Organisatie | Orionis Walcheren |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004 |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004 |
Geen
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Algemene wet bestuursrecht
Participatiewet
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | Geconsolideerde regeling | 07-05-2020 | DB nota 20 008 vergadering DB 7 mei 2020 besluitnummer d20200507-02 |
Besluit van Orionis Walcheren tot vaststelling van de Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004
Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren;
Gelet op de Algemene wet bestuursrecht; de bevoegdheidsbepalingen in de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
Overwegende dat het noodzakelijk is ter invulling van de beleidsruimte beleidsregels vast te stellen om kaders te stellen wat betreft de terugvordering van de verleende bijstand van het bedrijf of het zelfstandig beroep
Vanaf 1 januari 2020 wordt dit met de invoering van het “Besluit tot wijziging van het Bbz 2004” een bevoegdheid, met uitzonderingen van het terugvorderen van o.a. fraudevorderingen.
In de “Nota van toelichting” bij de artikelsgewijze toelichting, onderdeel O, wordt hierover vermeldt: “Volledigheidshalve wordt vermeld dat er geen terugvorderingsgronden zijn komen te vervallen. Zo behoudt het dagelijks bestuur op grond van artikel 58, eerste lid, van de
Participatiewet de verplichting tot terugvorderen van bijstand bij niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet of de plicht, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De artikelen 17, eerste lid, en 53a van de Participatiewet en artikel 38, tweede lid, van het Bbz 2004 verplichten de zelfstandige onder meer tot het tijdig overleggen van zijn administratie/jaarcijfers aan het dagelijks bestuur. Bij gebreke daarvan kan (en in het geval van fraude moet) de bijstand door het dagelijks bestuur worden teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, en tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet.”
Aparte beleidsregels voor terug- en invordering Bbz 2004
Als bestuur kun je ervoor kiezen om de “Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ” uit te breiden met het toevoegen van beleidsregels voor het Bbz 2004.
Vorderingen op grond van het Bbz 2004 hebben echter een ander karakter dan vorderingen op grond van de PW, IOAW en IOAZ. Zo is er bij het verlenen van bijstand op grond van de PW, IOAW en IOAZ reeds bij de toekenning vastgesteld dat er op dat moment te weinig middelen waren of dat er te weinig inkomen was om volgens de bestaande regelgeving in het levensonderhoud te voorzien. Bij het Bbz 2004 wordt de bijstand toegekend in de vorm van een geldlening, hetgeen een periodieke uitkering (algemene en bijzondere bijstand) en/of bedrijfskapitaal kan betreffen. De bijstand is gericht op het verwerven van inkomen in het eigen bedrijf. Op dat moment is namelijk nog niet bekend of er daadwerkelijk sprake zal zijn van inkomen en wat de hoogte hiervan zal zijn. De toekenning is immers gebaseerd op prognoses. Tevens kan er sprake zijn van vermogen, dat niet eerst te gelde hoeft te worden gemaakt, omdat het bijvoorbeeld voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Bij invordering van Bbz-vorderingen kan dit vermogen wel een rol gaan spelen. Het karakter van de Bbz-vorderingen en een overzichtelijk terugvorderingsbeleid zijn redenen om voor het Bbz 2004 aparte “Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004” op te stellen.
Bijstand of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels. Terugvordering van bijstand en bedrijfskapitaal verstrekt op grond van het Bbz 2004 vindt plaats op grond van artikel 58 PW en artikel 12 lid 2 sub c, artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 Bbz 2004.
Artikel 4. Ten onrechte verleende bijstand
De in artikel 4 lid 1 omschreven gevallen waarin bijstand wordt teruggevorderd komen overeen
met de gevallen die worden beschreven in artikel 58 lid 2 van de wet.
Artikel 5. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)
Het dagelijks bestuur stelt het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 opeisbaar en kan dit terugvorderen indien:
Het dagelijks bestuur kan het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terugvorderen indien:
De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.
Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente.
De meeste gronden tot terugvordering bedrijfskapitaal zijn geregeld in artikel 39 en de artikelen
41 tot en met 43 Bbz 2004. Indien de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn
rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, kan het geleende bedrag worden teruggevorderd.
Het aantal aanmaningen is gemeentelijk beleid.
Opeisbaar stellen indien de bijstand niet overeenkomstig bestemming is besteed, bij
faillissement en bij bedrijfsbeëindiging is geregeld in artikel 39 Bbz 2004.
Indien bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging
van de periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor
terugbetaling bedrijfskapitaal. Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan kan worden overgegaan tot terugvordering.
Artikel 6. Terugvordering van gezinsleden
Onverminderd het bepaalde onder artikel 4 en 5 van deze beleidsregels worden kosten van bijstand en bedrijfskapitaal, indien de bijstand aan een gezin of aan een gezin had moeten worden verleend, van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd.
Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichtingen bedoeld in artikel 17 van
de wet, of artikel 30c, tweede of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet
bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Bij fraude is deze terugvordering verplicht.
Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de
belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede of derde
lid, van de Wetstructuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is
nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon
met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening
De in dit artikel genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Artikel 7. Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het het dagelijks bestuur besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt dat sprake is van dringende redenen als terugvordering te ernstige gevolgen voor de betrokkene of de gezinssituatie heeft. Het moet
dan gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks van immateriële aard en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkene(n) tot onaanvaardbare sociale en/of financiële
consequenties leidt. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende(n) moet worden beoordeeld.
Artikel 8. Wijze van invordering Bbz-vorderingen nadat er teruggevorderd is
Bbz-vorderingen hebben een duidelijk ander karakter omdat de bijstand is verstrekt in de vorm van een (renteloze) geldlening ten behoeve van inkomstenverwerving in het eigen bedrijf en bedrijfskapitaal ten behoeve van de onderneming. Ook zijn er andere vermogensvrijstellingen welke bij het hebben van middelen ter inlossing van de schuld een rol kunnen spelen. Bij bedrijfskapitaal kunnen er bijvoorbeeld materiele activa zijn aangekocht.
Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 kan worden ingevorderd door het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.
Bij levensonderhoud dat terug betaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door het dagelijks bestuur vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is artikel 8 lid 3 sub a van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling (nog geen terugvordering) wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgavenin het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.
Het dagelijks bestuur beoordeelt of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Het dagelijks bestuur beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde isdat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (Awb art. 4:98 lid 1).
Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub b Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskapitaal onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt, is artikel 43 a tot en met d Bbz 2004 van toepassing.
Beoordeeld moet worden of artikel 43 Bbz 2004 van toepassing is. Dat is het geval als er bij de bedrijfsbeëindiging, naar het oordeel van het dagelijks bestuur, geen sprake is van verwijtbaar handelen door de belanghebbende. Is artikel 43 Bbz 2004 van toepassing (niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging) dan wordt een betaalverplichting vastgesteld na jaarlijkse
heronderzoeken conform de regels van artikel 43 lid 2 Bbz 2004. Bij het niet nakomen van de betaalverplichting wordt na twee aanmaningen de gerechtelijke incasso opgestart. Op schriftelijk verzoek van belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan.
Indien bij een niet verwijtbare liquidatie van het bedrijf of zelfstandig beroep de lening niet
geheel kan worden terugbetaald, wordt een eventueel resterende lening, voor zover deze
niet in de hypotheekvestiging op grond van artikel 43 lid 1 is betrokken, vanaf het moment van liquidatie renteloos.
Bij een verwijtbare bedrijfsbeëindiging is artikel 43 Bbz 2004 niet van toepassing1. Er is
bijvoorbeeld sprake van verwijtbaar handelen / een verwijtbare bedrijfsbeëindiging als het
bedrijf moet worden beëindigd door ernstige fouten of ernstige nalatigheid van de
zelfstandige. (Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verwijtbaar hoge privé-
onttrekkingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau). Ook
als er geen noodzaak voor beëindiging is, kan er sprake zijn van verwijtbaarheid.
Na terugvordering wordt de wettelijke rente toegepast op hoofdsom plus renteachterstand.
Indien niet in een keer wordt terugbetaald binnen 6 weken na de terugvordering wordt de gerechtelijke incasso opgestart.
Indien eerder een deel van het bedrijfskapitaal is teruggevorderd omdat een deel van de verstrekking niet overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39) wordt slechts voor een
deel artikel 43 toegepast. Voor het eerder teruggevorderde deel kan een betalingsregeling getroffen worden, inhouding op een eventuele uitkering plaatsvinden of de gerechtelijke
incasso opgestart worden wanneer niet meegewerkt wordt aan aflossing.
Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het dagelijks bestuur beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.
Bij de afweging of aan het behoud van de eigen woning kan worden meegewerkt speelt een rol of de woonkosten, gezien het inkomen van de betrokkene, niet te hoog zijn. Ook kunnen
de mogelijkheden van terugbetaling negatief worden beïnvloed indien een woon- en bedrijfspand alleen nog voor bewoning wordt gebruikt en deze bestemmingswijziging waardevermindering met zich meebrengt. Indien bij een niet verwijtbare liquidatie van het bedrijf of zelfstandig beroep de lening niet geheel kan worden terugbetaald, wordt een eventueel resterende lening, voor zover deze niet in de hypotheekvestiging op grond van artikel 43 lid 1 Bbz 2004 is betrokken, vanaf het moment van liquidatie renteloos. Het is gewenst dat de periode waarin de ex-zelfstandige, na liquidatie van het bedrijf of beroep, financieel nog wordt aangesproken, kan worden overzien. Deze periode wordt daartoe beperkt tot vijf jaar.
Als bij verkoop van de eigen woning indien artikel 43a t/m d Bbz 2004 wordt toegepast op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldleningen van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden, voor zover er geen sprake is van
verwijtbaar handelen door de belanghebbende. Van verwijtbaar handelen zou sprake
kunnen zijn bij een executoriale verkoop door de bank. Zo zal belanghebbende moeten aantonen wat de reden van deze verkoop is. Is belanghebbende verwijtbaar zijn aflossingsverplichtingen niet nagekomen? Of is er sprake van een andere schuldeiser? Mogelijk is de waarde van de woning aanzienlijk gedaald, waardoor er geen sprake van verwijtbaarheid zou kunnen zijn.
Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34 lid 2 onder d PW juncto artikel 50 PW bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.
Wanneer de woning wordt verkocht tegen een prijs die doelbewust beneden de geldende marktwaarde ligt, is er geen aanleiding om het bescheiden vermogen aan betrokkene toe te kennen en evenmin om het resterende bedrag van de lening kwijt te schelden.
Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.
Artikel 9. Afzien van invordering in verband met gering bedrag
Het dagelijks bestuur ziet af van (verdere) terugvordering, indien het nog terug te vorderen bedrag minder bedraagt dan € 200. Indien het dagelijks bestuur meerdere vorderingen heeft op de belanghebbende, dan geldt het minimumbedrag van € 200 voor het (rest)saldo van alle vorderingen tezamen.
Doelmatigheidsoverwegingen kunnen reden zijn om in het geheel niet tot terugvordering over
te gaan. Dit doet zich voor in de gevallen waarin het bedrag van ten onrechte verleende
bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger
zullen zijn dan de vordering. Het bedrag waaronder niet tot terugvordering wordt overgegaan
Artikel 10. Ambtshalve kwijtschelding bijstand
Ingeval artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.
Het dagelijks bestuur gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.
Als gedurende 5 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen
enkele aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt
te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een
persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge
kosten met zich mee zal brengen.
Voordat tot kwijtschelding kan worden overgegaan moet de afweging worden gemaakt of
de belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn
als op andere schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het vooruit zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting kan worden
Tevens moet deze afweging worden gemaakt wanneer in de toekomst verwacht wordt dat er vermogen te gelde kan worden gemaakt.
Indien er sprake is van een verwijtbare vordering kan de gemeente van de periode van 5 jaar afwijken en deze verlengen naar 10 jaar.
(Deze toelichting is tevens van toepassing bij artikel 11 van deze beleidsregels)
Artikel 11. Ambtshalve kwijtschelding bedrijfskapitaal
Bij toepassing van artikel 43 lid 2 Bbz 2004 kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen indien er sprake is van verplichtingen aan bijvoorbeeld andere schulden. Na voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan.
Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.
Het dagelijks bestuur gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.
Als gedurende 5 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen enkele aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt
te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een
persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.
Voordat tot kwijtschelding kan worden overgegaan moet de afweging worden gemaakt of
de belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het vooruit zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting kan worden voldaan.
Tevens moet deze afweging worden gemaakt wanneer in de toekomst verwacht wordt dat er vermogen te gelde kan worden gemaakt.
Indien er sprake is van een verwijtbare vordering kan de gemeente van de periode van 5 jaar afwijken en deze verlengen naar 10 jaar.
Artikel 12. Kwijtschelding bijstand in verband met een schuldregeling
In afwijking van artikel 4 van deze beleidsregels ziet het dagelijks bestuur op verzoek van belanghebbende geheel of gedeeltelijk van verdere invordering van bijstand en/of bedrijfskapitaal af, indien:
Artikel 13. Kwijtschelding rente
Artikel 21 lid 1 Bbz 2004 geeft aan dat de op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente wordt ambtshalve kwijtgescholden en reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm, tenzij in een boekjaar aan de zelfstandige ook algemene bijstand, bedoeld in artikel 10, is verleend. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.
Als er in het eerste en/of het twee boekjaar volgend op het jaar van aanvraag algemene bijstand is verstrekt, en blijkt dat het totale inkomen van belanghebbende in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kan het dagelijks bestuur besluiten om alsnog de verschuldigde rente of reeds betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen. De kwijtschelding of nabetaling kan niet meer bedragen dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar2. Kwijtschelding is niet mogelijk als het vermogen hoger is dan de grenzen genoemd in artikel 3 Bbz 2004.
In gevallen waarin strikte toepassing van deze beleidsregels tot onredelijk zwaarwegende
gevolgen voor de belanghebbende leidt, kan het dagelijks bestuur in afwijking van deze beleidsregels besluiten. Hieronder worden in ieder geval niet verstaan financiële
omstandigheden, aangezien de belanghebbende te allen tijde de bescherming van de
In voorkomende niet in deze beleidsregels beschreven situaties, neemt het college een besluit.
Het dagelijks bestuur probeert dan zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij hetgeen in deze beleidsregels is bepaald met inachtneming van de individuele situatie van de
Vastgesteld door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Orionis Walcheren in zijn openbare vergadering van 07-05-2020.
INLEIDING ………………………………………………………………………………………………. 2
ALGEMEEN ……………………………………………………………………………………………... 2
1. ALGEMENE BEPALINGEN ………………………………………………………………………. 3
Artikel 1. Begripsbepalingen ……………………………………………………………………… 3
2. TERUGVORDERING ……………………………………………………………………………… 3
Artikel 2. Algemeen …………………………………………………………………………………. 3
Artikel 3. Terugvordering …………………………………………………………………………… 3
Artikel 4. Ten onrechte verleende bijstand ………………………………………………….….... 3
Artikel 5. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht) …... 4
Artikel 6. Terugvordering van gezinsleden ………………………………………………………. 5
Artikel 7. Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen ……………….…… 5
3. INVORDERING ………..………………………………………………………………………….... 6
Artikel 8. Wijze van invordering Bbz-vorderingen nadat er teruggevorderd is ………………. 6
Artikel 9. Afzien van invordering in verband met gering bedrag ….…………………………… 9
4. KWIJTSCHELDING …….……………………………………………………………….…….…… 9
Artikel 10. Ambtshalve kwijtschelding bijstand ………………………………………………….. 9
Artikel 11. Ambtshalve kwijtschelding bedrijfskapitaal ….……………………………………… 10
Artikel 12. Kwijtschelding bijstand in verband met een schuldregeling ……………………… 11
Artikel 13. Kwijtschelding rente ……………………………………………………………….…… 11
Artikel 14. Hardheidsclausule …………………………………………………………………...… 12
Het dagelijks bestuur dient in deze beleidsregels richtlijnen op te nemen in welke gevallen er sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging en wanneer er al dan niet tot terugvordering wordt overgegaan. Als er niet (meteen) tot terugvordering wordt overgegaan dan moet vastgelegd worden hoe er met de aflossing en rente om gegaan wordt, zolang er nog niet is teruggevorderd.
Ten aanzien van deze alinea maken wij een voorbehoud. In de wetgeving (artikelsgewijze toelichting bij onderdeel E) wordt namelijk vermeld dat rentereductie alleen mogelijk is als het netto inkomen, in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm en er in dat boekjaar geen algemene bijstand wordt verleend. Desondanks zijn wij van mening dat er onduidelijkheden zitten in de wetgeving op dit punt en dat het wenselijk is om in het beleid toch de mogelijkheid tot rentereductie op te nemen als de jaarnorm hoger is dan het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar.