Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Westerveld

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld houdende regels omtrent de alleenstaande-ouderkop (Beleidsregels alleenstaande-ouderkop 2020 Westerveld)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWesterveld
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld houdende regels omtrent de alleenstaande-ouderkop (Beleidsregels alleenstaande-ouderkop 2020 Westerveld)
CiteertitelBeleidsregels alleenstaande-ouderkop 2020 Westerveld
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-05-202101-01-2020nieuwe regeling

10-12-2019

gmb-2021-166464

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld houdende regels omtrent de alleenstaande-ouderkop (Beleidsregels alleenstaande-ouderkop 2020 Westerveld)

Algemeen

 

Met ingang van 1 januari 2015 is de norm van een alleenstaande ouder gelijk aan de norm van een alleenstaande. Alleenstaande ouders komen via een verhoging van het kindgebonden budget in aanmerking voor de alleenstaande-ouderkop 1 .

Een aantal alleenstaande ouders, inclusief gehuwden met niet-rechthebbenden partners, krijgt dit echter niet. De beleidsregels hebben tot doel om vast te stellen of de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de kinderen voor deze ouders voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden (artikel 35 Participatiewet).

 

In het kader van deze beleidsregels wordt de alleenstaande-ouderkop aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

De bevoegdheid tot vaststelling van deze beleidsregels ontleent het college aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: College van Burgermeester en Wethouders van de gemeente Westerveld;

    • b.

      alleenstaande-ouderkop: de aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget;

    • c.

      AWIR: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

Artikel 2. Doelgroep alleenstaande ouder

  • 1.

    Tot de doelgroep behoort de persoon van 21 jaar of ouder die

    • a.

      alleenstaande ouder is omdat hij duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet,

    • b.

      niet in aanmerking komt voor de alleenstaande-ouderkop omdat hij een partner heeft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AWIR, en

    • c.

      geen kostendelende medebewoners en meerderjarige medebewoners jonger dan 21 jaar heeft.

  • 2.

    Tot de doelgroep behoort tevens de persoon van 21 jaar of ouder die:

    • a.

      gehuwd is met een niet-rechthebbende partner met wie hij het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning en,

    • b.

      niet in aanmerking komt voor de alleenstaande-ouderkop omdat hij een partner heeft als bedoeld in artikel 3 AWIR.

  • 3.

    Tot de doelgroep behoort tevens de persoon van 21 jaar of ouder die:

    • a.

      gehuwd is met een niet-rechthebbende partner met wie hij niet het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning,

    • b.

      niet in aanmerking komt voor de alleenstaande-ouderkop omdat hij een partner heeft als bedoeld in artikel 3 AWIR, en

    • c.

      geen kostendelende medebewoners en meerderjarige medebewoners jonger dan 21 jaar heeft.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid behoort de persoon van 21 jaar of ouder niet tot doelgroep indien zijn niet-rechthebbende partner is uitgesloten van het recht op algemene bijstand op grond van artikel 13, tweede lid, onderdelen c en/of d, van de Participatiewet.

Artikel 3. Bijzondere bijstand

Het college kan op aanvraag aan een persoon die tot de doelgroep beleidsregels alleenstaande ouder behoort periodiek bijzondere bijstand verlenen in aanvulling op zijn algemene bijstand of inkomen.

Artikel 4 Draagkracht

  • 1.

    Het college rekent het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm volledig tot de draagkracht.

  • 2.

    Het college rekent het vermogen, voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens, volledig tot de draagkracht.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, neemt het college het inkomen van de niet-rechthebbende partner slechts in aanmerking voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Voorwaarde voor toepassing van dit lid is dat de persoon die tot de doelgroep behoort en zijn niet-rechthebbende partner in dezelfde woning het hoofdverblijf houden.

  • 4.

    Onder bijstand als bedoeld in het derde lid wordt mede verstaan de bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels,

Artikel 5. Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels is lager of gelijk aan de alleenstaande- ouderkop.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Het college kan in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels alleenstaande-ouderkop 2020 Westerveld.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels zijn met ingang van de eerste dag na publicatie van kracht en werken terug tot 1 januari 2020.

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders

op 10 december 2019.

secretaris, burgemeester,

N.L.J.J. Dusink, H. Jager

Toelichting op beleidsregels alleenstaande-ouderkop 2020

Algemeen

Met de vaststelling van de Wet hervorming kindregelingen verdween de hogere norm voor een alleenstaande ouder in de Participatiewet2 (en IOAW en IOAZ). De norm alleenstaande ouder is nu even hoog als de norm alleenstaande. Alleenstaande ouders krijgen daarmee net zoveel algemene bijstand als een alleenstaande. Via het kindgebonden budget ontvangen zij de alleenstaande-ouderkop. De hoogte van de alleenstaande-ouderkop is € 3.066,00 op jaarbasis (2016).

 

Een belangrijke reden voor de Wet hervorming kindregelingen is dat alleenstaande ouders die vanuit de bijstand gaan werken er financieel op vooruit moeten gaan.3 Waar alleenstaande ouders er voorheen circa € 1000 per jaar op achteruit gingen als zij gedurende vier dagen per week gingen werken tegen het minimumloon, gaan zij er straks circa € 2.100 per jaar op vooruit4 . Voorwaarde is dan wel dat deze ouders aanspraak kunnen maken op de alleenstaande-ouderkop.

 

Er is echter een groep alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering die geen alleenstaande-ouderkop ontvangt. Het gaat dan om alleenstaande ouders die in het kader van de belastingwetgeving geacht worden een partner te hebben. Daarnaast is er een groep die gehuwd is met een niet-rechthebbende partner en zowel in het kader van de Participatiewet als de belastingwetgeving als gehuwd wordt aangemerkt. Ook deze groep krijgt geen alleenstaande-ouderkop.

In totaal gaat het om vier groepen ouders onder te verdelen in twee verschillende categorieën.

 

Categorie I

Een drietal groepen ouders in deze categorie wordt in het kader van de Participatiewet (IOAW en IOAZ) wel als alleenstaande ouder beschouwd maar op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) niet. De AWIR kent namelijk een andere partnerbegrip dan de Participatiewet.

 

Het gaat om de volgende drie groepen:

  • 1.

    De alleenstaande ouder in de zin van de Participatiewet van 27 jaar of ouder die op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen:

    • a.

      met uitsluitend één van zijn ouders of,

    • b.

      met uitsluitend één volwassen kind dat bovendien 27 jaar of ouder is.

  • De bloedverwanten in de eerste graad onder a en b worden dan op grond van de belastingwetgeving als partner beschouwd (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR in samenhang met artikel 3, vijfde lid, AWIR) .

  • 2.

    De alleenstaande ouder in de zin van de Participatiewet die uitsluitend met één meerderjarige, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen, tenzij sprake is van een schriftelijke huurovereenkomst waaruit blijkt dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt. Bij een bloedverwant in de eerste graad kan daar geen sprake van zijn (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR)5 .

  • 3.

    Personen die duurzaam gescheiden leven van hun echtgenoot of geregistreerd partner en om die reden niet als gehuwd maar als alleenstaande ouder worden aangemerkt in het kader van de Participatiewet (artikel 3, eerste lid, Participatiewet in samenhang met artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet). Het gaat bijvoorbeeld om alleenstaande ouders waarvan de partner:

    • a.

      in een inrichting verblijft, of

    • b.

      met onbekende bestemming vertrokken is6 .

  • De belastingwetgeving beschouwt hen in tegenstelling tot de Participatiewet als partner (artikel 3, eerste lid, AWIR).

Categorie II

Daarnaast is er een groep die zowel als gehuwd wordt aangemerkt in het kader van de Participatiewet als de belastingwetgeving, maar die gehuwd zijn met een niet-rechthebbende partner.

 

De bijstandsnorm van de gehuwde met een niet-rechthebbenden partner is ten hoogste 50% van de gehuwdennorm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd (artikel 24 Participatiewet). Ten hoogste omdat in het geval van kostendelende medebewoners de norm lager is.

 

Het gaat om personen waarvan de niet-rechthebbende partner bijvoorbeeld:

  • a.

    gedetineerd is,

  • b.

    jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen van artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 55, Participatiewet niet wil nakomen, of

  • c.

    jonger is dan 27 jaar en scholing kan volgen en dat niet wil, of

  • d.

    illegaal in Nederland verblijft.

De beleidsregels hebben tot doel vast te stellen of de kosten van levensonderhoud ten behoeve van deze kinderen voor deze ouders voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden (artikel 35 Participatiewet).

 

De rode draad die door deze beleidsregels loopt is dat de situatie van alleenstaande ouders (categorie I) en gehuwden met niet-rechthebbende partners (categorie II) met die van gehuwden met ten laste komende kinderen vergeleken dient te worden. Ook gehuwden met ten laste komende kinderen ontvangen geen alleenstaande-ouderkop. Is de situatie vergelijkbaar met gehuwden dan wordt op basis van deze beleidsregels geen bijzondere bijstand verleend. Om die reden komen de groepen genoemd onder Categorie I.1 en Categorie I.2 niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begrippen

Het eerste lid behoeft geen nadere toelichting

In het tweede lid is de alleenstaande-ouderkop nader gedefinieerd. De Wet op het kindgebonden budget kent deze term niet. Wel wordt deze in de communicatie vanuit de Centrale Overheid en in de Memorie van Toelichting op de Wet hervorming kindregelingen zo genoemd. Reden waarom in de beleidsregels het begrip alleenstaande-ouderkop wordt gehanteerd. Het maakt meteen duidelijk dat het een bedrag is voor alleenstaande ouders.

Verder wordt in de beleidsregels verwezen naar de AWIR. Hierin wordt het partnerbegrip binnen de belastingwetgeving beschreven.

 

Artikel 2. Doelgroep beleidsregels alleenstaande ouder

Het eerste lid

Aanhef

In de aanhef staat de leeftijd van 21 jaar of ouder. Ouders blijven tot het 21e jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Aanvragen van personen jonger dan 21 jaar om bijzondere bijstand ten behoeve van hun kosten van levensonderhoud dienen op basis van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden.

 

Onderdelen a en b

Het gaat hier om personen van 21 jaar of ouder die duurzaam gescheiden leven van hun echtgenoot of geregistreerd partner en om die reden niet als gehuwd maar als alleenstaande ouder worden aangemerkt in het kader van de Participatiewet (artikel 3, eerste lid, Participatiewet in samenhang met artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet). Het gaat bijvoorbeeld om alleenstaande ouders waarvan de partner:

  • i.

    in een inrichting verblijft, of

  • ii.

    met onbekende bestemming vertrokken is7 .

De belastingwetgeving beschouwt hen in tegenstelling tot de Participatiewet als partner (artikel 3, eerste lid, AWIR)8 9 . Daardoor ontvangen deze personen geen alleenstaande-ouderkop.

 

Het gemis van de alleenstaande-ouderkop is reden voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand aan deze personen.

 

In geval van verlating of echtscheiding

Is de alleenstaande ouder gehuwd of is sprake van een geregistreerd partnerschap en wil de alleenstaande ouder scheiden, dan dient aan de bijzondere bijstand de aanvullende verplichting te worden verbonden dat de alleenstaande ouder zo snel mogelijk een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed moet hebben ingediend en niet meer op hetzelfde adres als zijn partner ingeschreven moet staan (artikel 55 Participatiewet). Zie voetnoot 7 en 8. De aanvullende verplichting strekt tot beëindiging van de (bijzondere) bijstand. De alleenstaande ouder die dat doet, kan dan alsnog in aanmerking komen voor de alleenstaande-ouderkop.

 

Onderdeel c

Voorwaarde is wel dat de kostendelersnorm niet van toepassing, tenzij de kostendelersnorm niet van toepassing omdat de medebewoner jonger is dan 21 jaar.

 

Geen bijzondere bijstand:

  • I.

    Indien kostendelersnorm van toepassing is

    Een persoon op wie de kostendelersnorm wel van toepassing is, wordt in staat geacht de kosten van levensonderhoud met een meerderjarige op dezelfde wijze te kunnen delen als gehuwden dat doen in de zin van de Participatiewet. Indien bijvoorbeeld op zowel de alleenstaande ouder als de meerderjarige de kostendelersnorm van toepassing is, ontvangen zij gezamenlijk net zoveel als gehuwden in de bijstand. Ook gehuwden met een bijstandsuitkering die ten laste komende kinderen hebben, ontvangen geen alleenstaande-ouderkop. De alleenstaande ouder komt om die reden niet in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand.

  • II.

    Medebewoner is jonger dan 21 jaar (artikel 19a, eerste lid, aanhef Participatiewet)

    De kostendelersnorm is niet van toepassing omdat de alleenstaande ouder met een meerderjarige jonger dan 21 jaar het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning. (Voor situaties waarin de alleenstaande ouder jonger is dan 21 jaar dient de aanvraag op grond van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden).

    De alleenstaande ouder ontvangt dan de norm alleenstaande ouder die gelijk is aan de norm alleenstaande in plaats van de kostendelersnorm. En de persoon jonger dan 21 jaar ontvangt (indien hij recht heeft op bijstand) de norm alleenstaande voor een persoon van 18, 19 of 20 jaar.

    De hoogte van beide uitkeringen tezamen is gelijk aan de norm gehuwden met ten laste komende kinderen waarvan één jonger is dan 21 jaar en de ander 21 jaar of ouder. Ook deze gehuwden komen niet in aanmerking voor de alleenstaande-ouderkop. De alleenstaande ouder komt om die reden niet in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand.

 

Het tweede lid

Aanhef. Zie toelichting op aanhef eerste lid.

 

Onderdelen a en b

Er is een groep die zowel als gehuwd wordt aangemerkt in het kader van de Participatiewet als de belastingwetgeving, maar die gehuwd zijn met een niet-rechthebbende partner. Deze groep krijgt om die reden geen alleenstaande-ouderkop.

 

Houdt de gehuwde met zijn niet-rechthebbende partner het hoofdverblijf in dezelfde woning, dan behoort hij in beginsel tot de doelgroep, ongeacht het feit of er naast deze niet-rechthebbende partner nog meer meerderjarige medebewoners het hoofdverblijf houden in dezelfde woning. Net als bij de beoordeling van het recht op algemene bijstand moeten bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand ook de middelen van de niet-rechthebbende partner betrokken worden.

 

Dit is alleen anders indien de niet-rechthebbende partner is uitgesloten van het recht op algemene bijstand omdat (zie vierde lid):

  • uit zijn houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen van artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 55 Participatiewet niet wil nakomen. In dergelijke situaties verleent het college geen bijzondere bijstand. Er is dan sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Door zijn houding en gedragingen aan te passen kan de niet-rechthebbende partner alsnog in aanmerking komen voor algemene bijstand, of.

  • hij scholing kan volgen en dit niet doet. Ook dan is sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Door alsnog scholing te gaan volgen kan, de niet-rechthebbende partner bijvoorbeeld aanspraak maken op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS, of

  • hij studeert of scholing volgt en daarom studiefinanciering ontvangt.

Wanneer de partner illegaal in Nederland verblijft, is niet alleen bijzondere bijstand voor het ontbreken van de alleenstaande-ouderkop mogelijk op grond van het tweede lid. Ook kan veelal artikel 18 lid 1 Participatiewet toegepast worden. Dit omdat de bijstandsnorm van de gehuwde met een niet-rechthebbenden partner ten hoogste 50% van de gehuwdennorm is, die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd (artikel 24 Participatiewet). Ten hoogste omdat in het geval van kostendelende medebewoners de norm lager is.

 

Het derde lid

Aanhef. Zie toelichting op aanhef eerste lid.

 

Onderdelen a en b

Er is een groep die zowel als gehuwd wordt aangemerkt in het kader van de Participatiewet als de belastingwetgeving, maar die gehuwd zijn met een niet-rechthebbende partner. Deze groep krijgt om die reden geen alleenstaande ouder-kop. Het derde lid is specifiek van toepassing op gehuwden die niet in dezelfde woning het hoofdverblijf houden. Net als bij de beoordeling van het recht op algemene bijstand moeten bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand ook de middelen van de niet-rechthebbende partner betrokken worden.

 

Onderdeel c

Om tot de doelgroep te behoren is verder van belang dat de kostendelersnorm niet van toepassing is, tenzij de kostendelersnorm niet van toepassing omdat de medebewoner jonger is dan 21 jaar.

 

Geen bijzondere bijstand

  • I

    Indien kostendelersnorm van toepassing is

    Komt de gehuwde voor de kostendelersnorm in aanmerking, dan komt hij niet voor bijzondere bijstand in aanmerking op grond van deze beleidsregels. Zijn financiële situatie is vergelijkbaar met gehuwden die de gehuwdennorm ontvangen en ten laste komende kinderen hebben. Ook deze gehuwden ontvangen geen alleenstaande ouderkop.

  • II.

    Medebewoner is jonger dan 21 jaar (artikel 19a, eerste lid, aanhef Participatiewet)

    De kostendelersnorm is niet van toepassing wanneer de gehuwde met een meerderjarige jonger dan 21 jaar het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning. (Voor situaties waarin de gehuwde jonger is dan 21 jaar dient de aanvraag op grond van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden).

    De gehuwde ontvangt dan 50% van de gehuwdennorm, die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd (artikel 24 Participatiewet).

    In deze situatie ligt toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet voor de hand, waarin de 50% van de gehuwdennorm wordt aangevuld met algemene bijstand tot aan de norm alleenstaande ouder (artikel 21 sub a Participatiewet). Wanneer deze aanvulling plaats vindt en de persoon jonger dan 21 jaar ontvangt (indien hij recht heeft op bijstand) de norm alleenstaande voor een persoon van 18, 19 of 20 jaar, dan is de hoogte van beide uitkeringen tezamen gelijk aan de norm gehuwden met ten laste komende kinderen waarvan één jonger is dan 21 jaar en de ander 21 jaar of ouder. Ook deze gehuwden komen niet in aanmerking voor de alleenstaande-ouderkop. De gehuwde komt om die reden niet in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand.

 

Vierde lid

Zie de toelichting op het tweede lid

 

Artikel 3. Bijzondere bijstand

Alleen aan personen die tot de doelgroep behoren kan het College bijzondere bijstand verlenen op basis van deze beleidsregels. Daarnaast moet de persoon ook aan alle andere voorwaarden voldoen die voor het recht op bijzondere bijstand gelden. Het uitsluitend behoren tot de doelgroep is niet voldoende. Reden waarom in dit artikel staat dat het College bijzondere bijstand kan verlenen.

 

Artikel 4 Draagkracht

Eerste en tweede lid

Het betreft bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die zich periodiek voordoen. Het inkomen en vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm en vermogensgrens wordt volledig tot de draagkracht gerekend.

 

Derde lid

Bij aanvragen bijzondere bijstand van personen met niet-rechthebbende partners worden ook het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende partner tot de middelen gerekend.

 

Om te voorkomen dat het inkomen van de niet-rechthebbende partner volledig wordt meegenomen is in de beleidsregels een soortgelijke bepaling opgenomen als in artikel 32, derde lid, Participatiewet.

 

Concreet betekent dit deze persoon 50% van de gehuwdennorm ontvangt, die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd (artikel 24 Participatiewet). Indien deze persoon voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, vanwege het gemis van de alleenstaande-ouderkop dan is zijn inkomen per maand:

Kostendelersnorm:

€ 694,79

(50% van de toepasselijke gehuwdennorm in januari 2016).

bijzondere bijstand:

€ 255,50

Totaal

€ 950,29

 

Indien het inkomen van de niet-rechthebbende partner samen met bovengenoemde € 950,29 meer zou bedragen dan de gehuwdennorm, wordt het meerdere van het inkomen als draagkracht in aanmerking genomen.

 

Artikel 5. Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand op basis van deze regeling kan nooit meer bedragen dan de alleenstaande-ouderkop. Immers de bijzondere bijstand wordt verleend vanwege het niet verkrijgen van deze alleenstaande-ouderkop

 

Artikel 6.Hardheidsclausule

Het college kan in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

 

Artikel 7.Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels alleenstaande-ouderkop Westerveld 2020.

 

Artikel 8.Inwerkingtreding

Deze beleidsregels zijn met ingang van eerste dag na publicatie van kracht en werken terug tot op 1 januari 2020.

 

 


1

Voor de ingangsdatum van het kindgebonden budget is artikel 2 van de Wet op het kindgebonden budget van belang, luidende: Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid van die wet niet van toepassing zou zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.

2

Dit geldt ook voor de IOAW en IOAZ. Verder geldt dit ook voor de TW, AOW, de Wet Wajong.

3

Zie p.16 Memorie van Toelichting op de Wet hervorming kindregelingen.

4

Door de Wet hervorming kindregelingen gaan werkende alleenstaande ouders rond het minimum er tot circa € 2.580 per jaar op vooruit.

5

Voor het bepalen van de leeftijd is de peildatum 1 januari bepalend. De alleenstaande ouder die op 2 januari van een bepaald kalenderjaar 27 jaar wordt, wordt in het kader van de belastingwetgeving voor dat kalenderjaar nog aangemerkt als jonger dan 27 jaar.

6

Zie p. 33-15-7 van het verslag van de vergadering van de Eerste Kamer van 10 juni 2014 over de Wet hervorming kindregelingen

7

Zie p. 33-15-7 van het verslag van de vergadering van de Eerste Kamer van 10 juni 2014 over de Wet hervorming kindregelingen

8

Pas indien deze personen een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed hebben ingediend en niet meer op hetzelfde adres als hun partner staan ingeschreven, worden ze niet meer als gehuwd of geregistreerd partnerschap aangemerkt (Artikel 3, eerste lid, AWIR in samenhang met artikel 5a, vierde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen).

9

Formeel beschouwt artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, Algemene wet inzake rijksbelastingen ook de persoon die een notarieel samenlevingscontract is aangegaan met een ongehuwd meerderjarige persoon wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres als gehuwd. Door uitschrijving van één van beiden van dit woonadres kan deze persoon alsnog voor een alleenstaande ouder-kop in aanmerking komen.