Organisatie | Best |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering en verhaal uitkeringen Best 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering en verhaal uitkeringen Best 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-05-2021 | 01-05-2021 | Nieuwe regeling | 04-05-2021 |
In deze beleidsregel worden de volgende afkortingen en begrippen gehanteerd:
Hoofdstuk 2 Bevoegdheid tot herziening en terugvordering
Het college herziet of trekt het besluit tot toekenning van bijstand in conform de bepalingen van artikel 54 lid 3 van de wet.
Hoofdstuk 4 Buiteninvordering stelling
9 Buiteninvordering stelling van niet verwijtbare vorderingen
Indien de bijstand wordt beëindigd vanwege werkaanvaarding en als gevolg hiervan voor Belanghebbende met terugwerkende kracht aanspraak bestaat op de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting of de heffingskorting minstverdienende partner van de Belastingdienst wordt afgezien van terugvordering.
11 Geen buiteninvordering stelling
Buiteninvordering stelling vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen die ontstaan zijn doordat bijstand is verstrekt en de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet kan beschikken of waarin bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming (artikel 58 lid 1 onder f van de wet).
Hoofdstuk 5 Bevoegdheid tot verhaal
13 Verplichting van de bijstandsgerechtigde
Het college legt ingevolge artikel 55 van de wet de verplichting aan de bijstandsgerechtigde op, dat hij of zij de benodigde stappen onderneemt om de opgelegde bijdrage voor kosten van levensonderhoud conform een rechterlijke uitspraak af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden, zoals het LBIO of deurwaarder.
Indien incasso volgens lid 1 niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, of een rechterlijke uitspraak over alimentatie ontbreekt, zal het college gebruik maken van zijn bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 62 en 62b van de wet.
In afwijking van artikel 12 wordt van het opleggen van een verhaal bijdrage, zoals bedoeld in artikel 62g WWB, afgezien indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 op jaarbasis.
Indien een belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke schuldsanering of wettelijk schuldsanering traject ingevolge de WSNP, besluit het college gedurende de bemiddeling tot opschorting van de verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn.
Bij de maatstaven bedoeld in artikel 62a van de wet wordt door het college gebruik gemaakt van de actuele Tremanormen.
17 Geen splitsing verhaalsbedrag
Het verhaalsbedrag dat wordt verlangd ten behoeve van de (ex-) partner mede ten behoeve van minderjarige kinderen wordt gesteld op het gehele voor verhaal beschikbare bedrag.
Indien de belanghebbende niet bereid is de vastgestelde verhaal bijdrage voor levensonderhoud dan wel zijn achterstand te voldoen, wordt een beschikking met een executoriale titel ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het college handelt in overeenstemming met bovenstaande beleidsregels, tenzij dat naar het oordeel van het college voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen uitgangspunten, conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Toelichting: Beleidsregels terugvordering en verhaal Best 2021.
Begrippen die in de wet voorkomen hebben in deze beleidsregel dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en in de Participatiewet.
Voor een aantal begrippen, die als zodanig niet in de wet zelf staan is een nadere definitie gegeven in deze beleidsregel.
Uitgangspunt van het beleid is om gebruik te maken van de bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 54 lid 3 van de wet.
Per 1 januari 2013 bestaat als gevolg van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW regelgeving de verplichting tot terugvordering als deze het gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht van art. 17 van de wet en als gevolg daarvan ten onrechte of tot een hoog bedrag bijstand is betaald (art. 58 lid 1 van de wet).
De regelgeving op het gebied van de terugvordering van fraudevorderingen is per 1 januari 2013 verankerd in de wet zelf. Het college heeft geen bevoegdheid meer hier zelf beleid over te maken.
Voor de terugvordering van bijstand die om andere reden ten onrechte of tot een hoog bedrag is betaald houdt het college de bevoegdheid om zelf te bepalen wanneer tot terugvordering over te gaan.
Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is om gebruik te maken van de bevoegdheid om terug te vorderen volgens hoofdstuk 6.4. van de wet, voor alle overige gevallen van art. 58 lid 2 van de wet.
De te veel verstrekte uitkering wordt bruto (inclusief belasting en premies) teruggevorderd.
Alleen wanneer in hetzelfde jaar waarin teveel uitkering is verstrekt het bedrag terugbetaald wordt, kan netto worden terugbetaald. Een bruto terugbetaling kan bij de belastingaangifte als ‘negatief inkomen’ opgegeven worden, wat leidt tot een belastingteruggaaf.
In een aantal gevallen is het niet mogelijk om de teveel afgedragen belastingen en premies terug te vorderen. De Centrale Raad van Beroep (zie CRvB nr 05 / 2497 d.d. 28 november 2006) heeft bepaald dat de gemeente niet bruto maar netto moet terugvorderen, indien de belanghebbende(en) - niet te verwijten valt dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Als de vordering betrekking heeft op de in het lopende kalenderjaar verstrekte bijstand kan belanghebbende tot en met 31 december van dat jaar netto terugbetalen. De afdrachten kunnen dan immers nog netto gecorrigeerd worden.
Als terugbetaling in het huidige kalenderjaar niet mogelijk is (omdat de vordering bijvoorbeeld betrekking heeft op een eerder kalenderjaar of omdat aflossing niet voor 1 januari heeft plaatsgevonden), vindt brutering plaats. Bij nalatigheid van het college (bijvoorbeeld wanneer bij tijdige besluitvorming netto terugbetaling mogelijk zou zijn geweest) wordt volstaan met netto terugvordering.
In dit artikel wordt de wijze van terugvordering van de bijstand geregeld. In het eerste lid van dit artikel is uitgewerkt op welke wijze de hoogte van de betalingsverplichting van de belanghebbende wordt vastgesteld.
Om tot een eenvoudige, heldere en efficiënte invordering van de bijstand te komen wordt het maandelijkse aflossingsbedrag waarmee op de vordering afgelost dient te worden vastgesteld op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. In het derde lid is geregeld, dat er extra moet worden afgelost als het netto inkomen boven de bijstandsnorm stijgt door bijvoorbeeld werkaanvaarding.
In het vierde lid is geregeld dat in overleg met een belanghebbende het maandelijks terug te betalen bedrag afwijkend dat wil zeggen hoger of lager kan worden vastgesteld.
Volgens artikel 4:87 Awb is de minimale betalingstermijn 6 weken, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeld. In het zesde lid van deze beleidsregel is geregeld dat wij deze wettelijke termijn aanhouden.
Is het zevende en achtste lid is geregeld, hoe wij vervolgens praktisch omgaan met de regel dat uiterlijk op de eerste dag van de tweede maand dient te zijn betaald.
Een tweetal voorbeelden ter verduidelijking:
Op grond van artikel 60 lid 3 WWB kan het college de ontstane vordering verrekenen met betalingen welke het college krachtens het recht op een uitkering nog aan belanghebbende schuldig is.
Het nog niet uitbetaalde, voor belanghebbende gereserveerde, vakantiegeld kan dus worden aangewend als aflossing op een vordering die als gevolg van herziening/intrekking ontstaat bij beëindiging van de uitkering. Hiervoor is geen toestemming nodig van belanghebbende.
Verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand). Verrekening gaat boven beslag door een derde op de uitkering.
Belanghebbende die geen uitkering van de gemeente Best ontvangt, zal maandelijks een afgesproken bedrag aan het college moeten overmaken ( de betalingsverplichting). Bij weigering aan dit verzoek te voldoen, kan (vereenvoudigd) derden beslag worden gelegd op loon of uitkering.
Tenuitvoerlegging door middel van beslag geschiedt conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De hoogte van de beslagvrije voet wordt analoog aan artikel 475d & g Rv vastgesteld. De gemeente heeft een zelfstandige onderzoekplicht met betrekking tot vaststelling van de hoogte van de beslagvrije voet. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bij ons bekende gegevens, zoals Suwi-net Inkijk en GBA. De GBA-gegevens zijn leidend voor de vaststelling van de bijstandsnorm. De hoogte van het inkomen wordt geverifieerd bij de werkgever/uitkeringsinstantie.
Als derdenbeslag niet mogelijk is en belanghebbende ook geen inlichtingen verstrekt in zijn financiële/woonsituatie, dan wordt de invordering overgedragen aan een deurwaarder. Bij een onbekende verblijfplaats is overdracht niet zinvol.
Indien er sprake is van beslag op een (on)roerend goed, zal in ieder geval gebruik moeten worden gemaakt van de diensten van de gerechtsdeurwaarder.
Indien dit uiteindelijk leidt tot beslag, wordt de wettelijke rente berekend vanaf de laatst verzonden aanmaning.
8 Opschorting betalingsverplichting en buiteninvordering stelling bij schuldregelingen
Vanaf 1 januari 2013 mag, als het gevolg van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-regelgeving, het college geen medewerking verlenen aan een schuldregeling, indien er sprake is van uitkeringsfraude bij een belanghebbende.
Voor de duidelijkheid wordt hier vermeld, dat de mogelijkheid tot opschorting van de betalingsverplichting en buiteninvordering stelling alleen van toepassing kan zijn voor vorderingen waarbij er geen sprake is van fraude of schending van de inlichtingenverplichting.
9 Buiteninvordering stelling van niet verwijtbare vorderingen
Wanneer de bijstandsgerechtigde gaat werken en de bijstand als gevolg hiervan wordt beëindigd ontstaat er in sommige gevallen over dit jaar aanspraak op een werk gerelateerde heffingskorting van de Belastingdienst. Dit zijn de (inkomensafhankelijke) combinatiekorting, de heffingskorting minstverdienende partner en de aanvullende alleenstaande ouderkorting. Op grond van art. 58 lid 2 onder f van de wet zou de gemeente deze middelen in principe kunnen terugvorderen voor zover deze betrekking zouden hebben op de eerder in het jaar verstrekte inkomensvoorziening.
In lid 2 is geregeld dat de afdeling Sociale Zaken in deze gevallen niet tot terugvordering overgaat vanuit het standpunt dat er een stimulerende werking moet uitgaan van het aanvaarden van werk en dat het niet wenselijk is dat de belanghebbende bij uitstroom geconfronteerd wordt met de terugvordering.
10 Buiteninvordering stelling van verwijtbare vorderingen
Verwijtbare vorderingen zijn vorderingen die ontstaan zijn door eigen toedoen van belanghebbenden.
De regelgeving omtrent de buiteninvordering stelling van fraudevorderingen, die ontstaan doordat belanghebbende geen of onjuiste inlichtingen verstrekt waardoor er teveel bijstandsgelden worden verstrekt, is sedert 1 januari 2013 centraal geregeld in de wet. Voor wat betreft deze vorderingen wordt dan ook verwezen naar de wet.
In genoemde gevallen wordt er als gevolg van gedragingen van belanghebbende misbruik van overheidsgelden gemaakt. Dit mag nooit lonend zijn. Daarom is in dit artikel bepaald dat bij dit soort verwijtbare vorderingen niet tot buiten invorderinstelling wordt overgegaan.
In lid 2 hebben wij artikel 58 lid 7d WWB niet van toepassing verklaard, omdat wij van mening zijn dat fraude niet moet worden beloond. Het ineens betalen van 50% van de rest som van de vordering dient niet te leiden tot het afzien van verdere terugvordering.
11 Geen buiteninvordering stelling
Wanneer een belanghebbende de beschikking heeft over bijvoorbeeld een eigen woning of woonboot zal de bijstand in veel gevallen de vorm hebben van een geldlening en worden verstrekt onder verband van hypotheek of pand. Bij verkoop of vererving van deze goederen zal het college gebruik maken van de mogelijkheden om de geldlening in te lossen en vindt geen buiteninvordering stelling plaats.
In die gevallen waarbij de vordering ontstaan is door toepassing van artikel 58, lid 2 onder f WWB wordt ook geen kwijtschelding verleend. Voorbeelden hiervan zijn uitkeringen die zijn toegekend in afwachting van een beslissing op een verzoek om een andere uitkering (bijvoorbeeld WAO, WW of Wajong) of bij achteraf ontvangen middelen (bijvoorbeeld heffingskortingen of een erfenis).
Wanneer de later vrijkomende middelen tot uitbetaling komen, kunnen deze immers op eenvoudige wijze verrekend worden met de verstrekte bijstand. Buiteninvordering stelling is dan niet gepast.
Verhaal van verleende bijstand is een gemeentelijke bevoegdheid en is mogelijk in drie situaties: wanneer er sprake is van een wettelijke onderhoudsplicht, op de nalatenschap van diegene die bijstand heeft ontvangen en op de persoon aan wie de persoon bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan. In bepaalde gevallen kan de minderjarige, die vermogend is of wordt, aangesproken worden op de onderhoudsverplichting ten opzichte van zijn ouder of ouders.
Uitgangspunt is om gebruik te maken van de in de WWB genoemde mogelijkheden om kosten van bijstand te verhalen. Een en ander past binnen de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente voor de bijstandsmiddelen. Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregel.
In artikel 62 van de WWB worden de verhaalsmogelijkheden beschreven t.a.v. de onderhoudsplicht van de (ex)echtgenoot en/of minderjarige kinderen.
Ten aanzien van de echtgenoten is niet van belang of een echtscheiding al dan niet heeft plaatsgevonden. Tijdens het huwelijk is altijd sprake van onderlinge onderhoudsplicht, dus ook gedurende de echtscheiding. Wanneer de echtscheiding heeft plaatsgevonden, d.w.z. de echtscheiding is ingeschreven in de Registers van de Burgerlijke Stand, dan wordt verder verhaald op grond van artikel 62 aanhef en onderdeel b.
Deze beide bepalingen zijn eveneens van toepassing op verhaal ten behoeve van minderjarige kinderen in het gezin van de bijstandsgerechtigde.
De te verhalen bijstand betreft hierbij uitsluitend de (bruto) algemene bijstand. Bijzondere bijstand en leenbijstand wordt dus niet op de onderhoudsplichtige verhaald.
De duur van de onderhoudsplicht naar de ex-echtgenoot is wettelijk gelimiteerd tot 12 jaar vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de Registers van de Burgerlijke Stand. De limitering geldt voor echtscheidingen, die ná 1 juli 1994 zijn ingeschreven. In bijzondere, en vrij zeldzame gevallen kan de rechtbank, op verzoek deze duur verlengen. Oudere echtscheidingen zijn nog onderworpen aan het oude Burgerlijk Wetboek, waarbij de onderhoudsplicht niet is gelimiteerd. In dergelijke gevallen behoort de onderhoudsplichtige, in het algemeen 15 jaar na de echtscheiding, de rechtbank om beëindiging van zijn onderhoudsverplichtingen verzoeken.
Overigens geeft het Burgerlijk Wetboek nog een limitering aan, in gevallen waarbij het huwelijk korter dan 5 jaar heeft geduurd én er geen kinderen uit dit huwelijk zijn voortgekomen. In deze gevallen is de duur van de onderhoudsverplichtingen jegens de gewezen echtgenoot van rechtswege beperkt tot de duur van het huwelijk.
In veel gevallen wordt de alimentatie geregeld via een echtscheidingsconvenant. Een dergelijk convenant is een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 1:159 BW. Hierin komen de (ex-) echtgenoten een bedrag overeen, dat beide partijen redelijk vinden. De rechtbank neemt in het algemeen het convenant onverkort over, maar voert wel een marginale toetsing uit. De gemeente kan voorbijgaan aan het convenant of een afspraak betreffende alimentatie. Dit is bepaald in artikel 1:159a BW. Omdat de alimentatie niet op basis van een draagkrachtberekening is vastgesteld, moet worden onderzocht of deze alimentatie in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven (de Tremanormen).
Er moet dus een compleet verhaal onderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek kan tot gevolg hebben, dat een verhaal bijdrage in plaats van de alimentatie wordt verlangd.
13 Verplichting van de bijstandsgerechtigde
Met dit artikel maakt het college gebruik van de mogelijkheid om de bijstandsgerechtigde te verplichten zijn of haar medewerking te verlenen om de onderhoudsbijdrage van de onderhoudsplichtige af te dwingen. De onderhoudsverplichting wordt door ons college beschouwd als een voorliggende voorziening conform artikel 5 sub e van de wet, een voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende aanspraak kan maken dan wel een beroep op kan doen.
Het gaat hier om de verhaal bijdrage die door ons college wordt opgelegd. Verhaalsbedragen opgelegd bij rechterlijke uitspraak worden onverkort ingevorderd en niet verminderd.
Voor dit artikel geldt in het bijzonder, dat het hierbij gaat om verhaalsbedragen, die op het moment van het besluit tot kwijtschelding opeisbaar zijn. Daarbij behoort er tevens sprake te zijn van een schuldregeling.
Er wordt expliciet gesproken van verhaalsbedragen, en niet van onderhoudsbijdragen.
Dit betekent, dat alleen die verhaalsbedragen bij de regeling kunnen worden betrokken, waarvoor een executoriale titel voorhanden is, met andere woorden, bijdragen die al in rechte zijn vastgesteld op grond van artikel 62b van de wet.
Nadrukkelijk moet worden bedacht, dat de onderhoudsverplichting, dus de betalingsverplichting van in rechte gestelde onderhoudsbijdragen, ook ná het besluit tot kwijtschelding blijft voortduren. Daarom is het van groot belang, dat daarmee rekening wordt gehouden bij een voortduring van de onderhoudsverplichting. Dit leidt ertoe, dat de schuldhulpverlener bij de draagkracht van de onderhoudsplichtige ten behoeve van zijn schuldregeling rekening moet houden met de lopende verplichting. Dit moet nadrukkelijk in de brief aan de onderhoudsplichtige of de schuldhulpverlener worden vermeld. De voorwaarde dat alleen de opeisbare bijdragen in de schuldregeling kunnen worden betrokken, impliceert dat bijdragen, die (nog) niet in rechte zijn vastgesteld, niet kunnen worden kwijtgescholden. Tegelijkertijd zijn deze niet (via een dwangmaatregel) invorderbaar.
In beginsel zal worden ingestemd met de aangeboden regeling. Het oorspronkelijke verhaal besluit blijft gehandhaafd, echter de op-boeking (en invordering) zal achterwege blijven zolang de onderhoudsplichtige naar behoren meewerkt aan de schuldregeling.
Gedurende de schuldregeling zal periodiek in een heronderzoek worden nagegaan, of de onderhoudsplichtige nog naar behoren meewerkt. Mocht blijken dat dit niet (meer) het geval is, dan zal het verhaal besluit alsnog geëffectueerd worden, wat inhoudt dat de nog niet geboekte verhaalsbedragen alsnog worden geboekt en bij de onderhoudsplichtige worden geïncasseerd. In individuele gevallen kan verhaal in rechte worden ingesteld. Na afloop van de schuldregeling zal een nieuw verhaal onderzoek worden uitgevoerd, omdat immers dan de onderhoudsplichtige geacht wordt schuldenvrij te zijn.
Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten Tremanormen, volgens het Rapport alimentatienormen van de NVvR. Deze normen worden door de rechtbanken gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie en voorzien in zowel een zogenaamde netto- als een bruto berekening.
17 Geen splitsing verhaalsbedrag
Wanneer zowel voor de (ex-)echtgenoot als voor de kinderen een verhaal bijdrage moet worden opgelegd, dan dient de verhaal bijdrage te worden vastgesteld op het gehele voor verhaal beschikbare bedrag. Er wordt geen splitsing gemaakt in een deel dat als partneralimentatie wordt aangemerkt, en een deel dat als kinderalimentatie dient. De bijstand, die aan een alleenstaande ouder wordt verstrekt, kan niet worden gesplitst in een deel dat ten behoeve van de verzorgende ouder komt, en een deel dat specifiek bedoeld is voor de kinderen. De bijstand is immers onsplitsbaar.
Wel wordt een overzicht opgenomen waaruit blijkt hoe de verschuldigde verhaal bijdrage is vastgesteld. In dit overzicht wordt vermeld hoeveel kinder- en partneralimentatie de onderhoudsplichtige verschuldigd is. De onderhoudsplichtige kan de verschuldigde kinderalimentatie vervolgens opnemen in zijn belastingaangifte.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
In rechte vastgestelde verhaalsbedragen zijn bevoorrecht op grond van artikel 62i van de wet. Tevens kan met een executoriale verhaal beschikking een vereenvoudigd executoriaal beslag worden gelegd.
Dit geldt dus voor verhaalsvorderingen die door de rechter zijn vastgesteld, maar is ook voor verhaalsvorderingen ingevolge artikel 62 onder b (vereenvoudigd beslag). In gevallen waarbij de rechtbank al een alimentatieverplichting heeft vastgesteld, dan kan de invordering van de achterstallige alimentatie worden overgedragen aan het LBIO.
Dit artikel is analoog aan artikel 11 van deze beleidsregel (berekening van wettelijke rente bij terugvordering). Er wordt dan ook verwezen naar de toelichting bij artikel 11.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
In bijzondere gevallen dient, wanneer zich daartoe bijzondere omstandigheden voordoen, de mogelijkheid aanwezig te zijn om af te wijken van het gestelde in deze beleidsregel. Dit artikel geeft aan burgemeester en wethouders daartoe de bevoegdheid.
23 Inwerkingtreding en citeertitel
Deze beleidsregels waren reeds van kracht onder het regime van de Wet werk en bijstand. Bij de invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 zijn de beleidsregels hernoemd. Voor de duidelijkheid is de benaming aangepast. Deze wederom aanpaste regels treden in werking met ingang van 1 mei 2021; op welke datum het eerdere artikel 12.2 is vervallen.