Organisatie | Midden-Delfland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland houdende regels omtrent de uitvoering van de basistaak asbest |
Citeertitel | Uitvoeringsbeleid Haaglanden voor de gemeentelijke basistaak asbest |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-06-2021 | nieuwe regeling | 25-05-2021 | 2021-15840 |
Het basistakenpakket voor omgevingsdiensten is met het van kracht worden van de laatste wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) d.d. 1 juli 2017 uitgebreid met de taakuitvoering voor de bedrijfsmatige asbestsanering van bouwwerken. Door de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) en de deelnemers is sindsdien van gedachten gewisseld over de wijze van taakuitvoering. Het ODH-voorstel voor taakuitvoering had een hoger ambitieniveau en diepgang en is daarom flink duurder, dan de bestaande taakuitvoering van de deelnemers. Het resultaat was dat de meeste deelnemers hebben besloten de taakuitvoering voorlopig niet over te dragen.
De ODH en de gemeente Den Haag hebben aan Pels Rijcken advies gevraagd over het wettelijke minimale niveau van taakuitvoering. Pels Rijcken heeft de wettelijke en de procedurele eisen waaraan moet worden voldaan inzichtelijk gemaakt en geconcludeerd dat de deelnemers op grond van artikel 7.2 lid 6 en lid 7 van het Bor, afspraken kunnen maken over de diepgang en intensiteit van het uitvoerings- en handhavingsbeleid.
Het Algemeen Bestuur (AB) van de ODH heeft in de vergadering van 26 juni 2019 besloten dat:
Het AB heeft de volgende uitgangspunten meegeven door de uitwerking:
De gemeentelijke deelnemers dragen zorg voor het beschrijven van de doelen voor uitvoering en handhaving en dragen mede zorg voor het beschrijven van uitvoeringsbeleid voor de behandeling van meldingen, toezicht en handhaving in relatie tot asbest op grond van het Bor-artikel 7.2, vóór 1 oktober 2019;
2. Het kader voor het uitvoeringsbeleid
Het is goed om het kader voor het uitvoeringbeleid voor de gemeentelijke taak van het toezichthouden op bedrijfsmatige asbestsanering (en waarvan de uitvoering moet gaan geschieden door de ODH) scherp voor ogen te houden:
De gemeenten kunnen uitvoeringsbeleid maken voor de gewenste diepgang en intensiteit van de uitvoering van deze taken. Uitgangspunt daarbij is dat de inspanningen die gemeenten verrichten (voor hun wettelijke taken) zich moet verhouden tot de risico’s.
Bij de gevolgen voor de leefomgeving gaat het met name over de risico’s voor de volksgezondheid. Hieronder wordt ingegaan op de risico’s voor de volksgezondheid en de gevolgen die dat heeft voor het niveau van uitvoering van de wettelijke taken.
Op de sites van RIVM (www.rivm.nl) en GGD Haaglanden (www.ggdhaaglanden.nl) wordt aangegeven dat de gezondheidsrisico’s die kunnen ontstaan door het incidenteel in aanraking te komen met asbestvezels verwaarloosbaar klein zijn. In opdracht van de gemeente Den Haag heeft Crisislab specifiek uitgerekend wat het effect voor omwonenden is in worstcase omstandigheden bij een onveilig uitgevoerde asbestsanering. Het resultaat ondersteunt de conclusie van het RIVM en de GGD Haaglanden.
In het kader hieronder wordt – samengevat – de voorlichting op de website van het RIVM en de GGD Haaglanden weergegeven.
*Eén kubieke meter lucht bevat momenteel gemiddeld zo’n 35 tot 80 vezels. Opgemerkt wordt dat dit in de jaren negentig in binnensteden soms wel 100.000 vezels per kubieke meter lucht aanwezig was o.a. vanwege het gebruik van asbest in remvoeringen.
De risico’s voor de leefomgeving van een onveilig uitgevoerde asbestsanering zijn dus verwaarloosbaar klein. Dit betekent dat de uitvoering van de asbesttaak door de gemeente en provincie op een minimumniveau gerechtvaardigd is. Indien gewenst kan een gemeente/provincie op vrijwillige basis natuurlijk kiezen voor de uitvoering van de taak op een hoger ambitieniveau en een grotere diepgang.
2.2 Juridische grondslag voor het beoordelen van een sloopmelding met een asbestcomponent en het toezicht houden op de uitvoering van de asbestverwijdering
Hieronder wordt onderscheid gemaakt tussen het toetsen van een asbestinventarisatierapport (AIR) als onderdeel van een sloopmelding en het toezicht houden en handhaven tijdens de asbestverwijderingswerkzaamheden zelf.
In bijlage 1 is aangegeven welke gegevens en bescheiden de melder bij de sloopmelding moet aanleveren aan het bevoegd gezag. Een sloopmelding wordt ingediend via het Omgevingsloket Online. De melder ontvangt automatisch een ontvangstbevestiging. Het ontvangen/beoordelen van een sloopmelding is een gemeentelijke dan wel provinciale taak.
In artikel 1.26, lid 6 onder g, staan de eisen aan de sloopmelding bij verwijdering van asbest. De sloopmelding moet vergezeld gaan van een AIR. Dit AIR is daarmee het deel van de sloopmelding dat relevant is voor het toezicht door de ODH.
De eisen waaraan het AIR moet voldoen staan genoemd in artikel 1 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar artikel 4.54a lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In dit laatste artikel is bepaald dat het AIR de resultaten moet bevatten van het asbestinventarisatieonderzoek. De meer concrete eisen aan de inhoud van een AIR zijn opgenomen in artikel 22 van het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering.
Het rapport van Pels Rijcken geeft aan dat de melding (en daarmee het AIR) moet worden getoetst op volledigheid conform artikel 4.54a van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Wanneer een AIR niet volledig is, is feitelijk de melding niet compleet en moet het bevoegd gezag aanvullende stukken vragen. Tot de melding inclusief het AIR compleet is, is er geen melding gedaan conform de eisen, en blijft het verbod op sloopwerkzaamheden gelden.
Pels Rijcken geeft tevens aan dat gemeenten en provincie de beleidsvrijheid hebben te variëren in de mate van indringendheid waarmee een sloopmelding wordt beoordeeld. Dit is conform het uitgangspunt dat een melding dient om het bevoegd gezag in staat te stellen toezicht en handhaving in te zetten (zie volgende paragraaf) als zij daar aanleiding voor ziet. Dat geldt ook voor het AIR (en het eventuele validatierapport) dat onderdeel uitmaakt van de sloopmelding. Het is mogelijk om de volledigheid van een AIR enkel te controleren op basis van een aantal vooraf overeengekomen parameters.
Voor het toezicht op de asbestcomponent van de sloop geldt in principe hetzelfde als voor de andere componenten van sloop: het bevoegd gezag beslist hoeveel inspanningen gerechtvaardigd zijn uitgaande van het risico dat de activiteit met zich meebrengt.
Het toezicht en de handhaving door gemeenten en provincie tijdens de (bedrijfsmatige) asbestverwijdering is, gezien artikel 16 van het Asbestverwijderingsbesluit, beperkt tot de zorg dat:
Gemeenten en provincies zijn dus op basis van het Asbestverwijderingsbesluit niet verplicht om erop toe te zien dat het AIR inhoudelijk juist is en dat de werkzaamheden op de juiste wijze worden uitgevoerd. Dat is geborgd middels certificeringen (het asbestverwijderingsbedrijf moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat de DTA tijdens de asbestverwijdering op de projectlocatie inhoudelijk toezicht houdt) en valt onder de verantwoordelijkheid van de minister SZW. Ook Pels Rijcken geeft in het advies aan dat de Inspectie SZW verantwoordelijk is voor het toezicht en de handhaving vanaf het moment dat is aangevangen met de feitelijke asbestverwijderingswerkzaamheden.
In het rapport van Pels Rijcken wordt aangegeven dat de minister IenW (de Inspectie Leefomgeving en Transport) verantwoordelijk is voor de afvoer, opslag en de vernietiging van het asbest (bij het wettelijk minimum scenario stelt het gemeente geen aanvullende voorwaarden). Op termijn zal de minister IenW de bevoegdheid gezag rol overgedragen aan de gemeente.
Gemeenten en provincies hebben in het kader van de Woningwet en het Bouwbesluit wel een toezichthoudende en handhavende bevoegdheid vanuit de zorg voor de leefomgeving. De intensiteit van het toezicht is onderwerp van besluitvorming door het bevoegd gezag.
Feit is dat de leefomgeving voldoende is beschermd wanneer de werknemers voldoende beschermd zijn. In het algemeen geldt dat de werknemers een groter risico lopen dan de leefomgeving bij asbestverwijdering (zie ook paragraaf 2.1). Het uitgangspunt bij het bepalen van de omvang en diepgang van het toezicht en de handhaving door de deelnemers in de ODH is daarom dat de leefomgeving in beginsel voldoende is beschermd met het toezicht en handhaving door de Inspectie SZW. Het toezicht op de veiligheid van de leefomgeving kan daarom sterk worden beperkt.
Op welke wijze het toezicht en de handhaving in de basis wordt uitgevoerd wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 4.
3. Doelstelling en objectieve criteria
Het Algemeen Bestuur van de Omgevingsdienst Haaglanden heeft gevraagd het doel van de uitvoering en handhaving te beschrijven in relatie tot het Bor-artikel 7.2. In artikel 7.2 is aangegeven dat het uitvoerings- en handhavingsbeleid objectieve criteria moet bevatten voor het beoordelen van de asbestmelding en de werkwijze bij het afhandelen van meldingen, alsmede de wijze waarop het toezicht op de naleving wordt uitgeoefend.
In dit hoofdstuk wordt de doelstelling en de objectieve criteria voor het uitvoerings- en handhavingsbeleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het concrete uitvoerings- en handhavingsbeleid weergegeven.
3.1 Algemene doelstelling toezicht op bedrijfsmatige asbestsanering
De gemeenten in Haaglanden en de provincie Zuid-Holland dienen voor die onderdelen van de asbestverwijderingsketen waartoe zij bevoegd zijn zorg te dragen dat de taakuitvoering proportioneel is en past bij de risico’s voor de leefomgeving (de gezondheidsrisico’s).
Het bevoegd gezag geeft invulling aan de doelstelling door een risicogerichte uitvoering van de asbesttaak.
3.2 Objectieve criteria uitvoering toezicht op bedrijfsmatige asbestsanering
Hierna worden de objectieve criteria weergegeven voor de uitvoering van de asbesttaak.
Er wordt beperkt toezicht gehouden op de uitvoering van de asbestsanering. Daarbij kan ook blijken dat de asbestmelding (het AIR) niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en Asbestverwijderingsbesluit. Het toezicht wordt risicogericht uitgevoerd dat wil zeggen dat het gericht is op de situaties met de grootste risico’s bijvoorbeeld door slechte ervaringen met een saneerder.
De bevoegd gezagen (via mandaat ODH én Inspectie SZW) zullen ieder vanuit hun eigen rol en bevoegdheden zo nodig over moeten gaan tot handhaving; als de situatie dat verlangt kan dit in gezamenlijkheid gebeuren. Bij een geconstateerde overtreding (bevoegd gezag gemeente) wordt opgetreden op grond van de landelijke handhavingsstrategie. Tenminste wordt direct opgetreden wanneer sprake is van een betekenisvolle calamiteit (zichtbare asbeststofwolken).
In hoofdstuk 4 worden de objectieve criteria vertaald naar een uitvoeringsbeleid ODH. Het betreft een scenario voor het af te spreken minimum uitvoeringsniveau voor alle deelnemers en de mogelijkheid voor de individuele deelnemers om bij te plussen.
De asbestmelding wordt gedaan in het LAVS en vervolgens doorgezet naar het OLO. Het OLO kan geen onderverdeling maken tussen een sloopmelding met en een sloopmelding zonder een asbestcomponent. Dit betekent dat alle sloopmeldingen binnenkomen op één punt (gemeente 1 of ODH). Op grond van de samenwerkingsafspraken berust de loketfunctie en de regierol voor de afhandeling van de sloopmelding bij de gemeente. De gemeente kan er op vrijwillige basis voor kiezen de loketfunctie en de regierol te beleggen bij de ODH. In de praktijk kunnen er dus twee modellen zijn.
Loketrol en regierol gemeente. De gemeente neemt de sloopmelding in procedure. Een sloopmelding die valt onder artikel 1.26 Bouwbesluit onder g. wordt voor advies uitgezet bij de ODH. Volgens dit artikel moet de melding vergezeld gaan van een asbestinventarisatierapport (AIR). De ODH voorziet de gemeente tijdig van een (bindend) advies over de volledigheid van het AIR, bij overdracht van de beoordeling op volledigheid aan de ODH. De gemeente is verantwoordelijk voor de termijnbewaking en de communicatie met de melder.
Loketrol en regierol ODH (vrijwillige basis). De ODH neemt de sloopmelding in procedure. De ODH en de gemeente maken individueel afspraken welke onderdelen van artikel 1.26 Bouwbesluit (artikel a,b,c.d,e,f,h) door de ODH worden afgehandeld en voor welke onderdelen de ODH (bindend) advies vraagt aan de gemeente. Met name voor de beoordeling van het sloopveiligheidsplan, constructieve ingrepen en bij totaalsloop zal de ODH een (bindend) advies vragen aan de gemeente. De ODH is verantwoordelijk voor de termijnbewaking en de communicatie met de melder.
Randvoorwaarde voor de taakoverdracht is dat de kwaliteit van het proces op hetzelfde kwaliteitsniveau blijft. Om dit te kunnen bewerkstelligen zullen zowel de ODH als de deelnemers de ondersteunende (zaak)systemen moeten optimaliseren. Daarnaast moeten duidelijke werkafspraken worden gemaakt tussen ODH en deelnemers alvorens de taak kan worden overgedragen.
De ODH heeft voor de beoordeling van de volledigheid een checklist opgesteld op basis van een hoog ambitieniveau. Deze is weergegevens als bijlage 2.
Standaard volledigheidstoets AIR
Alle AIR-rapporten worden beoordeeld op volledigheid. Door een globale scan ontstaat een beeld of alles is onderzocht of dat niet alles is onderzocht wat is gemeld. De standaardtoets van het AIR op volledigheid op basis van het wettelijk minimumniveau betreft de navolgende onderdelen (uit de checklist in bijlage 2):
Op grond van bestaande ervaringen en praktijk wordt bij het wettelijk minimum 90-95% van de meldingen alleen op deze wijze getoetst.
Daarnaast zal op basis van in de praktijk opgedane ervaringen met de gecertificeerde asbestsaneerders een beeld over de geleverde kwaliteit van rapporten beschikbaar zijn/komen. Bij twijfel aan de inhoudelijke juistheid van het AIR, stuurt de ODH het AIR door naar de Inspectie SZW.
Een deelnemer kan er vrijwillig voor kiezen alle AIR diepgaander te laten beoordelen op bovenstaande onderdelen of op meer onderdelen. De ODH kan dit als een plus-taak aanbieden aan de deelnemers.
Bij de 5-10% van de meldingen moet diepgaander naar het AIR worden gekeken, namelijk:
Als uit de standaardvolledigheidstoets (AIR) onregelmatigheden blijken met een potentieel risico voor de leefomgeving2 .
Het RIVM en de GGD Haaglanden stellen dat de gezondheidsrisico’s voor de leefomgeving verwaarloosbaar klein zijn. Wel wordt aangegeven dat de blootstelling aan asbestvezels zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Daarom is het tevens van belang bij deze saneringen te bezien of een veiligheidsplan noodzakelijk is (bevoegdheid gemeente). Hetzelfde geldt voor asbestsaneringen in een gebouw gelegen in een dichtbevolkte omgeving met de aanwezigheid van kwetsbare groepen (kinderen, ouderen, zieken, enz.) of met relatief veel bezoekers/ persoonsbewegingen.
De ODH beoordeelt daarom in de genoemde gevallen het AIR tevens op de volgende onderdelen uit bijlage 2:
4.2. Het toezicht op de uitvoering van een asbestmelding
De ODH heeft voor de uitvoering van het toezicht een checklist opgesteld op basis van een hoog ambitieniveau
Deze is weergegeven als bijlage 3.
Toezicht op uitvoering asbestsaneringen
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat het toezicht risicogericht wordt uitgevoerd. Gezien de verwaarloosbare gezondheidseffecten is er geen reden dat de deelnemers de taak uitvoeren op meer dan op het wettelijke minimale niveau. Voor het minimaal redelijke niveau wordt uitgegaan van toezicht op 10% van de meldingen. Het streven is een verdeling van maximaal 5% ‘toezicht buiten’ en minimaal 5% ‘administratief toezicht’.
Het ‘toezicht buiten’ (maximaal 5%) wordt alleen uitgevoerd wanneer wordt voldaan aan één van de onderstaande criteria:
Uitvoering door een gecertificeerd bedrijf, waarbij het gedrag van het betreffende bedrijf op basis van eerdere ervaringen wordt ingeschat binnen de categorieën C (calculerend, bewust belemmerend of risico nemend) of D (bewust en structureel fraude, oplichting) in de sanctiematrix van de landelijke handhavingsstrategie.
De ‘toezicht buiten’ wordt uitgevoerd met een beperkte diepgang en is vooral gericht op het doormelden naar de
Inspectie SZW. Bij het minimum voor ‘toezicht buiten’ wordt getoetst op de navolgende onderdelen (uit de checklist in bijlage 3):
NB: Toezicht op de uitvoering van een veiligheidsplan blijft een gemeente doen.
Na taakoverdracht van de minister IenW aan de gemeente (afvoer, opslag en vernietiging asbest) heeft het administratief toezicht betrekking op TB ASB 20-24.
Het toezicht (minimaal 5%) heeft alleen betrekking op het vrijgaverapport (TH ASB 24). Na taakoverdracht van de minister IenW aan de gemeente (afvoer, opslag en vernietiging asbest) heeft het administratief toezicht betrekking op TB ASB 20-24.
Een deelnemer kan op basis van lokale prioriteiten in samenhang met de beschikbare financiële middelen keuzes maken voor een hoger ambitieniveau en meer diepgang bij de uitvoering van het toezicht. Het betreft zowel frequentie van het ‘toezicht buiten’ (TH ASB 01-24) als het ‘administratief toezicht’ (TH ASB 20-24).
5. Personele en financiële onderbouwing (hoofdstuk 5)
De gemeenten voeren veel verschillende toezichts- en handhavingstaken uit in de fysieke leefomgeving, waarbij het niet alleen gaat om de taken die de ODH in mandaat van de gemeenten uitvoert. Gemeenten moeten daarbij voortdurende de inzet van middelen afwegen tegen de maatschappelijke risico’s waarop gemeenten kunnen worden aangesproken. De financiële middelen zijn niet onbeperkt. Dat betekent dat bij taakoverdracht, nieuwe taken of verhoging van de prioriteit van een specifieke taak, de taakuitvoering als geheel, risicogestuurd binnen het beschikbare budget moet worden uitgevoerd. Bij de taakoverdracht van asbest zal naar verwachting niet in alle gevallen aan dit uitgangspunt voldaan kunnen worden. In dat geval is het uitgangspunt dat de oplossing moet worden gezocht in herprioritering binnen het totale (overgedragen) budget. Dit principe van balans in ambitieniveau, risicogestuurde uitvoering en beschikbare middelen is een algemeen geaccepteerd principe in de taken voor toezicht en handhaving in de fysieke leefomgeving en is door meerdere gemeenten naar voren gebracht in de zienswijze op de begroting 2020 van de ODH.
De werkzaamheden moeten bij taakoverdracht (in zijn algemeenheid) binnen het overgedragen budget (door gemeente of rijk) worden uitgevoerd. Bij de taakoverdracht van asbest zal naar verwachting niet in alle gevallen aan dit uitgangspunt voldaan kunnen worden. Op basis van het gestelde in de eerdere hoofdstukken doet de ODH een voorstel voor de uitvoering van de asbesttaak inclusief het daarvoor benodigde budget. Elke gemeente bepaalt voor zich of daarvoor het gevraagde budget beschikbaar wordt gesteld. Als de kosten voor de taakuitvoering ODH hoger zijn dan het daarvoor beschikbare budget per deelnemer, wordt de taak uitgevoerd via herprioritering binnen het totale takenpakket van de ODH van de deelnemer. Bij herprioritering doet de ODH een voorstel voor de afweging tussen de asbestrisico’s en de andere milieurisico’s aan de betreffende deelnemer.
Mochten bij de uitvoering van de asbesttaken in een begrotingsjaar overschrijdingen dreigen te ontstaan, bijvoorbeeld bij een toename van het aantal sloopmeldingen met AIR (c.q. een hogere tijdsbesteding per melding) dit in 1e instantie binnen het budget voor uitvoering van die taken opgelost moet worden. Dit kan dan leiden tot een minder tijdsbesteding voor buitentoezicht en administratief toezicht. Bij een afname van het aantallen meldingen met AIR (c.q. de tijdsbesteding per melding) geldt het omgekeerde en kan het leiden tot een meer tijdsbesteding aan buitentoezicht en administratief toezicht.
Op (korte) termijn gaat de minister IenW het administratief toezicht (afvoer, opslag en vernietiging asbest) overdragen aan de gemeente. De ODH brengt de (extra) uitvoeringskosten van de taakoverdracht in beeld (cq. het bedrag dat het rijk bij taakoverdracht zal moeten overdragen aan de gemeente en de provincie).
Bijlage 1: Artikel 1.26 lid 6 sloopmelding
Bij de sloopmelding worden de volgende gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag verstrekt:
een veiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.7;
indien op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 een asbestinventarisatierapport is vereist, het rapport als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van dat besluit dan wel een eindbeoordeling als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van dat besluit, en
Bijlage 2: Checklijst ODH melding (juni 2019)
Bijlage 3: Checklijst ODH Toezicht (juni 2019)
Bijlage 4: Advies/reactie ODH inzake gemeentelijk voorstel uitvoeringsbeleid over te dragen asbesttaken aan ODH