Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Steenwijkerland

Beheersverordening correctie wonen Veneweg 269 te Wanneperveen en Hoogeweg 21 te Kalenberg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSteenwijkerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeheersverordening correctie wonen Veneweg 269 te Wanneperveen en Hoogeweg 21 te Kalenberg
CiteertitelRegels van de beheersverordening Correctie beheersverordening wonen Veneweg 269 WNP en Hoogeweg 21 KBG van de gemeente Steenwijkerland
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-07-2021Nieuwe regeling

08-06-2021

gmb-2021-202890

Tekst van de regeling

Intitulé

Beheersverordening correctie wonen Veneweg 269 te Wanneperveen en Hoogeweg 21 te Kalenberg

1. Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 Plan

de beheersverordening 'Correctie beheersverordening wonen Veneweg 269 WNP en Hoogeweg 21 KBG' van de gemeente Steenwijkerland.

 

1.2 Beheersverordening

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1708.WNPKBGcorwonenBV-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

 

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5 Aan huis verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

 

1.6 Aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

 

1.7 Achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

 

1.8 Archeologisch deskundige

de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.

 

1.9 Archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

 

1.10 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

 

1.11 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.12 Begane grond

het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte daarvan.

 

1.13 Bestaand

situatie ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.14 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.15 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.16 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

1.17 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.18 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.19 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

 

1.20 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.21 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

 

1.22 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

1.23 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.24 Buiten opslag / open opslag

het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.

 

1.25 Carport

een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden.

 

1.26 Dak

een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwerk.

 

1.27 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.28 Dienstverlening

bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder in ieder geval zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie, een fitnesscentrum, een seksinrichting en een coffeeshop.

 

1.29 Erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

 

1.30 Erfafscheiding

afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.

 

1.31 Erker

een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

 

1.32 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.33 Hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

1.34 Kampeermiddel

  • a.

    een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;

  • b.

    enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is. Eén en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.35 Maaiveld

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging.

 

1.36 Maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

 

1.37 Mantelzorg

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie.

 

1.38 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

 

1.39 Onderbouw / kelder

een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken en wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.

 

1.40 Onderkomen

voor verblijf geschikt, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief verblijf.

 

1.41 Openbare nutsvoorziening

een gebouw of bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

 

1.42 Opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

 

1.43 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

 

1.44 Peil

  • a.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;

  • c.

    indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil.

1.45 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

1.46 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.47 Setback

een dakopbouw die is gelegen ten minste 2,00 meter achter de denkbeeldige verticaal doorgetrokken voorgevel van een gebouw en die een hoogte heeft van maximaal 3,50 meter, gemeten vanaf de bovenkant van de desbetreffende verdiepingsvloer.

 

1.48 Verdieping

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag, welke is gelegen ter plaatse van de begane grond.

 

1.49 Voorgevel

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

 

1.50 Waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

 

1.51 Woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

 

2.2 Het bebouwingspercentage

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

 

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.4 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.5 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.6 De horizontale diepte van een gebouw

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.

 

2.7 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.8 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

 

2.9 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

2.10 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.11 De ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.

 

2.12 De verticale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

2. Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Algemeen

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

  • b.

    parkeren;

  • c.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.1.2 Dubbelbestemming en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.1.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter bedraagt;

  • b.

    vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;

  • c.

    erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:

    • 1.

      de diepte gemeten vanaf de bouwgrens binnen de bestemming "Wonen - Buitengebied" niet meer dan 1,00 meter bedraagt;

    • 2.

      de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;

    • 3.

      de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

 

3.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik;

  • b.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor op de bestemming gericht tijdelijk gebruik.

Artikel 4 Wonen - Buitengebied

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    wonen in een woning;

    met daaraan ondergeschikt:

  • a.

    tuinen, erven en groenvoorzieningen;

  • b.

    ontsluitings- en parkeervoorzieningen;

  • c.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

     

4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.1.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    woningen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';

  • b.

    de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';

  • c.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';

met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.2 tot en met 3.2.5.

 

4.2.2 Woningen

Voor het bouwen van de woningen gelden de volgende regels:

  • a.

    per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan;

  • b.

    de voorgevels van de woning worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens of evenwijdig aan de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing;

  • c.

    de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:

    • 1.

      de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 meter bedraagt;

    • 2.

      de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;

    • 3.

      de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;

  • d.

    de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat:

    • 1.

      ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goothoogte' minimaal respectievelijk maximaal de aangeduide goothoogte is toegestaan;

    • 2.

      indien de goothoogte van een bestaande, legaal gebouwde woning hoger is dan de hiervoor bedoelde maximale goothoogte geldt die hoogte als maximum;'.

  • e.

    de bouwhoogte bedraagt maximaal 7,50 meter, met dien verstande dat:

    • 1.

      ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale bouwhoogte' minimaal respectievelijk maximaal de aangeduide bouwhoogte is toegestaan;

    • 2.

      indien de bouwhoogte van een bestaande, legaal gebouwde woning hoger is dan de hiervoor bedoelde maximale bouwhoogte geldt die hoogte als maximum;'.

  • f.

    gebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;

  • g.

    de inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m³, dan wel maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is.

4.2.3 Bijgebouwen behorende bij de woningen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de woning gelden de volgende regels:

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van botenhuizen en carports, mag maximaal bedragen:

    Oppervlakte bestaand bouwperceel

    Toegestane oppervlakte bijgebouwen

    Bouwperceel tot 500 m²

    50 m², dan wel maximaal de bestaande oppervlakte

    Bouwperceel tot 500 m² tot 1.000 m²

    70 m², dan wel maximaal de bestaande oppervlakte

    Bouwperceel tot 1.000 m² tot 2.500 m²

    80 m², dan wel maximaal de bestaande oppervlakte

    Bouwperceel vanaf 2.500 m²

    100 m², dan wel maximaal de bestaande oppervlakte

  • b.

    de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' wordt voor maximaal 60% bebouwd;

  • c.

    bijgebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;

  • d.

    de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;

  • e.

    de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a.

    een carport wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van carports maximaal 20 m² bedraagt;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten;

  • c.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1 sub a ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en/of artikel artikel 4.2.2 sub g ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning, met dien verstande dat:

  • a.

    ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke bedrijfswoning behouden dient te blijven;

  • b.

    een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd

  • c.

    het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een woning binnen het bouwvlak;

  • d.

    de inhoud van de woning maximaal 750 m³ mag bedragen;

  • e.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • f.

    het straat- en bebouwingsbeeld;

  • g.

    het woon- en leefklimaat;

  • h.

    de verkeersveiligheid;

  • i.

    de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;

  • j.

    de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.

4.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van grotere oppervlakte na sanering

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3 en artikel 4.2.4 ten behoeve van een grotere bebouwde oppervlakte van bijgebouwen behorende bij een woning, met dien verstande dat:

  • a.

    er sprake dient te zijn van sloop van bijgebouwen, waarbij geldt dat maximaal 100% van de gesloopte oppervlakte aan bijgebouwen mag worden teruggebouwd;

  • b.

    na sanering het perceel voor niet meer dan 60% is bebouwd;

  • c.

    de grotere oppervlakte aan bijgebouwen bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit;

  • d.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • e.

    het straat- en bebouwingsbeeld;

  • f.

    de verkeersveiligheid;

  • g.

    de milieusituatie;

  • h.

    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • i.

    de landschappelijke e en/of archeologische waarden van de gronden;

  • j.

    de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.

4.3.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een grotere oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3 en artikel 4.2.4 ten behoeve van een grotere bebouwde oppervlakte van bijgebouwen behorende bij een woning, tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 150 m² per bouwperceel, met dien verstande dat:

  • a.

    het bouwperceel voor maximaal 50% wordt bebouwd;

  • b.

    de bijgebouwen vrijstaand worden uitgevoerd;

  • c.

    de goothoogte van de bijgebouwen maximaal 3,50 meter bedraagt en de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van de woning;

  • d.

    de bijgebouwen passen in het stedenbouwkundige beeld waarbij geldt dat clustering en concentratie van de bijgebouwen op het bouwperceel de voorkeur heeft;

  • e.

    landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden worden niet onevenredig aangetast.

4.3.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van vergroten van de goothoogte van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3 ten behoeve van het vergroten van de goothoogte van de woning, met dien verstande dat:

  • a.

    een goede stedenbouwkundige inpassing dient te zijn gewaarborgd;

  • b.

    de goothoogte van de woning maximaal 5,50 meter bedraagt;

  • c.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • d.

    het straat- en bebouwingsbeeld;

  • e.

    het woon- en leefklimaat;

  • f.

    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • g.

    de landschappelijke waarden van de gronden;

  • h.

    de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.

4.3.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verlagen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2, artikel 4.2.3 en artikel 4.2.4 ten behoeve van het verlagen van de dakhelling van een gebouw tot 0°, met dien verstande dat:

  • a.

    een goede stedenbouwkundige inpassing dient te zijn gewaarborgd;

  • b.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • c.

    het straat- en bebouwingsbeeld;

  • d.

    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • e.

    de landschappelijke waarden van de gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, met uitzondering van bestaande mini-campings, van al dan niet afgedankte wagens en/of voer- en vaartuigen van derden, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik;

  • b.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor op de bestemming gericht tijdelijk gebruik en anders dan bedoeld in artikel 4.1.1;

  • c.

    een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 4.4.2 en artikel 4.5.1;

  • d.

    woningsplitsing;

  • e.

    mantelzorg in de woning en/of in de bijgebouwen;

  • f.

    vrijstaande bijgebouwen als logiesruimte;

  • g.

    gebouwen voor recreatieve bewoning;

  • h.

    detailhandel en horeca.

4.4.2 Aan huis gebonden beroep

Een aan huis gebonden beroep is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of de daarbij behorende bijgebouwen;

  • b.

    maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep;

  • c.

    de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

  • d.

    er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;

  • e.

    er is slechts één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 cm;

  • f.

    het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;

  • g.

    in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

  • h.

    er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt;

  • i.

    buitenopslag en buitenactiviteiten zijn niet toegestaan;

  • j.

    er mag geen sprake zijn van een onevenredig verkeersaantrekkende werking.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van aan huis gebonden bedrijven

  • a.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4, ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in het overzicht aan huis gebonden beroepen/bedrijven zoals opgenomen in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels, met dien verstande dat:

    • 1.

      een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;

    • 2.

      de bestaande bouwmogelijkheden mogen niet worden verruimd;

    • 3.

      maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikel 4.5.2, artikel 4.5.3, artikel 4.5.4 en/of artikel 4.5.6 genoemde nevenactiviteiten tezamen;

    • 4.

      de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

    • 5.

      er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;

    • 6.

      het onbebouwde gedeelte van het perceel mag niet worden gebruikt voor bereoeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;

    • 7.

      er is slechts één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 cm;

    • 8.

      in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

    • 9.

      er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende bedrijf gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden bedrijf gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt;

    • 10.

      bij een aan huis verbonden bedrijf mag geen buitenopslag en mogen geen buitenactiviteiten plaatsvinden.

    • 11.

      indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.3, artikel 4.5.4 en artikel 4.5.5, artikel 4.5.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.

  • b.

    Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening is verleend voor een bestaand aan huis verbonden bedrijf wordt gelijkgesteld met de omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a.

4.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van complementaire daghoreca

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4 ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor complementaire daghoreca als ondergeschikte nevenactiviteit, met dien verstande dat:

  • a.

    een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;

  • b.

    de voor bezoekers toegankelijke ruimten alleen zijn toegestaan op de begane grond van de woning of in een bijgebouw;

  • c.

    de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;

  • d.

    maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikel 4.2.2 sub g, artikel 4.2.2 sub g, artikel 4.2.2 sub g en/of artikel 4.2.2 sub g genoemde nevenactiviteiten tezamen;

  • e.

    de totale oppervlakte, inclusief terras, die wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten mag maximaal 100 m² bedragen;

  • f.

    de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

  • g.

    minimaal één bewoner werkzaam is in het horecabedrijf;

  • h.

    er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;

  • i.

    in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

  • j.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      de verkeersveiligheid;

    • 2.

      de milieusituatie;

    • 3.

      het woon- en leefklimaat;

    • 4.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • k.

    indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.3, artikel 4.5.4, artikel 4.5.5 en artikel 4.5.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.

4.5.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel, kunstnijverheid en/of atelier

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4, ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, kunstnijverheid en/of atelier als ondergeschikte activiteit, met dien verstande dat:

  • a.

    een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;

  • b.

    de ondergeschikte detailhandel uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;

  • c.

    maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt als verkoopruimte en productieruimte, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.4 en/of artikel 4.5.6 genoemde nevenactiviteiten tezamen;

  • d.

    de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

  • e.

    er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;

  • f.

    de oppervlakte van productiegebonden detailhandel maximaal 10% van het brutovloeroppervlak, tot een maximum van 150 m² mag bedragen;

  • g.

    etalages niet zijn toegestaan;

  • h.

    verkoopruimten zijn enkel toegestaan op de begane grond;

  • i.

    er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een maximum van 20 x 30 centimeter;

  • j.

    verkoop van producten met veiligheidsrisico's niet zijn toegestaan;

  • k.

    vrachtverkeer ten behoeve van bevoorrading niet is toegestaan;

  • l.

    in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

  • m.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • n.

    de verkeersveiligheid;

  • o.

    het woon- en leefklimaat;

  • p.

    de milieusituatie;

  • q.

    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • r.

    indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.3, artikel 4.5.4, artikel 4.5.5 en artikel 4.5.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.

4.5.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van verblijfsrecreatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4, ten behoeve van verblijfsrecreatie, zoals in de vorm van logiesverstrekking of bed en breakfast, met dien verstande dat:

  • a.

    een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;

  • b.

    er maximaal 10 slaapplaatsen per bouwperceel worden toegestaan, ten behoeve van een gelijktijdig nachtverblijf van maximaal 10 personen;

  • c.

    de woning waarin de verblijfsrecreatieve voorzieningen worden gerealiseerd, is bewoond door de hoofdbewoner, op het moment dat nachtverblijf wordt verstrekt;

  • d.

    maximaal 35% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor bed- en breakfastactiviteiten mag worden gebruikt, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.3 en/of artikel 4.5.6 genoemde nevenactiviteiten tezamen;;

  • e.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      de verkeersveiligheid;

    • 2.

      het woon- en leefklimaat;

    • 3.

      de milieusituatie;

    • 4.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • f.

    uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;

  • g.

    de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;

  • h.

    in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;

  • i.

    omliggende functies niet worden gehinderd;

  • j.

    indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.3, artikel 4.5.4, artikel 4.5.5 en artikel 4.5.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.

4.5.5 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een minicamping

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4, ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:

  • a.

    het aantal minicampings binnen de gemeente niet meer dan 50 bedraagt;

  • b.

    nieuwe minicampings in het Natura 2000 gebied (ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone natura 2000') en EHS gebieden niet mogelijk zijn;

  • c.

    minicampings uitsluitend mogelijk zijn bij een woning, die is gerealiseerd in een voormalig agrarisch bedrijf;

  • d.

    het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 bedraagt;

  • e.

    uitsluitend kampeermiddelen mogen worden geplaatst;

  • f.

    een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;

  • g.

    de oppervlakte van een kampeerplaats minimaal 80 m² bedraagt;

  • h.

    de afstand van de minicamping tot de perceelsgrens met aangrenzende woningen met een woonbestemming minimaal 25 meter bedraagt;

  • i.

    het kamperen niet plaatsvindt tussen 1 november en 15 maart;

  • j.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      het straat- en bebouwingsbeeld;

    • 2.

      het woon- en leefklimaat;

    • 3.

      de verkeersveiligheid;

    • 4.

      de sociale veiligheid;

    • 5.

      de milieusituatie;

    • 6.

      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

    • 7.

      de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

    • 8.

      de waterstaatkundig en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;

  • k.

    in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;

  • l.

    indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.3, artikel 4.5.4, artikel 4.5.5 en artikel 4.5.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.

4.5.6 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van verhuur van boten, fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4, ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor verhuur van boten, fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen als ondergeschikte activiteit, met dien verstande dat:

  • a.

    een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;

  • b.

    maximaal 35% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor verhuur van boten, fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen mag worden gebruikt, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.3 en/of artikel 4.5.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;

  • c.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      het straat- en bebouwingsbeeld;

    • 2.

      het woon- en leefklimaat;

    • 3.

      de verkeersveiligheid;

    • 4.

      de milieusituatie;

    • 5.

      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

    • 6.

      de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

    • 7.

      de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;

  • d.

    in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;

  • e.

    indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.3, artikel 4.5.4, artikel 4.5.5 en artikel 4.5.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.

4.5.7 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a.

    het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bijgebouwen niet meer dan 75 m² mag bedragen, danwel niet meer dan op basis van het bepaalde in artikel 4.2.3, artikel 4.3.2 of artikel 4.3.3 is toegestaan indien deze laatste oppervlakte groter is dan 75 m² waarbij een maximum van 150 m² geldt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

 

5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.1.

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken:

  • 1.

    met een oppervlakte groter dan 250 m² wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom, dan wel,

  • 2.

    met een oppervlakte groter dan 2.500 m² wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom,

dient door de door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a.

    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en

  • b.

    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:

  • c.

    in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.

5.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a.

    het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  • b.

    het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  • c.

    het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

voorzover de ingreep:

  • a.

    dieper gaat dan 50 cm beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 250 m² beslaat, wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom;

  • b.

    dieper gaat dan 50 cm benden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 2.500 m² beslaat, wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom.

5.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a.

    door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;

  • b.

    het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  • c.

    werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.

  • d.

    de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

5.3.3 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3.1 kan alleen worden verleend indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

5.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a.

    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;

  • b.

    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:

  • c.

    in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.

5.3.5 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 5.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

3. Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

 

7.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a.

    ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', uitgezonderd zwembaden binnen de bestemming 'Wonen - Buitengebied';

  • b.

    de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil, daarbij worden niet meegerekend zwembaden binnen de bestemming 'Wonen - Buitengebied';

  • c.

    de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;

  • d.

    om het ondergrondse bouwwerk toegankelijk te maken is overschrijding van het bouwvlak toegestaan, mits de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden;

  • e.

    de regels van de betreffende bestemmingen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

 

8.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;

  • b.

    een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogtoestemming is verleend;

  • c.

    straatprostitutie;

  • d.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, tenzij de betreffende bestemming daarin wel uitdrukkelijk voorziet.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

 

9.1 'wro-zone - natura 2000'

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - natura 2000' zijn de gronden , behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) , mede bestemd voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

10.1 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

 

10.2 Kleine bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a.

    de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;

  • b.

    de goothoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.

10.3 Functiewijziging onbebouwde gronden

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels voor een wijziging van het gebruik van onbebouwde gronden, zonder dat daarbij wordt gebouwd, met dien verstande dat:

  • a.

    de oppervlakte maximaal 1.000 m² mag bedragen;

  • b.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • c.

    de verkeersveiligheid;

  • d.

    het woon- en leefklimaat;

  • e.

    de milieusituatie;

  • f.

    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Omgevingsvergunning evenementen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van de beheersverordening ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder het opbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantal deelnemers/toeschouwers, mits:

  • a.

    de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);

  • b.

    het evenement maximaal 15 dagen aaneengesloten duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;

  • c.

    een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;

  • d.

    er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;

  • e.

    er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;

  • f.

    er geen recreatief nachtverblijf ter plaatse plaatsvindt;

  • g.

    in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;

  • h.

    aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;

  • i.

    het evenement niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;

  • j.

    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • k.

    de verkeersveiligheid;

  • l.

    de milieusituatie;

  • m.

    het woon- en leefklimaat;

  • n.

    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond.

10.5 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen

Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.

Artikel 11 Overige regels

 

11.1 Voorrangsregels

 

11.1.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

 

11.1.2 Onderlinge relatie dubbelbestemming

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  • a.

    Waarde - Archeologie 1;

  • b.

    Waarde - Archeologie 2;

  • c.

    Leiding;

  • d.

    Leiding - Hoogspanningsverbinding;

  • e.

    Waterstaat - Waterkering;

  • f.

    Waarde - Cultuurhistorie;

  • g.

    Waterstaat - Waterlopen.

4. Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

 

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  • a.

    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

    • 1.

      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    • 2.

      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • b.

    Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  • c.

    Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  • a.

    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • b.

    Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • c.

    Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • d.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, danwel met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die verordening, en met het voor die verordening geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening Correctie beheersverordening wonen Veneweg 269 WNP en Hoogeweg 21 KBG van de gemeente Steenwijkerland.

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Voorliggende beheersverordening heeft betrekking op de locaties aan de Veneweg 269 te Wanneperveen en de Hoogeweg 21 in Kalenberg. Beide percelen hadden in het verleden de bestemming ‘wonen’. Bij het vaststellen van de beheersverordening Buitengebied 2014 zijn de woningen per abuis aangemerkt als recreatiewoning. Met deze wijziging wordt de woonbestemming teruggebracht op beide percelen.

1.2 Uitgangspunten voor het plan

Het plan voorziet niet in de fysieke wijziging van beide locaties. Slechts de (oorspronkelijke) planologische gebruiksmogelijkheden in de vorm van de functie wonen, worden in deze beheersverordening vertaald.

1.3 Leeswijzer

In de hierna volgende hoofdstukken van deze toelichting komen onder meer de volgende elementen aan de orde:

  • -

    project- en gebiedsbeschrijving;

  • -

    toetsing aan het vigerende planologische regime;

  • -

    beschrijving beleidskaders op diverse schaalniveaus;

  • -

    toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van de locaties (geluidsoverlast, bodemkwaliteit, waterparagraaf, archeologische waarden en natuurlijke en landschappelijke aspecten);

  • -

    haalbaarheid (financieel en maatschappelijk).

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ligging plangebied

Voorliggend plan heeft betrekking op twee afzonderlijke percelen in het buitengebied van de gemeente Steenwijkerland. Het ene perceel betreft het perceel Veneweg 269 te Wanneperveen. Het andere perceel betreft de Hoogeweg 21 in Kalenberg.

Veneweg 269, Wanneperveen

De Veneweg doorsnijdt de Beulakerwijde en de Belterwijde. Aan weerszijden van de Veneweg bevinden zich recreatieondernemingen. De woning aan de Veneweg 269 ligt tegen Camping Boschwiede aan. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven.

Ligging locatie Veneweg 269, Wanneperveen.

Hoogeweg 21, Kalenberg

De Hoogeweg leidt in noordwestelijke richting naar Ossenzijl. In zuidoostelijke richting naar Scheerwolde. Verspreid langs de weg bevinden zich woningen. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven.

Ligging locatie Hoogeweg 21, Kalenberg.

2.2 Huidige planologische regime

Veneweg 269, Wanneperveen

Voor het plangebied is de ‘Beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland 2014’ van toepassing. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven

Verbeelding geldende planologische situatie, uitsnede uit de geldende beheersverordening Buitengebied 2014.

 

Binnen dit plangebied kent de locatie de volgende bestemmingen.

Recreatie

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' uitsluitend bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen. De locatie kent de aanduiding ‘recreatiewoning’.

Waarde – Archeologie 2

De voor Waarde – Archeologie 2 aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Aanduiding Wro-zone -natura 2000

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - natura 2000' zijn de gronden , behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) , mede bestemd voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.

 

Naast voorgaande bestemmingen kent de locatie een bouwvlak en een minimale en maximale goothoogte.

Hoogeweg 21, Kalenberg

Voor het plangebied is de ‘Beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland 2014’ van toepassing. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.

Verbeelding geldende planologische situatie, uitsnede uit de geldende beheersverordening.

Binnen dit plangebied kent de locatie de volgende bestemmingen.

Recreatie

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' uitsluitend bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen. De locatie kent de aanduiding ‘recreatiewoning’.

Waarde – Archeologie 2

De voor Waarde – Archeologie 2 aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Wro-zone -natura 2000

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - natura 2000' zijn de gronden , behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) , mede bestemd voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.

Naast voorgaande bestemmingen kent de locatie een bouwvlak.

2.3 Strijdigheid met het beheersverordening

Voor beide locaties geldt dat de als recreatiewoning aangewezen bebouwing wordt gebruikt voor reguliere bewoning. Dat is niet toegestaan.

2.4 Planbeschrijving

Het plan voorziet in de correctie van de beheersverordening aan de Veneweg 269 in Wanneperveen en de Hoogeweg 21 in Kalenberg. Van oorsprong kenden beide percelen een woonbestemming. In het kader van de beheersverordening in 2014 is per abuis op beide percelen een recreatieve bestemming gelegd. Met voorliggende correctie wordt de recreatieve bestemming van de percelen gewijzigd in een woonbestemming. Hiermee wordt de oorspronkelijke bestemming van beide percelen hersteld. Op beide locaties vinden geen ruimtelijke of fysieke ingrepen plaats. Het plan voorziet slechts in het wijziging van de planologische gebruiksmogelijkheden van de bestaand percelen en de opstallen.

Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie en uitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan relevant ruimtelijk beleid op diverse schaalniveaus. Het plan voorziet slechts in een beperkte wijziging van planologische gebruiksmogelijkheden van beide percelen zonder noemenswaardige ruimtelijke impact. Daarom wordt het beleid slechts op hoofdlijnen getoetst.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier 13 nationale belangen aan.

Het bepaalde in deze beheersverordening is in lijn met het gestelde in de SVIR.

Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Voorliggend plan maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor de Barro niet van toepassing is.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder moet alleen worden doorlopen als er (in navolging van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van de Bro) sprake is van een ontwikkeling in een bestaand stedelijk gebied of een stedelijke ontwikkeling. In de Bro worden deze begrippen als volgt gedefinieerd:

Bestaand stedelijk gebied

Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Stedelijke ontwikkeling

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

 

De ladder is op 1 juli 2017 gewijzigd, waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd op basis van de volgende punten:

  • -

    Beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;

  • -

    Beschrijving in hoeverre binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Jurisprudentie wijst uit dat een plan pas hoeft worden onderbouwd op basis van de Ladder indien het om 12 woningen of meer gaat. Voorliggende correctie van de beheersverordening voorziet slechts in het wijzigen van de planologische gebruiksmogelijkheden van twee percelen waarbij bestaande recreatiewoningen worden omgezet naar een reguliere woning. Daar was in het verleden ook sprake van op beide percelen. Op basis van voorliggend plan neemt het aantal woningen niet met meer dan 12 toe. Derhalve hoeft het plan niet onderbouwd te worden aan de hand van de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

Provinciale staten van de provincie Overijssel hebben op 12 april 2017 de ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur’ vastgesteld. De visie gaat over de wijze waarop de provincie de leefomgeving in de provincie wil inrichten en ontwikkelen. De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is een vertaling van de Omgevingsvisie in bindende regels voor derden.

 

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

 

De provincie hanteert de volgende definitie van duurzaamheid:

‘duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.’

 

Ruimtelijke kwaliteit definieert de provincie als:

‘datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.’

 

Ruimtelijke kwaliteit gaat voor de provincie dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig. Deze benadering van ruimtelijke kwaliteit is in overeenstemming met de gangbare definitie. Deze is een optelsom van:

  • -

    gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt

  • -

    belevingswaarde: beeldkwaliteit, het ‘mooie’, de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners

  • -

    toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid)

  • -

    Ruimtelijke kwaliteit is geen luxe, maar maatschappelijke noodzaak. Ruimtelijke kwaliteit is van grote betekenis voor het vestigingsklimaat voor bedrijven, bewoners en de toeristische mogelijkheden van een gebied. En daarmee ook voor de werkgelegenheid. Met andere woorden: de inzet op ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan versterking van de sociaaleconomische positie van Overijssel.

  • -

    De rode draad ‘sociale kwaliteit’ gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In de Omgevingsvisie beperkt de provincie zich tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving, waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.

 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarische cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en voorwaarden op basis van gebiedskenmerken, kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water et cetera. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Relatie met het initiatief

Voorliggend plan voorziet slechts in het wijzigen van de planologische gebruiksmogelijkheden van twee percelen waarbij twee bestaande recreatiewoningen, die in het kader van de beheersverordening in 2014 per abuis haar woonbestemming hebben verloren, worden terug bestemd naar een woonbestemming. Omdat in de geldende situatie al sprake is van een gebruik als woning en in het verleden ook, heeft dit plan geen noemenswaardige ruimtelijke impact. Wel draagt het plan, in lijn met het provinciale beleid, bij aan de verbetering van de duurzame gebruiksmogelijkheden van een locatie.

 

Het huidige provinciale beleid vloeit voort uit het beleid uit 2008, waarbij het uitgangspunt is dat een plan bij moet dragen aan het behoud of de versterking van gebiedskenmerken. Voorliggend plan heeft geen invloed op de stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie ter plaatse van beide percelen en zodoende worden de gebiedskenmerken niet aantast. Deze blijven behouden en daarmee is het plan niet in strijd met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie (2017)

De Omgevingsvisie richt zich op de fysieke omgeving: de ruimte waarin bewoners, bezoekers, instellingen en ondernemingen van de gemeente zich bevinden en het leefgebied van mensen, planten en dieren. De gemeente Steenwijkerland wil met de Omgevingsvisie de omgevingskwaliteit van Steenwijkerland naar een hoger plan tillen. Omgevingskwaliteit wordt gedefinieerd als de integrale kwaliteit van ruimtes; het gaat er niet alleen om hoe deze ruimtes eruitzien, maar ook waartoe en op welke manier ze functioneren, hoe ze gebruikt worden en hoe de (functies van de) ruimtes met elkaar samenhangen en bijdragen aan het beter functioneren van de samenleving.

Relatie met het initiatief

Voorliggend plan voorziet in de planologische correctie van twee percelen waar per abuis de woonbestemming is vervangen door een recreatieve bestemming. Het corrigeren van deze bestemmingen is gezien de aard en omvang van het plan en de historie van de locaties, niet in strijd met de uitgangspunten van de omgevingsvisie. De omgevingskwaliteit, waar in de omgevingsvisie veel aandacht voor is, wordt niet aangetast.

Woonvisie Steenwijkerland 2017 - 2021

In de woonvisie zijn de gemeentelijke doelstellingen ten aanzien van het woonbeleid geformuleerd. Een belangrijke doelstelling van de gemeente is passende woonruimte voor alle inwoners, waarbij wordt aangesloten bij de vraag.

Relatie met initiatief

Voorliggend plan voorziet in de planologische correctie van twee percelen waar per abuis de woonbestemming is vervangen door een recreatieve bestemming. Met dit plan wordt deze fout hersteld. Gezien de aard , omvang en historie van de beide locaties bestaat er geen rechtstreekse relatie met het gemeentelijk woonbeleid.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische aspecten

4.1 Externe veiligheid

Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

 

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

Analyse

Het onderhavige plan voorziet in het bestemming van twee percelen met een woonbestemming. Wonen betreft een kwetsbare functie. In en rondom het plangebied zijn, op basis van de risicokaart, op beide locaties geen (potentiële) gevaarbronnen aanwezig die beperkend werken ten opzichte van voorliggend plan. Ook bevinden zich in beide plangebieden geen leidingen die van invloed zijn op de woonfunctie.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is niet van invloed op voorliggend plan.

4.2 Flora en fauna

Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

 

Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.

Analyse

Voorliggend plan voorziet slechts in het wijzigen van de planologische gebruiksmogelijkheden van twee locaties zonder dat deze gebruiksmogelijkheden leiden tot potentiële verstoring van ecologische waarden of aantasting van beschermde natuurgebieden. Op beide percelen wordt reeds gewoond, in de nieuwe situatie verandert dat niet. Het plan kent geen fysieke ingrepen die verstorend kunnen werken op beschermde soorten. Ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

 

Ook onderzoek naar stikstofuitstoot is niet noodzakelijk aangezien het enkel een planologische wijziging van de bestemming betreft en het feitelijk gebruik op beide percelen niet wijzigt. Ook worden er geen bouwwerkzaamheden uitgevoerd. In de beoogde gebruiksfase blijft de emissie voor de wonen gelijk aan de huidige situatie op beide percelen.

Conclusie

Het plan is op basis van het aspect ecologie (gebiedsbescherming en soortenbescherming) uitvoerbaar.

4.3 Bodem

Beleidskader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of beheersverordening dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een beheersverordening. Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Analyse

Het plan maakt reguliere bewoning mogelijk op twee percelen waar dat tot de foutieve wijziging van de beheersverordening ook het geval was. In die situatie was er sprake van een goede bodemkwaliteit. Sinds 2014 hebben zich op beide percelen geen activiteiten afgespeeld die tot een verslechtering van de bodemkwaliteit hebben geleid. Redelijkerwijs mag er van worden uitgegaan dat de bodemkwaliteit op beide percelen geschikt is voor de functie wonen.

Het plan maakt zelf op beide percelen geen milieubelastende functie mogelijk die van invloed kan zijn op de bodemkwaliteit. Op basis van voorgaande hoeft geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

Conclusie

Het plan is op basis van het aspect ‘bodemkwaliteit’ uitvoerbaar.

4.4 Water

Beleidskader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

Analyse

Het plan voorziet in het wijzigen van de planologische gebruiksmogelijkheden op twee percelen, waar in het verleden wonen was toegestaan. Het plan kent op beide percelen geen fysieke (bodem) ingrepen die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding. Het verhard oppervlakte neemt niet toe. Het plan is zodanig beperkt dat het geen invloed heeft op waterhuishoudkundige aspecten op beide percelen.

Conclusie

Het plan is op basis van het aspect water uitvoerbaar.

4.5 Parkeren en verkeer

Beleidskader

Bij het opstellen van de beheersverordening moet rekening gehouden worden met de parkeerbehoefte die ontstaat bij de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de Nota parkeernormen 2015 van de gemeente Steenwijkerland. De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. In het ASVV2012 en de CROW-publicatie Toekomstbestendig parkeren, zijn actuele parkeerkencijfers opgenomen en richtlijnen voor de maatvoering van de verschillende parkeervakken vastgelegd.

Analyse

De ontsluiting van de locatie aan de Veneweg 269 in Wanneperveen vindt plaats over de ontsluitingsweg die over het aangrenzende recreatieterrein loopt. Dat is al jaren het geval. Ten gevolge van dit plan neemt de verkeersintensiteit niet toe omdat het bestaande gebruik wordt voortgezet.

 

De woning aan de Hoogeweg 21 in Kalenberg is en blijft ontsloten op de Hoogeweg. Ten gevolge van dit plan neemt de verkeersintensiteit niet toe omdat het huidige gebruik wordt voortgezet.

 

Op beide percelen bevindt zich een vrijstaande woning. Deze woningen hebben een parkeervraag van twee parkeerplaatsen per woning (koop, vrijstaand, buitengebied). Deze parkeervraag is op eigen terrein op te vangen.

Conclusie

Het plan is op basis van de aspecten verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.6 Archeologie, landschap en cultuurhistorie

Beleidskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is per die datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, zijn deze artikelen opgenomen in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven. Het gaat hierbij, onder andere, om verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.

Analyse

Archeologie

Voor beide percelen geldt de dubbelbestemming ‘Archeologie 2’. De voor Waarde – Archeologie 2 aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom, dient door de door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd. Daarin moeten, naar het oordeel van het bevoegd gezag, de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld. Ook moet in voldoende mate zijn aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel in voldoende mate moet zijn aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.

 

Voorliggend plan voorziet niet in bodemkundige ingrepen, waardoor geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is op één van beide percelen. Wel behoudt het plangebied de archeologische dubbelbestemming.

Cultuurhistorie en landschap

Voorliggend plan heeft slechts het wijzigen van de gebruiksmogelijkheden van het perceel tot gevolg en voorziet niet in fysieke ingrepen die van invloed zijn op cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden.

Conclusie

Voorliggend plan kent vanuit de aspecten archeologie, landschap en cultuurhistorie geen beperkingen.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of beheersverordening of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

Analyse

Venebergweg 269 Wanneperveen

Voorliggend plan legt een woonbestemming op een perceel met een recreatieve bestemming. Een woonbestemming is een milieugevoelige functie en is een functie die omliggende bedrijven in de omgeving van het plangebied in de gebruiksmogelijkheden kan beperken. Dat is ongewenst.

Het plangebied grenst aan een recreatieterrein. De afstand tussen de woning en het recreatieterrein is enkele meters. Op basis van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering dient de afstand tussen het recreatiebedrijf en de woning ten minste 30 meter te bedragen. Aan deze afstand wordt niet voldaan. Voorliggend plan betreft echter het corrigeren van een oorspronkelijke situatie waarbij ook sprake was van een woning op enkele meters van een recreatieterrein. Deze oorspronkelijke situatie wordt hersteld. Er is zodoende geen sprake van ontwikkelingsmogelijkheden die het recreatieterrein beperken in de bedrijfsvoering. Daarnaast grenzen aan de noordwestzijde van het recreatieterrein ook twee woningen aan de recreatieve bestemming. Deze bestaande situatie zorgt er voor dat het terrein ten gevolge van voorliggend plan niet extra wordt belemmerd ten opzichte van de situatie aan de noordwestzijde.

Hoogeweg 21 Kalenberg

In de directe omgeving van het perceel bevindt zich voornamelijk natuur. Aan de overzijde van de weg, op circa 85 meter van de woning, bevindt zich een recreatiewoning. Op basis van de richtlijnen uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering hinderen beide functies elkaar niet.

Conclusie

Voorliggend plan is op basis van het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleidskader

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet Milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • -

    er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  • -

    een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

  • -

    een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;

  • -

    een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Analyse

Voorliggend plan voorziet niet in het toevoegen van functies die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Het bestaande gebruik van bestaande woningen wordt voortgezet. Het plan draagt daardoor niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plan.

4.9 Geluid

Beleidskader

Ten aanzien van het aspect ‘geluidhinder’ is de Wet geluidhinder (Wgh) bepalend. Uitgangspunt is dat er geen met deze wet strijdige situaties ontstaan. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening (wegen, spoorwegen, vliegvelden). Voor het voorliggende plan is uitsluitend het aspect ‘wegverkeerslawaai’ van belang. Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in deze wet de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidsgevoelige objecten. De verplichting tot het verrichten van een onderzoek geldt niet indien het een woonerf betreft of een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Analyse

Het plan maakt reguliere bewoning mogelijk op twee percelen waar dat tot de foutieve wijziging van de beheersverordening in 2014 planologisch en feitelijk ook het geval was. Ook na de vaststelling van de beheersverordening is het gebruik in de vorm van wonen voortgezet, maar was er planologisch gezien sprake van een recreatiewoning op beide percelen.

In de nieuwe situatie wordt de woonfunctie ook voortgezet. Omdat het feitelijke gebruik wordt voortgezet is onderzoek naar akoestische effecten naar wegverkeerslawaai (aan de Veneweg en de Hoogeweg) en industrielawaai (ten gevolge van de camping aan de Veneweg) niet noodzakelijk. Van luchtvaarlawaai en spoorweglawaai is überhaupt geen sprake.

Conclusie

Het aspect akoestiek is geen beperkende factor voor onderliggend plan.

4.10 Vormvrije m.e.r-beoordeling

Beleidskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.

  • 1.

    De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op. Indien de gemeente initiatiefnemer is hoeft die geen aanmeldnotitie op te stellen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

  • 3.

    De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Vormvrije m.e.r-beoordeling

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,

  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of

  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van 2000 of meer woningen. Er is gelet op aard en omvang van het plan geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

 

De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 3 beschreven. Aangezien de ontwikkeling zich beperkt tot de planologische wijziging van het gebruik van het perceel en het feitelijk gebruik wordt voortgezet is geen sprake van negatieve effecten van het plan op de omgeving. Dat geldt voor beide percelen.

 

Er treden ten gevolge van het plan geen effecten op kwetsbare gebieden op. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om opzichzelfstaande ontwikkelingen.

 

In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten in beeld gebracht in dit hoofdstuk. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit milieueffectrapportage.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde analyse geeft voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggende beheersverordening en een eventueel op te stellen m.e.r. te kunnen nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Toelichting

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van deze correctie van de beheersverordening: de verbeelding (plankaart) en de regels.

 

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van deze beheersverordening. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

 

De regels van deze beheersverordening bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen en beheersverordeningen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen en beheersverordeningen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van deze correctie van de beheersverordening bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden

5.2 Toelichting op de planregels

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:

 

artikel 1 Begrippen:

In dit artikel wordt deze beheersverordening aangeduid.

 

artikel 2 Wijze van meten:

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze wordt gemeten binnen de geldende regels van de beheersverordening.

5.2.2 Planregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;

  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen;

  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken

    worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;

In paragraaf 5.2.5 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, waarin wordt aangegeven welke bepalingen van toepassing zijn. Het gaat daarbij concreet om de van toepassing zijnde bestemmingen, bouwregels, gebruiksregels en afwijkingsregels.

5.2.4 Overgangsregel en slotregel

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de slotregel (artikel 12) is bepaald wat de officiële naam van de beheersverordening is.

5.2.5 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan en ook een beheersverordening geven aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van deze beheersverordening zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat de beheersverordening een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. De beheersverordening is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Tuin

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, pareren en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 4 Wonen - Buitengebied

De voor ‘Wonen – Buitengebied’ aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen in een woning, tuinen, erven en groenvoorzieningen. Er is één woning toegestaan.

Artikel 5 Waarde – Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar

voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan of beheersverordening. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.

6.1 Grondexploitatie

Deze wijziging van de beheersverordening maakt geen woningbouwproject mogelijk waarbij het gaat om een bouwplan zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Het plan valt zodoende niet onder de grondexploitatieregeling die in de Wro is opgenomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De financiële gevolgen van het planinitiatief komen voor rekening van de initiatiefnemer van dit plan en de gemeente. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten waarin is opgenomen dat de plankosten verdeeld worden.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Tegen het besluit tot vaststellen van de beheersverordening kan geen bezwaar bij de gemeenteraad of beroep bij de bestuursrechter worden aangetekend. De beheersverordening wordt conform artikel 139 Gemeentewet bekend gemaakt. Vanaf dat moment geldt de beheersverordening.