Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de Bijzondere Bijstand (Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRegionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBeleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de Bijzondere Bijstand (Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021)
CiteertitelBeleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel bijzondere bijstand 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 35 van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-06-2021nieuwe regeling

28-04-2021

bgr-2021-470

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de Bijzondere Bijstand (Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021)

Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI), in zijn vergadering van 28 april 2021,

gelet op artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 35 van de Participatiewet,

 

besluit:

vast te stellen, de volgende beleidsregel:

 

Beleidsregel Bijzondere bijstand RDWI 2021

 

In de Participatiewet worden regels gegeven voor de bijstandsverlening voor de algemene en bijzondere kosten van het bestaan. Algemene bijstand is periodieke bijstand, bedoeld voor mensen die niet genoeg geld hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Bijzondere bijstand is een (geldelijke) bijdrage voor bijzondere en noodzakelijke kosten die mensen met een laag inkomen of vermogen niet kunnen betalen. Hiervoor geeft artikel 35 van de Participatiewet regels.

 

In deze beleidsregel staan regels voor de verstrekking van bijzondere bijstand door de Regionale Dienst Werk en Inkomen (RDWI) aan inwoners van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist. Deze beleidsregel vormt samen met artikel 35 van de Participatiewet de grondslag voor te nemen besluiten. In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van deze beleidsregel. Als door individuele omstandigheden de gevolgen voor aanvrager onevenredig zwaar zijn, kan in afwijking van het geldende beleid besloten worden (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht). Bovendien is bijzondere bijstand per definitie maatwerk.

 

De beleidsregel Bijzondere bijstand bestaat uit drie hoofdstukken:

  • allereerst worden de basisvoorwaarden voor verstrekking van bijzondere bijstand benoemd;

  • vervolgens wordt een aantal specifieke kostensoorten beschreven met eventuele afwijkende of aanvullende bepalingen; de algemene bepalingen zoals omschreven in hoofdstuk 1 zijn van kracht, tenzij anders is aangegeven;

  • in het derde hoofdstuk staat de toelichting op de basisvoorwaarden van de beleidsregel.

De specifieke kostensoorten zijn opgenomen in deze beleidsregel omdat daarvoor regelmatig bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Het is echter geen uitputtende lijst. Andere kostensoorten kunnen mogelijk ook in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, maar dan moet wel voldaan worden aan de basisvoorwaarden zoals deze in hoofdstuk 1 van deze beleidsregel benoemd worden.

Artikel 1 Omschrijving van begrippen

Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

  • a.

    De wet: Participatiewet

  • b.

    Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

  • c.

    Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken

  • d.

    Bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35, eerste lid Participatiewet en artikel 12 Participatiewet;

  • e.

    Draagkracht: het gedeelte van het inkomen en/of vermogen dat aangewend moet worden voor de betaling van bijzondere en noodzakelijke kosten

  • f.

    Draagkrachtperiode: de periode waarover de financiële draagkracht van een belanghebbende wordt vastgesteld

  • g.

    Voorliggende voorziening: de voorziening als bedoeld in artikelen 5 onder e en 15 lid 1 van de Participatiewet

Hoofdstuk 1 Basisvoorwaarden bij verstrekking

Artikel 2 Aard van de kosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand is maatwerk op het gebied van noodzakelijke kosten. Niet de aard van de kosten, maar de individuele omstandigheden van belanghebbende bepalen de bijzonderheid van de kosten.

  • 2.

    Belanghebbenden komen in aanmerking voor bijzondere bijstand als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

    • de belanghebbende heeft noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • deze kosten vloeien voort uit bijzondere omstandigheden;

    • belanghebbende heeft niet genoeg inkomen en vermogen om deze kosten te kunnen betalen en heeft daar niet redelijkerwijs voor kunnen reserveren;

    • deze kosten kunnen niet worden voldaan uit een voorliggende voorziening.

Artikel 3 De wijze en het tijdstip van aanvragen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt het recht op bijzondere bijstand door middel van een aanvraag vast.

  • 2.

    Bijzondere bijstand moet worden aangevraagd voordat de kosten gemaakt zijn.

  • 3.

    Hierbij gelden de volgende uitzonderingen:

    • Kosten voor eigen bijdrage rechtsbijstand

      Als een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand is afgegeven, wordt de noodzaak van een eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand aangenomen. De aanvraag voor bijzondere bijstand moet dan binnen twee maanden na de datum van afgifte van de toevoeging worden ingediend.

    • Kosten van bewindvoering, mentorschap en onder curatele stelling

      Bijzondere bijstand voor deze kosten moet worden aangevraagd binnen twee maanden na dagtekening van de beschikking van de Rechtbank.

    • Kosten voor medisch onderzoek in verband met ontheffing inburgeringsplicht

      Bijzondere bijstand wordt aangevraagd nadat de kosten voor een medisch onderzoek zijn gemaakt, in combinatie met de uitkomst dat belanghebbende ontheven wordt.

Artikel 4 Vorm en hoogte van de bijstand

  • 1.

    In het besluit aan belanghebbende geeft het dagelijks bestuur aan in welke vorm de bijzondere bijstand wordt verleend, te weten: om niet (zonder terugbetalingsverplichting), een geldlening, suppletie of een borgstelling.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op individuele basis of op basis van ‘normbedragen’. Het dagelijks bestuur sluit aan bij de vastgestelde (geïndexeerde) prijzen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).

  • 3.

    Tenzij de Participatiewet of deze beleidsregel anders bepaalt, wordt de bijzondere bijstand als een uitkering ‘om niet’ verstrekt. Bij de toepassing van deze beleidsregel is artikel 48 van de wet onverminderd van toepassing.

  • 4.

    Indien het dagelijks bestuur bijzondere bijstand verleent in de vorm van een borgstelling dan geldt deze borgstelling voor het bruto bedrag van de schuld.

Artikel 5 Vaststelling van de draagkracht: periode

  • 1.

    De draagkracht in het inkomen en vermogen wordt in beginsel, vastgesteld voor een periode van 12 maanden, vanaf de eerste dag van de maand waarop de kosten betrekking hebben en waarvoor bijzondere bijstand wordt verstrekt.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde onder lid 1, kan de draagkrachtperiode bij een aanvraag voor bewindvoeringskosten, gebaseerd op een beschikking van de Kantonrechter, worden vastgesteld op maximaal 36 maanden.

  • 3.

    De vastgestelde draagkracht wordt in geval van incidentele bijzondere bijstand in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke kosten.

  • 4.

    In geval van periodieke verlening van bijzondere bijstand wordt de draagkracht gespreid over de maanden waarover de bijzondere bijstand wordt verstrekt en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke kosten.

  • 5.

    Bij een wijziging van het inkomen of vermogen wordt de draagkracht aangepast. Dit vindt plaats op initiatief van het dagelijks bestuur of nadat belanghebbende feiten en omstandigheden heeft gemeld die van invloed zijn op het recht op of de hoogte van de bijzondere bijstand. Daarbij gaat het om een wijziging in het inkomen of vermogen van 20% of meer, of een daling van het inkomen naar 110% van de bijstandsnorm of lager.

Artikel 6 Vaststelling van de draagkracht: middelen

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verleend, rekening houdend met de draagkracht op grond van het inkomen en het vermogen van belanghebbende en het gezin.

  • 2.

    De draagkracht wordt vastgesteld met inachtneming van de middelen zoals bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet. Uit artikel 31 lid 1 van de Participatiewet vloeit voort dat alleen rekening gehouden wordt met de middelen waarover een belanghebbende of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • 3.

    Voor de vaststelling van de draagkracht wordt 35% van het gedeelte van het netto inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, in aanmerking genomen. Onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm, worden de bijstandsnormen, zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 Participatiewet - zonder toepassing van de kostendelersnorm - verstaan.

  • 4.

    In afwijking van artikel lid 3, is in geval van verstrekking van bijzondere bijstand voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen, woonkostentoeslag, verhuiskosten, inrichtingskosten, bijzondere bijstand levensonderhoud jong meerderjarigen, bijzondere bijstand doorbetaling huur verblijf in detentie, en doorbetaling huur verblijf in een inrichting, het draagkrachtpercentage 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 5.

    Een aan de belanghebbende toegekende individuele inkomenstoeslag wordt buiten beschouwing gelaten. Een uitzondering wordt gemaakt bij de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen. In dat geval wordt de individuele inkomenstoeslag wel meegenomen bij de vaststelling van de draagkracht.

  • 6.

    Bij het vaststellen van de draagkracht wordt het in aanmerking genomen inkomen verminderd wanneer er sprake is van buitengewone uitgaven. Er kan slechts van buitengewone uitgaven sprake zijn voor zover voor die uitgaven geen tegemoetkoming wordt verleend. Het betreft in ieder geval de volgende uitgaven:

    • a.

      de voor eigen rekening blijvende reiskosten woon-werkverkeer;

    • b.

      de formeel verschuldigde en betaalde alimentatie en onderhoudsbijdragen;

    • c.

      de eigen bijdrage Wet Langdurige Zorg, indien belanghebbende in een inrichting verblijft;

    • d.

      de woonkosten voor zover deze meer bedragen dan de vaste huur waarbij nog recht op huurtoeslag bestaat. Bij een aanvraag om woonkostentoeslag blijven deze kosten buiten beschouwing als buitengewone uitgaven;

    • e.

      het boete-gedeelte van een bestuursrechtelijke premieheffing Zorgverzekeringswet (bronheffing).

  • 7.

    De draagkracht wordt vastgesteld op basis van het besteedbaar netto inkomen wanneer één of meer van de onderstaande situaties op de belanghebbende van toepassing is:

    • a.

      Executoriale beslaglegging;

    • b.

      Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP);

    • c.

      Minnelijke schuldregeling natuurlijke personen (MSNP).

  • 8.

    Er geldt een vermogensvrijlating gelijk aan het bedrag genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet. Het gedeelte dat meer bedraagt dan dat bedrag wordt volledig in aanmerking genomen als draagkracht.

  • 9.

    In afwijking van het vorige lid geldt voor de zelfstandig ondernemer een afwijkende vermogensvrijlating te weten het bedrag genoemd in artikel 3 lid 1 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

  • 10.

    In afwijking op het achtste en negende lid geldt er voor de verlening van bijzondere bijstand voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen, verhuiskosten en inrichtingskosten geen vermogensvrijlating. Hiervoor moet het volledige beschikbare vermogen op het moment van aanvraag worden aangewend.

Artikel 7 Vaststellen maandinkomen

  • 1.

    Het inkomen, dat voor de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen, wordt over de in artikel 5 eerste lid aangegeven periode, op maandbasis vastgesteld.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het maandinkomen wordt ten aanzien van regelmatig ontvangen inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode, voorafgaand aan het tijdstip waarop de in artikel 5 aangegeven periode van een jaar aanvangt.

  • 3.

    Bij wisselende inkomsten wordt bij het vaststellen van het maandinkomen het gemiddelde van deze inkomsten over een termijn van ten minste drie maanden berekend, voorafgaand aan het tijdstip waarop de in artikel 5 aangegeven periode van een jaar aanvangt.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en derde lid kan een ruimere periode voor de berekening worden toegepast om een betrouwbaar beeld te hebben van de daadwerkelijke inkomsten; dit kan worden toegepast wanneer er sprake is van een verwachte wijziging van omstandigheden binnen de periode van 12 maanden.

Hoofdstuk 2 Uitwerking enkele specifieke kostensoorten

Artikel 8 Beschermingsbewind, mentorschap en onder curatele stelling

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind, mentorschap en voor een curator wordt verstrekt aan de belanghebbende, als door de kantonrechter de noodzaak is vastgesteld en voor zover de kosten van bewindvoering, mentorschap en onder curatele stelling niet uit de onder bewind gestelde boedel kan worden voldaan.

  • 2.

    De bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind, mentorschap of onder curatele stelling wordt uitbetaald na het overleggen van:

    • de beschikking van de kantonrechter;

    • de factuur van de aangestelde bewindvoerder, mentor of curator.

  • 3.

    Indien er sprake is van bewindvoering in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) kan geen bijzondere bijstand verleend worden voor de hiermee gepaard gaande kosten. De WSNP is opgenomen in de Faillissementswet (FW). De FW voorziet al in het al dan niet toekennen van voorschotten en het salaris van de WSNP-bewindvoerder.

  • 4.

    Voor budgetbeheer geldt de dienstverlening van de RDWI als voorliggende voorziening.

  • 5.

    Conform artikel 3 lid 3 van deze beleidsregel wordt bijzondere bijstand voor deze kosten aangevraagd binnen twee maanden na dagtekening van de beschikking van de rechtbank.

  • 6.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is maximaal het bedrag aan de forfaitaire tarieven zoals vastgesteld in de Ministeriële regeling ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’. Als de kantonrechter een afwijkend bedrag aan noodzakelijke kosten heeft vastgesteld, is de hoogte van de bijzondere bijstand het maximaal door de kantonrechter vastgestelde bedrag.

Artikel 9 Eigen bijdrage rechtsbijstand

  • 1.

    De Wet op de rechtsbijstand is een aan de Participatiewet passende en toereikende voorliggende voorziening voor de kosten van rechtsbijstand (artikel 15 lid 1 Participatiewet). Een aanvraag betreft daarom de eigen bijdrage van de rechtsbijstand.

  • 2.

    Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand, wanneer deze kosten noodzakelijk zijn. Deze noodzaak is aangetoond als er een advocaat is toegevoegd op grond van de Wet op de rechtsbijstand.

  • 3.

    Wanneer binnen een bezwaarschriftenprocedure of bij de rechter in een procedure de wederpartij tot betaling van de proceskosten wordt veroordeeld, maakt het dagelijks bestuur gebruik van zijn bevoegdheid om de verstrekte bijzondere bijstand voor deze kosten terug te vorderen, op grond van artikel 58 lid 2 sub f onderdeel 2 Participatiewet.

  • 4.

    Conform artikel 3 lid 3 van deze beleidsregel moet de aanvraag voor bijzondere bijstand binnen twee maanden na de datum van afgifte van de toevoeging worden ingediend.

  • 5.

    De gratis juridische hulp van het Juridisch loket wordt als een passende voorliggende voorziening beschouwd. Wanneer het Juridisch Loket beoordeelt dat inschakeling van een advocaat nodig is, wordt doorverwezen naar een advocaat. In dat geval wordt de eigen bijdrage voor rechtsbijstand verlaagd. De noodzakelijke kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand worden daarom vastgesteld op basis van de eigen bijdrage verminderd met deze verlaging, als bedoeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand.

  • 6.

    Griffiekosten worden niet vergoed tot aan het bedrag voor griffierechten voor onvermogenden, conform de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Als de griffiekosten hoger zijn dan dit bedrag, dan kunnen de meerkosten wel vergoed worden.

Artikel 10 Jong meerderjarigen

  • 1.

    De Participatiewet (artikel 20) kent voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar aparte (lage) normen die zijn afgeleid van de Algemene Kinderbijslagwet. Als de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm, is aanvulling mogelijk vanuit de bijzondere bijstand.

  • 2.

    Het recht op bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten voor een jongere van 18 tot en met 20 jaar bestaat alleen maar voor zover hij zijn of haar ouders niet kan aanspreken voor deze kosten.

  • 3.

    Bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van jongeren van 18 tot en met 20 jaar wordt verleend als:

    • a)

      noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke norm; en

    • b)

      de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat:

      • de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

      • de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 4.

    Van de situatie zoals omschreven in lid 3 sub b is in ieder geval sprake als één van de volgende situaties zich voordoet:

    • a)

      de ouder of ouders zijn overleden of bevinden zich in het buitenland en zijn daar onbereikbaar, of

    • b)

      de jongere is in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening buiten het gezin geplaatst, of

    • c)

      er is sprake van een aantoonbaar ernstig verstoorde relatie met de ouder(s).

  • 5.

    De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden. Daarbij worden de hieronder genoemde normen als uitgangspunt gehanteerd. Op individuele gronden kan hiervan afgeweken worden, bijvoorbeeld wanneer belanghebbende aantoont dat deze normen niet overeenkomen met de daadwerkelijke noodzakelijke kosten van het bestaan:

    • a)

      De aanvullende bijzondere bijstand voor een alleenstaande of alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar bedraagt het verschil tussen de norm voor gehuwden met kinderen waarin beide partners 18, 19 of 20 jaar zijn (artikel 20 lid 2 sub b van de Participatiewet) en de norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar (artikel 20 lid 1 sub a van de Participatiewet).

    • b)

      De aanvullende bijzondere bijstand voor gehuwden (met of zonder kinderen) die beiden jonger zijn dan 21 jaar, wordt gerelateerd aan de norm voor gehuwden (zonder kinderen) waarvan één persoon jonger is dan 21 jaar (artikel 20 lid 1 sub c Participatiewet);

  • 6.

    De bijzondere bestand wordt waar mogelijk, op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet, verhaald. Daarmee wordt voorkomen dat de beslissing tot bijstandsverlening afbreuk doet aan de ouderlijke onderhoudsplicht.

  • 7.

    De draagkracht wordt bepaald op 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.

Artikel 11 Verhuiskosten

  • 1.

    Kosten in verband met een verhuizing behoren tot de algemene kosten van bestaan en moeten van het eigen inkomen of uit het vermogen worden betaald. Belanghebbende moet voor deze kosten geld reserveren, hetzij vooraf door te sparen, hetzij achteraf door te lenen. Voor deze kosten wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt

  • 2.

    In deze situatie wordt, in afwijking van de hoofdregel, wel bijzondere bijstand verstrekt:

    • er is sprake van een noodzakelijke verhuizing die op geen enkele manier voorzienbaar is, waardoor belanghebbende aantoonbaar niet heeft kunnen reserveren; of

    • er is sprake is van een eerste verhuizing na het verlaten van het AZC; of

    • als de individuele omstandigheden hier aanleiding toe geven.

  • 3.

    Als op grond van het vorige lid bijzondere bijstand wordt verstrekt, gelden hiervoor de volgende voorwaarden:

    • de belanghebbende is vóór het moment van verhuizing ingezetene van de gemeente Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede of Zeist;

    • de belanghebbende kan geen aanspraak maken op een toereikende voorliggende voorziening zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de werkgever (bijvoorbeeld als krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst een tegemoetkoming in verhuiskosten betaald wordt door de werkgever);

    • het is niet mogelijk om een lening af te sluiten bij een commerciële bank of de Kredietbank;

    • indien belanghebbende de beschikking heeft over saldi/spaargeld/contanten, dan wordt dit aangemerkt als gereserveerd bedrag. Daarbij is niet van belang of dit vermogen lager is dan de vermogensgrens. Een vermogensvrijlating is voor deze kostensoort namelijk niet van toepassing.

  • 4.

    De volgende kosten vallen in ieder geval onder verhuiskosten:

    • transportkosten: de werkelijk gemaakte kosten van huur van een aanhanger of busje (incl. brandstof);

    • de dubbele huur en administratiekosten voor de woning gedurende de overgangsperiode (maximaal één maand en exclusief huurtoeslag);

    • De kosten voor de borg van de nieuwe woning.

    • De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen, zoals vermeld in de Nibud-Prijzengids.

  • 5.

    Vorm van de bijstand:

    • Borgstelling: indien dit een voorwaarde is om een lening af te sluiten bij een geldverstrekker.

    • Leenbijstand: is het niet mogelijk om een lening bij een geldverstrekker af te sluiten, dan dient te worden beoordeeld of het niet kunnen reserveren en/of het ontstaan van de kosten belanghebbende te verwijten is. Is dit het geval, dan wordt de bijzondere bijstand als lening verstrekt. Ook wanneer aangenomen kan worden dat belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken, wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt.

    • Om niet: indien de verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 6.

    De waarborgsom wordt altijd in de vorm van een geldlening verstrekt, omdat men de waarborgsom na het verlaten van de woning terugkrijgt als de woning weer in een goede staat wordt opgeleverd.

Artikel 12 Inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    De aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten behoren tot de algemene kosten van bestaan en moeten van het eigen inkomen of uit het vermogen worden betaald. Belanghebbende moet voor deze kosten geld reserveren, hetzij vooraf door te sparen, hetzij achteraf door te lenen. Voor deze kosten wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 2.

    In deze situatie wordt, in afwijking van de hoofdregel, wél bijzondere bijstand verstrekt:

    • er is sprake van een noodzakelijke verhuizing die op geen enkele manier voorzienbaar is, waardoor belanghebbende aantoonbaar niet heeft kunnen reserveren; of

    • er is sprake is van een eerste verhuizing na het verlaten van het AZC; of

    • als de individuele omstandigheden hier aanleiding toe geven.

  • 3.

    De volgende voorwaarden voor verstrekking gelden:

    • Een aanvraag voor inrichtingskosten wordt beoordeeld door het college van de gemeente waarin de belanghebbende feitelijk verblijft;

    • Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening zoals de Wmo of een lening bij een (krediet)bank;

    • Wanneer wegens bijzondere omstandigheden reserveren niet of niet voldoende mogelijk was, en een geldlening via de (krediet)bank ook niet mogelijk is, kan bijzondere bijstandsverlening aan de orde zijn. Bij het bepalen van de noodzaak is het van belang of de aanschaf voorzienbaar was en of gereserveerde gelden al zijn verbruikt voor duurzame gebruiksgoederen.

    • Heeft belanghebbende de beschikking over saldi/spaargeld/contanten, dan wordt dit aangemerkt als gereserveerd bedrag. Daarbij is niet van belang of dit vermogen lager is dan de vermogensgrens. Een vermogensvrijlating is voor deze kostensoort namelijk niet van toepassing.

  • 4.

    De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen, zoals vermeld in de Nibud-Prijzengids voor afzonderlijke gebruiksartikelen.

  • De aanschaf van tweedehands duurzame gebruiksgoederen wordt bevorderd door belanghebbende voorlichting te geven over de omvang van de aflossingsperiode en op welke wijze de duurzame gebruiksgoederen aangeschaft kunnen worden.

  • 5.

    Vorm van de bijzondere bijstand:

    • Leenbijstand: de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een lening

    • Om niet: de bijzondere bijstand voor overige inrichtingskosten zoals verf, behang en vaste vloerbedekking wordt verleend als bijstand om niet

    • Borgstelling en suppletie: voor nieuwkomers geldt dat zij een totale lening bij de kredietbank kunnen aanvragen. Daarbij hoort een door de RSD afgegeven borgstelling en een aflossingssuppletie.

Artikel 13 Suppletie op de aflossing van leningen

  • 1.

    Suppletie kan worden gegeven voor een lening bij de Kredietbank voor de aanschaf van inrichtingskosten of duurzame gebruiksgoederen als de aflossingscapaciteit in de norm niet toereikend is.

  • 2.

    Suppletie voor een lening bij de Kredietbank zal in de praktijk verstrekt worden aan statushouders die na een verblijf in een AZC reguliere huisvesting krijgen en daarvoor inrichtingskosten of kosten voor duurzame gebruiksgoederen hebben. De beoordeling vindt plaats conform de regels van bijzondere bijstand, artikel 35 lid 1 Participatiewet.

  • 3.

    De volgende voorwaarden voor verstrekking gelden:

    • Een suppletie op de aflossingsverplichtingen van een lening bij de Kredietbank wordt verstrekt als:

      • a)

        de kosten waarvoor de lening wordt afgesloten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden;

      • b)

        een borgstelling is afgegeven voor de lening en;

      • c)

        de totale aflossingsduur niet langer is dan 36 maanden.

    • Aan de bijstand wordt de verplichting verbonden om de totale maandelijkse aflossingsverplichting maandelijks op de uitkering in te houden;

    • Een eenmaal vastgestelde suppletie wijzigt alleen indien de leefomstandigheden wijzigen, waardoor belanghebbende gaat behoren tot een andere categorie zoals bedoeld in de paragrafen 3.2 en 3.3 van de Participatiewet, óf als er sprake is van een inkomenswijziging van meer dan 20%;

    • In geval van een verhuizing buiten de regio wordt de suppletie beëindigd. Belanghebbende moet hiervoor dan bijzondere bijstand aanvragen in de nieuwe gemeente;

    • Bij beëindiging van de uitkering wordt de draagkracht telkens vastgesteld voor een jaar. De belanghebbende meldt wijzigingen in de inkomens- en vermogenspositie meteen aan het dagelijks bestuur op grond van artikel 17 eerste lid Participatiewet.

  • 4.

    De hoogte van de suppletie is gelijk aan het verschil tussen de aflossingscapaciteit en het door de Kredietbank vastgestelde termijnbedrag.

Artikel 14 Woonkostentoeslag

  • 1.

    Woonlasten behoren tot de algemene kosten van bestaan, waarvoor geen bijzondere bijstand mogelijk is. In bijzondere omstandigheden kan een woonkostentoeslag worden verstrekt.

  • 2.

    De belanghebbende komt in aanmerking voor woonkostentoeslag wanneer belanghebbende geen aanspraak kan maken op een (volledige) bijdrage op grond van de Wet op de huurtoeslag.

  • 3.

    De bijzondere bijstand voor deze kosten is tijdelijk, maximaal een jaar, om te stimuleren dat belanghebbende op zoek gaat naar goedkopere, passende woonruimte. Deze periode kan verlengd worden wanneer dat noodzakelijk is vanwege bijzondere omstandigheden zoals medische of sociale omstandigheden.

  • 4.

    De volgende voorwaarden voor verstrekking gelden:

    • Belanghebbende spant zich aantoonbaar in om goedkopere woonruimte te krijgen, waarbij de lasten minder bedragen dan de maximale huurgrens, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten;

    • Belanghebbende spant zich aantoonbaar in waar mogelijk lagere woonlasten te realiseren;

    • Als belanghebbende de beschikking heeft over saldi/spaargeld/contanten, dan wordt dit aangemerkt als gereserveerd bedrag. Daarbij is niet van belang of dit vermogen lager is dan de vermogensgrens. Een vermogensvrijlating is voor deze kostensoort niet van toepassing.

  • 5.

    De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand:

    • a.

      Bij een huurwoning met een huur onder de maximale huurgrens is de hoogte van de toeslag gelijk aan de gemiste huurtoeslag;

    • b.

      Bij een huurwoning met een huur boven de maximale huurgrens geldt de vergoeding zoals omschreven in sub a. Daarnaast kan een aanvullende toeslag worden toegekend. Deze aanvullende toeslag bedraagt het verschil tussen de voor vergoeding in aanmerking komende woonlasten en de maximale huurgrens;

    • c.

      Bij een eigen woning wordt de hoogte bepaald aan de hand van een huurwoning met vergelijkbare woonlasten en de daarbij gemiste huurtoeslag zoals bedoeld in sub a en sub b.

  • 6.

    Vorm van bijstand:

    • Uitgangspunt is verstrekking om niet, periodiek.

    • Wanneer redelijkerwijs aangenomen kan worden dat belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen beschikt, kan het dagelijks bestuur bijzondere bijstand als lening verstrekken op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel a of b van de wet.

Artikel 15 Reiskosten

  • 1.

    Reiskosten behoren tot de algemene kosten van bestaan, waarvoor in principe geen bijzondere bijstand mogelijk is. In bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand voor reiskosten worden verstrekt.

  • 2.

    De meest voorkomende reiskosten zijn:

    • Het volgen van een inburgeringstraject; een eventuele vergoeding of facilitering door de aanbieder wordt gezien als passende voorliggende voorziening

    • Scholieren die deelnemen aan het middelbaar onderwijs

  • Dit betreft geen limitatieve opsomming.

  • 3.

    Verstrekkingen uit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten (WTOS) of andere regelingen, gelden als een passende voorliggende voorziening.

  • 4.

    Reiskosten bij sollicitaties en trainingen worden in beginsel vanuit het Participatiebudget vergoed.

  • 5.

    Naast de algemene voorwaarden voor de verstrekking van bijzondere bijstand, gelden de volgende voorwaarden bij twee specifieke groepen:

    • Inburgeringsplichtigen met een uitkering Participatiewet wonen op een afstand van 10 kilometer of meer van de dichtstbijzijnde passende gecertificeerde trajectaanbieder en reizen met het openbaar vervoer;

    • Scholieren uit het middelbaar onderwijs wonen op een afstand van 12 kilometer of meer van de dichtstbijzijnde onderwijsinstelling die passend is voor de betreffende scholier.

  • 6.

    De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand:

    • Vergoeding op basis van het goedkoopste tarief voor openbaar vervoer, eventueel verminderd met vergoedingen uit andere regelingen.

Artikel 16 Kosten medisch onderzoek i.v.m. ontheffing inburgeringsplicht

  • 1.

    Deze vergoeding geldt alleen voor belanghebbenden die onder de Wet inburgering 2013 vallen. Met de invoering van de nieuwe Wet inburgering (1 januari 2022) is de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) verantwoordelijk voor de vergoeding van deze kosten voor belanghebbenden die onder de nieuwe Wet inburgering vallen.

  • 2.

    De kosten van het medische onderzoek voor een inburgeringsplichtige die om medische redenen niet aan de inburgeringsplicht kan voldoen, worden aangemerkt als noodzakelijke kosten die het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    De volgende voorwaarde voor verstrekking geldt:

    • Een vergoeding voor het medisch onderzoek kan alleen worden toegekend als door de keuring wordt aangetoond dat belanghebbende een psychische, lichamelijke en/of verstandelijke beperking heeft, waardoor belanghebbende niet in staat wordt geacht het inburgeringsexamen binnen de gestelde termijn te behalen;

  • 4.

    De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand:

    • Gelijk aan de gemaakte kosten. Op basis van de nota van de uitvoerder van de medische onderzoeken in het kader van de medische ontheffing inburgeringsexamen voor DUO.

  • 5.

    Vanwege de voorwaarde voor ontheffing (lid 2) wordt deze kostensoort beoordeeld nadat de kosten zich hebben voorgedaan en reeds zijn voorgeschoten door belanghebbende of een gemachtigde.

Artikel 17 Doorbetaling huur bij verblijf in detentie

  • 1.

    De vaste lasten van het aanhouden van een woning tijdens detentie vallen onder de gebruikelijke kosten van het bestaan, waarvoor in principe geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. Personen die in detentie verblijven hebben daarnaast ook geen recht op bijstand (artikel 13 lid 1 onder a Participatiewet).

  • 2.

    Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om de doorbetaling van de vaste lasten te regelen, bijvoorbeeld door onderverhuur of betaling met eigen middelen. Indien er sprake is van zeer dringende redenen kan bijzondere bijstand verstrekt worden.

  • 3.

    Er is sprake van dringende redenen bij een alleenstaande wanneer het verlies van de woning leidt tot ernstige consequenties voor de psychische en/of lichamelijke gezondheid van belanghebbende. In deze uitzonderlijke situaties is bijzondere bijstand als lening mogelijk, onder de volgende voorwaarden:

    • de periode van detentie bedraagt ten minste één en ten hoogste zes maanden;

    • de bijzondere bijstand wordt uitsluitend uitbetaald aan de verhuurder en het nutsbedrijf en niet aan de belanghebbende zelf;

    • heeft men de beschikking over saldi/spaargeld/contanten, dan wordt dit aangemerkt als gereserveerd bedrag. Een vermogensvrijlating is voor deze kostensoort niet van toepassing;

    • De kosten zijn nog niet zijn voldaan, door belanghebbende (eventueel via automatische incasso) of derden, of via onderverhuur.

  • 4.

    De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand: kosten van huur (minus huurtoeslag), het vastrecht van de elektra en gas komen in aanmerking voor vergoeding.

  • 5.

    Vorm van bijstand: leenbijstand, periodiek.

Artikel 18 Doorbetaling huur bij verblijf in een inrichting

  • 1.

    Bij opname in een inrichting van een alleenstaande (artikel 1, onder f Participatiewet) is de norm voor zak- en kleedgeld van toepassing. Het betalen van de vaste lasten kan niet uit deze norm. Als de woning niet is opgezegd omdat het gaat om een tijdelijke opname, lopen deze kosten wel gewoon door.

  • 2.

    De volgende kosten kunnen niet van de norm voor personen in een inrichting betaald worden en komen voor bijstandsverlening in aanmerking:

    • de huur; en

    • de kosten van het vastrecht voor gas, water en elektra

  • 3.

    Voorwaarde is wel dat belanghebbende de intentie heeft om terug te keren in de woning. Het algemene uitgangspunt hierbij is dat de opname in beginsel niet langer duurt dan één jaar.

  • 4.

    De gemeente waar belanghebbende zijn vaste woonplaats heeft, is verantwoordelijk voor de kosten bijzondere bijstand.

  • 5.

    Hoogte van de bijstand: de hoogte van de kosten zoals in lid 2 beschreven.

Artikel 19 Uitvaartkosten

  • 1.

    De kosten van een uitvaart behoren tot de incidentele, noodzakelijke kosten van het bestaan. In deze kosten kan worden voorzien door de nalatenschap van de overledene en/of een uitvaartverzekering.

  • 2.

    De wettelijke of per testament bepaalde erfgenamen zijn aansprakelijk voor de kosten van de uitvaart. Als de erfgenaam (zijn of haar deel van) de kosten niet kan betalen, wordt er bijzondere bijstand verleend als er is voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 2 van deze beleidsregel.

  • 3.

    De volgende voorwaarden voor verstrekking gelden:

    • Vergoeding is mogelijk voor een sobere uitvaart. Dit betekent dat voor bijzondere bijstandsverlening uitvaartkosten wordt uitgegaan van een vergoeding van maximaal € 5.000,- (naar rato verdeeld over het aantal erfgenamen). De kosten voor een uitvaart zijn uitgesplitst in de prijzengids van het Nibud. Als de kosten lager zijn, dan wordt het factuurbedrag uitgekeerd;

    • Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor kosten waarvoor aanvrager een wettelijke verplichting heeft;

    • De uitvaartkosten worden in Nederland gemaakt.

Artikel 20 Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)

  • 1.

    De collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAZ) is een vorm van categoriale bijzondere bijstand. Een belanghebbende die aan de voorwaarden voldoet, heeft de mogelijkheid om met ingang van een nieuw kalenderjaar deze aanvullende verzekering af te sluiten bij een door de RDWI gecontracteerde zorgverzekeraar.

  • 2.

    De volgende voorwaarden voor verstrekking gelden:

    • Belanghebbende heeft een inkomen dat op de aanvraagdatum van het aanvraagjaar niet hoger is dan de door de individuele gemeente jaarlijks vastgestelde norm, dit is een percentage is van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • Belanghebbende heeft een vermogen dat niet hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens zoals is bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

    • Uitkeringsgerechtigden met een basisverzekering bij de gecontracteerde aanbieder(s), kunnen deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering per ingangsdatum van de uitkering.

  • 3.

    De CAZ is een passende en toereikende voorliggende voorziening voor individuele aanvragen bijzondere bijstand voor medische kosten

  • 4.

    De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand:

    • Deelnemers aan de CAZ ontvangen een gemeentelijke bijdrage als tegemoetkoming in de premie. De voorwaarden en de tegemoetkoming kunnen per gemeente verschillen.

  • 5.

    Vorm van bijstand: de tegemoetkoming in de premie wordt rechtstreeks door de gemeente aan de zorgverzekeraar betaald.

Slotbepalingen

Artikel 21 Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin deze beleidsregel niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan in zeer bijzondere gevallen van deze beleidsregel afwijken als strikte toepassing van de bepalingen in deze regeling onevenredig nadeel voor de belanghebbende(n) tot gevolg zou hebben.

Artikel 22 Citeerartikel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021’.

Artikel 23 Ingangsdatum

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt de ‘Beleidsregel bijzondere bijstand 2017’ ingetrokken.

Het dagelijks bestuur van de RDWI, besloten in de vergadering van 28 april 2021

De directeur,

De voorzitter,

Hoofdstuk 3 Toelichting

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2Aard van de kosten

Door bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat een belanghebbende niet over voldoende inkomen of vermogen beschikt om bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten te voldoen. Wanneer de belanghebbende geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en de betreffende uitgaven noodzakelijk zijn en voortkomen uit bijzondere omstandigheden, kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. Het gaat altijd om een individuele beoordeling, dus om maatwerk. Dit betekent dat uit de bijzondere individuele omstandigheden de noodzaak van de kosten moet blijken en dat in elke specifieke situatie een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Deze basisuitgangspunten gelden voor iedere aanvraag. Welke kosten daarvoor in aanmerking komen, hangt af van de individuele omstandigheden en wordt dan ook per aanvraag beoordeeld. Het kan hierbij om zeer diverse kostensoorten gaan. Enkele veel voorkomende kostensoorten zijn in hoofdstuk 2 van deze beleidsregel nader omschreven.

Voor het verlenen van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat belanghebbende algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt. Ook anderen die een financiële positie hebben die niet toereikend is om de bijzondere en noodzakelijke kosten te betalen, kan een beroep op bijzondere bijstand doen.

De Participatiewet is in het stelsel van bestaansvoorzieningen het laatste vangnet. Dat betekent dat bij het bepalen van het recht op bijstand rekening moet worden gehouden met eventuele voorliggende voorzieningen. Volgens artikel 15 lid 1 van de Participatiewet bestaat er geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op ‘een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn’.

 

Artikel 3Wijze en tijdstip van aanvragen

Een ander algemeen uitgangspunt is dat bijzondere bijstand moet worden aangevraagd vóórdat de kosten daadwerkelijk gemaakt zijn. Er kan geen bijstand met terugwerkende kracht worden verleend. Er zijn uitzonderingen op dit uitgangspunt, omdat in bepaalde situaties de aanvraag eenvoudigweg nog niet kán worden ingediend wanneer de kosten nog niet gemaakt zijn. Deze situaties zijn beschreven in artikel 3 van deze beleidsregel. Hieronder een nadere toelichting:

  • -

    De kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand worden daadwerkelijk gemaakt wanneer de toevoeging door de Raad voor de Rechtsbijstand is afgegeven (zie ook artikel 9).

  • -

    De kosten voor bewindvoering, mentorschap en onder curatele stelling worden gemaakt nadat de Rechtbank een beschikking hiervoor heeft afgegeven (zie ook artikel 8).

  • -

    Wanneer iemand ontheven wordt van de inburgeringsplicht na medisch onderzoek, kan bijzondere bijstand worden aangevraagd onder de verder algemene voorwaarden voor bijzondere bijstand. Dit is echter pas bekend wanneer dat onderzoek is afgerond en de uitkomst daarvan bekend is. Deze uitzondering geldt alleen voor inburgeraars die onder het oude stelsel vallen (vóór de invoering van de nieuwe Wet inburgering, zie ook artikel 16).

In deze situaties heeft belanghebbende twee maanden de tijd om de aanvraag in te dienen.

Het is in principe niet toegestaan om bijstand te verlenen met terugwerkende kracht (artikel 44 lid 1 Participatiewet). Dit verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt ook voor bijzondere bijstand, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. In dat geval kan er gemotiveerd van worden afgeweken.

 

Artikel 4Vorm en hoogte van de bijstand

In elk besluit aan belanghebbende wordt aangegeven in welke vorm de bijstand verleend wordt, te weten om niet (zonder terugbetalingsverplichting), in de vorm van een geldlening, suppletie of een borgstelling. Uitgangspunt is dat de bijstand om niet wordt verleend, tenzij de Participatiewet of deze beleidsregel anders voorschrijft. Als volgens de wet de bijstand ‘om niet’ verstrekt moet (dwingend) worden, is dat leidend.

 

In een aantal gevallen is het mogelijk om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht te verlenen. Bijvoorbeeld omdat betrokkene op korte termijn over de benodigde middelen kan beschikken, of als de noodzaak tot bijstandverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid,

Dit staat in artikel 48 van de wet. Dit artikel geeft aan wanneer bijstand als een lening kan worden verstrekt.

Bij de toepassing van deze beleidsregel wordt daarom altijd beoordeeld of de bijstandsverlening een gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid of dat er op korte termijn middelen worden ontvangen. Als dit het geval is, kan de bijstand als lening worden verstrekt. Dit geldt specifiek voor alle kostensoorten zoals genoemd in hoofdstuk 2. Maar dus ook voor andere kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd.

Als in de wet een ‘kan-bepaling’ opgenomen is (bijvoorbeeld artikel 51 van de wet) bepaalt deze beleidsregel of de bijstand om niet of in de vorm van een lening verstrekt wordt.

 

De maximale hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op individuele basis of op basis van ‘normbedragen’. Per kostensoort is aangegeven hoe de hoogte bepaald wordt. Bij het bepalen van de hoogte wordt aangesloten bij de vastgestelde (geïndexeerde) prijzen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Het Nibud is een onafhankelijke stichting die adviseert en informeert over financiën van huishoudens. De gebruikelijke prijzen van een groot aantal kostensoorten worden jaarlijks gepubliceerd in de prijzengids Nibud. Voor een aantal kostensoorten worden afwijkende bedragen gehanteerd, omdat de door Nibud gehanteerde bedragen niet in verhouding staan tot de Participatiewet als bestaansminimum of omdat deze kostensoorten ontbreken in de prijzengids.

 

Artikel 5Vaststelling van de draagkracht: periode

Bij het vaststellen van de draagkracht vanwege een aanvraag voor incidentele bijzondere bijstand, wordt de draagkracht op basis van 12 maanden berekend. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken.

Bij het vaststellen van de draagkracht vanwege een aanvraag voor periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht per maand berekend, afgestemd op het aantal maanden waarop de verstrekking betrekking heeft. De berekende maandelijkse draagkracht wordt vervolgens maandelijks in mindering gebracht op de kosten van de noodzakelijke kosten.

De draagkracht wordt voor een periode van 12 maanden vastgesteld. Een uitzondering hierop is een aanvraag voor bewindvoeringskosten. In dat geval kan de draagkrachtperiode worden vastgesteld op maximaal 36 maanden, op basis van een beschikking van de Rechtbank.

 

De belanghebbende heeft op grond van artikel 17 van de Participatiewet de verplichting om wijzigingen in zijn of haar financiële situatie door te geven. Beperkte wijzigingen in de draagkracht kunnen om uitvoeringsredenen buiten beschouwing worden gelaten. We gaan uit van wijzigingen in inkomen of vermogen van 20% of meer, of een daling van het inkomen naar 110% van de bijstandsnorm of lager.

De draagkracht kan worden aangepast bij een wijziging van de inkomsten of vermogen; in dat geval wordt de draagkracht opnieuw berekend voor de nog resterende draagkrachtperiode. Betreft de bijzondere bijstand een eenmalige incidentele verstrekking, dan is dit in beginsel definitief. Gaat het echter om een periodieke verstrekking, of een incidentele verstrekking ná de wijziging van de financiële situatie van belanghebbende, dan kan een verhoging van inkomen of vermogen leiden tot verlaging of stopzetting van de bijstand gedurende de rest van het draagkrachtjaar. In het omgekeerde geval kan een verlaging van het inkomen ook leiden tot wijziging in de draagkracht. Bij wijziging van het inkomen of het vermogen wordt de hogere of lagere draagkracht berekend over het resterende deel van het draagkrachtjaar. Dit betekent dat een wijziging in de draagkracht niet van invloed is op een eerder genomen beslissing.

 

Artikel 6Vaststelling van de draagkracht: middelen

Bijzondere bijstand is toegankelijk voor iedereen met een laag inkomen en weinig tot geen vermogen, waarbij de draagkracht bepalend is. Is er sprake van geen of slechts een beperkte draagkracht, dan kan aanspraak op bijzondere bijstand bestaan voor specifieke kosten, die niet uit het regulier inkomen, vermogen of uit de algemene bijstand kunnen worden voldaan. De bijzondere noodzakelijke kosten moeten de draagkracht te boven gaan.

 

De middelen (het inkomen en vermogen) zoals genoemd in de artikelen 31 tot en met 34 van de Participatiewet worden tot de aanwezige draagkracht gerekend. Het vermogen dat niet de grens van het vrij te laten vermogen te boven gaat, wordt buiten beschouwing gelaten. Het vermogen dat meer bedraagt dan de genoemde normen in artikel 34 lid 3 Participatiewet, alsmede spaargeld/contanten/saldi voor algemene noodzakelijke kosten, moet eerst aangewend worden voor de betaling van de bijzondere noodzakelijke kosten.

 

Een uitzondering wordt gemaakt voor de individuele inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag wordt alleen tot de draagkracht gerekend als het gaat om de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen zoals genoemd in artikel 51 van de Participatiewet. De individuele inkomenstoeslag is namelijk in het leven geroepen voor huishoudens die al meerdere jaren moeten rondkomen van een minimuminkomen en daardoor moeilijk kunnen reserveren voor onverwachte uitgaven, zoals duurzame gebruiksgoederen. Daarom wordt de individuele inkomenstoeslag ingezet voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Het dagelijks bestuur maakt hierbij gebruik van de beleidsruimte die artikel 35 van de Participatiewet biedt.

Wanneer belanghebbende geen beroep kan doen op een individuele inkomenstoeslag, voorziet artikel 51 van de Participatiewet in de mogelijkheid van het verlenen van bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, wanneer uit individuele bijzondere omstandigheden blijkt dat belanghebbende daarvoor niet heeft kunnen reserveren.

 

Voor belanghebbenden die van de RDWI een bijstandsuitkering ontvangen is het duidelijk dat de draagkracht nihil is. Er zal dan ook geen draagkrachtberekening plaats hoeven te vinden. Bij huishoudens met een ander (laag) inkomen wordt het inkomen afgezet tegen het van toepassing zijnde draagkrachtpercentage.

Voor het vaststellen van de draagkracht wordt uitgegaan van 35% van het netto, maandelijks besteedbaar inkomen voor zover dit inkomen meer is dan 110% van de bijstandsnorm. De berekende draagkracht wordt vervolgens in mindering gebracht op de noodzakelijke kosten. Voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit de aanwezige draagkracht en er is voldaan aan de voorwaarden voor de verlening van bijzondere bijstand, kan iemand aanspraak maken op bijzondere bijstand. Wanneer iemand minder dan 110% van het wettelijk minimumloon verdient, dan is er geen draagkracht om de kosten zelf te betalen. Voor een aantal kostensoorten (zie lid 4) geldt dat het draagkrachtpercentage 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm is.

 

In de drie situaties die in lid 7 van dit artikel worden genoemd kan er twijfel zijn over de vraag op welke wijze de draagkracht wordt vastgesteld. Hierbij is namelijk van belang of, en op welke wijze, belanghebbende in deze situaties daadwerkelijk over het inkomen kan beschikken. Daarom wordt in lid 7 gesproken over het ‘besteedbaar netto inkomen’.

 

Wanneer er executoriaal beslag is gelegd, is duidelijk dat het besteedbaar inkomen van belanghebbende gelijk is aan de beslagvrije voet. In dat geval is het niet mogelijk om de kosten van bewind zelf te betalen en wordt er bijzondere bijstand verstrekt.

 

Gedurende het hele traject van een minnelijk traject (MSNP) en een traject WSNP is het besteedbaar inkomen gelijk aan het vrij te laten bedrag (VTLB). Ook vanuit het VTLB kunnen de kosten van bewind niet worden voldaan, tenzij deze kosten worden opgevoerd in het VTLB. Dat betekent concreet dat het VTLB naar boven wordt gecorrigeerd. Dan kunnen zich de volgende situaties voordoen:

  • -

    Verhoging van het VTLB gedurende de MSNP voor de kosten van bewind kan door door RSD zelf worden toegepast. Als het VTLB na deze verhoging gelijk aan of hoger is dan het werkelijke inkomen, dan wordt er aangenomen dat er geen draagkracht is om de kosten voor bewind zelf te voldoen. In dat geval wordt er bijzondere bijstand verstrekt.

  • -

    Binnen de WSNP moet de rechter-commissaris hiervoor toestemming geven. Als belanghebbende kan aantonen dat de rechter-commissaris niet ingestemd heeft met deze verhoging, dan heeft de klant ook geen draagkracht om de kosten van beschermingsbewind te voldoen en wordt er bijzondere bijstand verstrekt.

  • -

    Als het VTLB na de verhoging lager is dan het werkelijke inkomen, dan is er wel draagkracht en dan wordt er geen bijzondere bijstand verstrekt

 

Artikel 7Vaststellen maandinkomen

Voor het bepalen van het inkomen bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van het maandinkomen. Bij regelmatige inkomsten wordt daarbij uitgegaan van de laatste betalingsmaand vóór de eerste dag van de draagkrachtperiode. Wanneer belanghebbende onregelmatige inkomsten heeft, bijvoorbeeld bij een nulurencontract, wordt uitgegaan van het gemiddelde van de inkomsten over de laatste drie maanden. Er kan voor gekozen worden om de gemiddelde inkomsten over een ruimere periode te berekenen wanneer uit gegevens blijkt dat een periode van drie maanden geen betrouwbaar beeld geeft.

 

Artikel 8 tot en met 20Specifieke kostensoorten

In hoofdstuk 2 van deze beleidsregel worden de specifieke kostensoorten benoemd waarvoor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd. Dit is geen uitputtende lijst. Wanneer aan de basisvoorwaarden van de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt voldaan, kan een aanvraag ingediend en toegekend worden. De bepalingen moeten dan ook gelezen worden als aanvullend op of afwijkend aan de basisvoorwaarden. De grondslag is voor alle aanvragen artikel 35 van de Participatiewet.

In deze artikelen 8 tot en met 20 is gekozen voor eenzelfde opbouw: algemene omschrijving van de kostensoort, aanvullende voorwaarden voor verstrekking, de hoogte van de bijzondere bijstand en, daar waar nodig, de vorm van de bijzondere bijstand. Bij de vorm van de bijzondere bijstand worden wettelijke bepalingen gevolgd. Bij de verstrekking van bijzondere bijstand om niet geldt dat dit kan worden omgezet in een lening wanneer sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, conform artikel 48 lid 2 sub b van de Participatiewet (zie artikel 4 van deze beleidsregel).

In de artikelen wordt per kostensoort een uitgebreide toelichting gegeven; een afzonderlijke toelichting per kostensoort laten we hier daarom buiten beschouwing.

 

Artikel 23Ingangsdatum

Met de invoering van de deze beleidsregel vervalt de ‘Beleidsregel bijzondere bijstand 2017’. Op het moment dat de ‘Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021’ ingevoerd wordt, zijn er lopende periodieke verstrekkingen en kunnen er aanvragen zijn die op het moment van inwerkingtreding nog niet behandeld en/of beslist zijn.

Bij een lopende periodieke bijstand, geldt de oude beleidsregel uit 2017 tot het moment dat er om wat voor reden dan ook een nieuw besluit moet worden genomen. In dat geval geldt deze nieuwe ‘Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021’.

Bij een aanvraag die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel en waarop nog niet beslist is op het moment dat deze in werking treedt, geldt deze ‘Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021’. Mocht dit nadelig zijn voor belanghebbende, dan geldt de ‘Beleidsregel bijzondere bijstand 2017’.