Organisatie | Westerveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld houdende regels omtrent de taaleisen (Beleidsregels Wet taaleis Westerveld) |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis Westerveld |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 18b van de Participatiewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-05-2021 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 10-12-2019 |
Het college van Burgermeester en Wethouders van de gemeente Westerveld.
gelet op het vanaf 1 januari 2016 geldende artikel 18b van de Participatiewet;
overwegende dat het voldoende beheersen van de Nederlandse taal van belang is voor het vinden van werk;
besluit vast te stellen de Beleidsregels Wet taaleis Westerveld.
Beleidsregel 2 Onderzoek naar vereisten Wet taaleis WWB
Aan een belanghebbende die voldoet aan de taaleis van de Wet taaleis WWB, kan het college de verplichting opleggen om zijn kennis van de Nederlandse taal dusdanig te vergroten dat hij niet meer laaggeletterd is (artikel 18 lid 4 onderdeel f Participatiewet). Dit indien uit de taalmeter blijkt dat hij laaggeletterd is.
Een belanghebbende kan onder andere met de volgende documenten aantonen dat hij voldoet aan de Wet taaleis WWB:
Het certificaat op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum (ROC) op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald (artikel 2.4 lid 1 Besluit Inburgering);
Bewijzen van publieke optredens (bijvoorbeeld het geven van lezingen) of bewijzen van het vervullen van vrijwilligersfuncties of bestuursfuncties waaruit blijkt dat belanghebbende op een zeker niveau in het Nederlands communiceert. Het ligt voor de hand dat genoemde functies wel gedurende enige tijd vervuld moeten zijn, willen zij als bewijs voldoende aannemelijk zijn;
Beleidsregel 3 Termijn taaltoets
In afwijking van het eerste lid neemt het college alsnog de taaltoets af, indien belanghebbende niet aantoonbaar is begonnen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal binnen een termijn van acht weken gerekend vanaf de datum waarop de beschikking op de bijstandsaanvraag is verzonden.
Beleidsregel 6 Termijn redelijk vermoeden
Gerekend vanaf de datum waarop de taaltoets in het kader van de Wet taaleis WWB is afgenomen, stelt het college belanghebbende binnen vier weken schriftelijk in kennis van het redelijke vermoeden dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst.
Beleidsregel 7 Vereiste voortgang Wet taaleis WWB
Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders
op 10 december 2019.
secretaris, burgemeester,
N.L.J.J. Dusink, H. Jager
Toelichting op de Beleidsregels Wet taaleis Westerveld
De wetgever voegt de beheersing van de Nederlandse taal als extra verplichting toe aan de voor bijstandsgerechtigden geldende verplichtingen. De taaleis is in de Participatiewet opgenomen omdat belanghebbenden die de Nederlandse taal voldoende beheersen sneller de arbeidsmarkt kunnen betreden. Bijstandsgerechtigden die daar niet aan (willen) voldoen, krijgen een maatregel (verlaging van de bijstand). De hoogte daarvan is bij wet geregeld.
Met de Wet taaleis WWB moeten bijstandsgerechtigden de Nederlandse taal beheersen op referentieniveau 1F. Dit is het taalniveau waar kinderen geacht worden over te beschikken aan het eind van groep acht op de basisschool.
De Wet taaleis WWB is niet van toepassing op bijstandsgerechtigden voor wie de verplichtingen van artikel 9 lid 1 Participatiewet niet gelden. Het gaat om bijstandsgerechtigden die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en/of bijstandsgerechtigden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 9 lid 5 Participatiewet.
Het eerste lid behoeft geen toelichting
Onderdeel a Regulier doelmatigheidsonderzoek en onderdeel b Profielindeling
Periodiek vindt een onderzoek plaats naar de arbeidsverplichtingen verbonden aan de uitkering. Dan vindt een onderzoek plaats naar bijvoorbeeld sollicitatieactiviteiten of de voortgang van het re-integratietraject waarin een bijstandsgerechtigde zit.
De frequentie van deze onderzoeken hangt af van het profiel waarin de klant is ingedeeld. Naarmate een klant meer kans maakt op betaald werk, ligt de frequentie hoger.
Dit onderdeel behoeft geen toelichting.
Laaggeletterdheid is een overkoepelende term voor mensen die grote moeite hebben met lezen en schrijven. Een laaggeletterde is iemand met taalniveau 1F (het niveau waarmee een kind de basisschool hoort te verlaten) of lager. Dit houdt in dat een laaggeletterde wel een beetje kan lezen en een beetje kan schrijven, maar hier grote moeite mee heeft 1 .
Dit onderdeel behoeft geen toelichting
Het college beschikt over een instrument waarmee de laaggeletterdheid kan worden gemeten.
Beleidsregel 2 Onderzoek naar vereisten Wet taaleis WWB
Belanghebbende zal dan op grond van de leerplichtwet (tenminste) de basisschool (voorheen lagere school) in Nederland doorlopen hebben. Belanghebbende heeft dan acht jaar of langer Nederlandstalig onderwijs gevolgd en voldoet om die reden aan de Wet taaleis WWB.
Zie hiervoor de toelichting op het derde lid
Het college gebruikt twee taaltoetsen, te weten de TIWi-toets en de NIVOR-toets.
Een belanghebbende moet de NIVOR-toets met voldoende resultaat hebben behaald om te voldoen aan de Wet taaleis WWB. De NIVOR-toets wordt afgenomen en beoordeeld door een ROC. Dit omdat de mondelinge vaardigheden beoordeeld moeten worden door een persoon die daarvoor gekwalificeerd is (artikel 5 Besluit taaltoets Participatiewet). Uit de taaltoets blijkt dan dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst op referentieniveau 1F.
Een belanghebbende kan weliswaar formeel voldoen aan de Wet taaleis WWB. In het kader van re-integratie kan dit onvoldoende zijn. Het kan noodzakelijk zijn dat hij kennis van en vaardigheden in de Nederlandse taal verkrijgt of behoudt voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 18 lid 4 onderdeel f Participatiewet). Binnen de gemeente Westerveld bestaat mogelijkheden om via volwasseneneducatie deze kennis en vaardigheden te verkrijgen of behouden.
Daarnaast is het uitsluitend beheersen van de Nederlandse taal op het niveau van kinderen aan het einde van groep 8 veelal onvoldoende om brieven en formulieren van instanties te kunnen lezen en begrijpen. De kans op schulden neemt dan toe, omdat laaggeletterden bijvoorbeeld niet weten hoe toeslagen bij de belastingdienst aangevraagd moeten worden. Schulden belemmeren de uitstroom.
Verder lopen kinderen van laaggeletterden meer risico op een taalachterstand. Ouders die moeite hebben met taal kunnen hun kinderen niet goed voorlezen en minder goed helpen met huiswerk2 .
Dit lid geeft een nadere uitwerking aan artikel 18b lid 2 onderdelen b en c Participatiewet.
De opsomming is niet limitatief.
Het gaat hier om opleidingen die gevolgd worden na het basisonderwijs. Belanghebbende hebben dan op zijn minst aangetoond dat zij de Nederlandse taal beheersen op het niveau van kinderen aan het einde van groep 8 van het basisonderwijs (niveau 1F).
DUO of de gemeente hebben dan al in het kader van de Wet inburgering onderzocht of belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Het vereiste taalniveau ingevolge de Wet inburgering is vergelijkbaar met het taalniveau in het kader van de Wet taaleis WWB.
Voor een deel komt dit overeen met onderdeel a
Belanghebbenden die op grond van de Wet inburgering nieuwkomers niveau NT 1 hebben gehaald, beschikken niet over het vereiste niveau in het kader van de Wet taaleis WWB. Hebben zij echter aantoonbaar NT 2 behaald dan is dat ook voldoende voor de Wet taaleis WWB.
Dit niveau is vergelijkbaar met het vereiste taalniveau in het kader van de Wet taaleis WWB
Daarmee tonen belanghebbenden aan dat zij minimaal over het niveau beschikken dat in het kader van de Wet taaleis WWB is vereist.
Hiervoor geldt het zelfde als onder g, h en i
Personen die voor een langdurige werkloosheidsuitkering in aanmerking komen, voldoen naast de wekeneis ook aan de jareneis van artikel 42 lid 2 WW. Wanneer daarnaast een dienstbetrekking is vervuld, waarvoor een goede beheersing van de Nederlandse taal onontbeerlijk is, is er geen enkele reden om niet aan te nemen dat belanghebbende aan de Wet taaleis WWB voldoet.
Te denken valt bijvoorbeeld aan winkelpersoneel of personen die in de horeca in de bediening werkten, receptionisten, klantencontactcentra, consulenten (dienstverlenende sector). Belanghebbenden moeten dit wel met arbeidsovereenkomsten kunnen aantonen.
Bijvoorbeeld een vrijwilliger die
Een andere gemeente heeft dan al een onderzoek in het kader van de Wet taaleis WWB gedaan, waaruit blijkt dat belanghebbende aan de Wet taaleis WWB voldoet.
Beleidsregel 3 Termijn taaltoets
Gemeenten zijn verplicht om binnen maximaal acht weken na de aanvraag een taaltoets af te nemen, wanneer de aanvrager niet kan aantonen dat hij aan de Wet taaleis WWB voldoet. Deze termijn komt overeen met de termijn waarbinnen een beslissing op de aanvraag genomen moet worden (artikel 4:13 Awb). Weliswaar blijkt dit niet uit de Wet taaleis, maar het ligt in de rede om de maximale termijn van acht weken te verlengen met die dagen waarmee de beslistermijn op de aanvraag wordt verlengd op grond van artikel 4:5 lid 1 Awb.
Door te bepalen dat deze binnen vier weken na de uitkeringsintake plaats vindt, wordt aan deze eis voldaan.
Tijdens de uitkeringsintake wordt onderzocht of belanghebbende aan de Wet taaleis voldoet.
Kan belanghebbende niet aantonen dat hij over het vereiste taalniveau beschikt, dan krijgt hij tijdens de uitkeringsintake de mogelijkheid een verklaring te ondertekenen waarin hij verklaart bereid te zijn om de Nederlandse taal te leren. Pas wanneer hij die verklaring niet wil geven, is hij verplicht een taaltoets te doen. De persoon die wel bereid is om de Nederlandse taal te leren en dat ook doet, voldoet aan de inspanningsverplichting van de Wet taaleis WWB. Een taaltoets afnemen heeft dan geen toegevoegde waarde. Zie ook de toelichting op het tweede lid.
Is echter bij voorbaat duidelijk dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, dan heeft de taaltoets ook geen toegevoegde waarde. Persoonlijke omstandigheden als dyslexie, analfabetisme, leerproblemen, cognitieve problemen, gezondheidsredenen en/of medische gronden en audio- en visuele beperkingen kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de verwijtbaarheid. Bij analfabetisme zal het langer duren voor dat aan de Wet taaleis WWB wordt voldaan. In het beleid wordt daar reeds rekening mee gehouden (zie beleidsregel 7).
Kan een belanghebbende niet aantonen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, maar bestaat het vermoeden dat hij dat wel doet, dan moet hij de taaltoets doen bij een ROC.
In alle overige situaties neemt het college een TIWi-toets af. Een medewerker van de gemeente Steenwijkerland die daarvoor getraind is neemt deze toets af en beoordeelt deze. Voor de beoordeling van de lees- en schrijfvaardigheid is dat toegestaan. Hiervoor is geen gekwalificeerd persoon nodig in de zin van artikel 5 Besluit taaltoets Participatiewet. Blijkt uit de TIWi-toets dat een belanghebbende aan de lees- en schrijfvaardigheid voldoet, dan zal hij alsnog een taaltoets bij een ROC moeten doen. De verwachting is dat dit zich in praktijk nagenoeg niet zal voordoen. Een belanghebbende zal eerder aan de mondelinge vaardigheden (spreken, luisteren en gesprekken voeren) voldoen, dan aan de lees- en schrijfvaardigheid.
Alleen een verklaring, dat belanghebbende bereid is de Nederlandse taal te leren, is niet voldoende. In de beschikking behorende bij zijn aanvraag, krijgt belanghebbende daarom de verplichting opgelegd om binnen acht weken na de verzending van de beschikking aan te tonen dat hij is begonnen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlands taal. Doet hij dat niet, dan moet belanghebbende alsnog een taaltoets doen. De termijn van acht weken stelt belanghebbende in de gelegenheid om een inburgeringscursus te gaan volgen en daarvoor een geldlening bij DUO aan te vragen als vrijwillige dan wel verplichte inburgeraar. Informatie daarover is verkrijgbaar via www.inburgeren.nl. Voorwaarde is dat de cursus via een gecertificeerde onderwijsinstelling gevolgd wordt. Op de website www.blikopwerk.nl staat een overzicht.
Kan belanghebbende geen aanspraak meer maken op een geldlening van DUO omdat de termijn die daarvoor staat is verstreken, dan kan de vrijwillige inburgeraar eventueel via volwasseneneducatie (WEB) de taal leren. De gelden voor volwasseneneducatie mogen echter niet voor verplichte inburgeraars worden aangewend. Verplichte inburgeraars die de termijn hebben laten verstrijken waarbinnen een geldlening bij DUO kan worden aangevraagd, zullen ook de inburgeringstermijn niet gehaald hebben. Gaat deze verplichte inburgeraar alsnog starten met een taalcursus dan voldoet hij aan de inspanningsplicht ingevolge de Wet taaleis WWB. Dit staat echter los van de handhaving door DUO of gemeente vanuit de Wet inburgering.
Een verplichte inburgeraar die een inburgeringscursus volgt, voldoet in feite aan artikel 18b zesde lid onder a van de Participatiewet. Hij is bezig met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal. Een taaltoets heeft dan geen toegevoegde waarde. Pas wanneer de inburgeraar daarmee tussentijds stopt, is het afnemen van de taaltoets noodzakelijk.
Beleidsregel 4 Ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
In een aantal situaties staat het ontbreken van elke verwijtbaarheid vast, zonder dat daar een nader onderzoek voor hoeft plaats te vinden. Daarvan is in ieder geval sprake bij belanghebbenden met algemene bijstand naar de norm inrichting. Bij hen is het praktisch onmogelijk:
Verder sluit het college aan bij een ontheffing die in het kader van de Wet inburgering is afgegeven.
Indien vaststaat dat het niet voldoen aan de Wet taaleis WWB geheel niet verwijtbaar is, dan kan via deze weg onderzocht worden wat een belanghebbende mogelijk nog wel kan leren. Dit zal zich met name kunnen voordoen bij belanghebbenden die vanwege hun leerbaarheid niet aan de Wet taaleis WWB kunnen voldoen.
Beleidsregel 5 Herziening maatregel
Het gaat hier niet om een belanghebbende die binnen een maand, nadat hij door het college in kennis is gesteld van het redelijk vermoeden dat hij de Nederlandse taal niet of in onvoldoende mate beheerst, zich bereid verklaart alsnog deze kennis te verwerven en daar ook mee begint. Het gaat in dit lid om de belanghebbende die deze maand laat verstrijken en zich later alsnog inspant om deze kennis te verwerven. In die laatste situatie herziet het college de maatregel met ingang van de datum waarop belanghebbende bijvoorbeeld met zijn taalcursus begint.
Wanneer een belanghebbende zijn houding en gedragingen heeft aangepast en zich alsnog inspant om Nederlands te leren, heeft continuering van de maatregel geen nut. De gedragsverandering heeft immers plaatsgevonden.
Alleen verklaren dat hij bereid is kennis in de Nederlandse taal te verwerven is niet voldoende. Duidelijk moet zijn dat en wanneer hij begint. Ook is van belang hoe en bij wie hij dat doet. Via bijvoorbeeld een taalmaatje of via een ROC.
Beleidsregel 6 Termijn redelijk vermoeden
De termijn van vier weken is korter dan de maximum termijn genoemd in de wet. Belanghebbende moet zo snel mogelijk weten waar hij aan toe is en wat van hem wordt verwacht.
In het redelijk vermoeden geeft het college aan wat de hoogte en duur van de maatregel is en wat belanghebbende kan doen om de maatregel ongedaan te maken.
Met dit vermoeden stuurt het college een verklaring mee die belanghebbende alleen maar hoeft te ondertekenen en waarin hij aangeeft met ingang welke datum hij begint met het verwerven van voldoende kennis in de Nederlandse taal en bij wie.
Beleidsregel 7 Vereiste voortgang Wet taaleis WWB
Het kennisniveau van de Nederlandse taal beïnvloedt de mogelijkheid om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Dit is de reden waarom de voortgang in het kader van de Wet taaleis onderdeel is van het doelmatigheidsonderzoek. De frequentie van het onderzoek naar de voortgang is afhankelijk van de frequentie van het doelmatigheidsonderzoek.
De Wet taaleis WWB geeft niet aan wanneer sprake is van de vereiste voortgang, maar spreekt van de voortgang die van belanghebbende verwacht mag worden. Dit lid geeft aan wanneer geen sprake is van de vereiste de voortgang. Hier dient altijd een taaltoets aan ten grondslag te liggen.
Een belanghebbende die aan een taalcursus deelneemt en altijd op die cursus verschijnt, voldoet in beginsel aan de inspanningsplicht. Echter in situaties waarin belanghebbende onregelmatig op cursussen verschijnt, is het zinvol een taaltoets af te nemen. Is een belanghebbende echter door ziekte voor lange duur of regelmatig afwezig, dan is het niet behalen van de verwachte voortgang waarschijnlijk niet verwijtbaar.
Stopt een belanghebbende met het verwerven van zijn vaardigheden in de Nederlandse taal en doet hij dat zonder toestemming van het college, dan is het afnemen een taaltoets noodzakelijk. Blijkt uit de taaltoets dat hij niet het gewenste taalniveau heeft, dan ligt een verlaging van de uitkering middels een maatregel in de rede. Is een belanghebbende met toestemming van het college met zijn taalcursus gestopt omdat zowel hij als het college verwachten dat hij het gewenste taalniveau heeft bereikt, dan legt het college hem geen maatregel op wanneer hij de taaltoets niet haalt. Voorwaarde is dan wel dat hij aantoonbaar weer een taalcursus gaat volgen.
In beginsel zal dit zich niet mogen voordoen. Tijdens reguliere doelmatigheidsonderzoeken zou reeds moeten blijken dat niet de gewenste voortgang wordt geboekt. Hoewel de Wet taaleis WWB geen resultaatsverplichting kent, mag in zijn algemeenheid verwacht worden dat mensen in staat zijn om binnen drie jaar aan de Wet taaleis WWB te voldoen. Deze termijn komt overeen met de Wet inburgering. Bij belanghebbenden die dat niet kunnen en zich altijd wel voldoende hebben ingespannen om zich de vaardigheden in de Nederlandse taal eigen te maken, zal het niet voldoen aan de Wet taaleis veelal niet verwijtbaar zijn vanwege de leerbaarheid. Indien de leerbaarheid onderzocht is en onvoldoende wordt geacht dan ligt toepassing van beleidsregel 4 in de rede.
Er zijn situaties denkbaar dat belanghebbenden meer tijd dan gemiddeld nodig hebben om de Nederlandse taal te leren.
Bijvoorbeeld bij een langdurige ziekte. Dan kan belanghebbende meer tijd nodig hebben om zich de taal eigen te maken.
Belanghebbenden die analfabeet zijn, zullen er over het algemeen langer over doen voor dat zij aan de Wet taaleis WWB voldoen. De extra termijn van twee jaar komt overeen met de termijn in de Wet inburgering.
Beleidsregel 8 Screening zittend bestand
Voor het zittende bestand geldt een overgangstermijn van een half jaar. Voor belanghebbenden die op 31 december 2015 algemene bijstand ontvangen en op 1 juli 2016 nog steeds bijstand ontvangen, geldt de Wet taaleis WWB vanaf 1 juli 2016. Met ingang van die datum zijn zij verplicht om mee te werken aan onderzoeken in het kader van de Wet taaleis. De wetgever geeft geen termijn waarbinnen het zittende bestand beoordeeld moet worden of aan de Wet taaleis wordt voldaan. Gelet op de geringe middelen die vanuit het Rijk beschikbaar worden gesteld voor de uitvoering van deze wet, is er voor gekozen om de screening van het zittende bestand zoveel mogelijk in te bedden binnen de reguliere doelmatigheidsonderzoeken.
In het beleid wordt prioriteit gegeven aan niet in Nederland geboren personen die niet inburgeringsplichtig zijn, tenzij ze algemene bijstand naar de norm inrichting ontvangen.
Hier liggen de volgende redenen aan ten grondslag.
De in Nederland geboren personen zullen veelal vanaf hun geboorte onafgebroken in Nederland hebben gewoond. Zij vielen onder de leerplichtwet en zullen om die reden voldoen aan de Wet taaleis WWB.
Inburgeringsplichtigen zijn op grond van de Wet inburgering reeds verplicht voldoende kennis te verwerven in de Nederlandse taal. Zij zullen veelal al een taalcursus volgen of een inburgeringsdiploma hebben.
Bijstandsgerechtigden in een inrichting verblijven daar niet voor niets. Zoals hierboven reeds is aangegeven, is het praktisch onmogelijk bij hen een taaltoets af te nemen en een taalcursus te laten volgen.
Aan de groep die dan overblijft, geeft het college prioriteit. Zij vielen op basis van internationale verdragen buiten de inburgeringsplicht. Naar verwachting zitten hier de meeste mensen in die niet aan de Wet taaleis WWB voldoen omdat ze: