Organisatie | Delft |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent het opleggen van een maatregel in verband met de participatiewet (Maatregelverordening Participatiewet 2021) |
Citeertitel | Maatregelverordening Participatiewet 2021 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Maatregelenverordening Participatiewet 2015.
artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2021 | nieuwe regeling | 11-05-2021 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet.
Deze verordening verstaat onder:
Activeringsperiode: de periode van maximaal 4 weken na de melding voor een aanvraag om bijstand waarbij het college een aantal specifieke verplichtingen oplegt gericht op een zo snel mogelijke werkaanvaarding en/of het bevorderen van de participatie. Voor bijstandsaanvragers tot 27 jaar is dit geregeld in artikel 43, vierde lid, van de wet.
Artikel 4 Besluit tot het opleggen van een maatregel
Als het college een maatregel oplegt, ontvangt de belanghebbende een schriftelijk besluit. Daarin staat, voor zover dat van toepassing is:
Artikel 7 Hoe de maatregel wordt opgelegd
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de dag waarop het maatregelbesluit aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt. Tenzij anders is bepaald wordt daarbij uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. Als over de periode al een maatregel wordt toegepast, wordt de maatregel aansluitend aan deze periode opgelegd.
Als de maatregel op grond van artikel 3, vierde lid, van deze verordening wordt opgelegd op de bijzondere bijstand die de belanghebbende op grond van artikel 12 of artikel 36 van de wet ontvangt, dan is de maatregel qua duur en qua hoogte gelijk aan de maatregel die wordt opgelegd op de algemene bijstand.
Hoofdstuk 2 De niet-geüniformeerde verplichtingen
Artikel 9 Het niet nakomen van de niet-geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en tegenprestatie
Gedragingen van de belanghebbende:
Artikel 10 Hoogte en duur van de maatregel bij het schenden van de niet geüniformeerde verplichtingen
In afwijking van het eerste lid volstaat het college, als er sprake is van een gedraging zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder i, van deze verordening, met een schriftelijke waarschuwing, tenzij deze maatregelwaardige gedraging plaatsvindt binnen 2 jaar na dagtekening van de beschikking waarmee een eerdere schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 3 De geüniformeerde verplichtingen
Artikel 11 Het niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
In artikel 18, vierde lid, van de wet zijn de zgn. geüniformeerde arbeidsverplichtingen opgenomen. Dit zijn:
Bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan;
Het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Overeenkomstig artikel 18, vijfde lid, van de wet verlaagt het college de uitkering met 100% gedurende één maand, indien de belanghebbende één van de in het eerste lid genoemde verplichtingen niet nakomt. In beginsel wordt deze maatregel in één keer opgelegd, tenzij er naar het oordeel van het college redenen zijn, overeenkomstig artikel 18, vijfde lid, van de wet, deze maatregel over een periode van maximaal drie maanden te spreiden.
Het college kan op verzoek van de belanghebbende een maatregel die wordt opgelegd wegens het schenden van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen, tijdens de periode waarop de verlaging van toepassing is, herzien, indien uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt dat de belanghebbende de geüniformeerde verplichtingen nakomt.
Artikel 11a Beheersing van de Nederlandse taal
Om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering moet de belanghebbende de Nederlandse taal in voldoende mate beheersen om algemeen geaccepteerde arbeid naar vermogen te kunnen verkrijgen, aanvaarden en behouden. Is de belanghebbende de taal onvoldoende machtig dan legt het college hem de verplichting op om zich in te spannen om de Nederlandse taal te verwerven.
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 12 Ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende in de periode van maximaal één jaar voorafgaand aan de melding voor de aanvraag om een bijstandsuitkering, een ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond en mede als gevolg van deze gedraging een beroep op bijstand wordt gedaan, wordt bij de volgende gedragingen een maatregel opgelegd:
De maatregel bedraagt 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand indien er sprake is van een gedraging zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met c. Indien de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden na de bekendmaking van het maatregelbesluit opnieuw schuldig maakt aan een gedraging zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met c, dan wordt een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
In het geval dat een belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden na de bekendmaking van een eerder maatregelbesluit opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, dan wordt de duur van de maatregel verdubbeld.
In die gevallen dat er met de belanghebbende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot diens inburgeringsplicht en die afspraken onderdeel zijn van een re-integratietraject binnen de wet, dan wordt in die gevallen dat de belanghebbende zich niet houdt aan deze afspraken een maatregel opgelegd die net zo hoog is als de bestuurlijke boete die de belanghebbende om dezelfde reden krijgt opgelegd die geen uitkering van de gemeente ontvangt. Deze boete is geregeld in de Verordening Inburgering.
Artikel 14 Bijzondere verplichtingen op grond van artikel 57 van de wet
Het college kan aan de bijstand de verplichting verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat het college in naam van de belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht. Indien de belanghebbende hier niet of niet voldoende aan meewerkt dan wordt een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen
In die gevallen dat een belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden na bekendmaking van het maatregelbesluit wegens een gedraging zoals bedoeld in het tweede lid voor een derde of volgende keer schuldig maakt aan een dergelijke verwijtbare gedraging, wordt minimaal de laatst opgelegde maatregel verdubbeld. Daarbij wordt in eerste instantie de hoogte van de maatregel verdubbeld. Is dit niet mogelijk dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld.
Artikel 17 Bevoegdheid college
In die gevallen waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.
Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 mei 2021.
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
burgemeester.
Drs. R.G.R. Jeene CMC
,griffier.
Rechten en plichten in de Participatiewet
De Participatiewet (hierna: wet) schrijft voor dat de gemeenteraad voor sommige onderwerpen zelf regels moet maken. En die regels moet zij vastleggen in een verordening.
Zo moet de gemeenteraad bijvoorbeeld regels maken over wat zij van mensen die een uitkering ontvangen verwacht om weer aan het werk te gaan. En ook over wat er gebeurt als iemand zich niet aan de regels houdt. Er wordt dan een maatregel opgelegd. Dit betekent dat de uitkering dan tijdelijk wordt verlaagd. Hoe en wanneer de gemeente dit doet staat in deze verordening. De gemeenteraad heeft het college van burgemeester en wethouders opgedragen om dit allemaal uit te voeren.
Als iemand een uitkering ontvangt van de gemeente dan heeft hij ook verplichtingen. Het een gaat niet zonder het ander. Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de verplichting zich in te zetten om zo snel mogelijk weer onafhankelijk te worden van de uitkering.
Belangrijk is dat voor iedereen duidelijk is wat de rechten en de verplichtingen zijn. En wat de gevolgen zijn als iemand zich niet aan zijn verplichtingen houdt.
In artikel 18, eerste lid, van de wet staat dat de gemeente, bij de verplichtingen die zij aan iemand oplegt, rekening moet houden met iemands omstandigheden, zijn mogelijkheden en middelen. Dat betekent dat het vaststellen van de verplichtingen maatwerk is. De verplichtingen kunnen voor iedereen anders zijn.
Als de gemeente van mening is dat iemand niet genoeg doet om de verplichtingen na te komen dan wordt de uitkering verlaagd. In artikel 18, tweede lid, van de wet staat dat de gemeente dit moet doen.
Maar soms kan iemand door omstandigheden niet voldoen aan zijn verplichting(en). De gemeente kan dan besluiten dat het gedrag niet verwijtbaar is. Als het gedrag niet verwijtbaar is, zal de gemeente geen maatregel opleggen. De gemeente zal ook geen maatregel opleggen als de verwijtbare gedraging van iemand al meer dan 12 maanden geleden plaatsvond.
Hierboven is al geschreven dat de gemeente bij het opleggen van de verplichtingen rekening moet houden met de individuele omstandigheden van iemand. Bij het vaststellen van een verlaging van de uitkering moet de gemeente ook rekening houden met de individuele omstandigheden. De gemeente kan de maatregel dan lager vaststellen. Dat noemen we ‘de maatregel matigen’.
In deze verordening is ook geregeld dat de gemeente in geval van no-show eens per twee jaar kan volstaan met een formele waarschuwing.
Waarom deze nieuwe verordening?
In de periode 2012 tot 2015 had de gemeente te weinig geld om de uitkeringen te betalen. Daarom kreeg zij van het ministerie extra geld, een zgn. Meerjarige Aanvullende Uitkering (MAU). Een voorwaarde was een strikte naleving van de regels. Daarom had de gemeente een strenge maatregelverordening die consequent werd toegepast. De gemeente werd door het Rijk ook streng gecontroleerd op een juiste naleving van de voorwaarden.
Inmiddels heeft de gemeente geen aanvullende uitkering meer en zijn de voorwaarden niet meer van toepassing.
Verder heeft een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid geleid tot andere inzichten over mensen met een laag inkomen. Een laag inkomen geeft vaak stress en onzekerheid. Daardoor zijn de beslissingen die mensen met een laag inkomen nemen in andere ogen niet altijd even verstandig.
Deze maatregelverordening is daarom minder streng dan de vorige verordening. Toch past ook deze verordening binnen de bedoeling van de overheid om mensen te activeren naar werk, of als dat niet mogelijk is, naar sociale activering.
De verplichtingen die de gemeente aan iemand met een uitkering kan opleggen, worden verdeeld in:
De gemeentelijke verplichtingen: de niet-geüniformeerde arbeidsverplichtingen
Een uitkering moet zo kort mogelijk duren. Iemand moet zo snel mogelijk weer voor zichzelf zorgen. Daarvoor moet iemand zich inspannen. De gemeente biedt hierbij hulp.
Welke verplichtingen voor iemand gelden, is maatwerk. Dat is niet voor iedereen gelijk. Maar de gemeente vindt wel dat iemand zich aan de opgelegde verplichtingen moet houden.
De belangrijkste verplichtingen zijn gericht op het weer verkrijgen van arbeid. Wat die verplichtingen zijn staat in artikel 9 van de verordening.
De niet-geüniformeerde arbeidsverplichtingen worden verdeeld in twee categorieën, gebaseerd op de ernst van de gedraging.
Ook de hoogte van de maatregel is gebaseerd op de ernst van de gedraging. Bij een eerste maatregelwaardige gedraging van de eerste categorie geldt een maatregel van 10% gedurende één maand. Een eerste maatregelwaardige gedraging van de tweede categorie wordt gezien als ernstiger gedrag. De maatregel is dan 50% gedurende één maand.
De landelijke verplichtingen: de geüniformeerde arbeidsverplichtingen
In de wet zijn in artikel 18, vierde lid, enkele aparte verplichtingen opgenomen. Die gelden altijd en voor iedereen. Deze noemen we de geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Houdt men zich hier niet aan dan moet de uitkering worden verlaagd met honderd procent gedurende één tot drie maanden. Dat betekent dat iemand dan tijdelijk helemaal geen uitkering krijgt. Omdat dit zo in de wet staat moet de gemeente dit ook zo doen. Zij kan dan niet anders.
In deze verordening is vastgelegd dat de duur van de verlaging bij een eerste overtreding één maand is.
Bij de geüniformeerde arbeidsverplichtingen kan de maatregel alleen worden herzien als iemand hierom vraagt tijdens de periode waarop de verlaging ziet.
Heeft de gemeente een maatregel opgelegd maar iemand gaat door met het maatregelwaardige gedrag, dan noemen we dat recidive. Als iemand zich binnen één jaar nog een keer maatregelwaardig gedraagt, dan zal de gemeente opnieuw een maatregel opleggen. Deze maatregel is dan wel zwaarder dan de eerste maatregel.
Is de eerste maatregel door de gemeente gematigd, dan telt de gedraging/de gematigde maatregel wel mee voor eventuele recidive.
Als de gemeente geen maatregel heeft opgelegd, bijvoorbeeld als de gedraging niet verwijtbaar was, dan telt de gedraging niet mee voor eventuele recidive.
Maatregel is bedoeld om gedrag te veranderen
De maatregelen die worden opgelegd hebben als doel het gedrag van iemand te veranderen. Dit heet een reparatoire sanctie (maatregel).
Er is echter één uitzondering. Dit is een maatregel die wordt opgelegd als iemand zich ernstig heeft misdragen. Deze maatregel is duidelijk bedoeld als een straf. Dit heet een punitieve sanctie.
Als een gedraging die leidt tot een reparatoire sanctie gepaard gaat met een strafbaar feit dan kan ook aangifte worden gedaan. Dit kan tegelijk omdat de opgelegde maatregel niet als straf wordt aangemerkt.
Beheersing van de Nederlandse taal
Sinds 2018 geldt als voorwaarde voor het recht op een uitkering op grond van de wet een voldoende beheersing van de Nederlandse taal (de Wet Taaleis). Als de belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst krijgt hij van de gemeente de verplichting om zijn best te doen om de Nederlandse taal te leren. Niet iedereen kan dit even goed. De gemeente moet hier dan ook rekening mee houden.
Als de inspanningen of de vorderingen van de belanghebbende onvoldoende zijn dan moet de gemeente een maatregel opleggen. De hoogte en de duur van de maatregel staan in de wet. De gemeente houdt zich hierbij aan de wet.
Belangrijk is dat de verordening duidelijk moet zijn voor de burgers. Zij moeten weten wat zij van de gemeente kunnen verwachten en wat de gemeente van hen verwacht.
De verordening is te raadplegen via internet.
Schenden van de inlichtingenplicht; een boete, dus geen maatregel
Een belangrijke verplichting maakt geen deel uit van deze verordening, namelijk de inlichtingenplicht. De inlichtingenplicht is het gevraagd en ongevraagd meedelen van alle informatie die van belang is voor het vaststellen van het recht op en de hoogte van een uitkering.
Met de invoering van de Fraudewet in 2013 geldt voor het schenden van deze verplichting een aparte werkwijze. Bij een schending van deze verplichting wordt een bestuurlijke boete opgelegd. Dat is iets anders dan het tijdelijk verlagen van een uitkering zoals het opleggen van een maatregel.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening komen verschillende begrippen/termen voor. In principe hebben deze dezelfde betekenis als die in de wet. Toch zijn een aantal begrippen nader omschreven.
De individuele inkomenstoeslag is een onderdeel van de bijzondere bijstand. Wanneer een belanghebbende geen uitkering voor levensonderhoud ontvangt, kan de belanghebbende in uitzonderingsgevallen een maatregel over de individuele inkomenstoeslag krijgen.
De wet kent het begrip tegenprestatie. Dit zijn onbeloonde, maatschappelijk nuttige werkzaamheden die de gemeente aan iemand met een uitkering kan opleggen. Dit is geregeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.
Artikel 2Een maatregel opleggen
De bedoeling is altijd dat een uitkering tijdelijk is. Immers, iedereen die een uitkering ontvangt op grond van de wet moet zijn best doen om zo snel mogelijk weer financieel zelfstandig te zijn (verantwoordelijk zijn voor zijn eigen voorziening in het bestaan).
Bij het recht op een uitkering horen verplichtingen. Deze worden onderverdeeld in:
Het tonen van voldoende verantwoordelijkheidsbesef voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid, van de wet).
De plicht om mee te werken aan arbeidsinschakeling (artikel 9 van de wet).
Deze plicht bestaat uit een aantal onderdelen:
De tegenprestatie: De gemeente kan iemand die een uitkering ontvangt opdragen als tegenprestatie naar vermogen bepaalde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen. Als deze verplichting aan iemand wordt opgelegd, dan moet hij deze werkzaamheden naar behoren uitvoeren. Het gemeentelijk beleid over de tegenprestatie is vastgelegd in de Verordening tegenprestatie (art. 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet).
Voor jongeren tot 27 jaar gelden enkele bijzondere verplichtingen. Eén van die verplichtingen is dat de jongere tijdens de zoekperiode van vier weken de plicht heeft om aantoonbaar te zoeken naar werk. Ook moet hij de mogelijkheden onderzoeken om een opleiding te volgen in het reguliere onderwijs. Onderwijs gaat altijd voor werk en voor een uitkering!
Als iemand een van deze bovenstaande verplichtingen niet (of niet voldoende mate) nakomt dan legt de gemeente een maatregel op. Het opleggen van een maatregel is niet vrijblijvend. De wet schrijft voor dat de gemeente dit moet doen.
Iemand die een uitkering ontvangt mag zich niet misdragen tegenover de gemeente en zijn medewerkers. Dit staat in artikel 9, zesde lid, van de wet. De gemeente accepteert niet dat iemand die een uitkering ontvangt, zich misdraagt. Als iemand zich misdraagt tegenover medewerkers van de gemeente of tegenover anderen (bijvoorbeeld medewerkers van Werkse!), dan wordt een maatregel opgelegd. Meer hierover staat in artikel 15 van deze verordening.
Heeft iemand al eerder een maatregel gehad? Dan kan dat reden zijn om de maatregel te verzwaren. De gemeente houdt hier dus rekening mee.
In deze verordening staan standaardmaatregelen voor verschillend gedrag. Het gaat hier om belanghebbenden die zich niet aan hun verplichtingen houden. Zo’n standaardmaatregel is een vaste (procentuele) verlaging van de bijstandsnorm gedurende een vaste periode.
In dit vijfde lid staat dat de gemeente bij de maatregeloverweging rekening houdt met iemands persoonlijke situatie. Dit staat ook in artikel 18, tiende lid, van de wet. Zo kan de gemeente rekening houden met de gevolgen die de maatregel voor iemand heeft gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Ook kan de gemeente rekening houden met de mogelijkheden en de middelen van belanghebbende.
De bijzondere omstandigheden die tot dringende redenen leiden, kunnen gelegen zijn in maatschappelijk belang (marginalisering van mensen, vergroting schuldenproblematiek, huisuitzettingen), de zorgplicht van de overheid in relatie tot individuele omstandigheden en kinderen in het gezin.
Alleen financiële omstandigheden zijn niet voldoende om de maatregel te matigen.
Voor de niet-geüniformeerde verplichtingen geldt dat de gemeente, voordat zij een maatregel oplegt, ook kijkt naar de mate van verwijtbaarheid en de ernst van de gedraging.
Bij de geüniformeerde verplichtingen wordt niet getoetst aan de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 3Een maatregel berekenen
De gemeente legt over het algemeen een maatregel op over de bijstandsnorm. De bijstandsnorm is gebaseerd op iemands leefsituatie. Bijvoorbeeld: iemands leeftijd, of er kinderen zijn, of iemand samenwoont of niet.
De gemeente legt de maatregel op over de bijstandsnorm inclusief het vakantiegeld. Een maatregel is een verlaging van de bijstandsnorm met een bepaald percentage. Een maatregel wordt altijd opgelegd voor een bepaalde tijd.
Als er sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid omdat er te snel is ingeteerd op vermogen wordt de maatregel vastgesteld op basis van het bedrag dat te snel is ingeteerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om spaargeld dat de belanghebbende te snel heeft opgemaakt waardoor eerder een beroep gedaan wordt op bijstand.
Hoofdregel is dat de gemeente een maatregel oplegt in de toekomst. Er zijn enkele uitzonderingen. Die worden beschreven in artikel 7 van deze verordening.
De basis voor de maatregel is de bijstandsnorm die geldt in de periode waarover de maatregel wordt opgelegd.
Soms kan de gemeente een maatregel opleggen op de bijzondere bijstand die op grond van artikel 12 van de wet wordt verstrekt. Dit is een apart artikel waarmee de gemeente in sommige gevallen jongeren van 18 tot 21 jaar een aanvulling kan geven op hun inkomen. Als de gemeente alleen over de lage uitkeringsnorm voor jongeren een maatregel zou opleggen, dan zou dit oneerlijk zijn tegenover belanghebbenden die 21 jaar of ouder zijn. Met deze bepaling kan de gemeente ook een maatregel opleggen op de extra aanvulling voor deze jongeren.
In heel bijzondere gevallen kan de gemeente een maatregel opleggen op de individuele inkomenstoeslag (artikel 36 van de wet). Dit is een vorm van bijzondere bijstand.
Artikel 4Besluit bij opgelegde maatregel
Het opleggen van een maatregel gebeurt met een besluit (beschikking). In dit artikel staat wat er in zo’n besluit moet staan. In ieder geval staat in het besluit welk maatregelwaardig gedrag de aanleiding was voor de maatregel en op grond van welk artikel uit de wet en/of de verordening dit besluit is genomen.
Wanneer de gemeente een maatregel over een lopende uitkering oplegt, dan is de basis daarvoor artikel 18, tweede lid, van de wet.
Is de belanghebbende het niet eens met de maatregel, dan kan hij bezwaar maken. Hoe hij dit kan doen staat ook in het besluit.
Artikel 5De belanghebbende horen
Voordat de gemeente een besluit neemt om een maatregel op te leggen, moet zij de belanghebbende vragen om zijn kant van het verhaal te vertellen (‘hem horen’). Dat heet hoorplicht. Dit staat in artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat wat iemand dan vertelt wordt meegenomen in de overweging om een maatregel op te leggen.
De belanghebbende wordt door de consulent in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn zijn kant van het verhaal te vertellen. Dat kan schriftelijk, per telefoon, of mondeling op afspraak.
In het derde lid van dit artikel staat dat de gemeente op grond van deze verordening een besluit kan nemen als iemand geen gebruik kan of wil maken van de mogelijkheid om zijn kant van het verhaal te vertellen. Dit geldt ook als iemand niets van zich laat horen binnen de gestelde termijn.
Artikel 6Maatregel toch niet opleggen
In dit artikel staat wanneer de gemeente geen maatregel oplegt, dan wel kan besluiten een maatregel te matigen.
De gemeente legt geen maatregel op, als een belanghebbende niets verweten wordt.
De gemeente mag alleen bij de niet-geüniformeerde verplichtingen rekening houden met de verwijtbaarheid. Dat staat ook in deze verordening. Is er sprake van een verminderde verwijtbaarheid, dan kan de gemeente de maatregel matigen. Dat betekent dat het percentage van de maatregel wordt verlaagd of dat de maatregel voor een kortere periode wordt opgelegd.
Voor de geüniformeerde verplichtingen geldt dit niet. De gemeente beoordeelt dan alleen of het maatregelwaardig gedrag verwijtbaar was. Een mogelijke verminderde verwijtbaarheid wordt niet getoetst.
Een andere reden om geen maatregel op te leggen is dat het gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden (dat heet verjaring). De maatregel moet namelijk wel effectief zijn (‘lik op stuk’), daarom legt de gemeente een maatregel zo snel mogelijk op nadat het gedrag plaatsvond. Uit wat onder b staat, volgt dat een maatregel moet worden opgelegd binnen één jaar nadat de gemeente erachter is gekomen dat er sprake is van maatregelwaardig gedrag.
Het kan ook zijn dat achteraf blijkt dat er geen sprake is van maatregelwaardig gedrag. Ook dan legt de gemeente geen maatregel op.
Als wordt afgezien van het opleggen van een maatregel, dan beslist de consulent of de belanghebbende daar schriftelijk bericht over ontvangt.
De gemeente kan een maatregel matigen wanneer er dringende redenen zijn. Voor de invulling van het begrip ‘dringende redenen’ wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2, vijfde lid, van deze verordening.
De gemeente laat een belanghebbende altijd schriftelijk weten als een maatregel wordt opgelegd. Dat geldt ook als de maatregel wordt gematigd.
Als de belanghebbende zich binnen één jaar opnieuw maatregelwaardig gedraagt, dan is er sprake van recidive. Er wordt dan opnieuw een maatregel opgelegd. Deze nieuwe maatregel is zwaarder. De gemeente houdt dan rekening met de eerdere maatregel die is gematigd. Een gematigde maatregel telt dus wel mee bij het vaststellen van de recidive.
Artikel 7Hoe de maatregel wordt opgelegd
Wat houdt de maatregel in en wanneer wordt hij opgelegd?
De maatregel houdt in dat de uitkering tijdelijk wordt verlaagd. De gemeente verlaagt de uitkering vanaf het begin van de volgende maand, nadat het besluit aan de belanghebbende is bekendgemaakt. De gemeente baseert de maatregel op de bijstandsnorm die voor die volgende maand geldt.
Een uitzondering is de situatie zoals beschreven in het vierde lid van dit artikel.
De gemeente kan beslissen om de maatregel op te leggen op de bijzondere bijstand die iemand ontvangt op grond van artikel 12 van de wet. Wanneer een maatregel wordt opgelegd op de bijzondere bijstand, dan is deze net zo hoog en duurt deze net zo lang als de maatregel op de algemene bijstand.
Soms is er op het moment dat iemand zich meldt om een aanvraag om bijstand in te dienen al sprake van maatregelwaardig gedrag. Bijvoorbeeld omdat iemand uit eigen beweging zijn werk heeft opgezegd. Dan kan er sprake zijn van een ‘ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan’. Dit is het geval als er sprake is van een gedraging zoals bedoeld in artikel 12 van deze verordening. In die gevallen kan de gemeente al direct vanaf de ingangsdatum van de uitkering een maatregel opleggen.
De gemeente kan bij een ernstige overtreding van de verplichtingen een maatregel voor langer dan drie maanden opleggen. Als een maatregel is opgelegd voor een periode van drie of meer maanden dan moet de gemeente binnen deze drie maanden onderzoeken of er redenen zijn om de maatregel te herzien. Dat staat in artikel 18, derde lid, van de wet. Een officieel besluit is daarbij niet nodig. De gemeente hoeft niet alle feiten en omstandigheden opnieuw te bekijken, maar alleen of het redelijk is dat de maatregel voortduurt. Daarbij kan zij rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende, maar ook of diegene zich wel aan zijn verplichtingen houdt.
Soms kan de gemeente een maatregel niet uitvoeren omdat het bedrag aan bijstand te laag is. Bijvoorbeeld wanneer de uitkering een aanvulling is op andere inkomsten, zoals inkomsten uit arbeid of alimentatie. De gemeente kan dan besluiten om de maatregel over verschillende maanden te verdelen. Hiermee voorkomt zij dat er rechtsongelijkheid ontstaat.
Soms kan de gemeente een maatregel niet uitvoeren omdat een uitkering is gestopt. De gemeente kan de maatregel dan alsnog uitvoeren. Dat kan wanneer een belanghebbende binnen een jaar opnieuw bijstand ontvangt. Er wordt dan opnieuw een maatregeloverweging gemaakt.
Artikel 8Samenloop van gedragingen
Een belanghebbende kan op min of meer hetzelfde moment op verschillende manieren de regels overtreden. Dan geldt de regeling voor samenloop. Overtreedt een belanghebbende tegelijk verschillende regels? Dan wordt de maatregel opgelegd voor de gedraging waarvoor de zwaarste maatregel geldt.
Hoofdstuk 2De niet-geüniformeerde verplichtingen
Artikel 9Het niet nakomen van de niet-geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en tegenprestatie.
De verplichtingen in dit artikel betreffen de overige verplichtingen die niet expliciet in de wet zijn genoemd. Dit zijn de zgn. niet-geüniformeerde verplichtingen.
Werkt een belanghebbende niet of niet genoeg mee om aan het werk te gaan of te blijven? Dan is er sprake van maatregelwaardig gedrag. Dit (maatregelwaardig) gedrag dat onder dit artikel valt, wordt verdeeld in twee categorieën. De ernst van de gedraging bepaalt onder welke categorie het gedrag valt.
Deze categorie omvat de volgende verplichtingen:
De verplichtingen legt de gemeente (in samenspraak met de belanghebbende) vast in een overeenkomst die door beide partijen (ten minste voor gezien) wordt ondertekend. De verplichtingen die worden opgelegd zijn een onderdeel van de in de wet opgenomen medewerkingsplicht en de re-integratieplicht. Het onvoldoende nakomen van deze verplichtingen wordt gerekend tot maatregelwaardig gedrag van de eerste categorie.
Voor de jongeren geldt een ‘zoekperiode’ van vier weken. Dit houdt in dat de jongere pas na vier weken aanspraak kan maken op ondersteuning en/of een uitkering. De gemeente registreert daarom de datum van melding. Tijdens deze zoekperiode moet de jongere aantoonbaar op zoek gaan naar werk en aantoonbaar onderzoeken wat zijn mogelijkheden zijn voor het volgen van onderwijs.
Een belanghebbende moet op tijd op een afspraak komen. Bijvoorbeeld om te zien of hij genoeg doet om (weer) aan het werk te gaan. Dit geldt voor alle afspraken of oproepen die de gemeente en haar partners doen voor het uitvoeren van deze wet. Als een belanghebbende niet op een afspraak komt, dan is dit maatregelwaardig gedrag dat valt onder de eerste categorie.
Dit geldt ook voor afspraken die de gemeente maakt met de belanghebbende om op een bepaald moment contact op te nemen met de gemeente. Ook dit soort gevallen wordt aangemerkt als een vorm van “het niet nakomen van afspraken”. Het verwijtbaar niet voldoen aan dit soort afspraken wordt ook gezien als maatregelwaardig gedrag van de eerste categorie.
Artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet schrijft voor dat de belanghebbende gebruik moet maken van voorzieningen die door de gemeente worden aangeboden, zoals sociale activering, onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling of scholing. Doet de belanghebbende dit onvoldoende dan is er sprake van maatregelwaardig gedrag van de eerste categorie.
De gemeente kan op grond van artikel 55 van de wet de belanghebbende enkele bijzondere verplichtingen opleggen. Dat kan zijn dat de belanghebbende zich onder medische behandeling moet stellen. Als de belanghebbende deze bijzondere verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, kan een maatregel worden opgelegd.
Bij uitkeringsaanvragen geldt een activeringsperiode. Gedurende deze activeringsperiode worden aan de belanghebbende enkele specifieke verplichtingen opgelegd. Deze verplichtingen zijn primair gericht op een zo snel mogelijke arbeidsinschakeling, zoals het inschrijven bij één of meerdere uitzendbureaus, het bijwerken van het CV, het verrichten van een aantal sollicitaties etc.
In de eerste categorie werd bij een aantal verplichtingen gesproken over het onvoldoende nakomen van de verplichting. Bij maatregelwaardige gedragingen van de tweede categorie gaat het om gedragingen waarbij de belanghebbende zijn verplichtingen geheel niet nakomt. Het gaat hierbij om:
Bij uitkeringsaanvragen geldt een activeringsperiode. Gedurende deze activeringsperiode worden aan de belanghebbende enkele specifieke verplichtingen opgelegd. Deze verplichtingen zijn primair gericht op een zo snel mogelijke arbeidsinschakeling, zoals het inschrijven bij één of meerdere uitzendbureaus, het bijwerken van het CV, het verrichten van een aantal sollicitaties etc. Vanaf het moment dat een belanghebbende zich heeft gemeld om een uitkering aan te vragen zijn immers direct alle verplichtingen op hem van toepassing. Als de belanghebbende deze verplichtingen geheel niet nakomt, dan is dit maatregelwaardig gedrag van de tweede categorie.
Artikel 10Hoogte en duur van de maatregel bij het schenden van de niet- geüniformeerde verplichtingen
In artikel 9 heeft de gemeente maatregelwaardig gedrag bij de zgn. niet-geüniformeerde verplichtingen verdeeld in twee categorieën.
De standaard maatregelen die daarbij horen, zijn als volgt vastgesteld:
In het geval van maatregelwaardig gedrag zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder i, zal de gemeente eerst volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Dat kan alleen als de belanghebbende in de twee jaar daarvoor niet eerder een waarschuwing heeft gekregen.
Een schriftelijke waarschuwing telt niet mee bij het beoordelen van recidive. Dit betekent dat als de belanghebbende zich binnen een jaar opnieuw maatregelwaardig gedraagt, er geen sprake is van recidive. De maatregel die wordt opgelegd wordt dan gezien als een eerste maatregel. Er wordt dan een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Niet in alle gevallen heeft een waarschuwing of maatregel het gewenste effect. Soms gedraagt de belanghebbende zich binnen één jaar opnieuw maatregelwaardig. Dan is er sprake van recidive. In die gevallen wordt een zwaardere maatregel opgelegd.
Voor gedragingen van de eerste categorie is dit bij een eerste recidive 30% gedurende één maand. Bij een tweede recidive wordt een maatregel van 50% gedurende één maand opgelegd. Bij een eventuele volgende recidive wordt een maatregel van 100% gedurende één maand opgelegd.
Voor gedragingen van de tweede categorie wordt bij een eerste recidive een maatregel van 100% gedurende één maand opgelegd. Bij een volgende recidive wordt een maatregel van 100% gedurende twee maanden opgelegd.
Hoofdstuk 3De geüniformeerde verplichtingen
Artikel 11Het niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
De wetgever heeft ervoor gekozen een aantal verplichtingen, met de bijbehorende maatregel, op te nemen in de wet. Deze staan in artikel 18, vierde lid, van de wet. Deze verplichtingen worden de geüniformeerde verplichtingen genoemd.
Als de belanghebbende één van deze verplichtingen niet nakomt, dan moet de gemeente een maatregel opleggen. De hoogte van de maatregel is 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand. Dit staat in artikel 18, vijfde lid, van de wet. Het is mogelijk deze maatregel te spreiden over een periode van drie maanden. Dit doen we alleen als er zwaarwegende redenen zijn om de maatregel niet in één keer uit te voeren.
Ook in deze gevallen is het mogelijk dat de belanghebbende blijft volharden in zijn maatregelwaardig gedrag. In het derde tot en met het vijfde lid staat hoe de gemeente in deze gevallen handelt. Ook deze bepalingen komen uit de wet (artikel 18, lid 6 tot en met 8 van de wet).
Als aan een belanghebbende op basis van dit artikel een maatregel is opgelegd, kan hij, als uit zijn houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt dat hij deze verplichtingen nu wel nakomt, de gemeente verzoeken de maatregel te herzien.
Artikel 11aBeheersing van de Nederlandse taal
In artikel 18b van de wet is opgenomen dat een voldoende beheersing van de Nederlandse taal voorwaarde is voor het krijgen van een uitkering. Die taalvaardigheid is immers noodzakelijk om arbeid te verkrijgen.
Is de beheersing van de Nederlandse taal naar het oordeel van de gemeente onvoldoende, dan kan de verplichting worden opgelegd om zich in te spannen om de Nederlandse taal te leren. In de wet zijn hiervoor termijnen genoemd.
Om te beoordelen of de Nederlandse taal voldoende wordt beheerst kan de gemeente een toets afnemen. De belanghebbende kan dit echter ook aantonen door bepaalde documenten te overleggen, zoals schooldiploma’s of een inburgeringsdiploma.
Van de belanghebbende worden voldoende inspanningen verwacht om aan deze verplichting te voldoen. Zijn deze inspanningen naar het oordeel van de gemeente onvoldoende, dan moet de gemeente volgens de wet een maatregel opleggen.
Hoe hoog die maatregel is en voor hoe lang de maatregel wordt opgelegd staat ook in de wet. De gemeente volgt hierbij de wet.
Hoofdstuk 4Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 12Ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid
Als een belanghebbende een uitkering aanvraagt moet duidelijk zijn dat hij voldoende verantwoordelijkheidsbesef toont. Maar ook voordat een uitkering wordt aangevraagd, moet iemand voldoende verantwoordelijkheidsbesef hebben getoond. Dat iemand onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef heeft getoond, kan onder meer blijken uit:
Als een belanghebbende onvoldoende besef toont van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de kosten van bestaan, door maximaal één jaar voorafgaand aan de melding voor de aanvraag om een bijstandsuitkering onverantwoord te handelen, en daardoor de kosten van zijn bestaan afwendt op de bijstand (en daarmee de samenleving), dan is er sprake van maatregelwaardig gedrag.
Een maatregel kan in deze gevallen direct vanaf de ingangsdatum van de uitkering worden opgelegd.
Doet de belanghebbende door een gedraging zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met c, eerder een beroep op bijstand, dan wordt een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
De belanghebbende doet dan immers eerder dan nodig een beroep op de bijstand.
Als de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden na de bekendmaking van het maatregelbesluit opnieuw schuldig maakt aan een gedraging zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met c, dan wordt een zwaardere maatregel opgelegd.
De fraudewet verplicht gemeenten en veel andere uitvoeringsorganisaties bij fraude een bestuurlijke boete op te leggen. Als de belanghebbende als gevolg van een opgelegde boete onvoldoende geld heeft en om die reden een beroep doet op bijstand, wordt dit ook aangemerkt als ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. Ook in deze gevallen wordt een maatregel opgelegd van 50% gedurende één maand.
In sommige gevallen weet iemand met spaargeld of andere waardevolle bezittingen dat hij in de nabije toekomst een beroep zal moeten doen op de bijstand. Belanghebbende moet dit zo lang mogelijk uitstellen. De gemeente hanteert hiervoor bepaalde regels.
Maakt de belanghebbende zijn geld toch eerder op, en is dit naar het oordeel van de gemeente op een onverantwoorde manier gebeurd, dan legt de gemeente een maatregel op. De hoogte van de maatregel is gebaseerd op het bedrag dat de belanghebbende naar het oordeel van de gemeente te snel heeft ingeteerd.
Ook bij deze maatregel geldt een recidivebepaling. Als de belanghebbende binnen een periode van 12 maanden na de bekendmaking van het maatregelbesluit opnieuw onverantwoordelijk omgaat met vermogen, dan wordt een zwaardere maatregel opgelegd.
Soms is een belanghebbende volgens de wet niet-inburgeringsplichtig, maar inburgeringsbehoeftig. Dat betekent dat een belanghebbende niet verplicht is om in te burgeren. Is iemand niet-inburgeringsplichtig, maar inburgeringsbehoeftig, en zijn hier duidelijke afspraken over gemaakt in het re-integratieplan, dan is de belanghebbende toch verplicht zich aan de afspraken te houden. Houdt hij zich daar niet aan? Dan krijgt hij een maatregel opgelegd.
Om rechtsongelijkheid te voorkomen wordt met deze verordening de op te leggen maatregel net zo hoog als de boete die wordt opgelegd aan mensen die inburgeringsplichtig zijn, maar geen uitkering ontvangen. De maatregel is in dit geval geen percentage van de uitkering, maar een vast bedrag. De hoogte van de boete regelt de gemeente in een andere verordening.
Artikel 14Bijzondere verplichting op grond van artikel 57 Participatiewet
In artikel 57 van de wet staat dat wanneer een belanghebbende een uitkering ontvangt, de gemeente hem kan verplichten er aan mee te werken dat de gemeente bepaalde betalingen namens hem doet (bijvoorbeeld voor de vaste lasten) als de gemeente denkt dat hij dat zelf niet kan. Weigert de belanghebbende mee te werken, dan kan de gemeente een maatregel opleggen.
De hoogte van de maatregel is 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
In het tweede lid van dit artikel staat een bepaling voor het geval de belanghebbende binnen 12 maanden na het eerdere maatregelbesluit weer niet meewerkt.
Artikel 15Zeer ernstige misdragingen
De gemeente verstaat onder zeer ernstige misdragingen diverse soorten agressief gedrag. Het moet gaan om verwijtbaar gedrag of opzet, en gedrag dat normaal gesproken als onacceptabel gezien wordt.
De gemeente kan een maatregel opleggen, als er een verband is tussen het ernstige gedrag en eventuele belemmering bij het uitvoeren van de wet. Daarom staat in dit artikel dat het zeer ernstige gedrag rechtstreeks verband moeten houden met de uitvoering van de wet.
Artikel 9, zesde lid, van de wet heeft het over ‘het zich onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van de wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden’.
Stelt de gemeente een maatregel vast wanneer een belanghebbende of een van zijn gezinsleden zich ernstig heeft misdragen? Dan moet zij daarbij rekening houden met de ernst van de gedraging.
Voor het vaststellen van de ernst van het gedrag is een indeling gemaakt, waarbij 1 het minst ernstig is en 6 het ernstigst:
Om te zien hoe verwijtbaar het gedrag is, kijkt de gemeente naar de omstandigheden op het moment van het gedrag. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen ‘instrumenteel geweld’ en ‘frustratiegeweld’. Instrumenteel geweld is wanneer een belanghebbende het geweld met opzet gebruikt om een bepaald doel te bereiken, bijvoorbeeld een uitkering ontvangen. Frustratiegeweld is geweld dat een belanghebbende gebruikt door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke. De mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld is groter is dan bij frustratiegeweld.
Het opleggen van een maatregel staat los van het doen van aangifte bij de politie. De gemeente legt een maatregel op en de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, kan aangifte doen bij de politie.
Het opleggen van een maatregel in deze situaties kan samengaan met een toegangsverbod voor gebouwen van de gemeente.
De maatregel bedraagt in deze gevallen ten minste 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
In het tweede en derde lid staat welke maatregel een belanghebbende krijgt wanneer hij zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het eerdere maatregelbesluit opnieuw ernstig misdraagt.
In artikel 8 van de wet staat dat de gemeenteraad verplicht is om in een verordening regels vast te stellen om te voorkomen dat een belanghebbende of gezin ten onrechte bijstand ontvangt. Dit kan met een aparte verordening. De gemeenteraad van Delft heeft deze regels opgenomen in deze maatregelenverordening, omdat die ook al over maatregelen bij fraude spreekt.
In de verordening staat dat de gemeente bij fraude het totale benadelingsbedrag opeist van een belanghebbende. Daarnaast moet de fraudeur een boete betalen.
Het vierde en vijfde lid gaan over eventueel nieuw beleid en nieuwe regels. In de toekomst kan de gemeente bij fraudevorderingen rente en kosten berekenen. Een fraudevordering is geld dat een belanghebbende moet terugbetalen omdat hij ten onrechte bijstand heeft ontvangen. De gemeente zal hier later regels voor opstellen.
In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente (of een ambtenaar die daarvoor een mandaat heeft) een afwijkend besluit nemen.
Deze maatregelverordening is anders dan de vorige. Bijvoorbeeld de hoogte van de maatregel. Voor een aantal gedragingen is de zwaarte van de maatregel aangepast.
Daarom moet de gemeente goed bekijken welke regel van toepassing is. Bovendien moet zij verwarring proberen te voorkomen.
Het moment van verwijtbaar gedrag is leidend bij de vraag welke regels van toepassing zijn.
Als een maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze verordening, dan gelden de regels van de oude verordening.
Als een maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze verordening en daarop beslist wordt nadat deze verordening in werking is getreden, wordt het meest gunstige maatregelenregime toegepast.