Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hardenberg

Beleidsregels Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHardenberg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm
CiteertitelBeleidsregels Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2016nieuwe regeling

21-06-2016

Dedemsvaartse Courant, 12-07-2016

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

 

Bij een tussentijdse wijziging van de bijstandsnorm wordt in de meeste gevallen het vermogen opnieuw vastgesteld. Hiervoor worden bank- en giroafschriften, een eventueel schuldenoverzicht, etc. opgevraagd. Ook wordt beoordeeld of de hoogte vermogensgrens wijzigt.

 

Het vermogen wordt niet opnieuw vastgesteld in de volgende gevallen, omdat dit reeds eerder is vastgesteld en daarom bekend is:

  • -

    een alleenstaande wordt alleenstaande ouder door de geboorte van een kind (het vrij te laten vermogen wijzigt wel)

 

Het vermogen wordt wel opnieuw vastgesteld in in ieder geval de volgende gevallen, omdat de wijziging in de gezinssituatie gevolgen heeft voor het vermogen:

  • -

    twee personen met een Pw-uitkering gaan samenwonen

  • -

    een alleenstaande ouder wordt alleenstaande (jongste kind wordt 18 jaar).

  • -

    Gehuwden met een Pw-uitkering gaan uit elkaar

 

Stel het vermogen opnieuw vast (bezittingen minus schulden). Voorkom daarbij onbillijkheden en houd daarom in ieder geval rekening met het volgende: Het deel van het vermogen dat is ontstaan tijdens de bijstandsperiode door ontvangen rente en besparingen dient, gelet op de vrijlatingsbepalingen, buiten beschouwing te blijven.

 

Bij alleenstaande ouders die alleenstaande worden is het onder omstandigheden aanvaardbaar dat een deel van het vermogen wordt overgedragen aan de (niet meer ten laste komende) kinderen waardoor het vermogen van de bijstandsgerechtigde alleenstaande lager wordt. Maak van deze mogelijkheid gebruik, als bij de oorspronkelijke vermogensvaststelling rekening is gehouden met vermogensbestanddelen van ten laste komende kinderen. De systematiek van de PW schrijft dit immers voor als de kinderen tot het gezin behoren. Een redelijke wetstoepassing brengt echter met zich mee dat, zodra de betreffende kinderen de leeftijd van 18 jaar bereiken (en dus niet langer tot het gezin in de zin van de PW behoren), bij de vermogensvaststelling van de ouder niet langer rekening wordt gehouden met het vermogen van die kinderen. Dit is slechts dan anders, als er voorafgaande aan de bijstandsverlening een vermogensoverheveling heeft plaatsgevonden van de ouder naar de kinderen met als kennelijk doel om het recht op bijstand (langer) te waarborgen.

 

Voorbeeld 

 

Mevrouw Peters vraagt op 1 december 2008 bijstand aan. Op die dag wordt haar zoon Kees 12 jaar. Mevrouw Peters heeft een spaarrekening met € 3.630,24. Het saldo van de spaarrekening van zoon Kees bedraagt € 2.268,90. Mevrouw Peters krijgt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Haar vermogen wordt vastgesteld op € 5.899,14 (de som van de saldi op de beide spaarrekeningen). Op 1 december 2014 wordt Kees 18 jaar. Mevrouw Peters wordt vanaf die datum aangemerkt als alleenstaande. Op grond van bovenstaande regels geldt dat de toepasselijke vermogensgrens wijzigt in de actuele vermogensgrens voor een alleenstaande: € 5.325,-- (bedrag geldt per 1 juli 2008). De banksaldi zijn nog steeds aanwezig dus de hoogte van vermogen blijft in beginsel gelijk, namelijk € 5.899,14. Gevolg is dat er sprake is van een vermogensoverschot dat mevrouw Peters zou moeten interen. Echter, het is redelijk om het vermogen van mevrouw Peters te verlagen met € 2.268,90. Dit bedrag komt immers toe aan zoon Kees, want het stond bij aanvang van de bijstandsverlening op zijn spaarrekening. Het vermogen van mevrouw Peters bedraagt daarom € 3.630,24 en blijft onder de (nieuwe) van toepassing zijnde vermogensgrens. Interen is nu niet nodig.