Organisatie | Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de Bijzondere Bijstand (Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021) |
Citeertitel | Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel bijzondere bijstand 2017.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-06-2021 | nieuwe regeling | 28-04-2021 |
Beleidsregel Bijzondere bijstand RDWI 2021
In de Participatiewet worden regels gegeven voor de bijstandsverlening voor de algemene en bijzondere kosten van het bestaan. Algemene bijstand is periodieke bijstand, bedoeld voor mensen die niet genoeg geld hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Bijzondere bijstand is een (geldelijke) bijdrage voor bijzondere en noodzakelijke kosten die mensen met een laag inkomen of vermogen niet kunnen betalen. Hiervoor geeft artikel 35 van de Participatiewet regels.
In deze beleidsregel staan regels voor de verstrekking van bijzondere bijstand door de Regionale Dienst Werk en Inkomen (RDWI) aan inwoners van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist. Deze beleidsregel vormt samen met artikel 35 van de Participatiewet de grondslag voor te nemen besluiten. In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van deze beleidsregel. Als door individuele omstandigheden de gevolgen voor aanvrager onevenredig zwaar zijn, kan in afwijking van het geldende beleid besloten worden (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht). Bovendien is bijzondere bijstand per definitie maatwerk.
De beleidsregel Bijzondere bijstand bestaat uit drie hoofdstukken:
De specifieke kostensoorten zijn opgenomen in deze beleidsregel omdat daarvoor regelmatig bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Het is echter geen uitputtende lijst. Andere kostensoorten kunnen mogelijk ook in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, maar dan moet wel voldaan worden aan de basisvoorwaarden zoals deze in hoofdstuk 1 van deze beleidsregel benoemd worden.
Hoofdstuk 1 Basisvoorwaarden bij verstrekking
Artikel 3 De wijze en het tijdstip van aanvragen
Hierbij gelden de volgende uitzonderingen:
Kosten voor eigen bijdrage rechtsbijstand
Als een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand is afgegeven, wordt de noodzaak van een eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand aangenomen. De aanvraag voor bijzondere bijstand moet dan binnen twee maanden na de datum van afgifte van de toevoeging worden ingediend.
Artikel 5 Vaststelling van de draagkracht: periode
Bij een wijziging van het inkomen of vermogen wordt de draagkracht aangepast. Dit vindt plaats op initiatief van het dagelijks bestuur of nadat belanghebbende feiten en omstandigheden heeft gemeld die van invloed zijn op het recht op of de hoogte van de bijzondere bijstand. Daarbij gaat het om een wijziging in het inkomen of vermogen van 20% of meer, of een daling van het inkomen naar 110% van de bijstandsnorm of lager.
Artikel 6 Vaststelling van de draagkracht: middelen
De draagkracht wordt vastgesteld met inachtneming van de middelen zoals bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet. Uit artikel 31 lid 1 van de Participatiewet vloeit voort dat alleen rekening gehouden wordt met de middelen waarover een belanghebbende of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Voor de vaststelling van de draagkracht wordt 35% van het gedeelte van het netto inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, in aanmerking genomen. Onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm, worden de bijstandsnormen, zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 Participatiewet - zonder toepassing van de kostendelersnorm - verstaan.
In afwijking van artikel lid 3, is in geval van verstrekking van bijzondere bijstand voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen, woonkostentoeslag, verhuiskosten, inrichtingskosten, bijzondere bijstand levensonderhoud jong meerderjarigen, bijzondere bijstand doorbetaling huur verblijf in detentie, en doorbetaling huur verblijf in een inrichting, het draagkrachtpercentage 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Bij het vaststellen van de draagkracht wordt het in aanmerking genomen inkomen verminderd wanneer er sprake is van buitengewone uitgaven. Er kan slechts van buitengewone uitgaven sprake zijn voor zover voor die uitgaven geen tegemoetkoming wordt verleend. Het betreft in ieder geval de volgende uitgaven:
Hoofdstuk 2 Uitwerking enkele specifieke kostensoorten
Artikel 8 Beschermingsbewind, mentorschap en onder curatele stelling
Bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind, mentorschap en voor een curator wordt verstrekt aan de belanghebbende, als door de kantonrechter de noodzaak is vastgesteld en voor zover de kosten van bewindvoering, mentorschap en onder curatele stelling niet uit de onder bewind gestelde boedel kan worden voldaan.
Indien er sprake is van bewindvoering in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) kan geen bijzondere bijstand verleend worden voor de hiermee gepaard gaande kosten. De WSNP is opgenomen in de Faillissementswet (FW). De FW voorziet al in het al dan niet toekennen van voorschotten en het salaris van de WSNP-bewindvoerder.
De hoogte van de bijzondere bijstand is maximaal het bedrag aan de forfaitaire tarieven zoals vastgesteld in de Ministeriële regeling ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’. Als de kantonrechter een afwijkend bedrag aan noodzakelijke kosten heeft vastgesteld, is de hoogte van de bijzondere bijstand het maximaal door de kantonrechter vastgestelde bedrag.
Artikel 9 Eigen bijdrage rechtsbijstand
Wanneer binnen een bezwaarschriftenprocedure of bij de rechter in een procedure de wederpartij tot betaling van de proceskosten wordt veroordeeld, maakt het dagelijks bestuur gebruik van zijn bevoegdheid om de verstrekte bijzondere bijstand voor deze kosten terug te vorderen, op grond van artikel 58 lid 2 sub f onderdeel 2 Participatiewet.
De gratis juridische hulp van het Juridisch loket wordt als een passende voorliggende voorziening beschouwd. Wanneer het Juridisch Loket beoordeelt dat inschakeling van een advocaat nodig is, wordt doorverwezen naar een advocaat. In dat geval wordt de eigen bijdrage voor rechtsbijstand verlaagd. De noodzakelijke kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand worden daarom vastgesteld op basis van de eigen bijdrage verminderd met deze verlaging, als bedoeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand.
Artikel 10 Jong meerderjarigen
De Participatiewet (artikel 20) kent voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar aparte (lage) normen die zijn afgeleid van de Algemene Kinderbijslagwet. Als de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm, is aanvulling mogelijk vanuit de bijzondere bijstand.
De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden. Daarbij worden de hieronder genoemde normen als uitgangspunt gehanteerd. Op individuele gronden kan hiervan afgeweken worden, bijvoorbeeld wanneer belanghebbende aantoont dat deze normen niet overeenkomen met de daadwerkelijke noodzakelijke kosten van het bestaan:
De aanvullende bijzondere bijstand voor een alleenstaande of alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar bedraagt het verschil tussen de norm voor gehuwden met kinderen waarin beide partners 18, 19 of 20 jaar zijn (artikel 20 lid 2 sub b van de Participatiewet) en de norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar (artikel 20 lid 1 sub a van de Participatiewet).
Kosten in verband met een verhuizing behoren tot de algemene kosten van bestaan en moeten van het eigen inkomen of uit het vermogen worden betaald. Belanghebbende moet voor deze kosten geld reserveren, hetzij vooraf door te sparen, hetzij achteraf door te lenen. Voor deze kosten wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt
Leenbijstand: is het niet mogelijk om een lening bij een geldverstrekker af te sluiten, dan dient te worden beoordeeld of het niet kunnen reserveren en/of het ontstaan van de kosten belanghebbende te verwijten is. Is dit het geval, dan wordt de bijzondere bijstand als lening verstrekt. Ook wanneer aangenomen kan worden dat belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken, wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt.
Artikel 12 Inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen
De aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten behoren tot de algemene kosten van bestaan en moeten van het eigen inkomen of uit het vermogen worden betaald. Belanghebbende moet voor deze kosten geld reserveren, hetzij vooraf door te sparen, hetzij achteraf door te lenen. Voor deze kosten wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt.
De volgende voorwaarden voor verstrekking gelden:
Wanneer wegens bijzondere omstandigheden reserveren niet of niet voldoende mogelijk was, en een geldlening via de (krediet)bank ook niet mogelijk is, kan bijzondere bijstandsverlening aan de orde zijn. Bij het bepalen van de noodzaak is het van belang of de aanschaf voorzienbaar was en of gereserveerde gelden al zijn verbruikt voor duurzame gebruiksgoederen.
Artikel 13 Suppletie op de aflossing van leningen
Suppletie voor een lening bij de Kredietbank zal in de praktijk verstrekt worden aan statushouders die na een verblijf in een AZC reguliere huisvesting krijgen en daarvoor inrichtingskosten of kosten voor duurzame gebruiksgoederen hebben. De beoordeling vindt plaats conform de regels van bijzondere bijstand, artikel 35 lid 1 Participatiewet.
Artikel 16 Kosten medisch onderzoek i.v.m. ontheffing inburgeringsplicht
Deze vergoeding geldt alleen voor belanghebbenden die onder de Wet inburgering 2013 vallen. Met de invoering van de nieuwe Wet inburgering (1 januari 2022) is de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) verantwoordelijk voor de vergoeding van deze kosten voor belanghebbenden die onder de nieuwe Wet inburgering vallen.
De volgende voorwaarde voor verstrekking geldt:
Een vergoeding voor het medisch onderzoek kan alleen worden toegekend als door de keuring wordt aangetoond dat belanghebbende een psychische, lichamelijke en/of verstandelijke beperking heeft, waardoor belanghebbende niet in staat wordt geacht het inburgeringsexamen binnen de gestelde termijn te behalen;
Artikel 17 Doorbetaling huur bij verblijf in detentie
De vaste lasten van het aanhouden van een woning tijdens detentie vallen onder de gebruikelijke kosten van het bestaan, waarvoor in principe geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. Personen die in detentie verblijven hebben daarnaast ook geen recht op bijstand (artikel 13 lid 1 onder a Participatiewet).
Er is sprake van dringende redenen bij een alleenstaande wanneer het verlies van de woning leidt tot ernstige consequenties voor de psychische en/of lichamelijke gezondheid van belanghebbende. In deze uitzonderlijke situaties is bijzondere bijstand als lening mogelijk, onder de volgende voorwaarden:
Artikel 18 Doorbetaling huur bij verblijf in een inrichting
Bij opname in een inrichting van een alleenstaande (artikel 1, onder f Participatiewet) is de norm voor zak- en kleedgeld van toepassing. Het betalen van de vaste lasten kan niet uit deze norm. Als de woning niet is opgezegd omdat het gaat om een tijdelijke opname, lopen deze kosten wel gewoon door.
De volgende voorwaarden voor verstrekking gelden:
Vergoeding is mogelijk voor een sobere uitvaart. Dit betekent dat voor bijzondere bijstandsverlening uitvaartkosten wordt uitgegaan van een vergoeding van maximaal € 5.000,- (naar rato verdeeld over het aantal erfgenamen). De kosten voor een uitvaart zijn uitgesplitst in de prijzengids van het Nibud. Als de kosten lager zijn, dan wordt het factuurbedrag uitgekeerd;
Artikel 20 Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)
De collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAZ) is een vorm van categoriale bijzondere bijstand. Een belanghebbende die aan de voorwaarden voldoet, heeft de mogelijkheid om met ingang van een nieuw kalenderjaar deze aanvullende verzekering af te sluiten bij een door de RDWI gecontracteerde zorgverzekeraar.
Het dagelijks bestuur van de RDWI, besloten in de vergadering van 28 april 2021
De directeur,
De voorzitter,
Door bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat een belanghebbende niet over voldoende inkomen of vermogen beschikt om bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten te voldoen. Wanneer de belanghebbende geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en de betreffende uitgaven noodzakelijk zijn en voortkomen uit bijzondere omstandigheden, kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. Het gaat altijd om een individuele beoordeling, dus om maatwerk. Dit betekent dat uit de bijzondere individuele omstandigheden de noodzaak van de kosten moet blijken en dat in elke specifieke situatie een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Deze basisuitgangspunten gelden voor iedere aanvraag. Welke kosten daarvoor in aanmerking komen, hangt af van de individuele omstandigheden en wordt dan ook per aanvraag beoordeeld. Het kan hierbij om zeer diverse kostensoorten gaan. Enkele veel voorkomende kostensoorten zijn in hoofdstuk 2 van deze beleidsregel nader omschreven.
Voor het verlenen van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat belanghebbende algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt. Ook anderen die een financiële positie hebben die niet toereikend is om de bijzondere en noodzakelijke kosten te betalen, kan een beroep op bijzondere bijstand doen.
De Participatiewet is in het stelsel van bestaansvoorzieningen het laatste vangnet. Dat betekent dat bij het bepalen van het recht op bijstand rekening moet worden gehouden met eventuele voorliggende voorzieningen. Volgens artikel 15 lid 1 van de Participatiewet bestaat er geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op ‘een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn’.
Artikel 3Wijze en tijdstip van aanvragen
Een ander algemeen uitgangspunt is dat bijzondere bijstand moet worden aangevraagd vóórdat de kosten daadwerkelijk gemaakt zijn. Er kan geen bijstand met terugwerkende kracht worden verleend. Er zijn uitzonderingen op dit uitgangspunt, omdat in bepaalde situaties de aanvraag eenvoudigweg nog niet kán worden ingediend wanneer de kosten nog niet gemaakt zijn. Deze situaties zijn beschreven in artikel 3 van deze beleidsregel. Hieronder een nadere toelichting:
Wanneer iemand ontheven wordt van de inburgeringsplicht na medisch onderzoek, kan bijzondere bijstand worden aangevraagd onder de verder algemene voorwaarden voor bijzondere bijstand. Dit is echter pas bekend wanneer dat onderzoek is afgerond en de uitkomst daarvan bekend is. Deze uitzondering geldt alleen voor inburgeraars die onder het oude stelsel vallen (vóór de invoering van de nieuwe Wet inburgering, zie ook artikel 16).
In deze situaties heeft belanghebbende twee maanden de tijd om de aanvraag in te dienen.
Het is in principe niet toegestaan om bijstand te verlenen met terugwerkende kracht (artikel 44 lid 1 Participatiewet). Dit verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt ook voor bijzondere bijstand, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. In dat geval kan er gemotiveerd van worden afgeweken.
Artikel 4Vorm en hoogte van de bijstand
In elk besluit aan belanghebbende wordt aangegeven in welke vorm de bijstand verleend wordt, te weten om niet (zonder terugbetalingsverplichting), in de vorm van een geldlening, suppletie of een borgstelling. Uitgangspunt is dat de bijstand om niet wordt verleend, tenzij de Participatiewet of deze beleidsregel anders voorschrijft. Als volgens de wet de bijstand ‘om niet’ verstrekt moet (dwingend) worden, is dat leidend.
In een aantal gevallen is het mogelijk om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht te verlenen. Bijvoorbeeld omdat betrokkene op korte termijn over de benodigde middelen kan beschikken, of als de noodzaak tot bijstandverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid,
Dit staat in artikel 48 van de wet. Dit artikel geeft aan wanneer bijstand als een lening kan worden verstrekt.
Bij de toepassing van deze beleidsregel wordt daarom altijd beoordeeld of de bijstandsverlening een gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid of dat er op korte termijn middelen worden ontvangen. Als dit het geval is, kan de bijstand als lening worden verstrekt. Dit geldt specifiek voor alle kostensoorten zoals genoemd in hoofdstuk 2. Maar dus ook voor andere kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd.
Als in de wet een ‘kan-bepaling’ opgenomen is (bijvoorbeeld artikel 51 van de wet) bepaalt deze beleidsregel of de bijstand om niet of in de vorm van een lening verstrekt wordt.
De maximale hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op individuele basis of op basis van ‘normbedragen’. Per kostensoort is aangegeven hoe de hoogte bepaald wordt. Bij het bepalen van de hoogte wordt aangesloten bij de vastgestelde (geïndexeerde) prijzen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Het Nibud is een onafhankelijke stichting die adviseert en informeert over financiën van huishoudens. De gebruikelijke prijzen van een groot aantal kostensoorten worden jaarlijks gepubliceerd in de prijzengids Nibud. Voor een aantal kostensoorten worden afwijkende bedragen gehanteerd, omdat de door Nibud gehanteerde bedragen niet in verhouding staan tot de Participatiewet als bestaansminimum of omdat deze kostensoorten ontbreken in de prijzengids.
Artikel 5Vaststelling van de draagkracht: periode
Bij het vaststellen van de draagkracht vanwege een aanvraag voor incidentele bijzondere bijstand, wordt de draagkracht op basis van 12 maanden berekend. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken.
Bij het vaststellen van de draagkracht vanwege een aanvraag voor periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht per maand berekend, afgestemd op het aantal maanden waarop de verstrekking betrekking heeft. De berekende maandelijkse draagkracht wordt vervolgens maandelijks in mindering gebracht op de kosten van de noodzakelijke kosten.
De draagkracht wordt voor een periode van 12 maanden vastgesteld. Een uitzondering hierop is een aanvraag voor bewindvoeringskosten. In dat geval kan de draagkrachtperiode worden vastgesteld op maximaal 36 maanden, op basis van een beschikking van de Rechtbank.
De belanghebbende heeft op grond van artikel 17 van de Participatiewet de verplichting om wijzigingen in zijn of haar financiële situatie door te geven. Beperkte wijzigingen in de draagkracht kunnen om uitvoeringsredenen buiten beschouwing worden gelaten. We gaan uit van wijzigingen in inkomen of vermogen van 20% of meer, of een daling van het inkomen naar 110% van de bijstandsnorm of lager.
De draagkracht kan worden aangepast bij een wijziging van de inkomsten of vermogen; in dat geval wordt de draagkracht opnieuw berekend voor de nog resterende draagkrachtperiode. Betreft de bijzondere bijstand een eenmalige incidentele verstrekking, dan is dit in beginsel definitief. Gaat het echter om een periodieke verstrekking, of een incidentele verstrekking ná de wijziging van de financiële situatie van belanghebbende, dan kan een verhoging van inkomen of vermogen leiden tot verlaging of stopzetting van de bijstand gedurende de rest van het draagkrachtjaar. In het omgekeerde geval kan een verlaging van het inkomen ook leiden tot wijziging in de draagkracht. Bij wijziging van het inkomen of het vermogen wordt de hogere of lagere draagkracht berekend over het resterende deel van het draagkrachtjaar. Dit betekent dat een wijziging in de draagkracht niet van invloed is op een eerder genomen beslissing.
Artikel 6Vaststelling van de draagkracht: middelen
Bijzondere bijstand is toegankelijk voor iedereen met een laag inkomen en weinig tot geen vermogen, waarbij de draagkracht bepalend is. Is er sprake van geen of slechts een beperkte draagkracht, dan kan aanspraak op bijzondere bijstand bestaan voor specifieke kosten, die niet uit het regulier inkomen, vermogen of uit de algemene bijstand kunnen worden voldaan. De bijzondere noodzakelijke kosten moeten de draagkracht te boven gaan.
De middelen (het inkomen en vermogen) zoals genoemd in de artikelen 31 tot en met 34 van de Participatiewet worden tot de aanwezige draagkracht gerekend. Het vermogen dat niet de grens van het vrij te laten vermogen te boven gaat, wordt buiten beschouwing gelaten. Het vermogen dat meer bedraagt dan de genoemde normen in artikel 34 lid 3 Participatiewet, alsmede spaargeld/contanten/saldi voor algemene noodzakelijke kosten, moet eerst aangewend worden voor de betaling van de bijzondere noodzakelijke kosten.
Een uitzondering wordt gemaakt voor de individuele inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag wordt alleen tot de draagkracht gerekend als het gaat om de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen zoals genoemd in artikel 51 van de Participatiewet. De individuele inkomenstoeslag is namelijk in het leven geroepen voor huishoudens die al meerdere jaren moeten rondkomen van een minimuminkomen en daardoor moeilijk kunnen reserveren voor onverwachte uitgaven, zoals duurzame gebruiksgoederen. Daarom wordt de individuele inkomenstoeslag ingezet voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Het dagelijks bestuur maakt hierbij gebruik van de beleidsruimte die artikel 35 van de Participatiewet biedt.
Wanneer belanghebbende geen beroep kan doen op een individuele inkomenstoeslag, voorziet artikel 51 van de Participatiewet in de mogelijkheid van het verlenen van bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, wanneer uit individuele bijzondere omstandigheden blijkt dat belanghebbende daarvoor niet heeft kunnen reserveren.
Voor belanghebbenden die van de RDWI een bijstandsuitkering ontvangen is het duidelijk dat de draagkracht nihil is. Er zal dan ook geen draagkrachtberekening plaats hoeven te vinden. Bij huishoudens met een ander (laag) inkomen wordt het inkomen afgezet tegen het van toepassing zijnde draagkrachtpercentage.
Voor het vaststellen van de draagkracht wordt uitgegaan van 35% van het netto, maandelijks besteedbaar inkomen voor zover dit inkomen meer is dan 110% van de bijstandsnorm. De berekende draagkracht wordt vervolgens in mindering gebracht op de noodzakelijke kosten. Voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit de aanwezige draagkracht en er is voldaan aan de voorwaarden voor de verlening van bijzondere bijstand, kan iemand aanspraak maken op bijzondere bijstand. Wanneer iemand minder dan 110% van het wettelijk minimumloon verdient, dan is er geen draagkracht om de kosten zelf te betalen. Voor een aantal kostensoorten (zie lid 4) geldt dat het draagkrachtpercentage 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm is.
In de drie situaties die in lid 7 van dit artikel worden genoemd kan er twijfel zijn over de vraag op welke wijze de draagkracht wordt vastgesteld. Hierbij is namelijk van belang of, en op welke wijze, belanghebbende in deze situaties daadwerkelijk over het inkomen kan beschikken. Daarom wordt in lid 7 gesproken over het ‘besteedbaar netto inkomen’.
Wanneer er executoriaal beslag is gelegd, is duidelijk dat het besteedbaar inkomen van belanghebbende gelijk is aan de beslagvrije voet. In dat geval is het niet mogelijk om de kosten van bewind zelf te betalen en wordt er bijzondere bijstand verstrekt.
Gedurende het hele traject van een minnelijk traject (MSNP) en een traject WSNP is het besteedbaar inkomen gelijk aan het vrij te laten bedrag (VTLB). Ook vanuit het VTLB kunnen de kosten van bewind niet worden voldaan, tenzij deze kosten worden opgevoerd in het VTLB. Dat betekent concreet dat het VTLB naar boven wordt gecorrigeerd. Dan kunnen zich de volgende situaties voordoen:
Verhoging van het VTLB gedurende de MSNP voor de kosten van bewind kan door door RSD zelf worden toegepast. Als het VTLB na deze verhoging gelijk aan of hoger is dan het werkelijke inkomen, dan wordt er aangenomen dat er geen draagkracht is om de kosten voor bewind zelf te voldoen. In dat geval wordt er bijzondere bijstand verstrekt.
Binnen de WSNP moet de rechter-commissaris hiervoor toestemming geven. Als belanghebbende kan aantonen dat de rechter-commissaris niet ingestemd heeft met deze verhoging, dan heeft de klant ook geen draagkracht om de kosten van beschermingsbewind te voldoen en wordt er bijzondere bijstand verstrekt.
Artikel 7Vaststellen maandinkomen
Voor het bepalen van het inkomen bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van het maandinkomen. Bij regelmatige inkomsten wordt daarbij uitgegaan van de laatste betalingsmaand vóór de eerste dag van de draagkrachtperiode. Wanneer belanghebbende onregelmatige inkomsten heeft, bijvoorbeeld bij een nulurencontract, wordt uitgegaan van het gemiddelde van de inkomsten over de laatste drie maanden. Er kan voor gekozen worden om de gemiddelde inkomsten over een ruimere periode te berekenen wanneer uit gegevens blijkt dat een periode van drie maanden geen betrouwbaar beeld geeft.
Artikel 8 tot en met 20Specifieke kostensoorten
In hoofdstuk 2 van deze beleidsregel worden de specifieke kostensoorten benoemd waarvoor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd. Dit is geen uitputtende lijst. Wanneer aan de basisvoorwaarden van de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt voldaan, kan een aanvraag ingediend en toegekend worden. De bepalingen moeten dan ook gelezen worden als aanvullend op of afwijkend aan de basisvoorwaarden. De grondslag is voor alle aanvragen artikel 35 van de Participatiewet.
In deze artikelen 8 tot en met 20 is gekozen voor eenzelfde opbouw: algemene omschrijving van de kostensoort, aanvullende voorwaarden voor verstrekking, de hoogte van de bijzondere bijstand en, daar waar nodig, de vorm van de bijzondere bijstand. Bij de vorm van de bijzondere bijstand worden wettelijke bepalingen gevolgd. Bij de verstrekking van bijzondere bijstand om niet geldt dat dit kan worden omgezet in een lening wanneer sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, conform artikel 48 lid 2 sub b van de Participatiewet (zie artikel 4 van deze beleidsregel).
In de artikelen wordt per kostensoort een uitgebreide toelichting gegeven; een afzonderlijke toelichting per kostensoort laten we hier daarom buiten beschouwing.
Met de invoering van de deze beleidsregel vervalt de ‘Beleidsregel bijzondere bijstand 2017’. Op het moment dat de ‘Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021’ ingevoerd wordt, zijn er lopende periodieke verstrekkingen en kunnen er aanvragen zijn die op het moment van inwerkingtreding nog niet behandeld en/of beslist zijn.
Bij een lopende periodieke bijstand, geldt de oude beleidsregel uit 2017 tot het moment dat er om wat voor reden dan ook een nieuw besluit moet worden genomen. In dat geval geldt deze nieuwe ‘Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021’.
Bij een aanvraag die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel en waarop nog niet beslist is op het moment dat deze in werking treedt, geldt deze ‘Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021’. Mocht dit nadelig zijn voor belanghebbende, dan geldt de ‘Beleidsregel bijzondere bijstand 2017’.