Organisatie | Hardenberg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleids-/uitvoeringsregels Wet Taaleis 2016 |
Citeertitel | Beleids-/uitvoeringsregels Wet taaleis 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | nieuwe regeling | 15-12-2015 Dedemsvaartse Courant, 22-02-2016 |
Betreffende de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en de Algemene wet bestuursrecht.
Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.
Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject
Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:
Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving
Artikel 9. Relatie met Wet inburgering
Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Artikel 10. Relatie met de Wet educatie
Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij het ROC , kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Toelichting op de beleids-/uitvoeringsregels Wet taaleis 2016
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”. De wet treedt op 1 januari 2016 in werking.
De Wet Taaleis breidt de voorwaarden in het kader van de bijstand uit met een taaleis.
De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende(n). Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden.
Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Aantonen kennis Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende.
De bewijslast rust op de belanghebbende.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen), w.o.:
Dit artikel geeft aan dat de gemeente een instantie aanwijst die de taaltoets afneemt.
Er wordt gewerkt vanuit de visie, opgave en uitgangspunten zoals die zijn vastgelegd in het regioplan WEB 2016 voor laaggeletterden. Hierin is omschreven dat in de regio prioriteit wordt gegeven aan laaggeletterden en inwoners met een uitkering.
Met formele taalaanbieders (Ommen met Landstede en Hardenberg met Deltion), zullen we afspraken maken over het aanbieden van taaltrajecten en het geven van informatie over de aanwezigheid en de voortgang. Deze informatie om te bepalen of de belanghebbende voldoende inzet pleegt. Dit wordt telkens na 6 maanden vastgesteld.
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.
Verder zal m.b.t. verplichte inburgeraars de volgende strategie worden gevolgd:
1) Bij aanvraag uitkering: cliënt moet verklaring overleggen waarin hij aangeeft binnen 1 maand te beginnen met concrete inburgering.
2) Na zes maanden: cliënt moet verklaring overleggen met bewijsstukken waarin hij laat zien daadwerkelijk bezig te zijn met inburgering.
3) Na twaalf maanden vanaf datum uitkering: zelfde als hier boven onder 2.
Alleen als verklaring twijfel op roept of cliënt daadwerkelijk aan het inburgeren is wordt een taaltoets afgenomen en het bekende traject dat kan leiden tot een maatregel opgestart.
Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Het Regioplan WEB 2016 geeft de kaders van de mogelijke inzet van educatiemiddelen aan. Hierin is omschreven dat in de regio prioriteit wordt gegeven aan laaggeletterden en inwoners met een uitkering. Ook wordt aangegeven dat de middelen ingezet kunnen worden voor de uitvoering van de Wet taaleis. In het regioplan wordt een onderscheid gemaakt tussen formeel aanbod (ROC’s) en non-formeel aanbod (Taalpunten).
Taaltrajecten kunnen ook vanuit het participatiebudget betaald worden. De beleidskeuze om participatiemiddelen in te zetten voor re-integratie van belanghebbenden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt én het teruglopend participatiebudget maken dat het geen goede keuze is om taaltrajecten vanuit dit budget te financieren. Daarom wordt het aanbod van trajecten voornamelijk uit de WEB middelen gefinancierd.
Bij een tekort aan WEB middelen, zal wellicht het participatiebudget wél aangesproken moeten worden.
Opmerking: Door het aanbieden van taaltrajecten in het kader van de Wet taaleis vanuit de WEB kan het zijn dat er voor niet-uitkeringsgerechtigden minder ruimte is. Aan de andere kant is er binnen het non-formeel aanbod via het Taalpunt meer ruimte, omdat er gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers. Deze trajecten zijn goedkoper en daarbij komt het voordeel dat elke cursist individueel wordt begeleid.
Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring, woordblindheid, analfabetisme, leerproblemen, cognitieve problemen, gezondheidsredenen en/of medische gronden en audio- en visuele beperkingen.
Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid. Zie ook lid 2.
Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.
Artikel 9. Relatie met Wet inburgering
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis.
De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject.
Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.
Artikel 10. Relatie met de Wet educatie
Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’.
Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.
Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.