Organisatie | Renswoude |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Renswoude |
Citeertitel | Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Renswoude |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Renswoude |
Geen
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-06-2021 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling | 18-05-2021 |
Vastgesteld op 18 mei 2021 door het College van burgemeesters en wethouders van de gemeente Renswoude.
Vanaf 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning ingrijpend veranderd. De Wmo 2015 gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van mensen om hun vragen en beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid thuis en maatschappelijke participatie op te lossen, daarnaast wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van gemeenten om aanvullende ondersteuning te bieden waar nodig.
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning geeft de gemeente Renswoude zijn juridische kaders voor invulling van de Wmo in Renswoude aan. Deze verordening is door de gemeenteraad vastgesteld vanuit zijn kaderstellende bevoegdheid.
In onderhavig Besluit maatschappelijke ondersteuning zijn de rechten en plichten van de betrokkenen bij de uitvoering van deze wet verder ingevuld. Onderdelen van de wet die in de verordening afdoende zijn beschreven komen niet terug in de regels. Zowel de rechten en plichten van de gemeente in de uitvoering van de Wmo staan omschreven, als de rechten en plichten van inwoners en andere betrokkenen.
In dit document worden eerst de nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning beschreven. De Toelichting neemt de lezers mee in het denkkader van het college.
In deze regeling wordt verstaan onder:
accommodatie voor beschermd wonen: een door de instelling bestemde ruimte voor het bieden van de noodzakelijke ondersteuning en bijbehorend toezicht, waaronder de ruimte die is bedoeld voor wonen. Onder noodzakelijk verblijf wordt de beschermende woonomgeving verstaan met (in overwegende mate) 24-uurs toezicht en beschikbaarheid van ondersteuning/begeleiding en zo nodig hotelmatige diensten die door de instelling in de accommodatie wordt geboden.
beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van: zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
individuele begeleiding: maatwerkvoorziening die activiteiten omvat voor en met cliënten met beperkingen ten gevolge van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of een verstandelijke of lichamelijke beperking en is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt.
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: a) ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen; b) ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen; c) ten behoeve van beschermd wonen en opvang.
Artikel 2 - Melding ondersteuningsvraag
In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Zorgaanbieders zijn gemachtigd indien nodig tijdelijk ondersteuning in te zetten voor de melding, waarbij de zorgaanbieder binnen 24 uur de bevoegd ambtenaar op de hoogte stelt van de inzet.
Artikel 3 - Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan
Gedurende zeven dagen na de melding kan de cliënt aan het college een persoonlijk plan overhandigen als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.
Het college onderzoekt in een gesprek tussen de Wmo-consulent en degene door wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
of het verzoek om ondersteuning tot zelfredzaamheid, participatie, opvang of beschermd wonen leidt; Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning, gemeente Renswoude Pagina 10 van 37 c) de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met algemene voorzieningen de zelfredzaamheid of de participatie te handhaven of te verbeteren, zodat de cliënt zo min mogelijk een beroep hoeft te doen op een maatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in de toelichting, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie, zodat de cliënt zo min mogelijk een beroep hoeft te doen op een maatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Hoofdstuk 3. Algemeen gebruikelijke voorziening
Een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat uit zaken, diensten die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn, niet speciaal voor mensen met een beperking zijn ontworpen en niet aanzienlijk duurder zijn dan een product met hetzelfde doel (passend in een normaal aanschaffingspatroon bij een gelijke financiële positie).
Artikel 7 - Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel als algemeen gebruikelijk
Tijdens het onderzoek, na een melding, aan de hand van de hieronder genoemde vier punten beoordeelt het college of algemene gebruikelijke zaken of diensten tot de mogelijkheden behoort van de cliënt als deze:
Hoofdstuk 4. Schoonmaakondersteuning
Artikel 8 - Schoonmaakondersteuning als maatwerkvoorziening
Het resultaat van de maatwerkvoorziening schoonmaakondersteuning is in de basis een schoon en leefbaar huis. Wanneer het als gevolg van de (medische) beperkingen van de cliënt noodzakelijk is, worden bovenop de basisondersteuning meer schoonmaakminuten ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om een hoger niveau van hygiëne of - schoonhouden realiseren en het beschikken over schone kleding.
Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Een schoon en leefbaar huis betekent dat er gebruik gemaakt moet kunnen worden van een schone woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, sanitaire ruimte(s) en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maakt geen onderdeel uit van de maatwerkvoorziening schoonmaakondersteuning.
Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen
Artikel 9 - Woonvoorziening als maatwerkvoorziening
Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.
Artikel 10 - Vormen van een woonvoorziening
De volgende woonvoorzieningen zijn mogelijk:
Verhuizen: indien het college vaststelt dat een cliënt in verband met zijn beperkingen het beste kan verhuizen naar een geschikte woning, omdat de bestaande woning niet of moeilijk aangepast kan worden of de kosten hiervoor hoger dan € 15.000 zijn, kan een verhuisvergoeding van maximaal € 2.850,- verstrekt worden.
Artikel 11 - Terugbetaling bouwkundige woningaanpassing bij verkoop
Artikel 12 - Vervoersvoorziening als maatwerkvoorziening
De volgende vervoersvoorzieningen kunnen worden verstrekt als maatwerkvoorziening:
Hoofdstuk 7. Rolstoelvoorzieningen
Artikel 14 - Rolstoelvoorziening als maatwerkvoorziening
Een persoon met een beperking kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer:
Artikel 15 - Sportvoorzieningen
Indien uit onderzoek blijkt dat een persoon ondersteuning nodig heeft voor sporten in het kader van zelfredzaamheid en participatie, kan een PGB van maximaal € 2.750,- worden toegekend. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in de aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van de sportvoorziening voor de periode van drie jaar. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Artikel 16 - Vormen van begeleiding
Een voorziening voor begeleiding kan verstrekt worden in de vorm van:
Artikel 17 - Individuele begeleiding
Individuele begeleiding, categorie licht:
Lichte begeleiding betreft het begeleiden bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie of het begeleiden bij praktische vaardigheden en handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan verrichten en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, bijvoorbeeld om het gedrag te kunnen bijsturen of complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet dermate complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.
Individuele begeleiding, categorie midden
Bij begeleiding in de categorie ‘midden’ gaat het om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt, of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).
Individuele begeleiding, categorie zwaar
Van de begeleider wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.
Artikel 18 - Groepsgerichte Begeleiding
Groepsgerichte begeleiding kent twee vormen, dagbesteding en dagopvang:
Dagbesteding is een vorm van groepsgerichte ondersteuning gericht op het structureren van de dag, op praktische begeleiding en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. De dagbesteding houdt een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel en methodische aanpak in, waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem/haar zingeving verleent. Waar het gaat om dagbesteding als(toewerken naar) een passende vorm van maatschappelijke participatie, waar mogelijk naar (betaalde) arbeid of een re-integratietraject, is deze ondersteuning vooral bedoeld voor jongeren vanaf 18 jaar en volwassenen tot 67 jaar, waarbij sprake is van een (definitieve) arbeidsbeperking.
Dagopvang is een vorm van groepsgerichte begeleiding gericht op contacten en een betekenisvolle invulling van de dag, waar maatschappelijke participatie buiten de dagopvang niet mogelijk of gewenst is. Het bieden van activiteiten heeft als doel het aanbrengen van structuur, sociale participatie, het zoveel mogelijk handhaven van de zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden, het voorkomen van sociaal isolement en het ontlasten van mantelzorgers.
Groepsgerichte begeleiding, categorie midden:
Bij groepsgerichte begeleiding in de categorie ‘midden’ gaat het om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt, of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).
Groepsgerichte begeleiding, categorie zwaar:
Van de begeleider wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.
Hoofdstuk 10. Persoonsgebonden budget
Artikel 22 - Algemene verplichtingen persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget kent twee de twee soorten tarieven:
Het persoonsgebonden budget dat wordt ingezet voor een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, of dienst, geleverd door een professionele aanbieder, is gelijk aan (100% van) de kostprijs van hetzelfde product/categorie ondersteuning, dat door de gemeente gecontracteerde organisatie kan worden geleverd, incl. vergoeding voor onderhoud en verzekeringen.
Het persoonsgebonden budget dat wordt ingezet voor diensten door niet-professionele ondersteuners (bijv. door iemand uit het sociale netwerk van de cliënt) bedraagt voor individuele ondersteuning € 16,02 per uur, voor groepsondersteuning het vast bedrag van € 22,89 per dagdeel en voor logeeropvang € 34,34 per etmaal. Het indexeringspercentage is gelijk aan ondersteuning in natura. Het pgb wordt bruto verstrekt, de eigen bijdrage wordt door het CAK berekend en geïnd.
Artikel 23 - Verantwoording persoonsgebonden budget
1. De budgethouder levert een Zorgovereenkomst aan voor elke gewenste inhuur van een dienst bij begeleiding, dan wel een bewijsstuk en kwaliteitsbewijs voor de aanschaf van een hulpmiddel of woningaanpassing. Het college toetst deze stukken op inhoud.
2. De SVB toetst in het kader van het wettelijk verplichte trekkingsrecht de door de budgethouder ingediende stukken voor begeleiding op wettelijke en arbeidsrechtelijke aspecten en draagt zorg voor betaling van declaraties indien deze voldoen aan de genoemde toetsen.
Hoofdstuk 11. Intrekking beschikking en terugvordering
Artikel 26 - Terugvordering van de geldwaarde op de aanbieder
Het college maakt gebruik van de in de Zorgovereenkomst SVB opgenomen derdenbeding, wanneer sprake is van toerekenbaar tekortschieten van de PGB-zorgaanbieder, ook als de budgethouder niets te verwijten valt.
Artikel 27 - Schenking, vergoeding en verrekening bij niet gebruik van een voorziening door cliënt
Artikel 28 - Terugvordering persoonsgebonden budget bij tweedehands voorziening
Indien de cliënt een PGB ontvangt voor een nieuwe voorziening en met de middelen uit dit budget een tweedehands voorziening heeft aangeschaft zonder dit aan de gemeente kenbaar te hebben gemaakt, vordert de gemeente het verschil terug tussen het ontvangen PGB en de feitelijke kosten van de tweedehands voorziening.
Hoofdstuk 13. Overige bepalingen
Artikel 30 - Afbakening met de Wet Langdurige Zorg
Indien een cliënt recht heeft op een voorziening vanuit de Wlz kunnen, indien nodig, aanvullende ondersteuningsvormen vanuit de Wmo worden geboden.
Artikel 31 - Afbakening met de zorgverzekeringswet
Indien een cliënt recht heeft op een voorziening vanuit de Zvw, wordt dat gezien als voorliggend op de Wmo. Indien nodig kunnen aanvullende, andere ondersteuningsvormen vanuit de Wmo worden geboden.
Artikel 32 - Uitzonderingsclausule
Het college kan besluiten in voorkomende gevallen af te wijken van het bepaalde in dit Besluit, indien het college dat noodzakelijk acht en indien dit ten gunste gebeurt van de cliënt.
Vastgesteld in de vergadering van college van burgemeester en wethouders van 18 mei 2021.
Burgemeester en wethouders van Renswoude,
mevrouw I. Lissenberg Mevrouw P. Doornenbal – van der Vlist
secretaris burgemeester
Het college dient te beoordelen of een aanvraag kan worden geweigerd op grond dat de beperkingen kunnen worden opgelost, dan wel in aanvaardbare mate worden verminderd met gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke zaak of dienst. De Centrale Raad van Beroep vindt dat de beoordeling door het college, of een zaak dan wel een dienst algemeen gebruikelijk is, volgens de vier punten te gaan als bij artikel 2 van dit Besluit:
De opvatting dat iets niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking is in maatschappelijk verband aan verandering onderhevig. Afhankelijk van maatschappelijke opvattingen (normen), maar ook van innovaties die een product ondergaat kan het ooit gemaakt zijn als een product specifiek voor personen met een beperking, maar later is verworden tot een algemeen gebruikelijke voorziening. Dit wil zeggen dat ieder persoon wel of niet met een beperking over dat product kan beschikken 1 . Er dient altijd wel een abstracte toets plaats te vinden bij een melding van producten die in beginsel algemeen gebruikelijk geacht mogen worden. Zo heeft de rechter in het verleden al bepaald dat een elektrische fiets, een rollator, een wandelstok, het aanbrengen van een beugel, een tweede trapleuning, et cetera als algemeen gebruikelijk is. De lijst is niet limitatief.
Het college zal concreet middels onderzoek moeten vaststellen of werkelijk de algemeen gebruikelijke zaak of dienst beschikbaar is in winkels of organisaties. Zo is een rollator, een beugel of een wandelstok wel duidelijk te verkrijgen in winkels, maar of er ook een tafeltje dekje en een boodschappendienst bestaat zal uitgezocht moeten worden.
3. Levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is
Ook hier zal middels onderzoek concreet moeten worden vastgesteld of iemand ook in staat is om een boodschappendienst te bellen, of zelf een boodschappenlijst kan opstellen.
Het college zal zich moeten vergewissen of een zaak of een dienst, die volgens de toets bij 1, 2 en 3 als algemeen gebruikelijk aangemerkt kon worden, ook gezien de hoogte van de kosten nog steeds als algemeen gebruikelijk kan gelden. De grens van de hoogte van de kosten is noch in wet noch in jurisprudentie concreet gekaderd. Dat een woningaanpassing deels/gedeeltelijk is afgeschreven of een (niet toegestane) besparingsbijdrage2 kan niet alleen de reden zijn om een zaak of dienst als algemeen gebruikelijk aan te merken. Iemand moet ook in staat zijn om die kosten te dragen. Het college mag echter de toegang tot de Wmo niet afhankelijk maken van het inkomen. De beoordeling is echter wel degelijk inkomensafhankelijk. Terwijl dat juist niet is toegestaan3 .
Tijdens het onderzoek mag aan cliënt gevraagd worden om te onderbouwen dan wel aannemelijk maken, dat de kosten op grond van de financiële situatie niet door de aanvrager gedragen kunnen worden. Nu de CRvB definitief heeft bepaald dat de gemeente niets toetst, maar aan de voorkant eigenlijk moet bepalen welke voorzieningen financieel draagbaar worden geacht met een minimuminkomen, is de discussie over inkomen theoretisch klaar. Wegens de individuele beoordeling is de verwachting dat er situaties kunnen voorkomen waarbij de uitkomst anders gaat zijn. De keuzes echter die cliënt maakt en daarom financieel draaglast verminderd mogen niet afgewenteld worden op de Wmo 2015, zoals bestedingspatronen die niet in overeenstemming zijn met de bestedingsruimte, aflossing van schulden in het algemeen (saneringstrajecten, WSNP of beslag op inkomen).
Wie moet aantonen of een dienst of een zaak dat als algemeen gebruikelijk is, aangemerkt financieel gedragen kan worden?
De aanvrager dient inzicht te geven in de financiële positie en deze (nader) te onderbouwen en aannemelijk te maken dat de kosten van de aanschaf van een algemene zaak/dienst niet gedragen kunnen worden 4 , zoals bij de afwijzing van een elektrische fiets. Gemeenten moeten nu gaan toetsen of de voorziening financieel gedragen kan worden door iemand met een minimuminkomen, ongeacht of de betreffende cliënt zelf een minimuminkomen ontvangt.
Schoonmaakondersteuning is in principe bedoeld voor cliënten die niet zelfstandig hun huis kunnen schoonhouden (inclusief de was), maar wel voldoende regievermogen hebben (zelf of bijvoorbeeld door een partner of mantelzorger). Regie over het huishouden wordt daarbij gezien als de mogelijkheid om de hulp aan te sturen. Als een cliënt die mogelijkheid niet heeft (bijvoorbeeld als gevolg van een psychiatrische aandoening of verstandelijke beperking) en ook niemand heeft die die regiefunctie kan overnemen, dan wordt de schoonmaakondersteuning niet gezien als een geschikte voorziening. Deze cliënten kunnen mogelijk een beroep doen op individuele begeleiding zoals omschreven in hoofdstuk begeleiding. Eenvoudige ondersteuning op huishoudelijk gebied wordt met ingang van 1 januari 2021 in de vorm van een maatwerkvoorziening schoonmaakondersteuning geboden. Voor meer complexe ondersteuning bij het voeren van een huishouden is een maatwerkvoorziening individuele begeleiding beschikbaar.
Als een cliënt gebruik wenst te maken van schoonmaakondersteuning, dan kan hij zich wenden tot het Wmo-loket. Als een cliënt zich meldt bij het Wmo-loket en eigen kracht, algemene gebruikelijke voorzieningen of gebruikelijke hulp geen oplossing bieden en als het regieprobleem zoals hierboven benoemd niet aanwezig is, zal er na indicatie conform de HHM-Normenkader de in te zetten activiteiten bepaald en de bij de cliënt passende gecontracteerde zorgaanbieder ingezet.
Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de basisregistratie personen (BRP) staat ingeschreven. Als de cliënt een briefadres heeft betreft het hoofdverblijf het feitelijke adres. Uitgangspunt is de inschrijving in de basisregistratie personen.
Een persoon met een beperking kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen als een algemene/voorliggende voorziening geen oplossing kan bieden, verhuizing naar een aangepaste of makkelijker aan te passen woning niet te realiseren of niet de goedkoopst compenserende oplossing is. De belanghebbende dient afhankelijk te zijn van de voorziening voor het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen.
Voor het wel of niet verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt rekening gehouden met de voorzienbaarheid. Er wordt bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening gegeven als de noodzaak om te verhuizen te voorzien was door de cliënt.
Voorzienbaarheid is een moeilijk begrip waar zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, er van een cliënt verwacht kan worden dat hij had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan. In dat geval kan van een cliënt verwacht worden dat hij nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.
Of de aanvrager in aanmerking komt voor een losse (roerende) of vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt mede af van de bouwkundige situatie, van de belemmeringen bij het wonen en prognoses omtrent de te verwachten gebruiksduur, hetgeen uit het integraal advies moet blijken. Ook factoren als urgentie en de medische prognose worden meegewogen bij het te nemen besluit. Dergelijke voorzieningen worden in principe in bruikleen verstrekt, tenzij dit in een specifiek geval niet mogelijk blijkt. In dat geval wordt de voorziening in eigendom verstrekt.
Het bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning wordt alleen dan overwogen als er sprake is van een noodzaak vanuit de behoefte om belangrijke sociale contacten, zoals die met directe familie, te kunnen onderhouden. Met andere woorden: zonder het bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning wordt de cliënt ernstig beperkt in zijn sociale contacten. Een voorbeeld van een situatie wanneer dit van toepassing kan zijn betreft het kunnen bezoeken van ouders vanuit een Wlz-instelling. Bezoekbaar/logeerbaar maken betekent dat een toilet en een woonkamer bereikt en gebruikt kunnen worden en beperkt zich uitsluitend daartoe. Het is niet mogelijk om voor cliënt meerdere woningen bezoekbaar/logeerbaar te maken via deze regeling.
De cliënt kan in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding als op (medisch) advies verhuisd wordt naar een aangepaste of een makkelijker aan te passen woning. De gemeente van waaruit de belanghebbende verhuist, verstrekt het PGB voor de verhuiskosten. Voor verhuizingen naar Wlz-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen vergoeding verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.
Voor verhuizing is het noodzakelijk dat op het moment van de beslissing een aangepaste of gemakkelijk aan te passen woning binnen de gemeente beschikbaar is, of dat binnen een redelijke termijn een dergelijke woning beschikbaar zal komen. Van de persoon met een beperking wordt verwacht dat hij/zij actief op zoek gaat naar een andere woning en de ondernomen activiteiten schriftelijk bijhoudt, zo mogelijk in de vorm van kopieën van de correspondentie.
Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:
Op dit moment hebben wij en de meeste andere gemeenten in de verordening bepaald dat bij verkoop een bedrag terug moet komen (bij waardestijging als gevolg van de inzet van de toegekende woonvoorziening).
Een terugvordering zou alleen kunnen ontstaan bij het intrekken of herzien van een toegekende voorziening. Er is in dergelijke situaties echter geen reden om de al jaren eerder toegekende voorziening in te trekken of te herzien (het is geen doorlopende voorziening). Ook het punt dat men al betaald heeft via de eigen bijdrage speelt een rol. Waar schrijf je bijvoorbeeld de betaalde eigen bijdrage aan toe. Feitelijk is dat voor de totale voorziening(en). Hoe verhoudt zich dat tot de meerwaarde?
Schulinck geeft aan dat er geen duidelijkheid is en dat jurisprudentie wordt afgewacht. Wellicht dat we niet kunnen terugvorderen, maar wachten nog af hoe dat via de rechter verder verloopt. Het vraagt wat meer studie om nu een totaal andere weg in te slaan. Het is wel een punt om in de gaten te blijven houden voor eventuele aanpassing na jurisprudentie om daarna de verordening, de nadere regels en beleidsregels op aan te passen.
Een vraagafhankelijke vervoersvoorziening is een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen (ongeveer 25 km in een straal rondom de woning). Middels regionale aanbesteding wordt het vraagafhankelijk vervoer ingekocht dat dient te voorzien in de noodzakelijke vervoersbehoefte. Om gebruik te kunnen maken van het vraagafhankelijk vervoer ontvangen deze cliënten een kortingspas Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). Een uitzondering is als er sprake is van een (dreigend) sociaal isolement. In dat geval moet de gemeente ook overwegen of er een noodzaak bestaat voor een maatwerkvoorziening voor vervoer buiten de regio, of de gemeente moet zorgdragen voor aansluiting op het bovenregionaal vervoer. Hierbij valt de te denken aan het vervoer met de trein, waarbij er begeleiding vanuit de NS geboden wordt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van Valys (buitenregionaal aangepast vervoer).
Uitgangspunt is dat een persoon met beperkingen in staat gesteld wordt deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. Daarbij wordt uitgegaan van het 'normale leven van alledag'. Bij de beoordeling van het verzoek zijn de volgende factoren van belang:
- de wijze waarop de inwoner zich gedurende de periode van ziekte of gebrek heeft gered voordat het verzoek is ingediend;
- het uitgangspunt dat een inwoner met beperkingen vergelijkbare vervoersmogelijkheden heeft als een inwoner zonder beperkingen;
Bij het bestaan van vervoersondersteuningsvragen zal altijd eerst gekeken worden of algemene voorzieningen daarvoor een snelle en eenvoudige oplossing kunnen bieden. Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een vrijwilliger die met iemand op pad gaat of de 55plus bus. Als een algemene voorziening niet geschikt of beschikbaar is, wordt gekeken of collectief vraagafhankelijk vervoer of een andere maatwerkvoorziening de ondersteuningsvraag kan oplossen. Ook combinaties van vervoersvoorzieningen zijn mogelijk.
Bij het bepalen van de noodzaak voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt meegenomen welke specifieke eisen/behoeftes de cliënt heeft ten aanzien van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Te denken valt aan het meenemen van een sociale dan wel medische begeleider, beenruimte, het meenemen van voorzieningen of bijvoorbeeld een hulphond.
De cliënt maakt van het toegekend collectief vraagafhankelijke vervoer gebruik middels een kortingspas. Daarmee is de cliënt voor een rit een tarief verschuldigd dat is gebaseerd op maximaal de prijs die in het reguliere ov (openbaar vervoer) wordt gehanteerd. De belanghebbende betaalt de aanschafkosten van de kortingspas, die maximaal gelijk is aan de kosten van de OV-chipkaart.
Om voor een maatwerkvoorziening voor de korte afstand in aanmerking te komen, moeten allereerst de beperkingen en de vervoersbehoefte en de vervoersnoodzaak in kaart worden gebracht. Daarna wordt beoordeeld of algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals een brommer of fiets met hulpmotor de beperkingen in het vervoer kunnen oplossen. Zo ja, dan zijn deze voorzieningen voorliggend op de Wmo. Zo nee, dan is er mogelijk sprake van de noodzaak voor een maatwerkvoorziening. Mogelijke oplossingsrichtingen in het kader van de Wmo zijn een scootmobiel of een driewielfiets.
De noodzakelijke medische begeleider reist kosteloos met cliënt mee. Een bestemmingsbegeleiderreist op de kortingspas van cliënt waarmee hij of zij samen reist en betaalt daarmee hetzelfde bedrag als cliënt. Een persoon, niet zijnde de medische begeleider, dan wel de bestemmingsbegeleider, die samen met cliënt reist, betaalt het volledige tarief dat geldt voor het collectief vraagafhankelijke vervoer.
Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te verminderen of op te heffen. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters.
Als een cliënt verzoekt om een rolstoel voor incidenteel gebruik, wordt beoordeeld of er sprake is van noodzaak tot gebruik in het kader van activiteiten van alledag. Er hoeft voor een rolstoel voor incidenteel gebruik geen sprake te zijn van dagelijkse noodzaak tot zittend verplaatsen.
Het betreft een PGB voor de kosten van aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel, dan wel een specifieke individuele voorziening voor aangepast sporten. Hierbij geldt dat de voorziening aangepast moet zijn op de belanghebbende. Het kan derhalve geen voorziening betreffen voor gezamenlijk gebruik of een voorziening die ook een niet-gehandicapte zou hebben aangeschaft voor sportbeoefening.
In de gesprekken die consulenten voeren over een sportvoorziening moet nagegaan worden in hoeverre bij een gehandicaptensportvereniging de mogelijkheid geschapen kan worden een sportrolstoel te lenen. Dit kan nuttig zijn om uit te proberen of een bepaalde sport wel bij iemand past. Zo wordt voorkomen dat een aangeschafte sportrolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt. Een lidmaatschap bij een sportvereniging is voldoende om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen.
Er zijn bij veel cliënten meerdere mogelijkheden om te kunnen participeren. Samen met de cliënt wordt afgewogen welke participatiemogelijkheden er zijn, het beste aansluit bij de belevingswereld van de cliënt en kan daaruit de beste en goedkoopste worden gekozen.
Professionele vormen van begeleiding kunnen individueel of in groepsverband worden verstrekt. Cliënten kunnen ook gebruik maken van niet-professionele begeleiding. Voor een goede afweging in welke situaties begeleiding van een cliënt door een niet-professional kan worden beschouwd als voorliggend of wanneer begeleiding in de vorm van een algemene voorziening of maatwerkvoorziening nodig is, wordt de belastbaarheid van de mantelzorger beoordeeld. Bij (dreigende) overbelasting is inzet van een ondersteunende voorziening gewenst.
De 5% persoonlijke verzorging die uit de AWBZ is overgekomen naar gemeenten noemen wij geen ‘persoonlijke verzorging’, maar laten wij vallen onder de ‘individuele begeleiding’ en is vervat in de te behalen doelen binnen het begeleidingsgebied zelfzorg.
- De cliënt heeft een sociaal netwerk met daarbinnen contacten met familie en/of vrienden en/of buren en/of vrijwilligers
- De cliënt kan zelf (gedeeltelijk) zijn contacten onderhouden en zijn sociale netwerk in stand houden
- De cliënt heeft de noodzakelijke routinematige contacten die bij het leven horen (buiten het sociale netwerk)
- De cliënt kan zelf (gedeeltelijk) omgaan met noodzakelijke routinematige contacten buiten het sociale netwerk
- De cliënt kan zelfstandig (gedeeltelijk) deelnemen aan school, werk of andere zinvolle dagbesteding
- De cliënt heeft een gevoel van veiligheid met betrekking tot de contacten die hij in zijn dagelijkse leven ervaart
- De cliënt verkeert in een zodanige financiële situatie dat deze gezond is te noemen of acceptabel (= in een traject van schuldhulpverlening)
- De cliënt kan omgaan met geld (kan bij cliënten die een financieel zaakwaarnemer hebben neerkomen op beheer van huishoudgeld of zakgeld)
Lichte begeleiding betreft het begeleiden bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het begeleiden bij praktische vaardigheden/handelingen.
Lichte begeleiding is mogelijk voor verschillende begeleidingsgebieden waaronder begeleiding bij de begeleidingsgebieden huishouden, zelfzorg, post/administratie/financiën en bij het onderhouden van sociale contacten. Bij de vaststelling van de indicatie maakt het college gebruik van de richtlijn van het HHM-Normenkader, als in de bijlage van de toelichting opgenomen. Aanvullend op dit HHM-Normenkader zal bij de indicatie van de mate van de bijdrage van kinderen tussen 5 en 12 jaar in het gezinshuishouden, als in alle situaties, passend moeten zijn bij de ontwikkeling van het kind in relatie tot het gezin.
- Wanneer begeleiding bij de maaltijdverzorging noodzakelijk is en een maaltijdvoorziening bijvoorbeeld vanwege voedselallergieën niet toereikend is, kan tot 30 minuten per keer extra geïndiceerd worden;
- Wanneer er begeleiding bij de maaltijdverzorging noodzakelijk is en er kinderen onder de 12 aanwezig zijn in het huishouden, kan tot 30 minuten per keer extra geïndiceerd worden.
- Wanneer er begeleiding bij de wasverzorging noodzakelijk is en er kinderen onder de 12 aanwezig zijn in het huishouden, kan per kind per week 30 minuten extra geïndiceerd worden.
- alleen activiteiten ten behoeve van het begeleiden bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en ten behoeve van het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen;
- sterke signaleringsfunctie en melding van bijzonderheden in de zorgbehoefte, belasting van de mantelzorger en knelpunten op gebied van zorgverlening;
- de cliënt functioneert al aantal jaren (minimaal 2) stabiel en de verwachting is dat dit voortzet. Of als de cliënt niet stabiel functioneert, wordt de problematiek door het bieden van een combinatie van lichte begeleiding met middenzware of zware begeleiding voldoende ondervangen;
- er geen sprake is van moeilijk verstaanbaar gedrag of sterke beïnvloedbaarheid waardoor gedragsverandering kan ontstaan. Of er is wel sprake van moeilijk verstaanbaar gedrag of sterke beïnvloedbaarheid maar deze wordt door een combinatie van lichte en middenzware dan wel zware begeleiding ondervangen;
- de cliënt staat open voor aansturing, weinig weerstand. Of weerstand kan voldoende weerlegd worden door een combinatie van lichte en middenzware dan wel zware begeleiding;
- geen specifieke deskundigheid ziektebeeld vereist, omgang met handicap of ziektebeeld stelt geen specifieke eisen. Of de specifieke eisen die de beperking of het ziektebeeld stellen kunnen voldoende worden ondervangen door een combinatie van lichte en middenzware dan wel zware begeleiding;
- gericht op overnemen regie huishouden: te denken valt aan: wanneer moet er wat gebeuren, lichte aansturing in huishoudelijke taken, bestellen van boodschappen en organiseren van maaltijdvoorziening, verzorgen van materialen, aanbrengen van structuur in het huishouden en behouden van overzicht, planning in de week, aansturen in initiatief, bewaken van hygiëne;
- gericht op begeleiden zelfzorg: te denken valt aan: aansturen in persoonlijke hygiëne; aangeven kleding in de was, wassen/douchen maar de cliënt voert het zelfstandig uit, aansturen in gezond voedingspatroon, week-menu opzetten;
- gericht op relatiemanagement: te denken valt aan: hulp bij maken van afspraken met bestaande sociale contacten, eenvoudige hulp bij onderhouden sociale contacten zoals een kaartje sturen, verjaardag plannen, hulp bij vragen naar bestaande begeleiding zoals regelen vervoer;
- gericht op post/administratie/financiën: te denken valt aan: hulp bij post lezen, begrijpen en beantwoorden, opruimen, ordenen, sorteren;
Bij middenzware begeleiding wordt van de begeleider methodisch handelen verwacht: hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een doel conform ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.
- Signaleringsfunctie moet geboden kunnen worden op ziektebeelden, handicap en gedrag en conform (medisch, gedragsmatig) adequaat handelen.
- Specifieke deskundigheid is noodzakelijk in zowel ziektebeeld/handicap, signalering en omgang met gedrag.
- Er kan sprake zijn van gedragsstoornissen en instabiele ziektebeelden, maar deze zijn volgens zorgplan verantwoord te begeleiden. Er worden geen escalaties in gedrag en/of ziektebeeld verwacht die een onverantwoord risico naar de cliënt en/of zijn omgeving vormen.
- De afgelopen twee jaar is er geen sprake geweest van acute opname of ernstig medisch ingrijpen, ernstige overlast in de buurt, in aanraking met justitie en/of destructief gedrag.
- de aanwezigheid van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multi-probleemsituaties;
- er de laatste twee jaar sprake is geweest van acute opname of ernstig medisch ingrijpen, ernstige overlast in de buurt, in aanraking met justitie en/of destructief/agressief risicovol gedrag;
- ondanks dat bovenstaande de afgelopen twee jaar niet noodzakelijk is geweest het risico hierop in ernstige mate, aantoonbaar aanwezig is. Dat wil zeggen dat de signalen inzichtelijk zijn.
- De hulpverlening is complex omdat er sprake is van meerdere probleemgebieden binnen 1 systeem welke een multi-disciplinaire aanpak vergt met een regisseur en afstemming van zorg.
In de praktijk blijkt dat veel begeleidingsvragen zich het beste laten vertalen naar combinaties van lichte, middenzware en zware begeleiding. Zo kan het voorkomen dat een cliënt in relatiemanagement grote gedragsproblemen laat zien waar middenzware of zware begeleiding voor nodig is terwijl bij het huishouden, de administratie en de zelfzorg lichte begeleiding toegepast kan worden. Door slimme combinaties kan een aanbod op maat geregeld worden bijvoorbeeld een cliënt die elke week begeleiding nodig heeft, maar voldoende heeft aan elke week lichte begeleiding en éénmaal per maand zware begeleiding.
De verdeling tussen licht, midden en zwaar is vrijwel identiek met de verdeling bij begeleiding individueel. Er ontstaan op deze wijze 6 vormen van groepsbegeleiding. De dagbestedingsvormen zijn gericht op activeren en kunnen een belangrijke schakel zijn richting (betaalde) arbeid. De mate van zwaarte wordt bij deze groepsbegeleidingsvorm bepaald door de mogelijkheden van de cliënt om te leren, dan wel door de mate van complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen.
De dagopvangsvormen zijn meer gericht op onderhoud van activiteiten en het bieden van een zinvolle daginvulling. De mate van zwaarte wordt in deze begeleidingsvorm bepaald door de complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen.
De consulent bepaalt in overleg met de cliënt en betrokkenen welke vorm van groepsbegeleiding het beste past.
Groepsbegeleiding zijn onderling niet te combineren. Wel kan op den duur de keuze veranderen van de ene vorm van groepsbegeleiding naar de andere. Het combineren van individuele begeleiding en groepsbegeleiding is wel mogelijk. Anders dan bij de AWBZ wordt groepsbegeleiding niet als voorliggend gezien op individuele begeleiding. Wel zal door de Wmo- consulent bekeken worden of nodige individuele begeleiding binnen de groepsbegeleiding gegeven kan worden.
- Afhankelijk van de beperking van de cliënt zal vervoer naar en van de groepsgerichte begeleiding georganiseerd moeten worden. Inschrijvers op zowel onderdeel 1 (dagbesteding) als 2 (dagopvang) dragen zelf zorg voor dit vervoer, in eigen beheer, dan wel georganiseerd door derden.
- Voor dit vervoer hanteren we een tarief voor mensen die rolstoelafhankelijk zijn en een tarief voor mensen die niet-rolstoelafhankelijk zijn, conform de contracten met aanbieders.
- Als de vraag van de cliënt dat noodzakelijk maakt, wordt cliënt thuis opgehaald en tot in het activiteitencentrum gebracht. En in het activiteitencentrum opgehaald en tot in huis gebracht.
- Het vervoer wordt zo georganiseerd dat overstappen niet noodzakelijk is, dan wel tot een minimum beperkt blijft, en de wachttijd voor een cliënt beperkt blijft tot maximaal 10 minuten na het afgesproken tijdstip.
- Daarnaast zijn eisen aan het vervoer opgenomen in het Handboek Professioneel aanbesteden Regiotaxi en Wmo-vervoer (https://www.pianoo.nl/sites/default/files/documents/documents/handboekprofessioneelaanbestedenregiotaxienwmovervoer2013.pdf).
Respijtzorg is een vorm van Mantelzorgondersteuning. Dit is een verzamelterm voor alle voorzieningen en diensten die de draagkracht van mantelzorgers vergroten en/of de draaglast verminderen. In situaties waarin de huisgenoot, partner, ouder, externe mantelzorger die de dagelijkse zorg biedt, daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting bestaat er een mogelijkheid om respijtzorg in te zetten.
De Wmo-consulent gaat met de cliënt en/of mantelzorger die de zorg verleent in gesprek en bekijkt de mogelijkheden om de overbelasting op te heffen bijvoorbeeld door een betere verdeling van de zorg in het eigen netwerk of door inzet van voorliggende voorzieningen. Als dit onvoldoende oplossing biedt, kan een indicatie voor respijtzorg worden gesteld, waarin de zorgtaken periodiek worden overgenomen. De mantelzorger heeft dan tijd om op adem te komen.
Respijtzorg is vooral preventief bedoeld: een indicatie voor respijtzorg heeft tot doel om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen of te verminderen, zodat zij de zorg bij de cliënt thuis vol kunnen houden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen of op zijn minst uitgesteld.
NB: Het gaat hier niet om acute opname in crisissituaties, maar om structurele verlichting in situaties van aanhoudende mantelzorg.
- Het kan gaan om opvang buitenshuis, zoals dagopvang, verblijf in een logeerhuis, zorgboerderij, respijthuis of in een time-outvoorziening.
- De zorg kan overgenomen worden door een familielid, vriend of kennis, vrijwilliger of beroepskracht.
- Het kan incidenteel zijn, bijvoorbeeld tijdens een vakantie, of structureel, bijvoorbeeld een dagdeel per week of een weekend per maand.
- Het kan ook gaan om een gezamenlijke vakantie van de mantelzorger en de zorgvrager waarbij de zorg wordt overgenomen door een professional.
Dit dient met name als respijtzorg en als preventie voor opname. Daarnaast zou het een meerwaarde kunnen hebben voor de cliënt die wordt opgevangen, bijvoorbeeld door het contact met lotgenoten, het oefenen met uit huis zijn of zelfstandigheidstraining.
Respijtzorg is soms gratis, bijvoorbeeld omdat het vrijwilligerswerk is. Als er wel kosten aan verbonden zijn, kan de mantelzorger die mogelijk vergoed krijgen:
- Als de zorgvrager zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) krijgt via een persoonsgebonden budget (PGB), kan vanuit datzelfde budget ook respijtzorg ingekocht worden voor maximaal 156 etmalen per jaar (gemiddeld 2 etmalen per week). Wlz is voorliggend aan de zorgverzekering en de Wmo6 . Het zorgkantoor moet voor de aangevraagde PGB-logeeropvang de zorgbeschrijving en het zorgcontract goedkeuren (dan is er geen sprake van Wmo).
- door de zorgverzekeraar7 . Sommige zorgverzekeraars vergoeden vervangende zorg of een mantelzorgarrangement geheel of gedeeltelijk vanuit de aanvullende verzekering. Lees meer over deze vergoedingen en bekijk het overzicht van vergoedingen per zorgverzekeraar. Hulp zoals verpleging en verzorging valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), dan is de daaraan gekoppelde mantelzorg en eventuele respijtzorg een kwestie voor de Zorgverzekeringswet. De niet-medische begeleiding, zoals huishoudelijke hulp, begeleiding of dagbesteding en de in verband daarmee aanwezige mantelzorg is weer een zaak voor Wmo 2015, althans als die mantelzorger moet worden ontlast en niet vanuit Wlz dat wordt bekostigd.
Echter zijn er verzekeraars die de Wmo als voorliggend aangeven. Dat is de omgekeerde wereld. Wmo is een vangnetwet en geen voorliggende voorziening aan een verzekering.
- vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dit is mogelijk als de zorgvrager zelf begeleiding krijgt vanuit de Wmo. In dat geval kan de mantelzorger respijtzorg aanvragen bij de gemeente.
- vanuit de jeugdwet. Kinderen met een beperking, stoornis of aandoening kunnen in aanmerking komen voor logeeropvang in een instelling. Men kan hiervoor een aanvraag doen bij de gemeente.
Artikel 24 - Periode persoonsgebonden budget hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel dan wel woningaanpassing
Als er een noodzaak is een persoonsgebonden budget te beëindigen, dient verhoudingsgewijs terugbetaald te worden. Er is een aantal situaties denkbaar:
- De cliënt komt te overlijden. Als er sprake is van een PGB voor individuele begeleiding wordt deze uitbetaald t/m de dag van overlijden. Het teveel aan verstrekte PGB wordt dan teruggevorderd. Als er een partner achterblijft wordt het PGB nog 1 maand ongewijzigd voortgezet. Na 1 maand wordt de situatie opnieuw beoordeeld en wordt gekeken of op naam van de partner een nieuwe indicatie afgegeven kan worden. Als er sprake is van een PGB voor een hulpmiddel of een aanpassing dan wordt beoordeeld of deze voorziening kan worden hergebruikt en ingenomen.
- De cliënt verhuist naar een Wlz-instelling of naar een andere gemeente. Als er sprake is van een PGB voor individuele begeleiding wordt deze uitbetaald tot de dag van verhuizing. Het teveel aan verstrekte PGB wordt dan teruggevorderd. Als er sprake is van een PGB voor een hulpmiddel of een aanpassing, wordt beoordeeld of deze voorziening kan worden ingenomen en hergebruikt.
Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen met een psychische aandoening (tot 2015 ZZP GGZ categorie C). Het gaat om personen bij wie op participatie gerichte begeleiding vanuit een beschermde woonomgeving centraal staat.
- Bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan als iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig thuis te wonen, maar moet wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding. Een kleinschalige woonvorm is een vorm van een accommodatie van een instelling.
Als vermeld in de zorgovereenkomst persoonsgebonden budget, ook als de budgethouder niets te verwijten valt, wanneer aan de volgende voorwaarden voldaan is:
Hiermee kan het college van de zorgaanbieder, ook als budgethouder niets te verwijten valt, de ten onrechte betaalde PGB-gelden direct bij de aanbieder terugvorderen. Dat besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op.
Er kunnen verschillende redenen zijn waardoor de cliënt de voorziening niet meer nodig heeft of deze overbodig wordt. De voorziening kan dan om redenen van duurzaamheid, voorkomen dat voorzieningen die het milieu kunnen belasten niet juist worden afgevoerd, of vanwege het bestaan van een restwaarde door de gemeente in overleg met de cliënt of dienst vertegenwoordiger opgehaald worden.
Mocht cliënt of diens vertegenwoordiger de voorziening hebben verkocht dan kan de restwaarde van de desbetreffende voorziening teruggevraagd worden of worden verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen PGB.
Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering is alleen mogelijk wanneer de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien (artikel 4:93 lid 1 Awb). Deze voorziening is getroffen in artikel 3.3 lid 3 van het uitvoeringsbesluit. Dat artikel geeft het college de bevoegdheid tot het verrekenen van een vordering op grond van de Wmo 2015 met vorderingen op grond van de Wmo (2007) of de Participatiewet. De verrekeningsbevoegdheid in het uitvoeringsbesluit beperkt zich (waarschijnlijk) tot de bijdrage in de kosten en is in het bijzonder opgenomen om de bijdrage voor opvang te kunnen verrekenen met een bijstandsuitkering. Om ook andere vorderingen op grond van de Wmo 2015 te kunnen verrekenen, bijvoorbeeld in het geval van een terug te vorderen PGB, is de bepaling in dit artikel opgenomen.
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Het college verzamelt informatie over de vraag of een handeling of een zaak voldoet aan de gestelde eisen (in beleid, wetgeving, verordening, overeenkomst etc.) en vormt zich een oordeel daarover (in het licht van de geldende eisen) en waar nodig intervenieert het college naar aanleiding daarvan.
Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Het behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Om die reden is het college actief met fraudepreventie. Dat komt tot uiting in het gehele proces van de dienstverlening: melding, aanvraag, beschikking, nazorg, controle, herziening, intrekking, terugvordering en beëindiging.
Fraudepreventie en handhaving staat verbonden met de geleverde voorziening/begeleiding. Met goede voorlichting en informatievoorziening tracht het college aan te zetten tot het gewenste (nalevings)gedrag. De informatie richt zich op:
Het college registreert signalen rond onrechtmatigheid, beoordeelt het en stuurt de melder een ontvangstbevestiging en stemt af met toezichthouder Wmo.
Basis voor fraudepreventie is een goede op maat gesneden dienstverlening. Het periodiek afstemmen met cliënt of de geboden dienstverlening (zorg en begeleiding) past bij de behoefte van de cliënt is het nodig dat er nazorg en controle geboden wordt. Bij de uitvoering van controle doet het college onderzoek naar de rechtmatigheid van de aanspraak op de maatwerkvoorzieningen in natura of PGB. Tevens beoordeelt het college of die begeleiding het doel dient waarvoor de cliënt er aanspraak op maakt. Het college maakt actief gebruik van het SVB-portal, checkt bij cliënt of er samenloop is met begeleiding en ondersteuning via de P-wet/WW/WAO-WIA en andere samenloopsignalen die uit die controle voortkomen.
Middels nazorg controleert het college de genomen besluiten in relatie tot de geleverde voorziening/begeleiding, gerelateerd aan de situatie waarin cliënt en/of de zorgaanbieder op het moment van de nazorgcontrole zich bevindt, teneinde de kwaliteit en de rechtmatigheid van de geleverde zorg en daarmee het bereikte effect op de zelfredzaamheid, ook op de langere termijn, te kunnen garanderen. Het college doet ook onderzoek naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en neemt op basis daarvan besluit met betrekking tot de rechtmatigheid en doelmatigheid van de maatwerkvoorziening en de wederzijds tussen het college, de zorgaanbieder en de cliënt resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
Het college heeft op 13 februari 2018 het ‘Regionaal kader handhaving op kwaliteit bij professionele Wmo-dienstverlening voor transparante en eenduidige handhaving’ vastgesteld. Deze kaders zijn er om de naleving van de wet, de regels in de verordening, de afspraken in contracten te bevorderen en daar waar nodig af te kunnen dwingen om zo de belangen van de Wmo-cliënten te beschermen. Het biedt tevens kaders voor de samenwerking tussen de GGDrU als (kwaliteits)toezichthouder en de deelnemende gemeente als handhaver, op het terrein van kwaliteitstoezicht en kwaliteitshandhaving.
Blijkt er uit feiten dat er voldoende legitimatie is voor een onderzoek naar de naleving van de wet en regelgeving, start het college een handhavingsonderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening of PGB indien er een vermoeden bestaat van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de wet.