Organisatie | Bedrijfsvoeringsorganisatie West Betuwe |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Besluit van het bestuur van de Bedrijfsvoeringsorganisatie West Betuwe houdende regels omtrent de infrastructuur voor een adequate uitvoering van de activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s (Treasurystatuut BWB 2021) |
Citeertitel | Treasurystatuut BWB 2021 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het treasurystatuut dat door het bestuur op 2 november 2017 is vastgesteld.
Deze regeling is vastgesteld door het bestuur.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-05-2021 | 01-04-2021 | nieuwe regeling | 18-03-2021 | Regelgevingregister BWB 2021, nr. 1.01 |
Op 1 januari 2001 is de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) in werking getreden. In deze wet worden de kaders gesteld voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden.
De Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe (BWB) onderkent het belang van een verantwoord en adequaat beheer van haar financiële middelen. Mede als gevolg van de Wet fido wenst zij haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke manier in te richten.
Om de taak op het gebied van treasury zo goed mogelijk te vervullen, staat de BWB een aantal instrumenten ter beschikking, te weten het Treasurystatuut, het Besluit uitvoering Treasury, het Treasurywerkboek en de Treasuryparagraaf.
Het Treasurystatuut (in het vervolg Statuut) kan beschouwd worden als een verdere uitwerking van de geldende wet- en interne regelgeving. Het bevat de beleidsmatige infrastructuur voor een adequate uitvoering van de treasuryfunctie, vastgelegd in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het Statuut vormt het door het bestuur van de BWB aangegeven kader waarbinnen de organisatie verder vorm geeft aan de treasuryfunctie. Hiermee is het bestuur in staat haar kaderstellende en controlerende taak uit te oefenen.
In het Besluit uitvoering Treasury (in het vervolg Besluit) komt naar voren wat de taken en bevoegdheden van het bestuur zijn en welke taken aan de ambtelijke organisatie toebehoren.
Door het Statuut en het Besluit wordt een objectieve en transparante verantwoording voor- en achteraf mogelijk.
In het Treasurywerkboek staan de processen van treasuryhandelingen beschreven.
De uitwerking van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten vindt jaarlijks plaats in de Treasuryparagraaf van de begroting en jaarrekening (kasgeldlimiet, de renterisiconorm, de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar, de rentevisie en de rentekosten en renteopbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie). Daarnaast kunnen de kwartaalrapportages ook treasuryinformatie, bijvoorbeeld over de rentevisie, bevatten.
De treasuryfunctie van de BWB wordt ingevuld door de senior financieel expert treasury (in het vervolg Treasurer) of diens vervanger.
Het streven om eens per vier jaar het Statuut te vervangen gecombineerd met ontwikkelingen binnen de BWB heeft geleid tot vervanging van het Statuut dat op 2 november 2017 is vastgesteld.
Zelfstandig aantrekken van leningen
De grootste wijziging ten opzichte van het oude Statuut is het zelfstandig aantrekken van kort of lang vermogen door de BWB.
De huidige werkwijze waarbij de Bedrijfsvoeringsorganisatie niet zelfstandig leningen mag aantrekken gecombineerd met een vergoeding systematiek, waarbij investeringen via kapitaalslasten over een aantal jaren worden uitgesmeerd, leidt er toe dat de organisatie de investeringen niet meer uit de kwartaalopbrengsten van de gemeenten kan financieren.
Om de investeringen te kunnen betalen, moet derhalve een oplossing worden gezocht in het aantrekken van financieringsmiddelen via één van de partners of zelfstandig via de geld- of kapitaalmarkt.
Gezien de huidige situatie met een negatieve rente voor kortlopende leningen en zeer lage rentes voor langlopende is het niet erg aantrekkelijk om onderling te lenen, waardoor de voorkeur bij extern lenen ligt.
Echter, ontwikkelingen sluiten niet uit dat in de toekomst de voorkeur bij het onderling lenen komt te liggen. Op basis van de meest gunstigste prijs wordt voor een vorm van financiering gekozen.
De regels omrent het aantrekken van leningen zijn conform de regels in de statuten van de partners.
Met het instellen van een treasurycommissie versterkt de Bedrijfsvoeringsorganisatie de basis voor een goed treasurybeleid. De treasurycommissie fungeert enerzijds als advies- en controlerend orgaan, anderzijds als aanjager om de informatievoorziening vanuit de organisatie op niveau te houden. Daarnaast is het een platform waar de impact van nationale en regionale financiële ontwikkelingen op de treasury kunnen worden besproken.
Organisatorische ontwikkelingen binnen de BWB
De afgelopen periode hebben zich een aantal wijzigingen in de organisatiestructuur binnen de afdeling Financiën voorgedaan. Zo wordt er nu gewerkt in twee in plaats van drie teams, is de Interne Controle bij een nieuwe afdeling ondergebracht, is voor een betere achtervang van de treasurer bij diens afwezigheid gezorgd en zijn werkzaamheden anders ingedeeld. Ook de taken van de treasurer zijn hierdoor gewijzigd, met name op het gebied van debiteuren en crediteuren, waardoor deze taken buiten het treasurystatuut vallen.
Tenslotte, zijn er – naast boven genoemde punten – diverse tekstuele aanpassingen geweest.
1. Treasury en wet- en regelgeving
Treasury is “de beheersing, door sturing en bewaking, van financiële posities en de aan deze posities en stromen verbonden kosten en risico’s”.
Concreet betekent dit dat treasury betrekking heeft op het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden (kasgeldlimiet en renterisiconorm) en de aard van de financieringsbehoefte (kort versus lang). Verder heeft treasury betrekking op het adviseren over en het scheppen van randvoorwaarden voor een zo goedkoop mogelijk betalingsverkeer.
Treasury is een vakgebied, waarbij keuzes gemaakt moeten worden op het snijvlak van risico en rendement. Het behalen van meer rentevoordeel (rendement) gaat vrijwel altijd gepaard met een hoger risico. Mede als gevolg van de Wet fido dienen de activiteiten op het gebied van treasury zo transparant en beheersbaar mogelijk uitgewerkt te zijn.
De treasuryfunctie bestaat uit vier treasurydeelfuncties met de activiteiten:
De wettelijke grondslag is vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de hiermee samenhangende wetgeving: Besluit leningsvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling decentrale overheden, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof), de regeling ontheffing gemeentelijke kredietbanken en nazorgfondsen en de Wet Integraal schatkistbankieren decentrale overheden.
Een belangrijk uitgangspunt van de wet is dat men bedachtzaam om dient te gaan met publieke middelen. Dit betekent dat risicobeheersing van groot belang is. Dat uit zich bij het uitzetten van middelen in een tweetal eisen voor het treasurybeleid:
Naast de uitoefening van de publieke taak en het prudente karakter bevat de Wet fido normen voor het beheersen van risico’s op kort- en langlopende leningen:
Het doel van de kasgeldlimiet is een grens te stellen aan korte financiering (kleiner of gelijk één jaar). Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten.
Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (groter dan één jaar). Dit kan door het aanbrengen van spreiding in de looptijden van de leningenportefeuille. De renterisiconorm wordt berekend door een vast percentage te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal.
Het renterisico heeft betrekking op de vaste schuld en op het bedrag waarover renterisico wordt gelopen. Naast renteherzieningen zijn hiervoor ook de herfinanciering van de aflossingen van belang, want het renterisico wordt verkleind door aflossingen in de tijd te spreiden. Het renterisico wordt getoetst aan het bedrag van de renterisiconorm.
In het Statuut wordt in de eerste paragraaf de algemene doelstellingen van de treasuryfunctie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, financiering, schatkistbankieren en kasbeheer.
In de Memorie van Toelichting worden waar nodig de in het Statuut opgenomen artikelen toegelicht.
Het verplicht aanhouden van overtollige liquide middelen en beleggingen bij het ministerie van Financiën door gemeenten, provincies, waterschappen en door hen opgerichte gemeenschappelijke regelingen. Waarbij het niet langer mogelijk is om financiële geldmiddelen en vermogen bij private partijen buiten de schatkist aan te houden. De middelen die een decentrale overheid in de schatkist aanhoudt, blijven beschikbaar voor de uitoefening van hun publieke taak.
De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit de deelfuncties risicobeheer, financiering, schatkistbankieren en kasbeheer.
2.2. Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie
De treasuryfunctie heeft concreet als doel het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden waaronder het beheersen en verminderen van risico’s.
Het beheersen, beperken en spreiden van risico’s neemt in dit Statuut een belangrijke plaats in. Het risicomanagement is in dit verband gericht op het inzichtelijk maken van huidige en toekomstige risico’s binnen treasuryprocessen en deze te beheersen, te verminderen en te spreiden. Daarbij wordt ten minste voldaan aan de risiconormeringen zoals die in het Statuut zijn opgenomen. Onder deze risico’s wordt verstaan: renterisico’s (vaste en vlottende schuld), koersrisico’s, krediet- of debiteurenrisico’s, intern liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s.
Om de risico’s te beheersen gelden de onderstaande uitgangspunten:
De BWB kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit Statuut en de Wet fido.
Renterisico is het gevaar van ongewenste effecten op de financiële resultaten die voortvloeien uit renteontwikkelingen. Het beleid van het renterisicobeheer is er op gericht een spreiding van toekomstige renterisico’s op korte en lange termijn te bevorderen.
De Wet fido geeft voor het beheersen van de renterisico’s concrete richtlijnen, namelijk de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.
De BWB voert het renterisicobeheer als volgt uit:
Koersrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat de financiële vast activa (verstrekte geldleningen en bijdragen in investeringen van derden) van de bedrijfsorganisatie in waarde verminderen door negatieve (koers)ontwikkelingen.
Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)
Kredietrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van bijvoorbeeld een faillissement.
Financiering is een deelfunctie van treasury en omvat de activiteiten die gericht zijn op het beheren van de liquiditeitsposities en het voorzien in de benodigde liquiditeiten voor de realisatie van voorgenomen investeringen en uitvoering van activiteiten. In dit Statuut valt onder financiering het onderhouden van de relatie met financiële instellingen, waarbij het zowel gaat om financiering kleiner of gelijk één jaar (geldmarkt) en financiering groter dan één jaar (kapitaalmarkt).
Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van groter dan één jaar gelden de volgende uitgangspunten.
Financieringen met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door in eerste instantie gebruik te maken van de beschikbare interne financieringsmiddelen, zoals het inzetten van financieringsoverschotten van de overige BWB-deelnemers. Dit om de renterisico’s te beperken en het renteresultaat te optimaliseren.
Bij het aantrekken van financieringen kleiner of gelijk één jaar gelden dezelfde uitgangspunten zoals die in artikel 8 zijn benoemd. Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten:
Middelen die aangehouden worden bij de schatkist, kunnen binnen de schatkist geplaatst worden op een depositorekening. De looptijd hiervan is minimaal 2 dagen en maximaal 10 jaar met de mogelijkheid tot vervroegd vrijvallen tegen de actuele marktwaarde, zoals berekend in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer van het Rijk.
De BWB beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:
De treasurer voert het secretariaat van de bijeenkomsten van de treasurycommissie. Daaronder valt in ieder geval het plannen van de bijeenkomsten, het opstellen van de agenda, het uitnodigen van de leden van de treasurycommissie, het zorgdragen voor aanlevering van relevante stukken en voorstellen en verslagen maken van de bijeenkomsten.
Naar aanleiding van het overdragen van de treasuryactiviteiten van de deelnemende partners naar de BWB en de daarmee samenhangende kwaliteitsverbeteringen van de treasuryfunctie is gekozen voor onderstaande beleidsstructuur:
In hoofdzaak is sprake van een “drietrapsraket”: Financiële verordening – Statuut – Besluit
Voordelen van deze opzet zijn:
Het Statuut dient te worden geïmplementeerd in de organisatie. Een succesvolle implementatie vereist een breed draagvlak binnen de BWB voor de geformuleerde beleidskeuzes. Een goede communicatie behoort hierbij tot de belangrijkste succesfactoren. Duidelijk moet zijn welke bijdrage en informatievoorziening van de afdelingen wordt verwacht.
3.2Inhoud van het nieuwe Statuut
In dit Statuut wordt het treasurybeleid van de BWB op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt door beleidsmatige infrastructuur van de treasuryfunctie vast te leggen in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het Statuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk.
De BWB onderkent het belang van een verantwoord en adequaat beheer van haar financiële middelen en wenst zij haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke wijze in te richten.
De beoogde transparantie en beheersbaarheid worden in eerste plaats bereikt door het aangeven van de doelstellingen van de treasuryfunctie. Vervolgens wordt in het Statuut aangegeven binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Door middel van limieten en richtlijnen wordt het risicoprofiel van de BWB bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.
In de opzet voor de beleidsformulering van de treasuryfunctie is er sprake van een zekere mate van overlap tussen de Financiële verordening, het Statuut en het Besluit. Deze overlap is bewust opgenomen om de leesbaarheid en de samenhang van de teksten te vergroten. Zij komen met elkaar overeen en geven geen aanleiding tot onduidelijkheid.
Artikel 1 Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie
In de eerste plaats dient ervoor gezorgd te worden, dat de BWB zich verzekert van “duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities”. Treasury dient te waarborgen dat de Bedrijfsvoeringsorganisatie duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen uit de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken) te ontvangen. De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.
De BWB loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, krediet- of debiteurenrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In het Statuut wordt in artikel 2 tot en met 7 aangegeven op welke manier dit wordt gewaarborgd.
De derde algemene doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan onder andere uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.
De BWB streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de zij geen middelen onbenut laat en streeft naar zo hoog mogelijk renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten). Dit streven mag niet leiden tot het lopen van overmatige risico’s.
De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s. De BWB is immers géén onderneming met een winstoogmerk. Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.
Onder duurzaam bankieren wordt een vorm van bankieren verstaan, waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan milieu en sociale gevolgen van investeringen en leningen. Winstmogelijkheid is bij duurzaam bankieren niet het enige criterium om financiële overeenkomsten aan te gaan en bepaalde investeringen worden benadrukt dan wel uitgesloten.
Artikel 2 Uitgangspunten risicobeheer
De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de publieke taak waarvoor garanties en het verstrekken van leningen dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hier dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak en het uitzetten van middelen uit hoofde van treasury.
De BWB kan alleen uit hoofde van de treasury middelen uitzetten.
Conform de Wet fido dienen uitzettingen een prudent karakter te hebben.
In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan. Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit Statuut vallen binnen de kaders van de Wet fido.
Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.
Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten wordt voorlopig afgezien van het gebruik van derivaten.
De BWB verstrekt geen hypothecaire leningen aan haar personeel. Dit geldt voor nieuwe hypotheken. Bestaande hypotheken kunnen blijven aflopen zoals overeengekomen, ook bij een tussentijdse renteherziening. Deze bepaling strekt zich ook uit over garanties door de BWB van hypothecaire leningen aan het hiervoor genoemde personeel door een andere instelling.
Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de BWB haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van tenminste één vooraanstaande financiële instelling. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd op het moment dat men een rentestijging verwacht.
Een belangrijke uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Om een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd kleiner of gelijk één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed kan hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de BWB bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).
Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vast schuld (schuld met een rentetypische looptijd van groter dan één jaar) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage te vermenigvuldigen met de totale begroting per 1 januari van enig jaar ( zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.
Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.
Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd van aangetrokken leningen wordt de invloed van een rentestijging op de renteresultaten, gespreid over meerdere jaren.
Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.
Bij het uitzetten van gelden op rekening-courant bij de huisbankier, spaarrekening of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening).
Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de BWB in een vastrentend product heeft belegd, maar – wegens een wijziging in de liquiditeitsplanning – voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken, stemt de BWB de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.
Artikel 5 Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)
Bij het verstrekken van leningen of garanties worden door de BWB zekerheden gesteld. Te denken valt hier bij aan roerende en/of roerende zaken.
Ter beperking van kredietrisico’s zijn in deze toelichting richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de BWB middelen uitzet/belegt.
Een (credit-) rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt verschaft door rating agencies, zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA.
Overzicht ratingkwalificaties zoals opgenomen in de Handreiking Treasury 2015 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties.
Zeer kredietwaardig, veiligheidsmarge niet zo hoog als bij de AAA categorie | ||
Zeer kredietwaardig. Er zijn echter factoren aanwezig waardoor afbetaling in de toekomst enig gevaar loopt. |
Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een “solvabiliteitsvrije status”) is een status die door een bancaire toezichthouder ( bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is de BWB toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden (zoals door het WSW geborgde leningen van de woningcorporaties).
De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de vragende partij bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. Ten einde de kredietrisico’s te verkleinen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de vragende partij.
Artikel 6 Interne liquiditeitsbeheer
Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de BWB de overtollige middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de BWB vervroegd middelen van een deposito moet opnemen tegen de actuele marktwaarde en dat het vervroegd opnemen van een deposito kan leiden tot negatieve gevolgen voor de financiële resultaten.
Ter beperking van dit risico baseert de BWB haar financiële transacties op een liquiditeitsplanning, waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Bij het aantrekken en uitzetten van middelen wordt een liquiditeitsplanning opgesteld. Afhankelijk van de mate van onzekerheid van de ontvangen gegevens uit de organisatie wordt een prognose gemaakt met een looptijd die kan variëren van één maand tot langer dan 4 jaar.
In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitsplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de organisatie en de hieraan verbonden financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de Treasurer juist, tijdig en volledig door de vakafdeling wordt geïnformeerd over de financiële vertaling van hun activiteiten.
Artikel 8 Aantrekken van lang vermogen
Het aantrekken van gelden met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk verboden.
Indien er intern liquiditeiten beschikbaar zijn, zal externe financiering zoveel mogelijk worden beperkt. In dit artikel wordt met intern ook de financieringsoverschotten van de overige BWB-deelnemers bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van één van de gemeenten wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort aan te zuiveren.
Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geld gevende partij kunnen worden vastgesteld.
Dit artikel waarborgt de marktconformiteit van de financiering voor bijvoorbeeld te betalen rentepercentages, provisies, (boete) clausules bij vervroegde aflossingen etc. Via het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de BWB een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijk tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan maakt de Treasurer een afgewogen keuze.
Voordat de Treasurer overgaat tot het aantrekken van de middelen moet de directeur het besluit autoriseren (bij diens afwezigheid conform de vervangingsregeling). De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het besluit is gekomen, de hoogte en de duur van het aan te trekken bedrag. Autorisatie kan door middel van een e-mail bericht.
Treasury dient te waarborgen dat de BWB duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen uit te zetten op de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.
Rentepercentages fluctueren; zelfs binnen een dag. Hierdoor worden bij het aantrekken van middelen snelle beslissingen verlangt. Daarom wordt gekozen om het aantrekken van lang vermogen achteraf door het bestuur te bekrachtigen.
Artikel 9 Aantrekken van kort vermogen
In dit artikel worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette gelden voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal één jaar) en een vaste rentepercentage. Kredietfaciliteit in de rekening-courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening-courant. Met de huisbankier zijn hier afspraken over gemaakt.
Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.
Bij het uitzetten van gelden op rekening courant bij de huisbankier, spaarrekening of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening).
Indien er intern een liquiditeitsoverschot is, wordt in eerste instantie naar interne aanwendingsmogelijkheden gekeken. In dit artikel wordt met intern ook de financieringstekorten van de overige BWB-deelnemers bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van de BWB wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort van de BWB- deelnemers aan te zuiveren.
Als de BWB dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant voor langere tijd worden vastgezet op één of meer deposito’s. De BWB kan een deposito vervroegd laten vrijvallen. Dit kan echter alleen als de BWB (een deel van) de middelen nodig heeft voor het uitoefenen van haar publieke taak. In de praktijk is een directe koppeling tussen het vrijvallen van een deposito en een uitgave aan de publieke taak waarschijnlijk niet altijd te maken. Dat is ook niet nodig. Deze randvoorwaarde is alleen bedoeld om te voorkomen dat via het vervroegd opvragen van deposito’s gespeculeerd wordt op verwachte ontwikkelingen in de rentestand met als doel koerswinst te realiseren of koersverlies te minimaliseren. Het uitgangspunt is daarom dat een deposito alleen vervroegd kan worden opgevraagd wanneer de middelen benodigd zijn voor het daadwerkelijk verrichten van de uitgaven. Een deposito kan alleen in zijn geheel vervroegd vrijvallen. Uiteraard kan een deel van de vrijgevallen middelen wel worden gebruikt om een of meerdere nieuwe deposito’s af te sluiten.
Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Voor de berekening van de actuele marktwaarde wordt gebruik gemaakt van de methode voor bestaande deelnemers aan schatkistbankieren. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden van het Rijk.
Voordat de Treasurer overgaat tot het aanvragen van offertes laat hij de directeur het besluit tot het uitzetten van middelen autoriseren. De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het besluit is gekomen, de hoogte en de duur van het uit te zetten bedrag. Autorisatie kan door middel van een e-mail bericht.
Rentepercentages fluctueren, zelfs binnen een dag. Hierdoor worden bij het uitzetten van middelen snelle beslissingen verlangt. Daarom wordt gekozen om het uitzetten van lang vermogen en kort vermogen boven een bedrag van € 1.000.000,= achteraf door het bestuur te bekrachtigen.
Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasurer het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door de BWB af te nemen diensten. Om structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal één keer per vier jaar plaats moet vinden.
Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen daarom niet onder de noemer tegenpartijen. De vereisten van artikel 11 lid 3 zijn voor de tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Om dit te ondervangen stelt de bedrijfsvoeringsorganisatie voor tussenpersonen als eis dat zij onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en van de AFM en vergunning als makelaar hebben ontvangen.
Artikel 12 en 13 Schatkistbankieren
De Wet fido (artikel 2, lid 1 en 2) en de Regeling Schatkistbankieren decentrale overheden verplicht de BWB, om haar overtollige liquide middelen onder te brengen bij het Rijk via een afzonderlijke rekening-courantverhouding. Zo lopen alle publieke geldstromen via het Rijk. Via die vorm van bankieren kan de BWB haar middelen zo risicoloos mogelijk aanhouden. Tegelijkertijd hoeft het Rijk minder geld te lenen op de financiële markten, waardoor de staatsschuld daalt.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2, lid 1 en 2 van de Wet fido. Het doel hiervan is om vast te leggen dat alle overtollige liquide middelen van de BWB bij de schatkist moeten worden aangehouden. De middelen blijven echter wel te allen tijden beschikbaar voor de publieke taak.
Dankzij het drempelbedrag kan een BWB tijdelijke fluctuaties in haar liquide middelen beter opvangen, zonder direct incidentele uitschieters in de schatkist te hoeven storten of uit de schatkist te hoeven opnemen. Ook kan de drempel er voor zorgen dat kleinere gemeenten met nauwelijks overtollige middelen in hun werkwijze niet dagelijks met schatkistbankieren te maken hebben. Ook kan het drempelbedrag gebruikt worden om een saldo aan te houden op betaalrekeningen die weinig gebruikt worden.
De hoogte van het drempelbedrag hangt af van de omvang van de begroting van de BWB. Voor de definitie van “begrotingstotaal” wordt aansluiting gezocht bij de bestaande definitie in de Wet fido (die onder andere wordt gebruikt voor het vaststellen van de kasgeldlimiet). Het drempelbedrag wordt vastgesteld op 0,75% van het begrotingstotaal van het lopende jaar van de gemeente voor zover het begrotingstotaal niet groter is dan € 500 miljoen. Als het berekende bedrag lager is dan € 300.000 dan wordt het drempelbedrag op
Over de hoogte en benutting van het drempelbedrag in ieder kwartaal rapporteert de BWB in de jaarrekening. Het gaat daarbij om zowel de voor dat jaar berekende hoogte van het drempelbedrag als de benutting van dat drempelbedrag in elk kwartaal.
Derdengelden zijn niet opgenomen als uitzondering. Deze middelen zijn immers niet het juridisch eigendom van de BWB en deze middelen vallen daarom ook niet onder de verplichting uit de Wet fido om deze in de schatkist aan te houden. Ook verplichtingen om bijvoorbeeld onderpand te storten of een borgstelling aan te houden bij een derde partij zijn niet opgenomen. Dit zijn immers uitzettingen die gedaan worden uit hoofde van de publieke taak waardoor de betreffende middelen niet als overtollig kunnen worden beschouwd.
Geldstromenbeheer is er op gericht het betalingsverkeer zo doelmatig mogelijk laten verlopen en in voldoende mate te beveiligen. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de BWB tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.
Het uit laten voeren van het elektronisch betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.
Het gebruik van spoedopdrachten wordt zoveel mogelijk beperkt. In de regel staan betaalopdrachten die voor 12.00 uur bij het Vakteam Financieel Beheer van de BWB binnenkomen nog dezelfde dag op de rekening van de begunstigde. De noodzaak van een spoedopdracht is hierdoor verminderd. Uitzondering hierop zijn de terugbetalingen van (kasgeld) leningen. De geldverstrekker eist in veel gevallen een spoedopdracht bij het aflossen van de lening.
Artikel 15 Saldo- en liquiditeitenbeheer
Het saldo- en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de BWB. Om de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de BWB bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.
De BWB hanteert een wettelijke betalingstermijn van uiterlijk 30 dagen. In sommige gevallen, te denken valt aan een dispuut over het geleverde, het nog niet leveren van de goederen et cetera kan niet binnen de gestelde betalingstermijn worden betaald.
Om binnen de gestelde termijn te blijven stuurt het Vakteam Financieel Beheer maandelijks een overzicht met openstaande posten naar de budgethouders met het verzoek deze af te handelen. De vakafdeling blijft verantwoordelijk voor een snelle afhandeling van de factuur.