Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Werkzaak Rivierenland

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent de afstemming van de hoogte van de bijstand indien er sprake is van een niet-rechthebbende partner (Beleidsregels niet-rechthebbende partner Werkzaak Rivierenland)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWerkzaak Rivierenland
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBeleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent de afstemming van de hoogte van de bijstand indien er sprake is van een niet-rechthebbende partner (Beleidsregels niet-rechthebbende partner Werkzaak Rivierenland)
CiteertitelBeleidsregels niet-rechthebbende partner Werkzaak Rivierenland
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels niet-rechthebbende partner Werkzaak Riviereland 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 18 van de Participatiewet
  2. artikel 24 van de Participatiewet
  3. artikel 32, vierde lid, van de Wet werk en bijstand
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-05-2021nieuwe regeling

17-05-2021

bgr-2021-420

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent de afstemming van de hoogte van de bijstand indien er sprake is van een niet-rechthebbende partner (Beleidsregels niet-rechthebbende partner Werkzaak Rivierenland)

Het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland;

 

Gelet op de artikelen 18, 24 en 32 lid 4, van de Participatiewet,

 

Overwegende dat in het kader van de uitvoering van de Participatiewet het belangrijk is regels te stellen over de afstemming van de hoogte van de bijstand indien er sprake is van een niet-rechthebbende partner,

 

Besluit vast te stellen de beleidsregels niet-rechthebbende partner,

 

 

Artikel 1 - Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die we niet nader toelichten hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder alleenstaande ouderkop: de aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2 lid 6 van de Wet op het kindgebonden budget (hierna te noemen: ALO-kop).

     

Hoofdstuk 1 leefsituaties

In hoofdstuk 1 worden de leefsituaties beschreven waarin de belanghebbende een niet-rechthebbende partner heeft. Hierbij wordt uitgelegd welke norm van toepassing is en welke voorwaarden hiervoor gelden.

Artikel 2 – Verhoging norm

Het dagelijks bestuur verhoogt de bijstand van de rechthebbende partner met 20% van de gehuwdennorm in de volgende situaties:

  • a.

    Als de partners gehuwd zijn en het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, terwijl een van de partners is uitgesloten van het recht op bijstand omdat hij vreemdeling is;

  • b.

    Als de partners een gezamenlijke huishouding voeren, terwijl een van de partners is uitgesloten van het recht op bijstand omdat hij vreemdeling is;

  • c.

    Als de partners gehuwd zijn, terwijl een van de partners is uitgesloten van het recht op bijstand wegens detentie;

  • d.

    Als de detentie zoals genoemd onder c leidt tot duurzaam gescheiden leven, worden de partners niet meer als gehuwd aangemerkt. De rechthebbende partner heeft dan recht op bijstand ter hoogte van de alleenstaande norm.

Artikel 3 – Niet-rechthebbende partner in het buitenland

  • 1.

    Als de gehuwden waarvan een van de partners in het buitenland verblijft niet duurzaam gescheiden leven, wordt onderzoek gedaan naar het vermogen en de inkomsten van de partner die in het buitenland verblijft.

  • 2.

    Als de niet-rechthebbende partner in het buitenland geen inkomsten heeft, dan verhoogt het dagelijks bestuur de bijstand voor de rechthebbende partner met 20% van de gehuwdennorm.

  • 3.

    Om te bepalen wat de hoogte is van het inkomen van de niet-rechthebbende partner wordt aangesloten bij het woonlandbeginsel uit de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid.

  • 4.

    Van het bepaalde in lid 1, 2 en 3 kan in bijzondere gevallen op basis van een individuele beoordeling worden afgeweken.

     

Hoofdstuk 2 ALO-kop

In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de ALO-kop.

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Participatiewet hebben een andere definitie van het begrip 'echtgenoot'. Dit maakt dat een bijstandsgerechtigde met een niet-rechthebbende partner de ALO-kop mis kan lopen. Dit is het geval als een van de echtgenoten in detentie verblijft, geen statushouder is, in een inrichting of in het buitenland verblijft. Om dit gemis aan ALO-kop te compenseren kan bijstand verstrekt worden. In onderstaand artikel wordt uitgelegd wanneer dit het geval is en wat de voorwaarden hiervoor zijn.

Artikel 4 - Alleenstaande ouder compensatie

  • 1.

    Een belanghebbende van 18 jaar of ouder kan, als hij al bijstand ontvangt, een aanvraag indienen bij Werkzaak voor compensatie voor het gemis aan ALO-kop.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor compensatie moet belanghebbende aan de volgende voorwaarden voldoen:

    • a.

      belanghebbende is 18 jaar of ouder en is alleenstaande ouder zoals beschreven in artikel 4 lid 1 sub b van de Participatiewet, en;

    • b.

      belanghebbende heeft een toeslagpartner zoals beschreven in artikel 3 lid 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, waardoor hij geen ALO-kop ontvangt, en;

    • c.

      belanghebbende woont zelfstandig en kan de noodzakelijke kosten van het bestaan niet delen met een ander.

  • 3.

    Een belanghebbende kan geen aanspraak maken op compensatie voor het gemis aan ALO-kop als hij de kostendelersnorm ontvangt, omdat hij in staat wordt geacht de kosten voor levensonderhoud te kunnen delen met een meerjarige zoals gehuwden dat doen.

  • 4.

    De hoogte van de compensatie voor het gemis aan ALO-kop is de hoogte van de ALO-kop die belanghebbende had kunnen ontvangen als hij geen fiscaal toeslagpartner had gehad.

  • 5.

    Als de belanghebbende voor een periode in de toekomst compensatie aanvraagt voor het gemis aan ALO-kop, wordt er periodieke algemene bijstand toegekend.

  • 6.

    Als de belanghebbende voor een periode in het verleden compensatie voor het gemis aan ALO-kop aanvraagt én de ingangsdatum van deze aanvraag vóór 1 januari 2016 ligt, wordt er onbelaste bijzondere bijstand toegekend tot 1 januari 2016.

  • 7.

    Als de bijstand wordt toegekend op grond van lid 6, wordt de bijstand verstrekt voor de duur van maximaal 6 maanden. Dit kan eenmalig met 6 maanden verlengd worden.

  • 8.

    De bijstand wordt beëindigd als:

    • a.

      belanghebbende een beroep kan doen op de ALO-kop, of;

    • b.

      zodra het inkomen van belanghebbende hoger is dan de bijstand die hij ontvangt. Dit is inclusief de bijstand die belanghebbende ontvangt voor het gemis aan ALO-kop.

Artikel 5 - Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na bekendmaking daarvan.

  • 2.

    Door inwerkingtreding van de beleidsregels worden de beleidsregels niet-rechthebbende partner Werkzaak Riviereland 2019 ingetrokken.

Artikel 6 – Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregels niet-rechthebbende partner Werkzaak Rivierenland.

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland op 17 mei 2021.

De secretaris,

mevrouw E. Boer MBA

de voorzitter,

dhr. C. Stolwijk

Toelichting

Artikel 3 lid 3

De niet-rechthebbende echtgenoot kan in het buitenland wonen. In maart 2012 is de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid aangenomen. De hoogte van een uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land buiten de EU, de EER en Zwitserland, waar de uitkeringsgerechtigde of het kind woont.

 

De hoogte van de uitkering is afhankelijk van de woonlandfactor. De woonlandfactor is een percentage dat het kostenniveau van een bepaald land ten opzichte van het kostenniveau in Nederland aangeeft. Het kostenniveau voor de niet-rechthebbende partner in het buitenland is dan de woonlandfactor voor dat land, maal de hoogte van de bijstandsnorm in Nederland.

 

Zie voor meer informatie de Memorie van Toelichting van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid (TK 2010/2011, 32 878, nr. 3) en de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid (Stcrt. 8306, 27 april 2012). De woonlandfactoren voor de betreffende landen staan in de bijlage van laatstgenoemde regeling.

 

Artikel 4

Sinds 1 januari 2015 is een alleenstaande ouder-kop ingevoerd in het kindgebonden budget. Op grond van artikel 2 lid 6 van de Wet op het kindgebonden budget heeft de ouder die geen echtgenoot heeft recht op de alleenstaande ouder kop, de ALO-kop. In dit verband wordt bedoeld de echtgenoot zoals omschreven in artikel 3 lid 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna Awir). Er wordt hierbij gekeken naar de registratie en niet naar de feitelijke omstandigheden. In de Participatiewet is de feitelijke situatie juist van belang voor de bijstandsnorm. In de volgende situaties heeft een belanghebbende op grond van de Awir wel een echtgenoot, maar heeft hij op grond van de Participatiewet recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder): de echtgenoot zit in detentie, de echtgenoot is geen statushouder, de echtgenoot verblijft in een inrichting of de echtgenoot verblijft in het buitenland.

 

De Awir en de Participatiewet definiëren het begrip 'echtgenoot' ieder op een eigen wijze. De Awir kent daarnaast ook Awir-partners die we in de bijstand niet kennen. Dit zijn degene die als ingezetenen op hetzelfde woonadres als de alleenstaande ouder zijn ingeschreven in de BRP en voldoen aan een vereiste uit artikel 3 lid 2 Awir. Denk hierbij aan de situatie dat de alleenstaande ouder inwoont bij zijn eigen ouder(s) of bij een kennis. Daardoor kan het voorkomen dat een belanghebbende bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder ontvangt, maar dat hij belastingtechnisch wel een echtgenoot of andere Awir-partner heeft.