneer iemand niet aanvullend verzekerd is. Hij kan echter geen beroep doen bijzondere bijstand voor de kosten die zouden zijn vergoed als hij wel aanvullend verzekerd zou zijn geweest. Het eerste lid staat daarin aan de weg. Afwijzing van een aanvraag geschiedt dan ook op grond van het eerste lid van deze bepaling, de voorliggende voorziening Zvw/WLZ is passend en toereikend voor medisch noodzakelijke kosten. Worden de kosten niet vergoed uit deze voorliggende voorziening dan kan worden vastgesteld dat deze kosten niet noodzakelijk zijn. In dat geval staat artikel 15 van de wet in de weg aan bijstandsverlening.

Artikel 12 – Energiekosten

In artikel 12 zijn twee voorwaarden verbonden aan het recht op bijzondere bijstand voor deze kosten. Allereerst moet uit een onafhankelijke verklaring (dus niet van de eigen huisarts) de noodzaak van de extra energiekosten blijken.

Artikel 13 – Kleding en bewassing

Net als bij artikel 12 geldt hier dat de verhoging van het draagkrachtloos inkomen en de gemeentelijke toelage in principe toereikend zouden moeten zijn. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting op dat artikel.

Artikel 14 – Tandheelkundige hulp

Tandheelkundige hulp wordt slechts ten behoeve van minderjarigen vergoed uit de basiszorgverzekering. Voor tandheelkundige hulp kan men zich aanvullend verzekeren. Het komt voor dat het trekken van tanden en kiezen om medische redenen noodzakelijk is. Als de aanvrager niet aanvullend is verzekerd worden deze kosten niet vergoed. Als de medische noodzaak is aangetoond is de voorliggende voorziening, de Zvw, ontoereikend. Aan het vervangen van getrokken kiezen en tanden door dure bruggen, kronen e.d. staat artikel 5 van de beleidsregels in de weg. Gekozen moet worden voor de goedkoopste adequate voorziening wat in de regel zal zijn het trekken van alle tanden en kiezen en het plaatsen van een kunstgebit.

Artikel 15 – Woonkosten algemeen

Dit artikel regelt in welke situaties er in ieder geval geen recht bestaat op bijzondere bijstand voor woonkosten en in welke situatie recht bestaat op bijzondere bijstand met de daaraan verbonden voorwaarden.

Lid 2

Voor de eerste maand huur en de aan de huur verbonden administratiekosten moet worden gereserveerd.

 

Iemand die gedetineerd is heeft geen recht op bijstand en een dringende reden (acute noodsituatie) is in de regel niet aanwezig. Een uitzondering op deze uitsluiting met toepassing van artikel 16 van de wet ligt dan ook niet voor de hand. Van de gedetineerde wordt verwacht dat hij zelf een oplossing zoekt, eventueel in overleg met reclassering.

Lid 3

Dit lid voorziet in een uitzondering ten aanzien van de waarborgsom. In principe moet de aanvrager hiervoor hebben gereserveerd, maar er zijn situaties waarbij het onmogelijk is om zowel te reserveren voor de eerste maand huur, administratiekosten èn een waarborgsom. Artikel 48 van de wet geeft de bevoegdheid om in dat geval een geldlening te verstrekken. Daarbij kan worden overwogen om de aflossing op die lening te verrekenen met de algemene bijstand of de aflossing te laten plaatsvinden bij einde van de huurovereenkomst, als de waarborgsom wordt terugontvangen. Omdat bij een volgende huurwoning weer een waarborgsom verschuldigd zal zijn ligt het voor de hand te kiezen voor aflossing van de lening door verrekening met de algemene bijstand. De keuze is afhankelijk van de individuele situatie.

Lid 4 en 5

Deze leden regelen de situatie waarin de alleenstaande tijdelijk of permanent wordt opgenomen in een instelling.

Artikel 16 – Woonkostentoeslag huurder

Voor woonkosten van een huurwoning is de Wet op de huurtoeslag de voorliggende voorziening, die passend en toereikend is. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de huurder hierop (nog) geen beroep kan doen. Dit artikel regelt het tijdelijke recht op bijzondere bijstand voor de woonkosten en de daaraan te verbinden voorwaarden.

In de beleidsregel is opgenomen dat de hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van het in Grip op Participatiewet van Schulinck opgenomen rekenformulier. De berekening komt overeen met de systematiek waarop de huurtoeslag wordt berekend. Voorgeschreven gebruik van dit rekenformulier voorkomt de kans dat gebruik gemaakt wordt van verschillende rekenmethodes.

Artikel 17 – Woonkostentoeslag eigenaar

De Wet op de huurtoeslag is geen voorliggende voorziening als er sprake is van een eigendomswoning, maar ook bij een woning in eigendom kan er sprake zijn van de situatie dat niet meer kan worden voldaan aan de woonlasten. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting op artikel 17.

Artikel 18 – Rechtshulpverlening

Het eerste lid spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Wanneer de aanvrager om wat voor reden dan ook geen toevoeging heeft aangevraagd, maar wel voor een toevoeging in aanmerking zou zijn gekomen als hij dit wel had gedaan, komt dit voor rekening en risico van de aanvrager. Omdat deze geen beroep heeft gedaan op de voorliggende voorziening staat artikel 15 van de wet in de weg aan bijstandsverlening.

 

Bijzondere bijstand kan alleen worden verleend voor de kosten van een professionele rechtsbijstandsverlener in de zin van de Wet op de Rechtsbijstand. Het staat de aanvrager vrij om zich juridisch te laten bijstaan, bijvoorbeeld door een familielid of een bekende. De kosten die die keuze met zich meebrengt zijn dan voor eigen rekening.

Artikel 19 – Beschermingsbewind, curatele en mentorschap

Over de noodzaak van bewind, curatele of mentorschap buigt de rechter zich. Als deze heeft geoordeeld dat een van deze beschermende maatregelen noodzakelijk is en op grond daarvan een bewindvoerder, curator of mentor benoemt, kan het college daarover niet meer zelf oordelen.

De noodzaak van de beschermingsmaatregel en daarmee de kosten die daaraan zijn verbonden staan dan vast.

Artikel 20 – Uitvaartkosten

De overledene zelf is niet verantwoordelijk voor de betaling van zijn uitvaart, dat zijn de erfgenamen. Deze moeten de uitvaart in beginsel bekostigen uit de nalatenschap en/of een afgesloten uitvaartverzekering. Is de nalatenschap niet toereikend en wordt de aanvrager op zijn betalingsplicht aangesproken, dan wordt de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand begrensd op zijn persoonlijke aandeel in deze verplichting.

 

Is de overledene lid van een gezin dat bijstand ontvangt dat moet een deel van het voor de algemene bijstand buiten beschouwing te laten vermogen, indien aanwezig, worden aangewend voor de uitvaartkosten. Deze uitzondering is om die reden opgenomen in artikel 8 van deze beleidsregels.

Artikel 21 – Reiskosten

In dit artikel is voorzien in het bezoek van familieleden die opgenomen of gedetineerd zijn. In afwijking van de wet, die het pleegkind niet als tot het gezin behorend aanmerkt, is het pleegkind hier uitdrukkelijk meegenomen.

 

De in dit artikel opgenomen frequentie van bezoeken is slechts een minimum. Hiervan kan worden afgeweken, afhankelijk van de ernst van de situatie en de vraag of het opgenomen familielid tot het (in één gezamenlijk huis wonend) gezin behoort.

 

Ook over het aantal te overbruggen kilometers is geen bepaling opgenomen. Of iemand de afstand alleen kan overbruggen met het openbaar vervoer of een eigen auto is afhankelijk van de individuele situatie. Of de opgenomen persoon per fiets kan worden bezocht hangt af van de leeftijd en de conditie van degene die bijzondere bijstand vraagt voor deze kosten. Die vraag zal moeten worden beantwoord bij de noodzakelijkheidsvraag van de vier hoofdvragen.

 

Er is voor gekozen de hoogte van de bijzondere bijstand af te stemmen op de kosten van het openbaar vervoer. Als de aanvrager er desondanks voor kiest de afstand per eigen auto te overbruggen, komt het voor eigen rekening als de reiskosten daardoor meer bedragen. Een uitzondering kan worden gemaakt als de opgenomen persoon niet per openbaar vervoer kan worden bereikt, maar die situatie zal zich slechts zelden voordoen.

Artikel 22 - Schulden

Schulden zijn uitgesloten van bijstand. Toch is deze bepaling in deze beleidsregels opgenomen om te bewerkstelligen dat de aanvrager niet zonder meer wordt geconfronteerd met een afwijzing op de aanvraag maar in een zo vroeg mogelijk stadium wordt doorgeleid naar schulddienstverlening.

Artikel 23 – Kosten levensonderhoud jong-meerderjarigen

Ouders zijn wettelijk onderhoudsplichtig jegens hun jong-meerderjarige kinderen, tot deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De hoogte van de op hen van toepassing zijnde normen is gebaseerd op de vooronderstelde bijdrage van de ouders en daarom lager dan de normen voor personen van 21 jaar en ouder. Dit betekent voor 18 t/m 20-jarigen die in een inrichting verblijven dat zij geen recht hebben op bijstand. De ouders worden geacht te voorzien in zak- en kleedgeld. Voor jongeren van 18 t/m 20 jaar die niet in een inrichting verblijven, geldt een gelijke, lage norm, ongeacht of zij nog bij ouders wonen of zelfstandig. In het eerste geval voldoet de ouder al aan zijn onderhoudsplicht door de jongere bij zich te laten wonen. Aanvulling met toepassing van artikel 12 van de wet is dan niet aan de orde. Woont de jongere alleen dan is de toepasselijke norm niet toereikend. De jongere zal voor aanvulling bij zijn ouder(s) moeten aankloppen, alvorens hij een beroep op de bijzondere, aanvullende bijstand kan doen. Pas als is aangetoond dat de ouders onvoldoende draagkracht hebben of dat het van de jongere niet kan worden gevergd dat hij zijn onderhoudsrecht bij zijn ouder(s) afdwingt.

De ouders hebben in ieder geval onvoldoende draagkracht als zij zelf een inkomen op bijstandsniveau hebben. Hebben de ouders meer inkomsten dan moeten zij naar draagkracht bijdragen. Afhankelijk van de draagkracht kan er nog behoefte zijn aan aanvullende bijstand. Alvorens te beslissen op de aanvraag zal dit vast moeten staan.

 

Bij de situatie waarin van de jongere niet gevergd kan worden dat hij zijn onderhoudsrecht te gelde maakt, moet vooral worden gedacht aan de gevallen waarin de jongere zijn onderhoudsplichtige ouder(s) niet of nauwelijks kent, bijvoorbeeld door echtscheiding/verlating of vroege uithuisplaatsing. In die gevallen kan de door het college te verstrekken bijzondere bijstand worden verhaald op de onderhoudsplichtige ouder(s). Als ouders in het buitenland wonen is het niet vanzelfsprekend dat de jong-meerderjarige zijn onderhoudsrecht niet te gelde zou kunnen maken. Ingeval de ouders van de aanvrager in het buitenland wonen moet dan ook aannemelijk gemaakt worden dat dit niet het geval is. Veelal is dan ook geen verhaal op de ouder(s) mogelijk.

Artikel 24 – Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.


1

Met meerinkomen wordt verstaan het inkomen dat meer wordt ontvangen dan 120% van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld) met toeslagen, verlagingen en correcties.