Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sittard-Geleen

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent uitvoeringsstrategieën en kwaliteitsborging met betrekking tot vergunningverlening, toezicht en handhaving

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSittard-Geleen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent uitvoeringsstrategieën en kwaliteitsborging met betrekking tot vergunningverlening, toezicht en handhaving
CiteertitelBeleidsplan VTH-taken deel 2 ‘Uitvoeringsstrategieën en kwaliteitsborging’ 2021
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp
Externe bijlageBijlage 1A Toetsingsprotocol

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-07-2021nieuwe regeling

22-06-2021

gmb-2021-214461

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent uitvoeringsstrategieën en kwaliteitsborging met betrekking tot vergunningverlening, toezicht en handhaving

1. Inleiding

 

Op grond van de Wet VTH (Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving) bestaat een gemeentelijke zorgplicht voor de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken in het omgevingsrecht.

 

In dat kader is in juni 2016 de Verordening Kwaliteit Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving omgevingsrecht gemeente Sittard-Geleen vastgesteld, en in december 2017 het (strategisch) beleidsplan VTH deel 1 “Prioriteiten en doelstellingen”.

Naast de VTH taken in het omgevingsrecht zijn hier ook de taken van de “overige vergunningen” aan toegevoegd (horeca, evenementen, kap, inrit etc.) om zo de VTH taken in totaliteit in dit beleid te borgen.

 

Dit beleidsplan VTH deel 2 “Uitvoeringsstrategieën en kwaliteitsborging” is het vervolg daarop en bevat de operationele uitvoeringsstrategieën bij de taakuitvoering en de wijze waarop de kwaliteit wordt geborgd.

 

Met de verordening en beide delen van het beleidsplan VTH wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen uit de Wet VTH en het Besluit omgevingsrecht. Het beleidsplan VTH (beide delen samen) vervangt tevens het “Beleid Handhaving Fysieke omgeving 2007”.

 

Nieuwe ontwikkelingen

Inmiddels zien we nieuwe ontwikkelingen op ons afkomen door de Omgevingswet (in werking per 1 juli 2022), digitalisering van de informatievoorziening over de leefomgeving en de Wet kwaliteitsborging voor bouwen. Dit zorgt voor nieuwe uitdagingen, samen met belangrijke ontwikkelingen voor de toekomst zoals klimaat en energievoorziening. Deze ontwikkelingen zijn nog volop in beweging, evenals de consequenties hiervan op onze VTH taken. We kiezen ervoor daar niet op te wachten en onze huidige strategieën (werkwijze) vast te leggen in dit beleidsplan, en dit als basis te laten dienen voor de verdere doorontwikkeling van de VTH taken. Daarmee voldoen we aan onze wettelijk taken. Tegelijkertijd kan op basis van de nieuwe ontwikkelingen toegewerkt worden naar een beleidsplan passend binnen de contouren van de nieuwe wet- en regelgeving voor de fysieke leefomgeving en de kwaliteit die daarop aansluit.

 

Ook op regionaal niveau vinden ontwikkelingen plaats. Alle gemeenten en de provincie Limburg die deelnemen in de RUD Z-Limburg zijn bezig met het opstellen van een uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid voor het basistakenpakket milieu1. Hiermee wordt geborgd dat voldaan wordt aan de huidige wettelijke vereisten die het Besluit Omgevingsrecht stelt aan de adequate organisatie van de regionaal belegde VTH-taken. Ook dit beleid zal in het licht van de ontwikkelingen rondom de fysieke leefomgeving t.z.t. hernieuwd geactualiseerd dienen te worden.

2. Uitvoeringsstrategieën

2.1 Inleiding

Wetten en regels worden niet voor niets gemaakt. Ze worden gesteld om belangen te beschermen, de samenleving te ordenen en om bepaalde beleidsdoelen te bereiken. Door wet- en regelgeving ontstaat rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.

 

Voor een aantal activiteiten geldt dat een vergunning is vereist vóórdat de activiteit is toegestaan. Door middel van het systeem van vergunningverlening worden globalere regels na een afweging van belangen geconcretiseerd. Vergunningen en eventueel daaraan verbonden voorschriften dienen dezelfde doelen als de overige wet- en regelgeving.

 

Het college van burgemeester en wethouders heeft een wettelijke taak in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het omgevingsrecht.

 

In deel 1 van het beleidsplan VTH is gekeken naar deze wettelijke taak en is een onderverdeling gemaakt in taakvelden. Per taakveld is een analyse gemaakt van de activiteiten met de grootste risico’s, op basis waarvan doelen zijn gesteld en prioriteiten zijn toegekend in de taakuitvoering.

Zo kan de (bestuurlijke) aandacht zich richten op de hoge risico’s en daarmee samenhangende hoge prioriteit (risico gestuurd).

 

In deel 2 van het beleidsplan VTH geven wij aan wat wij doen om de gestelde doelen te realiseren en de achterliggende belangen te beschermen, rekening houdend met de daaraan gegeven prioriteit. Wij hanteren hiervoor uitvoeringsstrategieën.

 

Preventiestrategie

De preventiestrategie is gericht op het voorkomen van overtredingen. Daarbij wordt uitgegaan van de bestaande kennis op het gebied van factoren die van invloed zijn op de naleving van regelgeving.2

Deze kennis is tevens verwerkt in de andere strategieën die de gemeente hanteert bij de uitvoering van haar taken.

 

Vergunningenstrategie

Bij het verlenen van een vergunning heeft de gemeente verschillende belangen te wegen binnen het bestaande kader van wet- en regelgeving. In de vergunningenstrategie wordt ingegaan op de handelwijze bij het verlenen van vergunningen en het beoordelen van meldingen.

 

Handhavingsstrategieën

Naleving van wet- en regelgeving wordt geborgd door handhaving. Dit gebeurt door het houden van toezicht en het daadwerkelijk optreden als regels worden overtreden. De wijze waarop wij dit doen, is beschreven in de toezichtstrategie en de sanctiestrategie. In uitzonderlijke situaties is het mogelijk om niet handhavend op te treden wanneer regels worden overtreden. In dat geval is sprake van gedogen. In de gedoogstrategie is beschreven hoe wij omgaan met de mogelijkheid om niet handhavend op te treden tegen het niet naleven van regels.

 

2.2 Preventiestrategie

2.2.1 Inleiding

Een aantal factoren is bepalend voor de opvolging van regelgeving. Naast communicatie en duidelijke regels speelt ook handhaving een rol. Handhaving van wet- en regelgeving bestaat uit preventief en reactief handelen. Preventief handelen kan daarbij worden onderscheiden in twee vormen, algemeen preventief en preventief door het houden van toezicht. Reactief handelen is het sanctioneren nadat een overtreding heeft plaatsgevonden. Sanctioneren heeft ook natuurlijk indirect ook een preventieve werking. Zo werken alle strategieën op elkaar in.

 

Bij de uitwerking van onze handhavingsstrategieën is gebruik gemaakt van de zogenoemde Tafel van Elf3. Dit is een hulpmiddel waarmee een beeld van de oorzaken van naleving of overtreding wordt verkregen en van de perceptie van de doelgroep van de handhaving. De Tafel van Elf is gebaseerd op gedragswetenschappelijk onderzoek.

2.2.2 Gedrag en beïnvloeding – de Tafel van Elf

De Tafel van Elf bestaat uit 11 dimensies die zijn onderverdeeld in twee categorieën. Te weten, vijf dimensies (1 t/m 5) van spontane naleving en zes handhavingsdimensies (6 t/m 11). Uitgangspunt is dat de twee groepen dimensies elk hun eigen uitwerking op de neiging tot naleving hebben, net als de afzonderlijke dimensies. Daarnaast beïnvloeden de dimensies elkaar, individueel en als groep.

De hoogte en de ernst van de verschillende soorten sancties zal niet op alle doelgroepen dezelfde impact hebben. De snelheid en zekerheid van sanctieoplegging kan die impact vergroten.

 

 

Dimensie 1: kennis van regels

De bekendheid met wet- en regelgeving bij de doelgroep en de duidelijkheid ervan.

Onbekendheid met de regels kan tot (onbewuste) overtreding leiden. Ook door onduidelijke of ingewikkelde wet- en regelgeving kunnen (per ongeluk) fouten met naleving worden gemaakt.

 

Dimensie 2: kosten en baten

De (im)materiële voor- en nadelen die uit het overtreden of naleven van de regel(s) volgen, uitgedrukt in tijd, geld en moeite.

Het gaat om alle financieel-economische en immateriële kosten en baten van (niet-)nalevingsgedrag. Deze kunnen worden uitgedrukt in tijd, geld en moeite en worden onderverdeeld in vier categorieën, te weten 1) kosten van naleving, 2) kosten van overtreding, 3) baten van naleving en 4) baten van overtreding.

 

Dimensie 3: mate van acceptatie

De mate waarin de doelgroep het beleid en de regelgeving van de overheid acceptabel vindt.

Acceptatie gaat zowel over de regels in het algemeen als over de consequenties van regels in een specifieke situatie.

 

Dimensie 4: gezagsgetrouwheid doelgroep

De mate waarin de doelgroep bereid is zich te conformeren aan het gezag van de overheid of aan eigen normen en waarden.

Bij overheidsgezag gaat het om het opvolgen van wat de overheid opdraagt en/of wat er in de wet staat. Hierbij gaat het om respect voor de overheid in het algemeen. Eigen normen en waarden, die bijvoorbeeld samenhangen met geloof of gewoonte, hebben ook gezag. Dit kan soms concurreren met het gezag van de overheid. In het algemeen geldt dat het gaat om de min of meer constante houding van de doelgroep tegenover de overheid.

 

Dimensie 5: niet-overheidscontrole (maatschappelijke controle)

De door de doelgroep ingeschatte kans op positieve of negatieve sanctionering van hun gedrag door anderen dan de overheid.

Niet-overheidscontrole kan bestaan uit informele controle door mensen uit de omgeving (sociale controle), maar ook uit formele controle door de doelgroep of beroepsgroep op leden (horizontaal toezicht).

 

Dimensie 6: meldingskans

De door de doelgroep ingeschatte kans dat een overtreding die is geconstateerd door anderen dan de overheid wordt gemeld aan overheidsinstanties.

Het gaat hierbij om de ingeschatte kans dan een overtreding zonder overheidscontrole toch aan het licht komt, bijvoorbeeld door tips, toeval en klachten.

 

Dimensie 7: controlekans

De door de doelgroep ingeschatte kans dat men door de overheid gecontroleerd wordt op het begaan van een overtreding.

De objectieve controlekans wordt bepaald door de controledichtheid. De subjectieve controlekans is de door de doelgroep ingeschatte kans gecontroleerd te worden. Dit hangt af van de bekendheid met het controlebeleid en de zichtbaarheid van de controles.

 

Dimensie 8: detectiekans

De door de doelgroep ingeschatte kans op constatering van de overtreding als de overheid controleert.

De overtreding zal bij de verschillende vormen van controle daadwerkelijk geconstateerd moeten worden. Een en ander zal afhangen van de soort overtreding die gepleegd is en de diepgang van de controles. In sommige gevallen is de overtreding gemakkelijk te constateren, maar is het moeilijk de overtreder op te sporen. Het gaat uiteindelijk dus om de doeltreffendheid van het controlemiddel.

 

Dimensie 9: selectiviteit

De ingeschatte kans op controle en detectie bij een overtreding door selectieve controle van bedrijven, personen, handelingen of gebieden.

Er is sprake van selectieve controle als overtreders vaker worden gecontroleerd dan “nalevers”. De dimensie selectiviteit gaat over de mate waarin controleurs hierin slagen. De selectie verhoogt de pakkans voor overtreders en kan worden gebaseerd op basis van risico- of misdaadanalyse.

 

Dimensie 10: sanctiekans

De door de doelgroep ingeschatte kans op een sanctie als na controle een overtreding is geconstateerd.

Sancties kunnen worden opgelegd. Dit gebeurt echter niet altijd. Dit hangt af van zaken als het sepotbeleid, de bewijsbaarheid van overtredingen en van gedoogbeleid. Dit zijn factoren die van belang zijn voor de door de doelgroep verwachte kans straf te krijgen voor bepaalde overtredingen.

 

Dimensie 11: sanctie-ernst

De hoogte en soort van de sanctie die aan de overtreding is gekoppeld en de bijkomende nadelen van sanctieoplegging.

2.2.3 Preventiestrategie in enge zin

De preventiestrategie heeft betrekking op ons algemeen preventief handelen en beantwoordt de vraag wat wij doen om de bewustwording bij inwoners, bedrijven en instellingen te vergroten. Doel daarvan is het creëren van betrokkenheid en draagvlak, zodat een grote(re) kans bestaat op naleving van wet- en regelgeving.

 

Communicatie

Het belangrijkste instrument dat wij hebben om bewustwording te vergroten is communicatie. Communicatie kent meerdere vormen en kan met verschillende doelen worden ingezet. Zo kan communicatie worden ingezet om voorlichting te geven, te informeren of om te waarschuwen, maar ook om informatie op te halen.

Via onze nieuwsbrief, de gemeentelijke website, de stadskrant (huis-aan-huisbladen) en folders/flyers wordt door de gemeente eenzijdig gecommuniceerd naar de inwoners, bedrijven en instellingen. Het doel hiervan is voorlichten, informeren en soms ook waarschuwen. Deze vorm van communicatie doet zich voornamelijk voor bij nieuwe of gewijzigde wet- of regelgeving en/of nieuw of gewijzigd beleid, (ontwerp) vergunningaanvragen dan wel bij op handen zijnde handhavingsacties.

Naast deze algemene, eenzijdige communicatie informeren wij inwoners uiteraard ook in individuele situaties. Inwoners kunnen vragen stellen via ons Klant Contact Center en via de website. Daarnaast kunnen inwonersdirect medewerkers in de teams benaderen. In het kader van dienstverlening adviseren en informeren wij. Ook voeren wij vooroverleggen in het kader van vergunningaanvragen.

 

Integrale beleidsvorming

Regels kunnen worden nageleefd als ze duidelijk zijn. Daarnaast is de kans op (spontane) naleving van regels groter als het doel van de regel duidelijk is en dit doel als redelijk wordt ervaren. Bij het opstellen van regels of het vormen van beleid is het dus van belang dat hier rekening mee wordt gehouden. Integrale beleidsvorming draagt hieraan bij, ook doordat gebruik wordt gemaakt van de kennis die bij de uitvoerende teams (zoals Vergunningen en Handhaving) aanwezig is.

Juist omdat regels een doel dienen, is het van belang dat ze worden nageleefd. Handhaving zorgt voor naleving, niet alleen in individuele gevallen, maar ook vanwege een algemeen preventieve werking. Dit betekent dat regels zo moeten zijn geformuleerd dat ze ook duidelijk en handhaafbaar zijn. Ook hier geldt dat integrale beleidsvorming bijdraagt aan de handhaafbaarheid van regels en daarmee aan de naleving van regels.

 

Flankerende maatregelen

Het treffen van flankerende maatregelen kan bijdragen aan het voorkomen van een overtreding. Een voorbeeld is een subsidieregeling. Met name in situaties waarin sprake is van nieuwe of gewijzigde wet- of regelgeving en/of nieuw of gewijzigd beleid, kan een flankerende maatregel aan de orde zijn om de “pijn” te verzachten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een situatie waarin mensen moeten investeren om aan nieuwe of gewijzigde regelgeving te voldoen. Of aan een subsidie in het geval dat in bepaalde situaties extra kosten gemaakt moeten worden als gevolg van regelgeving. Een ander voorbeeld van een flankerende maatregel is het treffen van voorzieningen door de gemeente als door nieuwe of gewijzigde regelgeving dan wel nieuw of gewijzigd beleid iets niet meer mag. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het treffen van parkeervoorzieningen of fietsenstallingsvoorzieningen, maar ook aan de inrichting van de openbare ruimte die het functioneel gebruik bevordert.

 

Participatie

De gemeente wil inwoners en andere belanghebbenden vroegtijdig betrekken bij de vorming van nieuw beleid en concrete uitvoeringsmaatregelen. Met die burgerparticipatie wordt inzicht verkregen in de problemen, oplossingen, wensen, ideeën en ervaringen van de inwoners. Dit inzicht leidt tot een adequaat en meer op de behoefte toegesneden beleid (project) en uitvoering. Door participatie krijgen inwoners meer directe invloed op de ontwikkeling en uitvoering van het gemeentelijk beleid. Het beleidsproces wordt daardoor transparanter en democratischer. Dit alles kan bijdragen aan een beter begrip, meer betrokkenheid en een breder draagvlak maar ook tot een beter imago van de gemeentelijke overheid. Participatie draagt op die manier bij aan het naleven van wet- en regelgeving.

2.2.4 Omgevingswet

Met de komst van de Omgevingswet krijgen integraal beleid, integraal werken en participatie een nog belangrijkere rol. Dit heeft niet alleen betekenis in het kader van de preventiestrategie, maar werkt ook door in de andere strategieën en de werkprocessen die daaraan verbonden zijn.

 

2.3 Vergunningenstrategie

2.3.1 Inleiding

In de uitvoeringsstrategie Vergunningen hanteren wij de volgende uitgangspunten:

  • Prioritering in de uitvoering zodat de formatie zo optimaal mogelijk wordt ingezet. Daarbij ook het benoemen van de keuzes.

  • Uniformering en transparantie door vast te leggen welke vormen van vergunningverlening er zijn en welke toetsingskaders daarbij gelden.

  • Transparantie zodat het kwaliteitsniveau van de diverse processen en werkzaamheden op niveau blijft. In ieder geval voldoen we ermee aan de wettelijke eisen en kwaliteitscriteria.

Team Vergunningen doet meer dan het in behandeling nemen van vergunningen en meldingen. Een initiatiefnemer wil iets en wil van ons weten wat kan. Wij bekijken dan met de initiatiefnemer wat mogelijk is, waarvoor wel of geen vergunning of melding vereist is. Blijkt een idee niet rechtstreeks te kunnen, dan bekijken wij in het kader van een conceptaanvraag (vooroverleg / schetsplan) wat de mogelijkheden zijn.

 

In het kader van de vergunningverlening zijn inwoners en bedrijven verantwoordelijk voor het indienen van goede en volledige aanvragen. Om inwoners en bedrijven hiertoe in staat te stellen adviseren en helpen wij hen daar waar nodig. De aanvraag vormt de basis voor de te verlenen vergunning. De gemeente volgt bij de taakuitvoering de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

2.3.2 Procedure

In deze paragraaf komt de procedure aan de orde. Voor omgevingsvergunningen en overige vergunningen (zoals horeca en evenementen) is deze op veel punten hetzelfde. Daar waar een procedure voor een bepaalde activiteit uitzonderingen kent, worden deze vermeldt.

 

  • »

    Informatievoorziening

Voor veel initiatiefnemers start hun plan niet met een formele aanvraag om vergunning. Zij informeren eerst wat de mogelijkheden zijn. Bijvoorbeeld: wat is vergunningsvrij? Wat kan worden afgedaan met een melding? Wat mag op grond van het bestemmingsplan? Welk beoordelingskader is er voor Horeca? Deze informatievoorziening is arbeidsintensief en vertaalt zich niet altijd in formele aanvragen. Zorgen dat de vraagsteller de goede antwoorden krijgt, kost tijd maar voorziet wel in een behoefte. Door goede faciliterende dienstverlening voorzien wij inwoners, ondernemers en instellingen van informatie bijvoorbeeld op het gebied van bestemmingsplannen, aanvragen en verleende vergunningen. Bovendien bevordert het de kwaliteit van ingediende aanvragen, waardoor vergunningprocedures kunnen worden verkort.

 

Punt van aandacht is dat aannemers, architecten, makelaars, evenementorganisatoren, aspirant-horecaondernemers vaak niet voldoende op de hoogte zijn van de geldende regels. Initiatiefnemers voorzien van informatie over geldende wet- en regelgeving/gemeentelijke beleid is een belangrijke taak en maakt deel uit van een faciliterende dienstverlenende organisatie en verkort procedures. Ook op dit vlak dienen prioriteiten te worden gesteld en dient formatie te zijn.

 

Dit geldt ook als het gaat om de beoordeling van een initiatief dat in strijd is met het bestemmingsplan, maar mogelijk wel past binnen het geldende gemeentelijke beleid. Uitgaande van onze missie wordt elk initiatief beoordeeld op mogelijkheden. Hiertoe kan de initiatiefnemer een conceptaanvraag (schetsplan) indienen (zie hieronder).

 

  • »  

    Vooroverleg

De gemeente biedt mogelijkheid tot vooroverleg. Ook hier weer vanuit de gedachte dat wij denken in mogelijkheden en niet in beperkingen. Uiteraard binnen de geldende wettelijke en beleidskaders. Wij doen dit om te bevorderen dat aanvragen op zodanige wijze worden ingediend dat afgifte van een vergunning mogelijk is. Dit kan op verzoek van de initiatiefnemer, maar ook op initiatief van de gemeente. Het vooroverleg is arbeidsintensief en heeft tot doel om het formele vergunningenproces zo effectief en efficiënt mogelijk te laten verlopen. Daarnaast worden zo onnodig werk en onnodige kosten voor de initiatiefnemer voorkomen.

 

Schetsplan (concept aanvraag) voorafgaande aan omgevingsvergunning

Het schetsplan is een laagdrempelige manier voor een initiatiefnemer om concreter inzicht te krijgen in de kans dat aan zijn plan kan worden meegewerkt. Dit plan bestaat uit een aanvraagformulier, een tekening en een toelichting op hoofdlijnen in te dienen door de aanvrager. Een schetsplan wordt ingediend als sprake is van strijd met het bestemmingsplan of dat de initiatiefnemer zekerheid wil hebben over de haalbaarheid van het plan in het kader van de ruimtelijke kwaliteit. Een schetsplan kan worden ingediend, indien het gaat om een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning vereist is.

Het schetsplan wordt besproken in het “intake overleg (1)”. Bij dit overleg zijn aanwezig de stedenbouwkundige, vergunningverlener en de jurist. Deze toetsen de heldere beleidskaders in het intake overleg en adviseren over eenvoudige gevallen van strijdig gebruik.

 

Betreft het een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan dan toetst de vergunningverlener aan de geldende voorwaarden, voor zover in het betreffende bestemmingsplan opgenomen. Indien wordt voldaan, dan stelt de vergunningverlener de initiatiefnemer hiervan per brief/mail in kennis en kan de omgevingsvergunning worden aangevraagd.

 

Plannen waarbij buitenplans afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk is, worden besproken. Plannen waarop de zogeheten ‘kruimelgevallenregeling’ van toepassing is, worden direct afgehandeld in Intake 1. Op basis van vijf vragen, voor zover relevant, wordt bepaald of aan het initiatief kan worden meegewerkt. Zie hiervoor paragraaf 2.3.3 onder H. Soms is het nodig om ook andere expertise in te schakelen, bv. de verkeerskundige.

 

In Intake 2 worden de plannen behandeld:

  • -

    waarvoor de uitgebreide procedure moet worden doorlopen, en;

  • -

    waarop de kruimelgevallenregeling van toepassing is, maar het beleid nog niet uitgewerkt.

Intake 2 is eveneens een ambtelijke werkgroep waarin de relevante gemeentelijke vakspecialisten het plan beoordelen en/of er worden digitale adviezen ingewonnen . De samenstelling kan per plan verschillen, omdat dat per plan de aan de orde zijnde onderwerpen kunnen verschillen.

Ik het kader van de doorontwikkeling worden processen steeds meer gedigitaliseerd en geoptimaliseerd.

 

Legalisatieonderzoeken team handhaving

Het kan zijn dat inwoners niet op de hoogte zijn van de geldende regelgeving en zonder vergunning zaken bouwen, in gebruik nemen of aanleggen. Achteraf kan dan blijken dat er toch een omgevingsvergunning nodig was. Team handhaving kan dit eigenstandig of naar aanleiding van een melding van een derde constateren. Om te bekijken of de illegale situatie moet worden beëindigd, moet worden onderzocht of er zicht is op legalisatie. Daartoe laat team handhaving door team vergunningen een legalisatieonderzoek doen. Die kan uiteindelijk leiden tot een vergunningaanvraag.

 

Vooroverleg/intake overige vergunningen horeca en evenementen

Zoals in deel 1 is aangegeven is het doel van onze activiteit horeca het beschermen van de leefomgeving door te bevorderen dat horecagelegenheden aan de wettelijke eisen voldoen en het voorkomen van inmenging van criminaliteit. Om die reden voeren wij vooroverleg met initiatiefnemers. Dit gebeurt vaak in samenwerking met het Ondernemerscontact. In zover is dit gelijk aan het onderdeel schetsplan voor omgevingsvergunningen. Daarnaast willen wij vooraf inzichtelijk krijgen of de initiatiefnemer ook aan de andere voorwaarden kan voldoen, voor dat een formele aanvraag wordt ingediend. Denk daarbij onder andere het bestemmingsplan en milieuregels of inzicht in financiering.

Ook voor evenementen voeren wij vooroverleg zodat wij de aanvragers in een vroeg stadium kunnen adviseren en faciliteren (verder uitgewerkt in het “evenementenvergunningenbeleid”).

 

  • »

    Werkproces vergunning en melding

Het hoofdproces voor het behandelen van vergunningaanvragen en het beoordelen van meldingen. Het behandelen van aanvragen en meldingen wordt gedaan door de vergunningverlener. De vergunningverlener heeft de volgende rollen bij het beoordelen van de aanvraag:

  • 1.

    delen van de aanvraag beoordelen;

  • 2.

    de regisseursrol: interne en externe adviseurs om advies vragen over specifieke onderdelen van de aanvraag. In dat kader moet de vergunningverlener termijnen bewaken, checken of de adviezen adequaat zijn en zorgen dat de diverse adviezen tot één geheel worden gevormd. Dat wil zeggen geen innerlijke tegenspraak en te begrijpen voor de aanvrager. In het kader van bijna elke aanvraag (zowel omgevingsvergunning als overige vergunningen) zijn meerdere adviezen noodzakelijk;

  • 3.

    de vergunningverlener is van het begin tot het einde verantwoordelijk voor de afhandeling van een aanvraag en fungeert als contactpersoon voor de aanvrager. Een samenvatting van het werkproces is als volgt:

    • inboeken, registreren en digitaliseren van de aanvraag in het workflow systeem;

    • sturen ontvangstbevestiging door de vergunningverlener;

    • specifiek voor de omgevingsvergunning bepaalt de vergunningverlener:

      • o

        Bevoegd gezag;

      • o

        Uitgebreide of reguliere procedure;

      • o

        Meervoudige of enkelvoudige aanvraag;

      • o

        Controle van de ingediende gegevens;

      • o

        Publiceren aanvragen en (concept)beschikkingen;

      • o

        Overzicht bewaken over lopende procedures en de voortgang.

    • de vergunningverlener is verantwoordelijk voor het afhandelen van de aanvraag:

      • o

        Toets volledigheid en ontvankelijkheid;

      • o

        (Vak)inhoudelijke en integrale toets aan alle relevante beoordelingskaders;

      • o

        Uitzetten bij interne- en externe adviseurs;

      • o

        Bewaken van de termijn;

      • o

        Aanspreekpunt voor de aanvrager en informeren aanvrager;

      • o

        Aanspreekpunt voor belanghebbenden

      • o

        Opstellen (concept)beschikking;

      • o

        Registratie in het workflow systeem (behandelstappen en documenten).

    • archiveren beschikkingen.

    • mogelijk bezwaar, beroep en hoger beroep, eventueel gecombineerd met een voorlopige voorziening.

Interne en externe advisering

De vergunningverlener beoordeelt aan de hand van (deel)werkprocessen (per activiteit) (zie bijlage 2) welke interne en externe adviseurs de aanvraag moeten toetsen. In het gedigitaliseerde werkproces zijn ook de contactmomenten met externe en interne adviseurs benoemd. Afhankelijk van de aangevraagde activiteit vindt samenwerking plaats met diverse interne en externe adviseurs. Het gaat dan onder meer om de volgende disciplines:

  • Intern:

    • o

      Economische ontwikkeling: bedrijven(terreinen), detailhandel, horeca;

    • o

      Ruimtelijke Ontwikkeling: archeologie, externe veiligheid, monumenten, stedenbouw, wonen;

    • o

      OOV, veiligheid;

    • o

      RPB, verkeer, bomen, inritten;

    • o

      Handhaving;

    • o

      Etc.

  • Extern:

    • o

      Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK);

    • o

      Brandweer;

    • o

      Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE);

    • o

      Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg (RUDZL): voert voor het Team Vergunningen alle milieutaken uit, inclusief vergunningverlening/meldingen;

    • o

      Politie;

    • o

      Regionaal Informatie en Expertisecentrum (RIEC/Bibob);

    • o

      GHOR;

    • o

      Veiligheidsregio;

    • o

      Etc.

In paragraaf 2.3.3. (beoordelingskader) wordt bij de relevante activiteiten aandacht besteed aan de inhoudelijke rol van de adviseur.

 

In samenspraak met onze interne en externe adviseurs zal in de kader van de doorontwikkeling van het VTH-beleid inzichtelijk worden gemaakt welke prioriteiten en protocollen door hen worden gehanteerd (bijv. risicomatrix milieutaken RUD).

 

  • »  

    Workflow systeem

De gemeente maakt gebruik van een workflow systeem, waarbij de processtappen worden doorlopen en wordt aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen (en op sommige gebieden gedetailleerder). Correspondentie, beschikkingen, adviezen en vergunningvoorschriften zijn gestandaardiseerd.

 

Alle aanvragen worden in het workflow systeem behandeld. De verwerking van aanvragen en de correspondentie met de aanvrager vindt vanaf 1-1-2018 volledig digitaal plaats. In samenwerking met de provincie Limburg, Limburgse gemeenten, Limburgse Veiligheidsregio’s en de Regionale Uitvoeringsdiensten is vanwege de ontwikkelingen in het kader van de Omgevingswet de invoering van een nieuw digitaal workflow systeem (VTH-pakket) in volle voorbereiding. Op deze manier ontstaat een gemeenschappelijke informatievoorziening waarmee VTH taken efficiënter en effectiever kunnen worden uitgevoerd.

 

 

De meeste aanvragen voor omgevingsvergunning komen binnen via de landelijke voorziening, zijnde het OLO (Omgevingsloket online) en evenementenaanvragen via de EvenementAssistent (digitale regionale aanvraagtool). Na ontvangst van een aanvraag worden deze als zaak opgenomen in het workflow systeem. Iedere aanvraag krijgt een uniek zaaknummer. Een aanvraag wordt toebedeeld aan een vergunningverlener. De toekenning vindt plaats op basis van gebiedsindeling, werkvoorraad en complexiteit.

 

  • »  

    Ontvankelijkheidstoets

De ontvankelijkheidstoets is de eerste toets die wordt gedaan. Hierbij wordt beoordeeld of de aanvraag voldoet aan de wettelijke (indienings)vereisten, zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit en de Regeling Omgevingsrecht (Bor), APV etc. Voor toetsing van de ontvankelijkheid wordt gebruik gemaakt van deelwerkproces per Wabo-activiteit (zie bijlage 2). Ten aanzien van de indieningsvereisten hanteren wij het uitgangspunt dat wij alleen zaken opvragen die nodig zijn voor een goede toetsing en waar we zelf nog niet over beschikken.

 

De aanvrager of diens gemachtigde ontvangt een brief waarin de ontvangst van zijn aanvraag wordt bevestigd en waarin is opgenomen de toe te passen procedure. Daarnaast wordt getoetst of de aanvraag ontvankelijk is. Is de aanvraag niet volledig, dan volgt hierop een tweede brief, met een opsomming van de ontbrekende stukken en een aanvultermijn (vaak wordt dit ook samengevoegd tot 1 brief). Gedurende de termijn om de aanvraag aan te vullen, wordt de termijn om op de aanvraag te beslissen opgeschort.

In de fase van de ontvangst van de aanvraag vindt ook de wettelijk verplichte bekendmaking (publicatie) plaats van de ontvangst van de aanvraag. De bekendmaking gebeurt op www.sittard-geleen.nl, via de e-mailbekendmakingen.

Hoewel de publicatie van de ontvangst van een aanvraag voor een uitgebreide procedure niet verplicht is, publiceren wij de ontvangst hiervan uit oogpunt van klantvriendelijkheid en transparantie.

 

Wanneer de aanvraag niet voldoet aan de indieningsvereisten dan zal een termijn worden gegeven de aanvraag aan te vullen. Die termijn wordt meestal gesteld op 8 weken. In bijzondere situaties kan een langere of kortere termijn worden gesteld. In deze fase wordt - voor zover op dat moment mogelijk - beoordeeld volgens welke procedure de aanvraag wordt behandeld; de reguliere of de uitgebreide procedure. Als de aanvraag volledig is wordt deze inhoudelijk getoetst (zie hieronder).

 

Wordt de aanvraag niet of niet volledig binnen de termijn aangevuld dat zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen. Dit besluit wordt genomen binnen 4 weken nadat de aanvulling is ontvangen of de termijn daarvoor ongebruikt is verstreken. De behandeling van de aanvraag wordt hiermee afgesloten. Wel kan bezwaar worden gemaakt.

 

  • »  

    Planaanpassing

Wanneer een vergunningaanvraag in strijd is met de geldende juridische regeling zal gelegenheid worden gegeven het plan aan te passen. Dit is uiteraard alleen aan de orde als daartoe een reële mogelijkheid bestaat. Blijkt aanpassing niet mogelijk dan wordt de vergunning geweigerd.

De termijn die wordt gegeven voor aanpassing van het plan zal afhankelijk zijn van de termijn die resteert om op de aanvraag te beslissen.

 

  • »  

    Besluitvorming reguliere procedure

De termijn om op een aanvraag te beslissen is 8 weken bij de reguliere procedure (niet meegerekend de termijn waarin de behandeling is opgeschort). De termijn kan eenmalig met 6 weken worden verlengd. Hiervan wordt gebruik gemaakt als door omstandigheden niet tijdig een besluit kan worden genomen. Bijv. indien de mogelijkheid van planaanpassing wordt geboden. De verlening van de beslistermijn wordt bekendgemaakt op dezelfde wijze als de ontvangst van de aanvraag bekend wordt gemaakt. De Coördinator vergunningen heeft het mandaat om een besluit te nemen over reguliere aanvragen. Bij afwijkingen ligt dit mandaat bij de Teammanager vergunningen.

Wordt niet tijdig beslist op een aanvraag, dan is de vergunning van rechtswege verleend. Dat is geen wenselijk situatie en daarom is termijnbewaking van groot belang.

 

Wanneer het aangevraagde plan vergunbaar is, wordt een omgevingsvergunning digitaal verleend tenzij digitale communicatie met de aanvrager niet mogelijk is. De bij de omgevingsvergunning horende bijlagen worden dan ook digitaal verstuurd. Als dit niet per e-mail mogelijk is (vanwege de omvang van de bestanden) zal dit met DocSend gebeuren. Een verleende omgevingsvergunning zal ook worden bekendgemaakt op dezelfde wijze als de ontvangst van de aanvraag bekend wordt gemaakt.

Tegen elk besluit kan bezwaar worden gemaakt door belanghebbenden bij het college van burgemeester en wethouders. Het bezwaar moet worden ingediend binnen zes weken na bekendmaking van het besluit.

 

Een aanvraag die niet vergunbaar is, wordt afgewezen, het zogeheten weigeringsbesluit. De aanvrager of zijn gemachtigde ontvangt per mail vanuit ons workflow systeem het weigeringsbesluit digitaal, tenzij digitale communicatie met de aanvrager niet mogelijk is.

 

Ten behoeve van het archief dient van het besluit een papieren exemplaar te worden opgemaakt.

 

  • »  

    Besluitvorming uitgebreide procedure

De uitgebreide procedure wordt doorlopen als de omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit genoemd in artikel 3.10 Wabo (bv. wijziging rijksmonument). In die gevallen wordt de beschikking voorbereid volgens de procedure van afdeling 3.4 Awb. De termijn waarbinnen moet worden beslist is geen fatale termijn, maar een termijn van orde. Deze termijn is 6 maanden na ontvangst van de aanvraag. Er kan geen vergunning van rechtswege ontstaan. Betreft het een plan waarvoor van het bestemmingsplan moet worden afgeweken, dan moet in sommige gevallen de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen worden gevraagd.

 

De Teammanager vergunningen heeft het mandaat om een besluit te nemen over deze aanvragen. Alleen bij bepaalde ruimtelijke besluiten nemen Burgemeester en Wethouders zelf het besluit.

 

Het ontwerpbesluit en bijbehorende stukken worden gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Bekendmaking van de ter inzage legging gebeurt op www.overheid.nl. Betreft het een ontwerpbesluit afwijking bestemmingsplan, dan wordt het ontwerpbesluit en de bijlagen tevens geplaatst op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende die termijn kan eenieder een zienswijze indienen. Worden er zienswijzen ingediend dan worden die zienswijzen beoordeeld en zal het plan opnieuw voor besluitvorming worden voorgelegd aan het college.

 

Wanneer het aangevraagde plan vergunbaar is wordt een omgevingsvergunning verleend. Het besluit wordt bekendgemaakt op dezelfde wijze als het ontwerpbesluit bekend wordt gemaakt. Tevens wordt dit digitaal bekend gemaakt aan aanvrager en de gemachtigde van aanvrager (als die er is) met een e-mail vanuit ons workflow systeem, tenzij digitale communicatie met de aanvrager niet mogelijk is. De vergunning en bijlagen worden gedurende 6 weken ter inzage gelegd.

Betreft het een besluit afwijking bestemmingsplan, dan is dit in te zien op www.ruimtelijkeplannen.nl.

 

Een aanvraag die niet kan worden vergund, wordt afgewezen, het zogeheten weigeringsbesluit. Dit wordt aan de aanvrager of zijn gemachtigde per mail vanuit ons workflow systeem digitaal toegestuurd, tenzij digitale communicatie met de aanvrager niet mogelijk is.

 

Tegen het besluit kan door belanghebbenden beroep worden ingediend bij de rechtbank Limburg. Het beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de start van de ter inzage legging van het besluit.

 

  • »  

    Voorschriften

De regisseur bepaalt op basis van de aanvraag en geldende (deel)werkprocessen (zie bijlage 2) prioriteiten en adviezen welke algemene voorschriften en eventuele maatwerkvoorschriften aan de vergunning worden verbonden. De grondslag voor de betreffende voorschriften ligt in de juridische regeling op basis waarvan de betreffende vergunningplicht geldt. Dit is uitgewerkt in paragraaf 2.3.3. en 2.3.4.

 

  • »

    Actief beleid intrekken onbenutte omgevingsvergunningen

Team handhaving draagt zorg voor het intrekken van onbenutte omgevingsvergunningen.

2.3.3 Beoordelingskader Omgevingsvergunning

In deze paragraaf wordt het gedeelte van de vergunningenstrategie beschreven voor het inhoudelijk beoordelen van de activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van de Wabo vereist is. Het gaat dan om de activiteiten en de daarbinnen bepaalde prioriteiten, zoals opgenomen in deel 1 ‘strategische keuzes en prioriteiten’. De activiteiten vinden hun inhoudelijke grondslag in de diverse wetten en AMvB’s en hun procedurele grondslag in de Wabo. De gestelde prioriteiten vloeien voort uit de door gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders gemaakte keuzes zoals opgenomen in het betreffende beleid.

 

De activiteiten zijn hieronder verder uitgewerkt:

  • A.

    Bodem en bouwstoffen.

  • B.

    Bouwen.

  • C.

    Brandveiligheid.

  • D.

    Cultuurhistorisch erfgoed.

  • E.

    Milieu.

  • F.

    Ruimtelijke kwaliteit.

  • G.

    Slopen en asbestverwijdering.

  • H.

    Strijdig gebruik.

Met uitzondering van A en C zijn voor elk van deze activiteiten werkdeelprocessen uitgewerkt. Deze deelwerkprocessen zijn opgenomen in bijlage 2.

 

Activiteiten die gekoppeld zijn aan een programma (bv. Binnenstedelijke ontwikkeling4) krijgen een hoge prioriteit in afhandeling.

 

A.Bodem en bouwstoffen

Team handhaving en de RUD dragen zorg voor uitvoering van deze activiteit.

 

B.Bouwen

Inzake deze activiteit is ons doel:

realisatie en gebruik van veilige, gezonde, en leefbare bouwwerken die constructief veilig zijn.

 

Dit doen wij door uitvoering te geven aan onze wettelijke zorgtaken, bestaande uit de inhoudelijke beoordeling van een aanvraag op basis van minimaal het Bouwbesluit 2012, de Bouwverordening, het bestemmingsplan (zie activiteit strijdig gebruik) en de redelijke eisen van welstand (zie activiteit ruimtelijke kwaliteit).

 

Daarnaast kunnen er tegelijk ook andere bouw gerelateerde activiteiten en toetsingskaders aan de orde zijn: archeologie en monumenten (zie cultuurhistorisch erfgoed), flora en fauna (zie hieronder) milieu (zie hieronder), ruimtelijke kwaliteit (zie hieronder) en sloop (zie hieronder).

 

Voor de activiteit bouw geldt dat de gemeentelijke toets (de zogenaamde preventieve toets) gekarakteriseerd wordt als een ‘aannemelijkheidstoets’: een vergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend als voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de technische voorschriften. Hiermee stelt de wetgever duidelijk dat de gemeente bij het toetsen van de bouwaanvraag niet de verantwoordelijkheid overneemt van de vergunninghouder of de bouwpartij.

 

De toetsingsstrategie voor (bouw)aanvragen heeft tot doel te komen tot een uniforme en transparante manier van toetsen door hiervoor een kwaliteitsniveau vast te leggen. Ongeacht de behandelend medewerker vindt hierdoor een eenduidige toetsing plaats. Tevens wordt aan de hand van de toetsingsstrategie gekomen tot een zo efficiënt en effectief mogelijke inzet van de beschikbare middelen. De omgevingsanalyse uit het beleidsplan deel 1 vormt de basis voor de toetsingsstrategie.

 

Toets bestemmingsplan

Het bouwplan wordt altijd volledig aan het geldende bestemmingsplan getoetst. Blijkt dat er sprake is van strijdig gebruik, dan wordt bekeken of afwijken van het bestemmingsplan past binnen het geldende beleid. Zie verder onder de activiteit strijdig gebruik.

 

Bouwtechnische toetsing

De wetgever heeft de technische voorschriften in het Bouwbesluit niet naar zwaarte gedifferentieerd. Het is praktisch onmogelijk om alle geldende voorschriften even uitputtend te toetsen. Hiervoor ontbreken de (financiële) middelen en capaciteit. Bovendien vraagt niet elk bouwwerk om deze toetsing. Voor de technische toetsing van aanvragen voor de omgevingsvergunning bouwen is het daarom noodzakelijk tot een lokaal beleidskader te komen waarin de gemeente aannemelijk maakt of aan de regelgeving wordt voldaan.

 

Gelet op de mogelijke risico’s en de kans daarop, ligt het zwaartepunt van op het beoordelen van bouwwerken in de Gevolgklasse 2. Het gaat dan om bouwwerken die door groepen personen worden gebruikt zoals bibliotheken, gemeentehuizen, onderwijsgebouwen en meergezinswoningen tot 70 meter hoog

 

Voor de toetsing aan het Bouwbesluit van iedere aanvraag met een bouwactiviteit maakt de gemeente gebruik van een toetsmatrix. Deze werkt met vier niveaus van toetsing. Per type bouwwerk is afhankelijk van het risico bepaald op welk niveau ieder van de aspecten getoetst wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van toetsniveaus.

 

Deze toetsniveaus beschrijven de diepgang die de beoordeling van bouwplannen aan de verschillende thema’s van het Bouwbesluit moet hebben. Bij de keuze en omschrijving van de toetsniveaus is aangesloten bij de definities zoals die in het landelijk project Collectieve Kwaliteitsnorming Bouwvergunningen (CKB) zijn omschreven. Doelstelling daarbij is om de toetsingskwaliteit van aanvragen te waarborgen. Onder toetsingskwaliteit wordt verstaan: het afspreken van een minimaal toetsniveau waaraan wordt getoetst en waardoor inzicht wordt verschaft in hetgeen is getoetst. Het hierbij afgesproken collectieve minimum toetsniveau wordt gezien als een verantwoord niveau van toetsing.

 

Er zijn vier toetsniveaus waarbij de diepgang van de controle oploopt van niveau 1 naar niveau 4: uitgangspunten (sneltoets), globaal (visueel), gemiddeld (representatief) en grondig (integraal). Er is voor gekozen om de toetsniveaus algemeen te beschrijven en niet voor elk individueel voorschrift van het Bouwbesluit te definiëren wat onder het toetsniveau moet worden verstaan. Door middel van werkafspraken en gestandaardiseerde werkprocessen wordt bevorderd dat de hantering van de toetsniveaus door de verschillende bouwplantoetsers op uniforme wijze wordt toegepast.

 

 

De bovenstaande matrix is de basisopzet voor het toetsingsprotocol. Door opname in deze uitvoeringsstrategie leggen wij deze beleidsmatig vast. Het toetsingsprotocol is opgenomen in bijlage 1A (Horizontaal, in de rijen, zijn de typen bouwwerken terug te vinden. Verticaal, in de kolommen, zijn de thema’s/aspecten van het Bouwbesluit aangegeven). Alhoewel bepaalde processen met dit toetsingsniveau worden geüniformeerd, kunnen specifieke (doorgaans risicovolle) bouwwerken om intensievere toetsing en toezicht vragen. Verder zullen bouwwerken (monumenten uitgezonderd) die naar aard en omvang gelijk zijn aan bouwwerken als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II, niet worden getoetst aan het Bouwbesluit. Dit type bouwwerk wordt in het kader van het Bouwbesluit namelijk als niet risicovol beschouwd.

 

Uitgaande van de praktijk in veel gemeenten is geschat dat een 100%-toets circa tien keer zoveel tijd vergt. Dit past niet meer binnen een verantwoorde bedrijfsvoering. Daarom dienen keuzes gemaakt worden in de toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Deze keuzes zijn gebaseerd op de risicoanalyse in het beleidsplan en zijn vastgelegd in het toetsingsprotocol.

 

Toetsing bouwverordening

Een omgevingsvergunning wordt geweigerd als niet aannemelijk is dat aan de regels van de geldende bouwverordening wordt voldaan. De bouwverordening bevat nog slechts een gering aantal regels. De belangrijkste onderwerpen uit de bouwverordening die worden getoetst zijn parkeren (voor zover niet geregeld in het bestemmingsplan)5 en de bodem. Deze worden, indien van toepassing, volledig getoetst.

 

Toetsen Flora en fauna

Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning de activiteit handelen in een natuurbeschermingsgebied bevat, of de activiteit kan nadelige gevolgen veroorzaken voor de aanwezige flora en fauna, dan wordt door de gemeente een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) in het kader van de Wabo aangevraagd bij respectievelijk de provincie en de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T).

 

De inhoudelijke toetsing ten aanzien van natuurbescherming en/of flora en fauna vindt plaats door deze overheden. We nemen de resultaten van deze toetsing (verklaring van geen bedenkingen) over in onze beschikking.

 

C.Brandveiligheid

Inzake deze activiteit is ons doel:

Gebruik van gebouwen die voldoen aan de eisen van brandveiligheid waar met name veel bezoekersaanwezig zijn, niet zelfredzame personen verblijven of mensen overnachten.

 

Het kan zowel gaan om een melding als om een vergunning. Voor beiden vragen wij het technische en inhoudelijke advies aan de Brandweer Zuid-Limburg.

 

D.Cultuurhistorisch erfgoed

Inzake deze activiteit is ons doel:

Beschermen van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

 

In de gemeentelijke applicatie GeoWeb zijn alle rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stads-/dorpsgezicht opgenomen. Daarnaast zijn de betreffende bestemmingsplannen de te beschermen cultuurhistorische waarden, waaronder de archeologische verwachtingswaarden, opgenomen.

 

Als het gaat om een bouwplan dat ziet op een bestaand bouwwerk met de status van rijks- of gemeentelijk monument, dan is dit veelal vergunningplichtig. In dat geval zal de aanvraag behandeld moeten worden met de uitgebreide procedure. Zie het betreffende deelwerkproces.

 

Bij de toetsing van aanvragen voor een vergunning voor monumenten wordt aangesloten bij de toetsingsstrategie voor omgevingsvergunningen activiteit bouwen. Immers, voor vrijwel alle veranderingen aan een monument is ook een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist.

 

De omgevingsvergunning voor monumenten (wijziging) vergt bijzondere aandacht om te voorkomen dat onomkeerbare schade wordt toegebracht aan gemeentelijk cultuurhistorisch erfgoed. De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) brengt advies uit over de aanvraag. Gaat het om zeer zwaarwegende ingrepen aan rijks(archeologische)monumenten en van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten, dan dient tevens advies te worden gevraagd aan de Rijksdienst voor Cultuurhistorisch Erfgoed (RCE).

 

Wanneer werkzaamheden in de bodem worden uitgevoerd en deze een archeologisch monument of archeologische waarden bevat/kan bevatten, is hiervoor een vergunning vereist. Advies hierover wordt ingewonnen bij de eigen gemeentelijke archeoloog.

 

E.Milieu

Inzake deze activiteit is ons doel:

Beschermen van de omgeving van de inrichting door een zo hoog mogelijk naleefgedrag en dan met namebij bedrijven met activiteiten met een hoge milieubelasting.

 

Omgevingsvergunningen met de activiteit milieu of meldingen op grond van een AMvB op grond van de Wet milieubeheer worden inhoudelijk getoetst door de RUD Zuid-Limburg (RUD). Denk daarbij aan het bodemonderzoek, vergunning/melding en geluid. De RUD draagt zelf zorg dat zij voldoet aan de kwaliteitscriteria op basis van de wet. Team Vergunningen houdt de regie en doet in deze de administratieve afhandeling. De RUD doet de backoffice-regie.

 

F.Ruimtelijke kwaliteit/redelijke eisen van Welstand

Inzake deze activiteit is ons doel:

Behouden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

 

Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan het bestemmingsplan voldoet, of duidelijk is dat de omgevingsvergunning voor het planologisch strijdig gebruik kan worden verleend, wordt het plan getoetst aan redelijke eisen van welstand. Welstand is ook een belang dat al wordt meegenomen in de ruimtelijke afweging. Concreet houdt dit in dat het bouwplan moet voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK). Er gelden tevens deelbeleidsplannen voor reclame, tijdelijke reclame, terrassen en uitstallingen.

 

De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) brengt op basis van de NRK advies uit over de aanvraag. Plannen in het gebied dat valt onder het project Zitterd Revisited worden eerst aan de supervisor van dit project ter advies worden voorgelegd. Pas daarna ter advies aan de ARK. B&W nemen dit advies over of wijken er gemotiveerd van af.

 

G.Slopen en asbestverwijdering

Inzake deze activiteit is ons doel:

Verwijderen en afvoeren van asbest zonder gevaar voor de volksgezondheid

 

Voor slopen geldt bij karakteristieke objecten (bij monumenten, beschermde stads- en dorpsgezicht en volgens het bestemmingsplan) een vergunningplicht. Voor overige objecten geldt een meldingsplicht. Voor de overige sloopgevallen kan worden volstaan met een melding.

 

Aanvragen en meldingen sloop worden getoetst aan het deelwerkproces Slopen & asbest. Dit is in eigen beheer opgesteld en samen met deze uitvoeringsstrategie vastgesteld door de teammanager. De aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt behandeld volgens de reguliere procedure. Wel bestaat er grond om de aanvraag aan te houden als de sloop samenhangt met de activiteit bouwen als daarover nog geen besluit is genomen.

 

Op een sloopmelding moet binnen vier weken gereageerd worden, anders is de melding van rechtswege geaccepteerd. Er kan een asbest-inventarisatierapport worden geëist. De sloopmelding wordt op diverse thema’s uitvoerig beoordeeld. De toetsresultaten worden waar nodig vertaald naar nadere voorwaarden in de vergunning of aan de melding.

 

H.Strijdig gebruik

Inzake deze activiteit is ons doel:

Gebruik van gronden en bouwwerken binnen de geldende beleidskaders.

 

Uitgangspunt is dat alle aanvragen integraal worden getoetst aan het bestemmingsplan. Als blijkt dat een aanvraag niet voldoet aan het geldende bestemmingsplan, moet beoordeeld worden of medewerking kan worden verleend aan afwijking van het bestemmingsplan. Het plan moet op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) namelijk passen binnen een goede ruimtelijke ordening.

 

Om te bepalen of dit het geval is, wordt een aanvraag beoordeeld op basis van de volgende criteria:

  • 1.

    Het plan is op grond van het geldende beleid (rijk/provincie/gemeente) toegestaan.

  • 2.

    De belangen van de directe buren worden niet onevenredig geschaad.

  • 3.

    Het plan heeft geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu of zou deze kunnen doen ontstaan.

  • 4.

    Het plan doet geen afbreuk aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

  • 5.

    Het plan voldoet aan de desbetreffende parkeernorm.

Toelichting:

  • Ad 1: Hierbij moet gedacht worden aan het Provinciaal Omgevingsplan, de gemeentelijke structuurvisies, horeca- en retailbeleid, ruimtelijke kwaliteit, wonen. (Zie bijlage 2 voor een overzicht).

  • Ad 2: Het gaat hier om de belangen van de directe buren aan weerszijden, achterzijde en overkant. Hierbij kan gedacht worden aan eventuele geluidhinder, geurhinder.

  • Ad 3: Hierbij gaat het om de belangen van de wijk, waarin het plan gelegen is. Hierbij kan gedacht worden aan geurhinder, verkeersaantrekkende werking, enz.

  • Ad 4: Een en ander is afhankelijk van het zowel het stedenbouwkundige- als het ruimtelijk advies dat gegeven wordt door de betreffende afdeling.

  • Ad 5: Dit punt kan eventueel onderbouwd worden door middel van een parkeerbalans, gemaakt door team Ruimtelijke ontwikkeling.

Uitzondering hierop vormen de zogeheten ‘binnenplanse afwijkingen’. In die gevallen is een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen, waarbij meestal een toetsingskader is opgenomen.

 

Ruimtelijke onderbouwing

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning strijdig gebruik op basis van de kruimelgevallenregeling is het niet verplicht een ruimtelijke onderbouwing te overleggen/op te stellen. De Kruimelgevallenregeling is echter dus danig ruim van opzet dat ook plannen mogelijk kunnen worden gemaakt met een behoorlijke ruimtelijke impact. In die gevallen geldt een zware onderzoeks- en motiveringsplicht. Daarom wordt dan toch een ruimtelijke onderbouwing gevraagd. Ook bij politiek gevoelige dossiers wordt een ruimtelijke onderbouwing gevraagd. Dit gebeurt in overleg met de vergunninghouder.

2.3.4 Beoordelingskader Overige vergunningen

In deze paragraaf wordt de uitvoeringsstrategie omschreven voor enkele van de overige vergunningen, het gaat dan om het toetsen van vergunningaanvragen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en op basis van verschillende wetten. Bijv. evenementen, exploitatie horecabedrijf, kansspelen, kap, uitwegen etc.

 

De nadruk heeft gelegen bij het opstellen van de uitvoeringsstrategie op het wettelijk verplichte deel (= omgevingsvergunning op grond van de Wabo). Voor de overige vergunningen wordt hierop aangehaakt en wordt de uitvoeringsstrategie op hoofdlijnen vastgesteld.

De basisopzet voor toetsing gebeurt conform de matrix in paragraaf 2.3.3.

 

Door middel van werkafspraken, overleggen en gestandaardiseerde werkprocessen wordt bevorderd dat hantering van de toetsniveaus door de verschillende vergunningregisseurs op uniforme wijze wordt toegepast.

 

A.Horeca

Inzake deze activiteit is ons doel:

Beschermen van de leefomgeving, volksgezondheid, het terugdringen van alcoholgebruik onder jongeren, door te bevorderen dat horecagelegenheden aan de wettelijke eisen voldoen en door het voorkomen van inmenging van criminaliteit.

 

Door onze gemeente wordt in het voortraject of na ontvangst van de aanvraag een toets uitgevoerd op basis van een aantal horecabeleidsregels en de Wet Bibob6. De diepgang in toetsing hangt mede af van de aard van het horecabedrijf en de impact op de woon- en leefomgeving (bv. shishalounges, coffeeshops), bestemmingsplan (bv. nieuwe vestigingen) en Bibob. Bibob toetsing is aan de orde indien blijkt dat er twijfels bestaan over de legale herkomst van het te investeren vermogen of de achtergrond van personen betrokken bij het plan. Hiermee willen wij tevens voorkomen dat door het verlenen van een vergunning het gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten worden gepleegd of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden. De werkwijze is conform deze beleidsregels7.

 

B.Evenementen

Inzake deze activiteiten is ons doel:

Risicogericht en kwalitatief werken aan veilige en gezonde evenementen.

Hiervoor is afzonderlijk beleid opgesteld, het Evenementenvergunningenbeleid. Dit is voorzien van een (regionale) risicogerichte aanpak, preventie, vergunningen, toezicht- en handhavingsstrategie en kwaliteitsstrategie.

 

C.Kansspelen, kap en uitwegen, collectes, betogingen, straatartiesten, voorwerpen op/aan/bovende weg, reclames, rommelmarkten, vuurwerkverkoop, kinderopvang, leegstand.

Inzake deze activiteiten is ons doel:

Toezien op het voldoen aan eisen bij het organiseren van kansspelen, het kappen van bomen, de aanleg van inritten, houden van collectes, organiseren van betogingen, muziek maken door straatartiesten, plaatsen van voorwerpen/stoffen op/aan/boven de weg, plaatsen van tijdelijke reclames, organiseren van rommelmarkten, verkopen van vuurwerk, inschrijven in het wettelijke register kinderopvang, tegengaan van (tijdelijke) leegstand.

Dit willen wij bereiken door het uitvoeren van de minimale wettelijke taken8.

 

2.4 Toezichtstrategie

2.4.1. Inleiding

Uit deel 1 van het VTH- beleid volgen de doelen die wij ons stellen bij de VTH-taken. Door het houden van toezicht op naleving van regels, dragen wij bij aan het realiseren van deze doelen. Het houden van toezicht heeft een preventieve werking. Het stimuleert inwoners en bedrijven zich aan de regels te houden. Daarnaast biedt het houden van toezicht de mogelijkheid om bij te sturen daar waar sprake is van overtreding van regels. Onze handelwijze bij een geconstateerde overtreding wordt beschreven in de sanctiestrategie en varieert van aanspreken-informeren tot bestuursrechtelijk of strafrechtelijk sanctioneren.

 

Altijd en overal toezicht houden kan niet en is ook niet wenselijk. We leven in een samenleving waarin inwoners en bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben en de overheid niet onnodig wil ingrijpen. We willen inwoners en bedrijven ruimte bieden die eigen verantwoordelijkheid ook te nemen. Daarnaast is onze capaciteit om toezicht te houden niet onbeperkt. Dit betekent dat wij keuzes moeten maken. Deze keuzes komen tot uitdrukking in onze toezichtstrategie. In de toezichtstrategie geven wij op hoofdlijnen aan hoe wij toezicht houden. Een nadere uitwerking hiervan vindt plaats in procesbeschrijvingen en protocollen (werkinstructies). Bij de toezichtstrategie gaan wij uit van de doelen en prioriteiten die in het eerste deel van dit beleid zijn gesteld en houden wij rekening met de risico’s die kunnen optreden wanneer niet aan regelgeving wordt voldaan.

 

De doelen uit deel 1 van het VTH-beleid zijn benoemd vanuit taakvelden. In deze toezichtstrategie worden taakvelden gebundeld en geplaatst binnen drie thema’s, te weten vergunningsgericht toezicht, objectgericht toezicht en overig toezicht. Sommige taakvelden worden in meerdere thema’s geplaatst. In beginsel volgt geen toezichtstrategie op doelen die een lage prioriteit hebben volgens het eerste deel van het beleid. In deze gevallen wordt wel toezicht gehouden naar aanleiding van meldingen. Hierdoor worden de belangen van inwoners ondanks de lage prioriteit toch gewaarborgd.

 

Bij het houden van toezicht wordt onderscheid gemaakt in aantal controles, controle momenten en het toezichtniveau van een controle. Dit is afhankelijk van de aard van een bouwwerk, het risico en de in het eerste deel van dit VTH-beleid gestelde prioriteiten en doelstellingen. Hierbij komt de eigen verantwoordelijkheid van de inwoners ook tot uitdrukking.

Bij de toezichtstrategie wordt een onderscheid gemaakt in vier niveaus van toezicht tijdens een controle.

 

2.4.2 Vergunningsgericht toezicht

Vergunningsgericht toezicht betreft toezicht op in uitvoering gaande omgevingsvergunningen voor alle Wabo-activiteiten, in hoofdzaak de activiteiten bouwen en slopen (inclusief sloopmeldingen). Het betreft zowel toezicht op uitvoeringswerkzaamheden als toezicht bij werken in afwijking van of zonder benodigde vergunning en bij niet tijdig gebruikte omgevingsvergunningen.

 

Niet tijdig gebruikte omgevingsvergunningen kunnen worden ingetrokken. Dit is geen sanctie. Omgevingsvergunningen die niet worden gebruikt, worden ingetrokken om ons vergunningenbestand actueel te houden. Hiermee wordt voorkomen dat zogenoemde slapende vergunningen toekomstige ontwikkelingen in de weg staan.

Voor het toezicht bij werken zonder benodigde vergunning of wanneer (na realisatie) in afwijking van een vergunning wordt gehandeld, geldt de toezichtstrategie zoals beschreven in paragraaf 2.4.5 Meldingen (“klachten”). De toezichtstrategieën in deze paragraaf vergunningsgericht toezicht zien op de uitvoeringsfase, dus de bouw- of sloopfase.

 

Het vergunningsgericht toezicht met betrekking tot de activiteit bouwen heeft betrekking op de taakvelden Bouwen, Strijdig gebruik, Ruimtelijke kwaliteit, Cultuurhistorisch erfgoed en Brandveiligheid. Het vergunningsgericht toezicht met betrekking tot de activiteit slopen (inclusief sloopmeldingen) heeft betrekking op de taakvelden Slopen en verwijderen asbest en Cultuurhistorisch erfgoed.

 

Hoewel strikt genomen geen sprake is van toezicht, volgt bij het vergunningsgerichte toezicht ook een (toets)strategie voor het beoordelen van de constructiegegevens. Reden hiervoor is dat de functie van constructeur is geplaatst binnen team Handhaving.

 

  • »

    Toezichtstrategie voor het toezicht op de omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen

Bij het toezicht op omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen worden bouwwerken onderverdeeld in 9 categorieën en in 3 gevolgklassen. De onderverdeling in 9 categorieën komt voort uit het oude handhavingsbeleid en wordt in dit beleid nog gehanteerd als overgangsfase naar een verdeling in gevolgklassen.

 

 

Het onderscheid in gevolgklasse 1, 2 en 3 is gebaseerd op een indeling van bouwwerken op basis van de twee aspecten met de grootste directe gevolgen voor gebruikers in geval van falen van een bouwwerk, te weten constructieve veiligheid en brandveiligheid.

 

De onderscheidende factor voor het bepalen of bouwwerken van categorie 6, 7 en 9 in gevolgklasse 1 of 2 vallen, is of sprake is van particuliere bouw enerzijds of van de bouw van bouwwerken die voor publiek toegankelijk zijn dan wel bedoeld voor gebruik door grotere aantallen mensen (bijvoorbeeld kantoren, bedrijven, appartementen) anderzijds.

 

De onderscheidende factor voor het bepalen of bouwwerken van categorie 8 en 9 in gevolgklasse 2 of 3 vallen, is grootte, complexiteit en aard van het gebruik.

De indeling in categorieën bouwwerken is niet alleen gebaseerd op een onderscheid particulier-publiek (incl. gebruik door grotere aantallen mensen), maar ook op een onderscheid in grootte en complexiteit van het bouwwerk. Met name deze factoren kunnen van invloed zijn op het aantal controles.

 

Vanuit het taakveld bouwen heeft gevolgklasse 1 een lage prioriteit. Dit betekent dat in beginsel geen toezicht hoeft te worden gehouden op de bouwaspecten van de omgevingsvergunning. Hier geldt het uitgangspunt te meer dat de vergunninghouder(/eigenaar) zelf verantwoordelijk is voor naleving van voorschriften. Bouwwerken van categorie 4 vallen in gevolgklasse 1. Voor deze bouwwerken maken wij een uitzondering. Bij deze categorie bouwwerken is een projectontwikkelaar veelal opdrachtgever in plaats van een particuliere eigenaar. De uiteindelijke eigenaar na de bouw is dus veelal iemand anders dan degene die tijdens de bouw verantwoordelijk is.

 

In beginsel geldt dat geen toezicht wordt gehouden op de bouwaspecten (veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid) van de omgevingsvergunning voor bouwwerken in gevolgklasse 1 (m.u.v. cat. 4), omdat hier met name het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid geldt. Op dit moment is nog niet geheel duidelijk of de inwoners al voldoende gevolg geven aan het nemen van deze verantwoordelijkheid. Daarom zullen wij steekproefsgewijs toezicht houden op de bouwaspecten van de omgevingsvergunning (met name bij bouwwerken van cat. 3). Doel hiervan is inwoners wijzen op het nemen van verantwoordelijkheid en bijsturen in die gevallen waarin dit nog onvoldoende gebeurt. Een lage prioriteit betekent echter dat de risico’s beperkt zijn. De beschikbare capaciteit wordt met name ingezet daar waar sprake is van een hoger risico (en dus een hogere prioriteit). Dit betekent dat de beschikbare capaciteit mede bepalend zal zijn voor de uitvoering van de steekproef. De uitwerking van de steekproef vindt plaats in een protocol.

 

Gelet op de doelstellingen en de daaraan toegekende prioriteit bij de taakvelden strijdig gebruik (situering, bouwvoorschriften BP) en ruimtelijke kwaliteit wordt bij gevolgklasse 1 op deze vergunningsaspecten toezicht gehouden. Vanuit het thema Duurzaamheid wordt toezicht gehouden op infiltratievoorzieningen (afvalwater, riolering). Uitzondering zijn bouwwerken van de categorieën 1 en 2. Hierop wordt geen vergunningsgericht toezicht gehouden.

 

In onderstaande tabellen is de toezichtstrategie schematisch weergegeven. Hierin zijn de taakvelden benoemd en deels onderverdeeld in aandachtspunten bij een controle (niet alle aandachtspunten zijn in alle situaties van toepassing). Het toezichtniveau is weergegeven en de controlemomenten (bouwfase). Het aantal controles dat nodig is, is niet weergegeven. In één bouwfase kunnen meerdere controles nodig zijn. Dit is mede afhankelijk van de grootte en complexiteit van het bouwwerk. Gesteld kan worden dat voor bouwwerken in gevolgklasse 1 (m.u.v. cat. 1, 2 en 4) gemiddeld sprake is van 1 controle per controlemoment. Bij bouwwerken in gevolgklasse 2 en cat.4 kan een gemiddelde niet worden gesteld. Daarvoor zijn de bouwwerken te uiteenlopend voor wat betreft grootte, complexiteit en doorlooptijd van de bouw. Zo kan het aantal controles variëren van 10-15 controles bij bijvoorbeeld een blok van vier grondgebonden woningen tot wel 25-30 controles bij een appartementencomplex. Ook kan het voorkomen dat sprake is van een groot bedrijfsgebouw zonder enige complexe structuren (bijv. loods/hal). Het aantal controles kan in dat geval minder zijn dan bij een kleiner bouwwerk waar wel sprake is van complexe structuren (bijv. inpandig kantoor, tussenvloeren). In zijn algemeenheid geldt ook dat constateringen tijdens een controle ertoe kunnen leiden dat meer controles nodig zijn dan wel dat het toezichtniveau hoger wordt.

Voor bouwwerken van gevolgklasse 3 is geen strategie opgenomen. Hiervoor geldt maatwerk, met een minimum zoals beschreven in gevolgklasse 2.

 

 

 

Hoewel het bij het vergunningsgericht toezicht in hoofdzaak gaat om de activiteiten bouwen en slopen, komt het voor dat de verleende omgevingsvergunning ook ziet op de activiteit handelen in strijd met (de gebruiksvoorschriften van) het bestemmingsplan of dat enkel een omgevingsvergunning wordt verleend voor die activiteit. Het gaat dan om het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. In dat geval wordt het adres na controle als “object” geregistreerd en wordt toezicht gehouden volgens de strategie voor objectgericht toezicht. Het vergunningsgericht toezicht ziet enkel op de uitvoeringsfase.

 

Mocht tijdens de vergunningenverleningsfase dan wel het toezicht aanleiding ontstaan voor intensiever toezicht dan volgens de hierboven beschreven strategieën, dan wordt hieraan gevolg gegeven.

 

Cultuurhistorisch erfgoed

Voor activiteiten met betrekking tot monumenten en beschermde stads-of dorpsgezichten geldt een hoge prioriteit. Dit betekent dat ons toezicht daarop wordt ingericht. De activiteiten vallen onder het vergunningsgericht toezicht.

Ten opzichte van het toezicht in het kader van de activiteit bouwen worden meer controles uitgevoerd en zal een hoger toezichtniveau van toepassing zijn. Met name de vergunningsaspecten die betrekking hebben op het monumentale karakter dan wel het beschermd stads-of dorpsgezicht zijn bepalend voor de controlemomenten en het toezichtniveau als aanvulling op de toezichtstrategie voor bouwen.

 

Wanneer wordt gehandeld zonder omgevingsvergunning terwijl deze wel is vereist, zullen wij handhavend optreden. Voor het toezicht op het handelen zonder omgevingsvergunning wordt verwezen naar de strategie beschreven in paragraaf 2.4.5 Meldingen (“klachten”). In aanvulling daarop zal in het kader van het objectgericht toezicht periodiek toezicht worden gehouden.

 

  • »

    (Toets)strategie constructiegegevens

Constructieve veiligheid is een belangrijk item bij de activiteit bouwen. In de hiervoor beschreven toezichtstrategie is aangegeven hoe wij hier toezicht op houden tijdens de bouwfase. Hetgeen hieronder is beschreven, ziet op de toets van constructiegegevens voor aanvang van de bouwfase.

 

Bij projecten van minder dan €50.000,- worden de constructiegegevens getoetst door de adviseur vergunningverlening. Bij projecten van meer dan €50.000,- toetst de gemeentelijk constructeur in het kader van de vergunningenverlening of de bij de aanvraag verstrekte gegevens voor de activiteit bouwen het aannemelijk maken dat de aanvraag voldoet voor wat betreft de constructieve vereisten. Het gaat dan veelal om het constructieprincipe (hoofddraagconstructie). Conform wettelijke mogelijkheden worden constructie tekeningen en berekeningen (detailberekening) vaak aangeboden nadat de omgevingsvergunning is verleend (drie weken voordat de uitvoeringswerkzaamheden starten). Deze constructiegegevens worden beoordeeld door de gemeentelijk constructeur en maken vervolgens deel uit van de reeds verleende omgevingsvergunning. De functie van constructeur is in onze organisatie geplaatst binnen team Handhaving.

 

Vanwege de inrichting van de organisatie is er in dit beleid voor gekozen de strategie voor de constructieve toets op te nemen in de toezichtstrategie.

 

Constructieve veiligheid is onderdeel van het taakveld bouwen. Net als bij het vergunningsgericht toezicht voor de activiteit bouwen worden bouwwerken onderverdeeld in 9 categorieën en in 3 gevolgklassen en geldt dezelfde prioriteitstelling. Dit betekent ook dat constructiegegevens van bouwwerken die vallen onder categorie 1 en 2 niet worden getoetst en dat voor gevolgklasse 1 (m.u.v. categorie 4) een lage prioriteit geldt. Bij bouwwerken die hieronder vallen, wordt in beginsel alleen beoordeeld of de gegevens die nodig zijn voor het beoordelen of de constructie van het bouwwerk voldoet aan de vereisten, aanwezig zijn.

 

Zoals hiervoor bij het vergunningsgerichte toezicht is aangegeven, geldt voor bouwwerken in gevolgklasse 1 met name het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid. Ook ten aanzien van de constructieve toets is op dit moment nog niet geheel duidelijk of de inwoners (en de door hen ingehuurde deskundigen) al voldoende gevolg geven aan het nemen van deze verantwoordelijkheid. Daarom zullen wij steekproefsgewijs toetsen of de bij de aanvraag verstrekte gegevens voor de activiteit bouwen het aannemelijk maken dat de aanvraag voldoet voor wat betreft de constructieve vereisten. Doel hiervan is inwoners en door hen ingehuurde deskundigen wijzen op het nemen van verantwoordelijkheid en bijsturen in die gevallen waarin dit nog onvoldoende gebeurt. Een lage prioriteit betekent echter dat de risico’s (relatief) beperkt zijn. De beschikbare capaciteit wordt met name ingezet daar waar sprake is van een hoger risico (en dus een hogere prioriteit). Dit betekent dat de beschikbare capaciteit mede bepalend zal zijn voor de uitwerking van de steekproef. De uitwerking van de steekproef vindt plaats in een protocol.

 

Bouwwerken die vallen in gevolgklasse 2, inclusief categorie 4, en gevolgklasse 3 hebben een hoge prioriteit. Bij gevolgklasse 2 en categorie 4 geldt in beginsel toets niveau 3 (representatief). Dit betekent dat de constructeur ruimte heeft aan de hand van zijn deskundigheid te bepalen in hoeverre een constructie al dan niet complex is en wat het niveau is van de overgelegde constructiegegevens. Aan de hand daarvan heeft hij ruimte onderdelen niet integraal te toetsen. In alle gevallen geldt dat het toetsniveau wordt geïntensiveerd wanneer gebreken of tekortkomingen worden geconstateerd.

¹Tekeningen van de definitieve hoofdopzet van de constructie van alle verdiepingen inclusief globale maatvoering; schematisch funderingsoverzicht of palenplan met globale plaatsing, aantallen en paalpuntniveaus inclusief globaal grondonderzoek waaruit de draagkracht van de ondergrond blijkt; plattegronden van vloeren en daken inclusief maatvoering; overzichtstekeningen van constructies in staal, hout en geprefabriceerd beton, inclusief stabiliteitsvoorzieningen en dilataties; principedetails van karakteristieke constructieonderdelen (1:20/1:10/1:5) inclusief maatvoering; een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies waaruit blijkt 1) de aangehouden belastingen en belastingcombinaties, 2) de constructieve samenhang, 3) het stabiliteitsprincipe, 4) de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken van brand hiervan.

²Gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft; gegevens en bescheiden met betrekking tot de details van de in of ten behoeve van het bouwwerk toegepaste installaties, voor zover het niet de gegevens met betrekking tot de hoofdlijn dan wel het principe van de toegepaste installaties betreft; de hoofdlijn betreft onder meer de wijze van verwarming, koeling en luchtbehandeling, de plaats en wijze van verticaal transport en de locatie en het type brandveiligheidsinstallatie.

 

Na-ijlende gevolgen van mijnbouwactiviteiten

In Zuid-Limburg en de Westelijke mijnstreek is vele jaren steenkool gewonnen. Hoewel de laatste mijn in 1974 is gesloten, zijn de effecten van de steenkoolwinning in sommige gebieden nog aanwezig. Deze zogenoemde na-ijlende effecten kunnen van invloed zijn op (de constructie van) bouwwerken. In onze gemeente moet met name rekening worden gehouden met stijgingen van de bodem als gevolg van de stijging van mijnwater. Uit onderzoek is gebleken dat in het gebied langs de Heerlerheidebreuk bij Geleen de kans op ontwikkeling van significante ongelijkmatige bodemstijgingen als gevolg van stijgend mijnwater in de toekomst niet kan worden uitgesloten. Het risico op schade als gevolg hiervan is blijkens datzelfde onderzoek relatief laag. Desondanks houden wij bij nieuwe ontwikkelingen in dit gebied rekening met de mogelijkheid van bodemstijgingen. Dit betekent dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat aannemelijk is dat wordt voldaan aan de constructieve vereisten, waarbij rekening is gehouden met de kenmerken van dit specifieke gebied. Aanvragen die betrekking hebben op bouwwerken van gevolgklasse 1 in dit gebied zullen afhankelijk van de aard en ligging van het bouwwerk door de gemeentelijk constructeur worden getoetst op niveau 1 of 3. Hierbij kan worden gedacht aan toets niveau 1 bij bouwwerken van categorie 1 en 2 en toets niveau 3 bij de overige categorieën bouwwerken van gevolgklasse 1. Bouwwerken van gevolgklasse 2 (incl. cat.4) en 3 worden sowieso al getoetst op niveau 3. Ook hier zal uit de door de aanvrager overgelegde constructiegegevens moeten blijken dat bij de constructieve berekeningen rekening is gehouden met de gevolgen van mogelijke bodemstijgingen voor de constructie van het bouwwerk, zodat aannemelijk is dat het bouwwerk voldoet aan de constructieve vereisten.

 

Voor het toezicht op bestaande bouwwerken in het gebied langs de Heerlerheidebreuk bij Geleen wordt verwezen naar paragraaf 2.4.3. Object gericht toezicht.

 

  • »

    Toezichtstrategie voor het toezicht op de omgevingsvergunningen voor de activiteit slopen(inclusiefmeldingen)

Een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen is op grond van de Wabo vereist wanneer sloopwerkzaamheden worden verricht aan een monument of bij een beschermd stads- of dorpsgezicht. Een sloopmelding wordt gedaan op grond van het Bouwbesluit 2012 en is verplicht bij slopen wanneer daarbij asbest wordt verwijderd of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 mᶾ bedraagt. Een combinatie van een omgevingsvergunning en een sloopmelding is dus mogelijk. In de praktijk blijkt dat wanneer een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen is vereist, voor deze activiteit ook een meldingsplicht geldt. Monumenten zijn meestal gerealiseerd in een periode waarbij asbesthoudende materialen veelvuldig werden toegepast.

 

Asbest

Het milieutoezicht op asbestsanering in een bouwwerk of object door een gecertificeerd bedrijf behoort tot de basistaken van de RUD. Dit betekent dat deze taak vanaf 1 januari 2021 wordt uitgevoerd door de RUD. De prioritering van het toezicht op asbestsaneringen zoals aangegeven in het reeds vastgestelde eerste deel van dit beleid zal worden overgedragen naar de RUD. Daar waar bij een sloopmelding sprake is van zowel het saneren van asbesttoepassingen alsook van het slopen van het object zal gezamenlijk afstemming en toezicht plaatsvinden door toezichthouders van de RUD en Gemeente Sittard-Geleen.

 

Meldingsplicht

 

Voor kleinschalig slopen (met meldingsplicht), zonder asbest geldt volgens deel 1 van het VTH-beleid een lage prioriteit. Op deze werkzaamheden houden we in beginsel dan ook geen toezicht. Bij kleinschalig slopen kan worden gedacht aan een woning, schuurtjes, aan- en bijgebouwen en sloopwerken waarbij sprake is van een minimaal risico voor de openbare ruimte. Kleinschalig slopen waarbij wel sprake is van een risico voor de openbare ruimte, wordt in het toezichtschema geplaatst in de categorie grootschalig slopen. Periodiek controleert een medewerker of het bouwwerk waarvoor melding is gedaan ook daadwerkelijk is gesloopt. Dit ten behoeve van de registratie in BAG.

 

Grootschalig slopen (niet asbestverdacht) heeft een gemiddelde prioriteit volgens deel 1 van het VTH-beleid. Bij grootschalig slopen kan worden gedacht aan het slopen van grote gebouwen, zoals appartementencomplexen, meerdere woningen, scholen, winkelgebouwen en bedrijfspanden.

 

Hieronder volgt de toezichtstrategie voor sloopactiviteiten waarvoor een meldingsplicht geldt. De toezichtstrategie wordt schematisch weergegeven. Hierin zijn de controleonderdelen benoemd, het toezichtniveau en de controle momenten. Het aantal controles is niet weergegeven. Dit is mede afhankelijk van de risicobeoordeling onder meer naar aanleiding van de grootte van het te slopen bouwwerk en de situering.

 

 

Vergunningsplicht

Voor activiteiten met betrekking tot monumenten en beschermde stads-of dorpsgezichten geldt een hoge prioriteit. Dit betekent dat ons toezicht daarop wordt ingericht. Tijdens de sloopactiviteiten is het toezicht met name gericht op het voorkomen van schade aan onderdelen van het monument dan wel beschermde stads-of dorpsgezicht waar de sloopvergunning niet op ziet en die dus in stand moeten blijven. Dit betreft maatwerk.

 

Mocht tijdens de uitvoering van de sloop aanleiding ontstaan voor intensiever toezicht dan volgens de hierboven beschreven strategie, dan wordt hieraan gevolg gegeven.

Wanneer wordt gehandeld zonder omgevingsvergunning en/of sloopmelding terwijl deze wel is vereist, zullen wij handhavend optreden. Voor het toezicht op het handelen zonder omgevingsvergunning (of melding) wordt verwezen naar de strategie beschreven in paragraaf 2.4.5 Meldingen (“klachten”).

2.4.3 Objectgericht toezicht

Objectgericht toezicht betreft het toezicht op de zogenoemde langlopende vergunningen en monumenten/beschermd stads- en dorpsgezicht. Het gaat daarbij om periodiek toezicht bij bestaande objecten, waarbij wordt gecontroleerd op brandveilig gebruik, milieuvoorschriften en/of algemene voorschriften. Daarnaast wordt toezicht gehouden op het gebruik en op de instandhoudingstermijn van tijdelijke vergunningen. Dit betekent dat het objectgericht toezicht betrekking heeft op de taakvelden milieu, brandveiligheid, strijdig gebruik, bouwen en cultuurhistorisch erfgoed.

 

Bij het objectgericht toezicht wordt een onderverdeling gemaakt vanuit het hoofdthema van het toezicht, te weten milieu, brandveiligheid of monumenten/beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij monumenten/beschermd stads- en dorpsgezicht gaat het om instandhouding hiervan.

Bij objecten die vallen onder milieucategorie 3 of 4 is het hoofdthema milieu. Bij objecten die vallen onder milieucategorie 1 of 2 is het hoofdthema milieu, tenzij er specifieke brandveiligheidsvoorzieningen zijn getroffen. Dan vallen ze onder het hoofdthema brandveiligheid. Bij de overige objecten is het hoofdthema brandveiligheid. In enkele gevallen zijn beide thema’s gelijkwaardig of wordt naar aanleiding van een controle opgeschaald. Dan zal maatwerk worden toegepast.

 

Volgens deel 1 van het VTH-beleid hebben objecten met milieucategorie 1 en 2 een lage prioriteit. Dit betekent dat wij daar alleen toezicht houden naar aanleiding van meldingen. Zie hiervoor de strategie zoals beschreven in paragraaf 2.4.5 Meldingen (“klachten”). Toezicht naar aanleiding van meldingen kan ertoe leiden dat het object vervolgens periodiek wordt gecontroleerd. Ondanks de lage prioriteit worden objecten met milieucategorie 2 met een frequentie van 1 keer per vijf jaar gecontroleerd vanwege het actueel houden van het objectenbestand. Bij deze controles heeft toezicht op gebruik in strijd met het bestemmingsplan en op energiezuinigheid (thema duurzaamheid) extra aandacht. Daarnaast worden nieuwe objecten (na milieumelding) eenmaal gecontroleerd ten behoeve van het objectenbestand en het verstrekken van informatie onder meer over energiezuinigheid aan de inrichtinghouder.

Horeca-inrichtingen (merendeels milieucategorie 2) worden periodiek gecontroleerd op naleving van geluidvoorschriften en op naleving van voorschriften in het kader van brandveiligheid (thema). De meeste capaciteit wordt echter ingezet bij objecten met milieucategorie 3, waaraan een hoge prioriteit is toegekend. In sommige gevallen heeft een object uit milieucategorie 2 echter vanwege specifieke kenmerken een risico dat vergelijkbaar is met het risico van objecten in milieucategorie 3. Hier wordt dan toezicht gehouden vergelijkbaar met het toezicht op objecten met milieucategorie 3. In welke gevallen hiervan sprake is, wordt uitgewerkt in een protocol. Horeca-inrichtingen worden overigens ook gecontroleerd op naleving van de Drank- en Horecawet, maar dit valt buiten het bereik van dit beleidsplan.

 

Brandveiligheid heeft volgens deel 1 van het VTH-beleid een hoge prioriteit toegekend gekregen wanneer het gaat om gebouwen met veel bezoekers, gebouwen waar mensen overnachten en gebouwen waar niet-zelfredzame personen verblijven en/of overnachten. Voorbeelden hiervan zijn kamerverhuurpanden, scholen, ziekenhuizen, zorginstellingen, dagverblijven, grote objecten met een publieke functie, zoals bioscopen, theater, feestzalen, sportcomplex, etc. Daarnaast worden horeca-inrichtingen (merendeels milieucategorie 2) rond carnaval (extra) gecontroleerd voor wat betreft brandveiligheid (thema). De objecten waarvoor een hoge prioriteit geldt worden met een frequentie van 1 keer per vijf jaar gecontroleerd. Wanneer daartoe aanleiding bestaat, kan ook bij specifieke objecten een kortere frequentie worden gehanteerd. Naast het reguliere toezicht wordt ook in het kader van brandveiligheid thematisch toezicht gehouden. Dit betreft maatwerk.

 

Naast de gemeente houden ook de RUD en de brandweer (namens de gemeente) toezicht. Zo zijn de basistaken milieu overgedragen aan de RUD. De brandweer houdt hoofdzakelijk toezicht op specifieke objecten die volgens het eerste deel van het beleid voor wat betreft brandveiligheid een hoge prioriteit hebben gekregen. Het gaat dan voornamelijk om ziekenhuizen, zorginstellingen en gebouwen waar sprake is van grote brandcompartimenten (bijv. industriële megahallen).Zij houden toezicht volgens eigen (afgestemde) strategieën, welke in dit beleid niet worden weergegeven. Veelal worden controles gezamenlijk uitgevoerd met een gemeentelijk toezichthouder gelet op de materie. Deze vraagt namelijk niet alleen expertise op het gebied van brandveiligheid, maar kent ook politieke en juridische componenten waarbij vroegtijdige samenwerking tussen de disciplines van groot belang is.

Hieronder is schematisch weergegeven hoe het objectgericht toezicht op hoofdlijnen plaatsvindt. Wanneer tijdens controles tekortkomingen worden geconstateerd, kan de toezichtfrequentie en/of het toezichtniveau toenemen.

 

¹ Milieucategorie 3, inclusief milieucategorie 2 met vergelijkbaar risico

² Milieucategorie 2

 

¹ Gebouwen met veel bezoekers, waar mensen overnachten, waar niet-zelfredzame personen verblijven en/of overnachten

 

 

Thema duurzaamheid

De Rijksoverheid streeft in internationaal verband naar een transitie naar duurzame energie. In december 2015 zijn 195 landen, waaronder Nederland, een klimaatakkoord overeengekomen. In dit akkoord zijn doelen afgesproken zoals het beperken van de opwarming van de aarde tot ruim onder twee graden en het bereiken van een balans tussen de uitstoot en vastlegging van broeikasgassen in de tweede helft van deze eeuw. Het klimaatakkoord is dus ook van belang voor het Nederlandse energie- en klimaatbeleid, waarbij de Europese afspraken leidend zijn. In het coalitieakkoord Samen Duurzaam wordt extra aandacht gevraagd voor bewustwording en het onderzoeken van nieuwe mogelijkheden. Toezicht en Handhaving zal steeds gericht zijn op aanpassingen in wet- en regelgeving en beleidsontwikkelingen en daar de uitvoering zoveel mogelijk op aanpassen.

 

Milieu

Volgens artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is degene die een inrichting drijft met een energieverbruik in enig kalenderjaar groter dan 50.000 kilowatt uur aan elektriciteit en 25.000 kubieke meter aardgasequivalenten aan brandstoffen verplicht alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te nemen. Hieraan wordt volgens artikel 2.16 van de Activiteitenregeling milieubeheer in ieder geval voldaan voor de in de daarbij genoemde bijlage 10 aangewezen typen van energiebesparende maatregelen en activiteiten, als alle maatregelen per aangewezen type en per aangewezen activiteit voor de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, zijn getroffen.

 

Vanaf december 2015 zijn erkende maatregelen voor energiebesparing opgenomen in bijlage 10 van de Activiteitenregeling. Er zijn voor verschillende bedrijfstakken lijsten met erkende maatregelen. Per 1 januari 2018 zijn lijsten voor nieuwe bedrijfstakken toegevoegd. Ook is op dat moment voor een aantal bedrijfstakken de nieuwe erkende maatregel “energieregistratie- en bewakingssysteem” in werking getreden. Daarnaast gelden de maatregelen voor Doelmatig beheer en onderhoud.

 

Vanwege de verscheidenheid aan milieuvoorschriften die van toepassing kunnen zijn bij de diverse typen inrichtingen (objecten) van de onderscheiden milieucategorieën, zijn deze voorschriften niet nader geconcretiseerd in de toezichtstrategie. Vanwege het (landelijke en mondiale belang) wordt het in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gegeven voorschrift expliciet als thema benoemd.

 

Bij objecten met een hoog energieverbruik zoals bedoeld in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit kan bijvoorbeeld gedacht worden aan grotere kantoorgebouwen. Toezicht op deze objecten wordt mogelijk niet altijd ingegeven vanuit de hierboven genoemde prioriteiten met betrekking tot milieu of brandveiligheid. In die gevallen zal toezicht worden gehouden vanuit het thema duurzaamheid, waarbij milieu en brandveiligheid als meeneempunt wordt geduid en waarbij wordt samengewerkt met andere afdelingen van de gemeente die zich op grotere schaal bezig houden met het thema duurzaamheid. Het houden van toezicht betreft hier maatwerk.

 

In het kader van het thema duurzaamheid is tijdens het reguliere toezicht ook bij niet grootverbruikers aandacht voor energiezuinigheid. Het gaat hier dan voornamelijk om het informeren van ondernemers en inrichtinghouders.

 

Bouwen

Op 2 november 2018 heeft de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties een wijziging van het Bouwbesluit 2012 gepubliceerd. Deze wijziging is op 3 november 2018 in werking getreden. Het betreft een wijziging van technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu. Volgens artikel 5.11 van het gewijzigde Bouwbesluit 2012 is het vanaf 1 januari 2023 verboden om een kantoorgebouw (van meer dan 100 m²) in gebruik te nemen of te gebruiken zonder een geldig energielabel met een energie-index (EI) van 1,3 of beter. Een EI van 1,3 is op dit moment gelijk aan labelklasse C. In gevallen waarin de terugverdientijd van de benodigde energiebesparende maatregelen meer dan 10 jaar is, kan worden volstaan met het treffen van alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met 10 jaar.

 

Bij het objectgericht toezicht dat wordt uitgevoerd binnen het hoofdthema brandveiligheid wordt vanuit het taakveld bouwen het onderwerp energiezuinigheid (thema duurzaamheid) meegenomen. Daarnaast wordt bekeken hoe in de jaren tot 2023 gebouweigenaren en gebruikers het beste kunnen worden geïnformeerd.

 

Thema na-ijlende gevolgen van mijnbouwactiviteiten

Zoals hiervoor al beschreven volgt uit onderzoek dat in het gebied langs de Heerlerheidebreuk bij Geleen de kans op ontwikkeling van significante ongelijkmatige bodemstijgingen als gevolg van stijgend mijnwater in de toekomst niet kan worden uitgesloten. Het risico op schade als gevolg hiervan is blijkens datzelfde onderzoek relatief laag. Omdat kleine gevallen van schade aan standaard gebouwen niet kan worden uitgesloten en we de ontwikkelingen willen volgen, zullen we de situatie monitoren. Op deze wijze kunnen we gebouweigenaren vroegtijdig informeren over mogelijke risico’s, zodat zij daardoor extra gelegenheid krijgen om maatregelen te treffen ter voorkoming van (verdere) schade. Monitoren is geen toezicht in die zin dat het niet direct is gericht op het naleven van wet- en regelgeving. Eventuele kleine schade betekent over het algemeen niet dat niet meer wordt voldaan aan de constructieve vereisten voor een bouwwerk. Gebouweigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor de staat van hun bouwwerk en het nemen van passende maatregelen ter voorkoming van schade of een eventuele toekomstige overtreding dan wel gevaarzetting. Doel van het monitoren van de situatie is, naast het informeren van inwoners, het verzamelen van informatie die mogelijk relevant is bij planvorming en nieuwbouw.

 

Thema ondermijning

De aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit krijgt landelijk steeds meer aandacht en staat bij steeds meer gemeenten op de bestuurlijke agenda. Georganiseerde ondermijnende criminaliteit betekent een vermenging van de onderwereld en de bovenwereld en is een maatschappelijk probleem. Druggerelateerde georganiseerde, ondermijnende criminaliteit leidt vaker tot gevaarlijke situaties die zijn te herleiden tot overtredingen van voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 of milieuregelgeving. Daarnaast is soms sprake van illegale bebouwing en gebruik van percelen in strijd met het bestemmingsplan. Bedrijfscontroles kunnen dit aan het licht brengen. In het kader van ondermijning kan op projectbasis toezicht worden gehouden los van de bestaande toezichtstrategie.

2.4.4 Overig toezicht

Overig toezicht in het kader van dit beleidsplan ziet op de taakvelden: relevante aspecten APV, Evenementen, Bodem en bouwstoffen en Ruimtelijke kwaliteit.

 

De relevante aspecten van de APV hebben betrekking op kansspelen voor zover geregeld in de APV, het kappen van bomen en het aanleggen van een inrit/uitweg. Op grond van deel 1 van het VTH-beleid hebben deze aspecten van de APV een lage prioriteit, zodat hierop geen preventief toezicht wordt gehouden. Het toezicht op naleving van de (overige) bepalingen van de APV valt buiten het bereik van dit beleidsplan. Met uitzondering van de bepalingen over (tijdelijke) handelsreclame, uitstallingen en terrassen. (Tijdelijke) handelsreclame, uitstallingen en terrassen moeten voldoen aan de redelijke eisen van welstand en openbare orde en (verkeers)veiligheid. Hieraan is een hoge prioriteit toegekend.

 

Twee keer per jaar wordt toezicht gehouden op alle reclameobjecten in de centra. In de centra zijn bovendien dagelijks boa’s aanwezig. Zij nemen het toezicht op de reclame, uitstallingen en terrassen mee in hun rondgang.

 

Bij het taakveld Evenementen wordt een onderscheid gemaakt tussen evenementen met laag (type A), midden (type B) en hoog risico (type C). Voor het toezicht bij evenementen wordt verwezen naar het evenementenvergunningenbeleid.

 

Uit deel 1 van het VTH-beleid volgt dat het taakveld Bodem en bouwstoffen een lage en gemiddelde prioriteit heeft. Hierom en omdat het toezicht in dit kader wordt uitgevoerd door de RUD Zuid-Limburg wordt in dit beleidsplan geen toezichtstrategie opgenomen.

2.4.5 Meldingen

Zoals hiervoor aangegeven is het niet mogelijk en niet wenselijk altijd en overal toezicht te houden. Daarom maken wij keuzes op basis van risico’s en prioriteiten. Deze keuzes komen tot uitdrukking in de hiervoor beschreven toezichtstrategieën. Daarnaast gaan wij uit van aanvullend toezicht naar aanleiding van meldingen (“klachten”).

 

Meldingen zijn signalen van inwoners die weergeven wat de burger op dat moment belangrijk vindt en wat speelt in zijn omgeving. Meldingen worden in beginsel dan ook opgepakt. Dit betekent dat een gemeentelijk toezichthouder de situatie gaat opnemen en dus toezicht gaat uitoefenen. Het toezicht is dan specifiek gericht op de inhoud van de melding. Wanneer tijdens het toezicht overtredingen worden geconstateerd, volgt de handelwijze zoals beschreven in de sanctiestrategie. De melder wordt geïnformeerd over het toezicht en een eventueel vervolg daarop.

 

Meldingen worden op zo kort mogelijke termijn opgepakt. Bij het bepalen van deze termijn is de aard van de melding relevant, omdat dit wordt afgezet tegen het toezicht dat op basis van risico’s en prioriteiten volgens de toezichtstrategie wordt gehouden.

 

Anonieme meldingen worden in beginsel niet opgepakt. Uitzondering hierop is wanneer wij inschatten dat de gemelde situatie een (algemeen) risico oplevert met ernstige of onomkeerbare gevolgen.

 

De bevindingen bij het houden van toezicht worden vastgelegd in MeldDesk. Wanneer vervolg (handhavings)acties nodig zijn, wordt een rapport opgemaakt.

 

Een bijzonder soort melding is het verzoek om handhaving. Met een verzoek om handhaving vraagt de inwoner ons niet alleen om handhavend op te treden, maar ook om een formele beslissing op zijn verzoek daarom. Op een verzoek om handhaving volgt namelijk een besluit waartegen rechtsmiddelen open staan. Naar aanleiding van een verzoek om handhaving zal een gemeentelijk toezichthouder de situatie gaan opnemen. Het toezicht is in dat geval specifiek gericht op de inhoud van het verzoek om handhaving. Wanneer tijdens het toezicht overtredingen worden geconstateerd, volgt de handelwijze zoals beschreven in de sanctiestrategie. In deze gevallen wordt altijd een rapport opgemaakt.

2.4.6 Omgevingswet

Met de komst van de Omgevingswet verandert niet alleen het juridische kader waarop moet worden gehandhaafd. De Omgevingswet biedt ruimte voor lokale afwegingen en maatwerk. Een integrale aanpak, participatie, uitnodigingsplanologie en het bieden van ruimte aan initiatieven zijn daarbij belangrijke aspecten. Verwacht wordt dat gedurende de looptijd van dit VTH-beleidsplan meer duidelijkheid ontstaat hoe (juridisch) vorm wordt gegeven aan deze afwegingsruimte en de genoemde aspecten. Handhaving draagt vanuit haar deskundigheid bij aan dit proces. Als meer duidelijkheid bestaat, moet worden onderzocht of en zo ja, hoe onze strategieën en of werkprocessen hierop moeten worden aangepast. Daarbij moet ook worden beoordeeld of dit er toe moet leiden dat opnieuw keuzes gemaakt moeten worden met betrekking tot eerder gestelde prioriteiten en de daaraan verbonden werkzaamheden.

 

2.5 Sanctiestrategie

2.5.1 Inleiding

Vanwege het belang dat is gediend met naleving van regels moet worden opgetreden als regels worden overtreden. Dit volgt uit de zogenoemde beginselplicht tot handhaving. Dit optreden kan op verschillende manieren gebeuren en is afhankelijk van de aard van de overtreding en de aard van de overtreder. Zo kan worden opgetreden met een herstelsanctie of met een bestraffende sanctie, soms kan ook worden volstaan met een waarschuwing. Ook zijn er verschillende instanties die kunnen optreden bij het overtreden van regels. Zo kan bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie strafrechtelijk optreden, terwijl wij als gemeente ook bevoegd zijn om bestuursrechtelijk op te treden. Om eenduidigheid in het optreden te waarborgen, wordt gebruik gemaakt van een sanctiestrategie.

 

Met onze sanctiestrategie sluiten we aan bij de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS).9 Met de LHS wordt ingezet op een passende interventie bij iedere bevinding (overtreding) en een vast proces om tot die passende interventie te komen. De basis van onze sanctiestrategie ligt mede in de kennis beschreven bij de preventiestrategie.

2.5.2 Interventiematrix

In onze sanctiestrategie maken we gebruik van een interventiematrix. De matrix wordt gebruikt voor het bepalen van de eerste interventie. Hierbij is uitgegaan van het gedrag van de overtreder en de (mogelijke) gevolgen van de bevinding en is een onderverdeling gemaakt in drie segmenten.

 

 

De (mogelijke) gevolgen van de bevinding

In de matrix wordt op de Y-as een onderverdeling gemaakt in de mogelijke gevolgen van de bevinding. Hierbij wordt uitgegaan van 4 mogelijkheden:

  • 1.

    vrijwel nihil;

  • 2.

    beperkt;

  • 3.

    van belang (er is sprake van aanmerkelijk risico dat de bevinding maatschappelijke onrust geeft en/of milieuschade, natuurschade, waterverontreiniging en/of doden, zieken of gewonden – mens, plant en dier – tot gevolg heeft);

  • 4.

    aanzienlijk, dreigend en/of onomkeerbaar (onder andere het geval als de overtreding maatschappelijke onrust geeft en/of ernstige milieuschade, ernstige natuurschade, ernstige waterverontreiniging en/of doden, zieken of gewonden – mens, plant en dier – tot gevolg heeft).

Het gedrag van de overtreder

Op de X-as van de matrix wordt een onderverdeling gemaakt in het gedrag van de overtreder. Hierbij wordt uitgegaan van 4 mogelijkheden:

  • A.

    goedwillend, proactief en geneigd om regels te volgen (de bevinding is het gevolg van onbedoeld handelen);

  • B.

    onverschillig/reactief (neemt het niet zo nauw met het algemeen belang, heeft een onverschillige houding, de bevindingen en de gevolgen van zijn handelen laten hem koud);

  • C.

    is opportunistisch en calculerend (er is sprake van het bewust belemmeren van controlerenden, er is sprake van mogelijkheids-bewustzijn, maar de gevolgen van het handelen worden op de koop toegenomen, bewust risico nemend);

  • D.

    bewust en structureel de regels overtredend en/of crimineel of deel uitmakend van een criminele organisatie (houdt zich bezig met fraude, oplichting of witwassen).

De drie segmenten

Uit de matrix volgt door de combinatie van de X- en Y-as een indeling in drie segmenten, te weten:

  • -

    licht: 1A, 1B, 1C, 2A, 2B, 3A;

  • -

    gemiddeld: 4A, 4B, 3B, 2C, 2D, 1D;

  • -

    zwaar: 3C, 3D, 4C, 4D.

Het onderscheid in segmenten is van belang bij het bepalen van de interventie. Bij bevindingen in het lichte segment zal met minder ingrijpende maatregelen (interventies) kunnen worden opgetreden, terwijl bij bevindingen in het zware segment vaker een combinatie van bestuursrechtelijke handhaving en strafvervolging door het Openbaar Ministerie aan de orde is. Bij het bepalen van de interventie kan ook nog rekening worden gehouden met verzachtende of verzwarende omstandigheden.

2.5.3 Interventies

Interventies zijn er op gericht om naleving van wet- en regelgeving te bewerkstelligen. Dit geldt niet alleen voor de zogenoemde herstelsancties, maar ook voor de bestraffende sancties. Van bestraffende sancties (primair gericht op leedtoevoeging) gaat namelijk een preventieve werking uit. Hieronder volgt een beschrijving van de diverse sanctiemogelijkheden. Steeds moet daarbij worden bedacht dat toepassing van de sanctie bij een concrete overtreding alleen mogelijk is als dit bij wettelijk voorschrift is geregeld.

 

Herstelsancties

Herstelsancties zijn sancties gericht op het beëindigen van de overtreding dan wel het ongedaan maken van de overtreding. De landelijke handhavingsstrategie gaat uit van zeven verschillende bestuursrechtelijke herstelsancties, te weten aanspreken-informeren, waarschuwen, bestuurlijk gesprek, verscherpt toezicht, last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en tijdelijk stilleggen.

 

Voor onze praktijk zijn vooral het aanspreken-informeren, de waarschuwing, de last onder dwangsom en de last onder bestuursdwang van belang. Daarnaast maken wij in voorkomende gevallen gebruik van de bevoegdheid om bouw- of sloopwerkzaamheden tijdelijk stil te leggen (beheersmaatregel).

 

Aanspreken-informeren

Aanspreken-informeren is een informele interventie (geen wettelijke basis) naar aanleiding van een controle die er toe moet leiden dat de overtreder naleeft of in staat is na te leven. Aanspreken-informeren gebeurt mondeling, door het verstrekken van schriftelijke informatie en/of door verwijzing naar websites.

 

Waarschuwen

Waarschuwen betekent dat de overtreder naar aanleiding van een controle een schriftelijke waarschuwing ontvangt. In die brief staat dat sprake is van een overtreding en welke maatregelen of voorzieningen getroffen moeten worden om de overtreding te beëindigen, ongedaan te maken of herhaling te voorkomen. Ook staat hierin binnen welke termijn dat moet gebeuren. In de brief is vermeld dat andere handhavingsmaatregelen kunnen worden getroffen als de overtreding niet wordt beëindigd of ongedaan wordt gemaakt.

 

Voornemen bestuursrechtelijke maatregel

Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het bestuursorgaan verplicht om een belanghebbende te horen voordat een beschikking (een tot hem gericht besluit) wordt genomen die hij niet heeft aangevraagd en waartegen hij naar verwachting bedenkingen zal hebben. In sommige situaties kan het bestuursorgaan afzien van het horen van een belanghebbende. De Awb geeft hiervoor het wettelijk kader. In het voornemen last onder dwangsom of last onder bestuursdwang wordt de last aangekondigd en wordt een termijn gegeven waarbinnen de belanghebbende een reactie (zienswijze) kan geven. Op deze wijze voldoet het bestuursorgaan aan de in de Awb gestelde hoorplicht. De termijn voor het geven van een zienswijze kan natuurlijk door de overtreder worden benut voor het beëindigen dan wel ongedaan maken van de overtreding.

 

Bestuursrechtelijke maatregel: Last onder dwangsom

Een last onder dwangsom is een besluit waarbij de overtreder wordt gelast de overtreding te beëindigen, ongedaan te maken of verdere/herhaalde overtreding te voorkomen. In de last staat dat sprake is van een overtreding en welke maatregelen of voorzieningen getroffen moeten worden om de overtreding te beëindigen, ongedaan te maken of herhaling te voorkomen. Ook staat hierin binnen welke termijn dat moet gebeuren. Als de overtreder niet binnen de gestelde termijn aan de last voldoet, verbeurt hij een dwangsom. Verbeurde dwangsommen worden middels een apart besluit (invorderingsbeschikking) ingevorderd.

 

Bestuursrechtelijke maatregel: Last onder bestuursdwang

Een last onder bestuursdwang is een besluit waarbij de overtreder wordt gelast de overtreding te beëindigen of ongedaan te maken. In de last staat dat sprake is van een overtreding en welke maatregelen of voorzieningen getroffen moeten worden om de overtreding te beëindigen of ongedaan te maken. Ook staat hierin binnen welke termijn dat moet gebeuren. Als de overtreder niet binnen de gestelde termijn aan de last voldoet, wordt de overtreding op kosten van de overtreder beëindigd of ongedaan gemaakt door feitelijk ingrijpen van het bestuursorgaan. De kosten van het toepassen van bestuursdwang worden middels een apart besluit (kostenverhaalsbeschikking) op de overtreder verhaald.

 

Tijdelijk stilleggen of beperken van het gebruik

Het tijdelijk stil leggen van bouw- of sloopwerkzaamheden of het beperken van gebruik is een beheersmaatregel. Deze is niet gericht op het beëindigen of ongedaan maken van de overtreding, maar op beheersing van de gevolgen van de overtreding. Een beheersmaatregel (bouw- of sloopstop of beperking van het gebruik) wordt gekoppeld aan een last onder dwangsom die tot doel heeft overtreding van de beheersmaatregel te voorkomen.

 

Bestuursrechtelijke bestraffende sancties

Een bestuursorgaan heeft een aantal mogelijke bestraffende sancties. Het gaat hierbij dus om sancties die niet zijn gericht op herstel, maar op leedtoevoeging. De landelijke handhavingsstrategie gaat uit van de bestuurlijke boete, het schorsen of intrekken van een vergunning, certificaat of erkenning, en het exploitatieverbod-sluiting.

 

Voor onze praktijk zijn vooral de bestuurlijke boete en het schorsen of intrekken van een vergunning van belang.

 

Bestuurlijke boete

De bestuurlijke boete is een besluit dat de onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom inhoudt.

 

Schorsen of intrekken van een vergunning

Bij overtreding van een vergunning of van vergunningvoorschriften kan bij wijze van sanctie een besluit worden genomen dat strekt tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning.

 

Strafrecht

Het toepassen van het strafrecht gebeurt onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie naar aanleiding van constateringen van de politie of van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) in dienst van de gemeente. De landelijke handhavingsstrategie gaat uit van twee mogelijkheden, te weten de bestuurlijke strafbeschikking milieu en het proces-verbaal.

 

In onze praktijk wordt gebruik gemaakt van zowel de bestuurlijke strafbeschikking (ook voor andere dan milieu- en keurfeiten) als het proces-verbaal.

 

Bestuurlijke strafbeschikking

De bestuurlijke strafbeschikking is een geldboete die door het bestuursorgaan zonder tussenkomst van het Openbaar Ministerie kan worden opgelegd. De boa’s (of de politie) schrijven (namens het bestuursorgaan) een combibon (geldboete) uit die ter afdoening wordt gezonden aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau. Het gaat hierbij om feiten uit de zogenoemde feitenboekjes en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie moeten worden opgevolgd. De bestuurlijke strafbeschikking is geen besluit, zodat geen bezwaar mogelijk is. Een overtreder kan wel in verzet gaan bij het Openbaar Ministerie.

 

Proces-verbaal

Als de boa’s of de politie een strafbaar feit vermoeden of constateren, kan een proces-verbaal worden opgemaakt. Dit is de basis voor het verdere optreden van het Openbaar Ministerie (strafvervolging).

2.5.4 Toepassen van de interventies met de interventiematrix

Doel van handhaving is het bewerkstelligen dat regels worden nageleefd. We hebben hiervoor meerdere interventies tot onze beschikking en daar maken we ook gebruik van. In beginsel kiezen we voor een zo licht mogelijke interventie en schalen daarna op. Welke interventie de lichtst mogelijke is, is afhankelijk van het segment waarin de overtreding wordt geplaatst. Zo zijn in het lichte segment van de interventiematrix het aanspreken-informeren en de waarschuwing mogelijke eerste interventies, terwijl van deze interventies in het zware segment geen gebruik zal worden gemaakt. Daarnaast wordt bij het bepalen van de interventie ook rekening gehouden met eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden. Zo zal bij recidive zwaarder worden ingezet dan bij een first-offender.

 

Keuze bestuursrechtelijk of strafrechtelijk handhaven

Zowel de bestuursrechtelijke sancties als de strafrechtelijke sancties kennen een onderscheid in lichte en zware sancties, zodat vaak de mogelijkheid bestaat om te kiezen tussen een bestuursrechtelijke aanpak en een strafrechtelijke aanpak. Bij het maken van die keuze wordt rekening gehouden met de aard van de overtreding en de vraag of herstel mogelijk is. Als geen herstel mogelijk is, wordt gekozen voor strafrechtelijke handhaving. Overtredingen in de openbare ruimte (APV-overtredingen) worden veelal strafrechtelijk gehandhaafd. Een combinatie van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden. Het uiteindelijke doel is steeds het beëindigen of ongedaan maken van de overtreding. Per situatie wordt bekeken welke aanpak op dat moment tot dat resultaat leidt. Hierbij wordt rekening gehouden met de tijd die gemoeid is met het beëindigen van de overtreding, of het een voortdurende overtreding of een overtreding op dat moment is en de eventuele kosten of acties ten behoeve van herstel.

 

Strafrechtelijke handhaving zal in het lichte en midden segment van de interventiematrix bestaan uit de bestuurlijke strafbeschikking (veelal APV-overtredingen). In het midden en zware segment kan in overleg met het Openbaar Ministerie ook het proces-verbaal worden ingezet. Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving zal in die gevallen worden afgestemd met het Openbaar Ministerie.

 

In het lichte en midden segment kan voorafgaande aan strafrechtelijke handhaving ook gebruik worden gemaakt van de interventies aanspreken-informeren en waarschuwen. Van deze interventies wordt gebruik gemaakt als het gaat om overtredingen met een beperkt gevolg en de overtreder goedwillend of onverschillig/reactief is.

 

Ter illustratie is hierna de landelijke matrix als voorbeeld opgenomen. In grote lijnen komt deze matrix overeen met hetgeen in deze strategie is beschreven. In de beschreven strategie zijn ook APV-overtredingen meegenomen, terwijl de landelijke matrix ziet op overtredingen van omgevingsregelgeving (Wabo). Uit de matrix is af te leiden welke eerste interventie is aangewezen bij de diverse categorieën overtreders in relatie tot de (mogelijke) gevolgen van de bevinding.

 

 

Stappenplan bij bestuursrechtelijke handhaving gericht op herstel

Handhaving kan volgen op door ons gehouden toezicht. In het merendeel van de situaties (die vallen binnen het lichte en gemiddelde segment) wordt gebruik gemaakt van interventie in drie stappen:

  • 1.

    waarschuwing

  • 2.

    voornemen bestuursrechtelijke maatregel

  • 3.

    bestuursrechtelijke maatregel

Bij de waarschuwing en de bestuursrechtelijke maatregel wordt een termijn gesteld waarbinnen de overtreding moet zijn beëindigd. Deze termijn is zo kort mogelijk, maar wel zodanig lang dat in redelijkheid binnen de termijn aan de last kan worden voldaan. Bij het bepalen van de termijn wordt rekening gehouden met de aard van het voorschrift dat wordt overtreden. Zo kan bij een gedragsvoorschrift een kortere termijn gelden dan in het geval een voorziening moet worden getroffen. In dat geval moet rekening worden gehouden met technische en organisatorische realiseerbaarheid. Wat een redelijke termijn is, kan dus per situatie verschillen, maar in beginsel geldt hoe urgenter de situatie des te korter de termijn.

 

Met het voornemen tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel wordt de bestuursrechtelijke maatregel, inclusief de daarbij gegunde termijn, aangekondigd. Ten aanzien van de termijn die in de bestuursrechtelijke maatregel wordt gesteld, geldt hetgeen hiervoor is beschreven. Bij een voornemen last onder dwangsom wordt ook de hoogte van de dwangsom die in de last wordt gesteld, aangekondigd. Voor de hoogte van de dwangsom geldt dat deze in verhouding moet staan tot de overtreding (de kosten van het beëindigen dan wel ongedaan maken) en dat deze zodanig moet zijn dat hier een voldoende prikkel vanuit gaat om aan de last te voldoen.

 

In het voornemen tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel wordt in de meeste gevallen een termijn van twee weken gegeven voor het geven van een reactie. Wanneer een belanghebbende om een langere termijn verzoekt, wordt dat verzoek toegewezen als daarvoor bijzondere redenen zijn opgegeven en wanneer de aard van de overtreding zich daar niet tegen verzet. Ook het bestuursorgaan kan vanwege organisatorische redenen een langere termijn stellen, mits de aard van de overtreding zich daar niet tegen verzet. Het stellen van een kortere termijn dan twee weken is ook mogelijk. Die termijn wordt op verzoek van een belanghebbende verlengd, tenzij de aard van de overtreding zich daartegen verzet.

De termijn die wordt gesteld voor het geven van een reactie kan uiteraard ook worden gebruikt om de overtreding te beëindigen dan wel ongedaan te maken.

 

Uitzonderingen op het stappenplan

Voor bevindingen die vallen binnen het zware segment van de interventiematrix wordt geen waarschuwing gegeven, maar wordt direct overgegaan tot andere handhavingsinterventies. Over de keuze van de interventie vindt afstemming plaats met het Openbaar Ministerie.

 

De stap van waarschuwen wordt in het lichte en midden segment overgeslagen in het geval sprake is van urgentie bij het beëindigen dan wel ongedaan maken van de overtreding en daardoor de tijd die gemoeid is met de drie stappen van het stappenplan niet kan worden afgewacht. Deze situatie kan zich met name in het midden segment voordoen. Ook in het geval uit het contact tussen gemeentelijk toezichthouder en overtreder voldoende aannemelijk is geworden dat de overtreder niet aan de waarschuwing zal voldoen, kan de waarschuwing worden overgeslagen. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor als de overtreder uitlatingen daaromtrent heeft gedaan.

 

In het geval handhaving (al dan niet strafrechtelijk) niet heeft geleid tot het beëindigen dan wel ongedaan maken van de overtreding, volgt een nieuwe handhavingsactie. In dat geval wordt stap 1 van het stappenplan overgeslagen en direct gestart met stap 2.

 

Wanneer handhaving voortkomt uit het door ons gehouden toezicht (en dus niet naar aanleiding van een verzoek om handhaving) kan voorafgaande aan de waarschuwing gebruik worden gemaakt van de interventie aanspreken-informeren. Van deze interventie wordt gebruik gemaakt als het gaat om overtredingen met een beperkt gevolg en de overtreder goedwillend of onverschillig/reactief is.

 

Wanneer handhaving volgt op een verzoek om handhaving wordt de stap van waarschuwen overgeslagen. Reden hiervoor is dat een besluit moet volgen op een verzoek om handhaving. Een waarschuwing is geen besluit volgens de Algemene wet bestuursrecht. Degene die volgens het verzoek om handhaving in overtreding is, wordt zo snel mogelijk na ontvangst van het verzoek hierover geïnformeerd. In beginsel wordt binnen 8 weken beslist op een verzoek om handhaving. Deze termijn mag eenmaal worden verlengd. Wanneer een verzoek om handhaving moet worden toegewezen, kan het nodig zijn de beslistermijn te verlengen. Niet alleen moet er voldoende tijd zijn voor stap 2, ook kan nader onderzoek nodig zijn om goed te kunnen beoordelen wat nodig is om de overtreding te kunnen beëindigen. Zowel de procedure richting verzoeker om handhaving als richting overtreder moet zorgvuldig worden doorlopen. In dat kader kan het ook voorkomen dat gekeken wordt naar mogelijkheden om partijen via een minnelijke oplossing tot elkaar te brengen (mediation).

 

In spoedeisende situaties kan niet alleen worden afgezien van het geven van een waarschuwing, maar ook van het geven van een voornemen bestuursrechtelijke maatregel. Voor de vraag of sprake is van een dergelijke spoedeisende situatie geldt het door de Awb en de jurisprudentie gegeven kader.

 

Keuze last onder dwangsom of last onder bestuursdwang

Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen is ook bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen. Wij kiezen ervoor om zeer terughoudend om te gaan met het opleggen van een last onder bestuursdwang. Een last onder bestuursdwang zal in beginsel slechts worden opgelegd in spoedeisende situaties waarbij de (mogelijke) gevolgen van de overtreding van belang zijn of in situaties waarbij de (mogelijke) gevolgen van de overtreding aanzienlijk, dreigend en/of onomkeerbaar zijn.

 

In het geval de (mogelijke) gevolgen van de overtreding van belang zijn, maar de overtreder (in Nederland) niet bekend is, wordt ook bestuursdwang toegepast.

 

Hoewel in beginsel in alle andere dan de hiervoor genoemde situaties wordt gekozen voor het opleggen van een last onder dwangsom, kan een last onder bestuursdwang worden opgelegd als het opleggen van een last onder dwangsom, ook na verhoging van de dwangsom, geen effect heeft gehad. Afhankelijk van de aard van de overtreding en de (mogelijke) gevolgen, wordt het aantal lasten onder dwangsom ten aanzien van eenzelfde overtreding bepaald. In het lichte segment zal dat aantal hoger zijn dan in het gemiddelde of zware segment.

2.5.5 Invordering en kostenverhaal

Als dwangsommen zijn verbeurd dan wel als kosten zijn gemaakt voor het toepassen van bestuursdwang, gaan wij in de regel over tot invordering respectievelijk kostenverhaal. Een adequate handhaving vergt namelijk dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd of gemaakte kosten worden verhaald. Slechts in bijzondere omstandigheden zien wij geheel of gedeeltelijk af van invordering of kostenverhaal. In navolging van vaste jurisprudentie wordt niet snel aangenomen dat sprake is van bijzondere omstandigheden.

2.5.6 Legalisatieonderzoek

Voor de volledigheid wijzen wij op onze verplichting tot uitvoering van een legalisatieonderzoek voordat wij overgaan tot het opleggen van een herstelsanctie. Van legalisatie is sprake wanneer voor een illegale situatie alsnog een (omgevings)vergunning kan worden verleend. Wanneer de vergunningverlening een gebonden bevoegdheid betreft (bijvoorbeeld activiteit bouwen), reikt onze onderzoeksplicht verder dan wanneer het bestuursorgaan afwegingsruimte heeft bij het verlenen van een vergunning (bijvoorbeeld activiteit gebruiken in strijd met een bestemmingsplan). Dit verschil kan mede bepalend zijn voor het moment waarop het legalisatieonderzoek plaatsvindt. Dit kan zijn voordat de waarschuwing wordt gegeven, maar ook daarna. In het laatste geval wordt de overtreder in de waarschuwing gewezen op de mogelijkheid van een legalisatieonderzoek en welke gegevens hij daarvoor (via een schetsplan) moet aanleveren. Ook in het geval dat door een derde om handhaving wordt verzocht, kan het vanwege beslistermijnen en inzichtelijkheid in het proces voorkomen dat het legalisatieonderzoek plaatsvindt na de waarschuwing. Het legalisatieonderzoek wordt uitgevoerd door team Vergunningen.

 

2.6. Gedoogstrategie

2.6.1 Inleiding

Binnen het handhavingskader is in uitzonderlijke situaties ruimte voor gedogen. Gedogen is het niet optreden tegen overtreding van wet- en regelgeving.

 

In deze gedoogstrategie is aangegeven op welke wijze wij in onze gemeente omgaan met de mogelijkheid tot gedogen. Hierbij is aangesloten bij het landelijke gedoogkader zoals weergegeven in de Nota Gedogen in Nederland.10 Omwille van de belangen die worden gediend met wet- en regelgeving en de geloofwaardigheid van de overheid in het algemeen en de gemeente in het bijzonder, is het uitgangspunt dat zeer terughoudend gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot het gedogen van overtredingen. Dit is ook het uitgangspunt van de Nota Gedogen in Nederland.

2.6.2 Gedogen slechts in uitzonderingsgevallen

In uitzonderlijke gevallen kan gedogen van een overtreding van wet- of regelgeving gerechtvaardigd zijn. Van een dergelijke situatie is volgens de Nota Gedogen in Nederland sprake als:

  • 1.

    handhaving zou leiden tot aperte onbillijkheden;

  • 2.

    het achterliggende belang evident beter is gediend met gedogen;

  • 3.

    een ander belang dan het door de wet of regel te beschermen belang zwaarder weegt.

1. Handhaving zou leiden tot aperte onbillijkheden

Als handhaving tot aperte onbillijkheden zou leiden, kan gedogen aanvaardbaar of zelfs geboden zijn, mits de andere betrokken belangen door het gedogen niet onevenredig worden geschaad. Gedacht kan worden aan situaties waarin sprake is van overmacht, een noodsituatie of een overgangssituatie.

Kenmerk van overmachts- en noodsituaties is volgens de Nota Gedogen in Nederland dat de afweging van belangen weinig ruimte biedt voor verschillende uitkomsten. Bij een overgangssituatie kan gedogen aanvaardbaar zijn als de consequenties van handhaving niet in redelijke verhouding staan tot de belangen die met (onmiddellijke) handhaving zouden zijn gediend. Hierbij zijn twee situaties denkbaar. De situatie wordt legaal of een legale situatie zal niet langer (in die vorm) worden toegestaan (bijv. door wijziging van wet- of regelgeving). De aanleiding om in laatst genoemde situaties te gedogen moet volgens de Nota Gedogen in Nederland echter zoveel mogelijk worden voorkomen door in de regelgeving te voorzien in goede overgangsregelingen en waar nodig in vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheden (vergunningsmogelijkheden). Met het gedogen van activiteiten zonder vergunning of in afwijking van vergunningvoorschriften moet volgens de Nota terughoudend worden omgegaan, omdat de keuze van de wet- en regelgever uitgangspunt moet zijn en die de mogelijkheid van het instrument vergunningen expliciet heeft benoemd. Op het moment echter dat concreet zicht op legalisatie bestaat, kan worden afgezien van handhavend optreden.

 

2. Het achterliggende belang is evident beter gediend met gedogen

Met handhaving wordt het belang dat de wet of regel primair beoogt te beschermen, gewaarborgd. In uitzonderlijke gevallen, die bij het vaststellen van de wet of regel niet waren voorzien, kan het voorkomen dat dit belang evident beter wordt gediend met (tijdelijk) en al dan niet onder voorwaarden afzien van handhaven. Ook hier zal volgens de Nota Gedogen in Nederland eerst bekeken moeten worden of hetzelfde kan worden bereikt via het instrument vergunningen.

 

3. Een ander belang dan het door de wet of regel te beschermen belang weegt zwaarder

Rechtsbeginselen kunnen ertoe leiden dat ook andere belangen dan het door de wet of regel te beschermen belang moeten worden meegenomen in de afweging. Uit jurisprudentie volgt dat de uitkomst van deze belangenafweging er slechts in uitzonderlijke gevallen toe kan leiden dat moet worden afgezien van handhavend optreden. Het is niet de bedoeling dat de afweging die de wet- en regelgever heeft gemaakt op uitvoeringsniveau wordt over gedaan, aldus de Nota Gedogen in Nederland.

2.6.3 Gedogen beperkt in omvang en/of tijd

Wanneer zich een van de hiervoor genoemde uitzonderingsgevallen voordoet, is dit gedogen slechts aanvaardbaar zolang en voor zover zich de betreffende uitzonderingssituatie voordoet. Dit volgt uit de Nota Gedogen in Nederland. De mogelijkheid bestaat om aan het gedogen voorwaarden te verbinden ter beperking van de inbreuk die door het gedogen wordt gemaakt op het primaire belang dat de wet of regel beoogd te beschermen.

2.6.4 Vormen van gedogen

Expliciet gedogen

Gelet op bovenstaande mag niet lichtvaardig worden besloten tot het gedogen van overtredingen. Er zal altijd een beoordeling van de situatie en de te wegen belangen moeten plaatsvinden. In het kader van transparantie leggen wij een dergelijke beoordeling expliciet vast in een gedoogbrief. Hiermee handelen wij conform de Nota Gedogen in Nederland.

 

Wanneer een overtreding wordt geconstateerd naar aanleiding van een verzoek om handhaving en ervoor wordt gekozen deze overtreding te gedogen, wordt het gedogen gemotiveerd in het besluit waarbij het verzoek om handhaving wordt afgewezen. Dit besluit dient te voldoen aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt en hiertegen kunnen belanghebbenden rechtsmiddelen aanwenden.

 

Impliciet gedogen

Van impliciet of stilzwijgend gedogen is sprake als de gemeente weet dat een overtreding zich voordoet, maar niet tot actie over gaat. Deze situatie moet worden onderscheiden van de situatie dat de gemeente niet op de hoogte is van de overtreding, doordat bijvoorbeeld door gestelde prioriteiten geen toezicht is gehouden op naleving van de betreffende wet- of regelgeving. In dat laatste geval is geen sprake van gedogen.

 

Impliciet gedogen vindt in beginsel slechts plaats in het geval er geen sprake is van een verzoek om handhaving en er zicht is op legalisering van de overtreding.

2.6.5 Omgevingswet

De Omgevingswet zal op 1 juli 2022 in werking treden. In onze gemeente is ervoor gekozen om actief in te zetten op een implementatietraject. Dit betekent dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet al wordt bekeken hoe wij in onze gemeente de doelen van de Omgevingswet het beste kunnen bereiken en hoe aan de instrumenten onder de Omgevingswet vorm gegeven kan worden. Hierdoor ontstaat een fase van transitie. In een dergelijke overgangssituatie kan het voorkomen dat handhaving tot aperte onbillijkheden leidt. Zoals hiervoor beschreven zal zoveel mogelijk voorkomen moeten worden dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot gedogen. Andere instrumenten hebben altijd de voorkeur. In het kader van experimenteren met de nieuwe mogelijkheden die de Omgevingswet biedt en het gehele implementatietraject van de Omgevingswet kan het voorkomen dat gedogen toch gerechtvaardigd is. Voorwaarde daarbij is dat de gemaakte afwegingen inzichtelijk en transparant zijn, zodat steeds wordt aangetoond waarom sprake is van een overgangssituatie die maakt dat handhaving tot aperte onbillijkheden leidt. Deze afwegingen worden integraal gemaakt door samenwerking tussen alle teams die betrokken zijn bij de implementatie van de Omgevingswet en vastgelegd in de daartoe geëigende besluiten en beleidsstukken.

3. Kwaliteit

 

Kwaliteit manifesteert zich in alle onderdelen van een organisatie. In kennis en vaardigheden van medewerkers, in werkprocessen/strategieën, in het adequaat volgen van de planning- en control cyclus, in het onderhouden van relaties met partnerorganisaties en in communicatie.

Een veranderende omgeving vraagt om een organisatie die mee verandert. Dit betekent dat ook de komende jaren zal worden ingezet op kwaliteit en professionaliteit.

 

3.1 Kwaliteitseisen

3.1.1 Procescriteria (Bor) / Big 8

Hantering van een sluitende beleids- en operationele cyclus (de Big 8) is een belangrijke voorwaarde voor het resultaatgericht organiseren en sturen. Onderdeel van de landelijke set kwaliteitscriteria voor de VTH-taken zijn daarom de zogenaamde procescriteria. Het voldoen aan de procescriteria borgt een gesloten plan-do-check-act cyclus, die begint met het opstellen van een strategisch beleidskader (probleemanalyse, doelstellingen, prioriteiten), overgaat in de daadwerkelijke uitvoering van de VTH-taken (planmatig geborgd in een uitvoeringsprogramma), het monitoren van de geleverde prestaties op basis van kritische prestatie-indicatoren en eindigt (c.q. begint opnieuw) met het bijstellen van het beleid naar aanleiding van de ervaringen in de praktijk. De ambitie bestaat om met behulp van een goede registratie uiteindelijk de beleidscyclus conform de Big8 effectief in zijn geheel te doorlopen en de kwaliteit van activiteiten (mede bezien in het kader van de dienstverlening) verder te borgen.

 

 

Strategisch beleidskader

De doelen voor vergunningverlening en handhaving dienen te worden omschreven. Daarnaast dient een probleemanalyse opgesteld te worden voor de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving en moeten aan de hand van de uitkomsten hiervan prioriteiten bepaald worden. Doel van onze activiteiten is een veilige fysieke leefomgeving. In deel 1 van het VTH-beleid ‘Prioriteiten en doelstellingen’ is op basis van een risicoanalyse dit doel nader geconcretiseerd per taakveld in die zin dat per taakveld een doelstelling is geformuleerd.

 

Operationeel beleidskader

Het operationele beleidskader, dit Beleidsplan, bevat uitvoeringsbeleid. Hierin zijn strategieën vastgesteld die een basiswerkwijze omvatten die nodig is om de beleidsdoelen per taakveld te kunnen realiseren.

 

Zowel het strategisch als operationeel beleidskader wordt door het college met de gemeenteraad gedeeld.

 

Planning & control

Dit vormt het hart van de Big 8 en is de verbinding tussen de beleidsontwikkelingscyclus en de uitvoeringscyclus. Het is een moment waarop de balans wordt opgemaakt en beleid en uitvoering op elkaar worden afgestemd. De beleidsontwikkelingscyclus en de uitvoeringscyclus hebben niet perse een gelijke omloopsnelheid. Zo kan de beleidsontwikkelingscyclus bijvoorbeeld een periode van 4 jaar beslaan, terwijl de uitvoeringscyclus over het algemeen een periode van één jaar beslaat. De jaarlijkse uitvoeringscyclus start met een uitvoeringsprogramma en eindigt met een jaarrapportage.

 

In het uitvoeringsprogramma wordt concreter gemaakt welke inspanningen we dat jaar leveren, welke resultaten we daarmee willen behalen en hoe dit bijdraagt aan het realiseren van onze doelstellingen. Jaarlijks wordt daarom een uitvoeringsprogramma opgesteld waarin de in het programmajaar uit te voeren activiteiten zijn opgenomen voor de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving en waarbij ook is aangegeven met welke inzet van mensen en middelen dat gebeurt. In het uitvoeringsprogramma is een globale planning van de activiteiten aangegeven. Deze planning is gebaseerd op verwachtingen en aannames over de te verwachten aantallen vergunningen, meldingen en verzoeken en op wat wij volgens de strategieën uit het VTH-beleid doen.

 

Het uitvoeringsprogramma wordt door het college gedeeld met de gemeenteraad.

 

Uitvoeringskader en Uitvoering

In het uitvoeringsprogramma worden de voorgenomen activiteiten voor dat programmajaar opgenomen. De wijze waarop de activiteiten dienen te worden uitgevoerd worden vastgelegd in protocollen en (geautomatiseerde) werkprocessen. Op deze wijze wordt enerzijds de uniformiteit en anderzijds de kwaliteit geborgd. Borging van kwaliteit vindt ook plaats door het gebruik van (lezersgerichte) standaard brieven en rapporten, collegiale toetsing en werkoverleggen. Voor een goede uitvoering van taken is opleiding en training van belang. Tijdens team overleggen en individuele gesprekken komt het onderwerp leren en ontwikkelen dan ook expliciet aan de orde.

 

Monitoren

Het laatste onderdeel van de operationele beleidscyclus is de monitoring. De monitoringsresultaten worden weergegeven in het jaarverslag. Middels monitoring wordt enerzijds de voortgang van de uitvoering van het uitvoeringsprogramma gevolgd zodat tussentijds bijsturen mogelijk is. Anderzijds wordt ook gevolgd of en in welke mate de in het strategisch beleidskader opgenomen doelstellingen worden gehaald en of conform strategieën uit het operationeel deel wordt gewerkt. Om aantallen te verkrijgen, effecten te monitoren en kwaliteit te borgen is een goed registratiesysteem vereist. Tot nu toe ontbreekt een dergelijk systeem. Naar verwachting wordt in de loop van 2021 de zogenoemde VTH-applicatie geïmplementeerd. De ambitie bestaat om met behulp van een goede registratie uiteindelijk de beleidscyclus conform de Big8 effectief in zijn geheel te doorlopen en de kwaliteit van activiteiten (mede bezien in het kader van de dienstverlening) verder te borgen.

 

Het jaarverslag en de periodieke rapportage worden door het college gedeeld met de gemeenteraad.

 

Rapportage & evaluatie

Deze stap betreft het analyseren van alle relevante elementen uit de operationele cyclus en de betekenis daarvan voor het strategische beleidsplan en de risicoanalyse.

 

3.2 Wet VTH en Verordening kwaliteit VTH taken

Via de Wet verbetering Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (Wet VTH) worden de kwaliteitseisen met betrekking tot de uitvoering van VTH-taken verankerd in een lokale verordening, de Verordening VTH. Gemeenten en provincies nemen daarmee zelf verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de uitvoering. De VNG en het IPO hebben een modelverordening opgesteld, zodat er wel een uniforme werkwijze ontstaat. De verordening gaat over alle Wabo-taken en vormt de basis voor het formuleren van outcome-(beleids)doelstellingen. In de verordening staat horizontaal toezicht centraal: gemeenteraden en Provinciale Staten zien toe of de kwaliteitsdoelen worden gehaald. Deze verordening werd door de raad vastgesteld op 2 juni 2016.

 

Verordening VTH

De raad heeft bij besluit van 2 juni 2016 de Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Sittard-Geleen (Verordening VTH) vastgesteld. De Verordening VTH geeft uitvoering aan de wettelijke opdracht uit het wetsvoorstel Vergunningen, Toezicht en Handhaving om regels te stellen voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van het omgevingsrecht.

Met het vaststellen van de Verordening VTH wordt het proces van het leveren van professionele kwaliteit van de uitvoering VTH-taken op het gebied van het omgevingsrecht aan inwoners, bedrijven en instellingen formeel geborgd. De Verordening vormt daarmee het kader voor de kwaliteit van de Wabo-taken van onze gemeente en drukt het commitment uit van de raad aan kwaliteit.

3.2.1. Kritieke massa

Fundament van kwaliteit is het afleveren van een zo goed mogelijk product. Hiervoor is vooral vakmanschap nodig op diverse bij de taakvelden betrokken deskundigheidsgebieden als bijvoorbeeld vergunningverlening en toezicht/handhaving (generiek) en juridisch, bouwen, milieu, ruimtelijke ordening (specialistisch). De criteria voor kritieke massa vertalen dit vakmanschap in termen van:

  • Voldoende opleiding en kennis.

  • Voldoende ervaring.

  • Onderhouden en borgen van opleiding, kennis en ervaring.

Met de kwaliteitscriteria voor kritieke massa kan een antwoord gegeven worden op de vraag of een organisatie en haar medewerkers in principe in staat zijn om de taken en de onderliggende operationele activiteiten uit te voeren met de minimaal vereiste deskundigheid en de vereiste continuïteit.

 

De criteria hebben geen relatie met de omvang van het lokale werkaanbod maar geven de organisaties een ondergrens van het aantal medewerkers en hun deskundigheid om de activiteiten in continuïteit uit te kunnen voeren.

 

De medewerkers van onze organisatie zijn in 2016 hierop getoetst via een zogenaamd EVC/EVP-traject (met certificaat).

 

Regeling voor uitbesteden van vergunningverlening/toezicht/handhaving/specialistische taken

Conform de landelijke kwaliteitscriteria dient de gemeente, indien zij gebruik (wenst te maken) maakt van externe ondersteuning hiervoor een regeling te hebben vastgesteld. Wij hebben als gemeente specifieke milieutaken weggezet bij de RUD. Deze taken zijn vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst. Via deze overeenkomst wordt voldaan aan het feit dat degene die ingehuurd wordt moet voldoen aan de eisen met betrekking tot de kritieke massa (opleiding, ervaring etc.) uit de landelijke kwaliteitscriteria.

Bijlage 1A Toetsingsprotocol

Zie aparte bijlage.

Bijlage 2A

Overzicht geldend provinciaal beleid:

  • Provinciaal Omgevingsplan Limburg

  • Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg

  • Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

Overzicht geldend gemeentelijk beleid:

  • Actualisatie Centrumplan Geleen

  • Actualisatie Masterplan ZitterdRevisited 2014-2025

  • Beleidsregel kamerverhuur

  • Beleidsregel ‘financiële compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven Zuid-Limburg’ (in aanpassing

  • Erfgoed

  • Horecabeleid

  • Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK)

  • Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016

  • Stadscentra Sittard en Geleen: Integrale aanpak

  • Structuurvisie Wonen Westelijke Mijnstreek

  • Woonvisie

  • Nota parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormensystematiek

  • Beleidsregel tiny-houses

  • Bomenbeleidsplan

  • Beleidsregels planologisch afwijkend gebruik fitnesscentra

  • Externe veiligheid è Meer info bij Edwin Pirson

  • Geluid è Meer info bij Edwin Gerrmann

  • Groenstructuurvisie 2014

  • Planschadeverordening 2008 è Meer info bij Rob Driessen

Overzicht deelwerkprocessen activiteit:

  • Adviezen derden

  • Bouwen regulier

  • Brandveiligheid gebruiksmelding

  • Brandveiligheid vergunning

  • Cultuurhistorisch erfgoed

  • Kap

  • Milieu melding

  • Milieu regulier

  • Milieu uitgebreid

  • Ruimtelijke Kwaliteit

  • Sloopmelding

  • Strijdig gebruik regulier

  • Strijdig gebruik uitgebreide procedure

  • Uitweg


1

Basistakenpakket: uitvoering (vergunningverlening), toezicht en handhaving van de omgevingsvergunningen milieu, meldingen Activiteitenbesluit milieubeheer en beschikkingen in het kader van de Wet bodembescherming.

2

“Handhaving en gedrag, achtergronden van regelnaleving”, M.A. van Prooijen en S. Nieuwdorp MSc, november 2011, het CCV.

“De tafel van Elf, een veelzijdig instrument”, A-M. Smits, oktober 2010, het CCV.

3

“De tafel van Elf, een veelzijdig instrument” , A-M. Smits, oktober 2010, het CCV

4

Het gaat dan bijv. om het compacter maken van de kernwinkelgebieden in de Stadscentra van Geleen en Sittard en herontwikkelingstrajecten.

5

Parkeernormen zullen geleidelijk in de bestemmingsplan worden opgenomen. Voor nieuwe bestemmingsplannen (vastgesteld vanaf 1 november 2014) geldt dit al.

6

Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

7

Horeca exploitatievergunningenbeleid, paracommerciebeleid, terrassenbeleid (Nota Ruimtelijke Kwaliteit), prostitutiebeleid, bibob-beleid etc.

8

Voor het onderwerp Kansspelen is voor de speelautomatenhallen de Speelautomatenhallenverordening van toepassing.

9

Versie 1.7, zoals tijdens het Bestuurlijk Omgevingsberaad van 4 juni 2014 door het Interprovinciaal Overleg en het Openbaar Ministerie aan de staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu is aangeboden.

10

Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 085, nrs. 1-2