Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veenendaal

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Veenendaal houdende regels omtrent het sociaal domein (Integrale verordening sociaal domein Veenendaal)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeenendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Veenendaal houdende regels omtrent het sociaal domein (Integrale verordening sociaal domein Veenendaal)
CiteertitelIntegrale verordening sociaal domein Veenendaal
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

de leden AA tot en met SS werken terug tot en met 1 juli 2023. Lid Q, voor wat betreft het gestelde onder artikel 2.1.4, eerste lid, onder b, onder vi, en lid Z werken terug tot en met 1 september 2023.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  8. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  9. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  10. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
  11. artikel 6 van de Participatiewet
  12. artikel 8 van de Participatiewet
  13. artikel 8a van de Participatiewet
  14. artikel 8b van de Participatiewet
  15. artikel 10b van de Participatiewet
  16. artikel 47 van de Participatiewet
  17. artikel 41 van de Wet werk en bijstand
  18. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  19. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  20. Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  21. artikel 4a van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
  22. artikel 149 van de Gemeentewet
  23. Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-20243e wijziging Integrale verordening sociaal domein Veenendaal

14-12-2023

gmb-2023-559347

24-08-202301-01-20242e wijziging Integrale verordening sociaal domein Veenendaal

22-06-2023

gmb-2023-366955

19-08-202301-01-202324-08-20231e Wijzigingsverordening Integrale verordening sociaal domein Veenendaal

23-03-2023

gmb-2023-362167

01-12-202119-08-2023artikel 4.5.9

22-04-2021

gmb-2021-440333

1776947
01-06-202101-12-2021nieuwe regeling

22-04-2021

gmb-2021-149039

1776947

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Veenendaal houdende regels omtrent het sociaal domein (Integrale verordening sociaal domein Veenendaal)

 

INLEIDING

 

Op 23 januari 2020 heeft de gemeente Veenendaal haar visie op het sociaal domein, de betekenis van begrippen en de uitgangspunten voor de manier van werken vastgelegd in het Integraal beleidskader (IBK) sociaal domen 2020-2023 ‘Sterker door verbinding’. Werken vanuit deze visie vraagt om het bij elkaar brengen van de wettelijke kaders van het sociaal domein. In deze integrale verordening zijn de tien huidige verordeningen samengevoegd tot één integrale verordening.

Eén integrale verordening die als kompas dient voor de inwoners en de professional (gemeente/medewerkers). Bij een domein overstijgende ondersteuningsvraag kan er nu één verordening worden gebruikt. Het werken vanuit de visie van het IBK wordt hierdoor makkelijker.

 

Dit inleidende hoofdstuk geeft een korte weergave van het IBK en kan gebruikt worden als eerste toetsing bij een ondersteuningsvraag. De rest van de verordening geeft de wettelijke kaders, ook wel de toetsingscriteria, waarmee een ondersteuningsvraag van een inwoner beantwoord kan worden.

 

De Integrale verordening sociaal domein Veenendaal is gebaseerd op de volgende wetten:

  • Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo);

  • Jeugdwet (Jw);

  • Participatiewet (Pw);

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz);

  • Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

  • Wet inburgering 2021 (Wi2021);

  • Gemeentewet (Gemw);

  • Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Leidende principes uit het IBK

In het IBK staat een uitgebreide omschrijving van de visie en uitgangspunten die Veenendaal hanteert. Hieruit is een aantal principes gehaald die als leidraad worden gebruikt bij een ondersteuningsvraag. Dit zijn:

  • Normaliseren: Ieder leven kent zijn hobbels. Als inwoners om ondersteuning vragen, gaan we in gesprek met inwoners over hun eigen mogelijkheden/ eigen kracht en het netwerk om de inwoner heen. Als er ondersteuning nodig is dan kijken we hoe deze zo licht en kort mogelijk kan worden ingezet met als doel het herstel van het ‘normale leven’.

  • Passende ondersteuning: Samen met de inwoner wordt gekeken naar welke ondersteuning passend is om dagelijks leven vorm te geven en wie erbij betrokken kan worden. Wat passende ondersteuning is, kan per persoon, situatie en moment veranderen, maar valt binnen deze wettelijke kaders. Het uitgangspunt bij passende ondersteuning is zo licht mogelijk als het kan en zo zwaar als nodig is, zodat de persoon terug kan naar zo zelfstandig mogelijk dagelijks leven.

  • Uniform en integraal: Vragen die betrekking hebben op meer dan 1 domein worden in overleg met de Veenendaler (verder inwoner) integraal en via 1 regisseur/ contactpersoon afgehandeld.

  • Basis is op orde: Met de basis op orde bedoelen wij dat er een inkomen is, er geen schulden zijn ofwel een regeling voor schulden loopt en dat er huisvesting is. Wij kijken met de inwoner wat de situatie is en wat nodig is om het dagelijks functioneren te verbeteren. Bij het intakegesprek wordt gekeken wat de behoefte is en of de basis eventueel verstevigd dient te worden. Immers, het hebben van een goede basis versterkt het succes van andere ondersteuning.

  • We voeren regie op de resultaten van ondersteuning: We blijven actief monitoren of de ingezette hulp werkt. We gaan daarbij zoveel mogelijk uit van een tijdelijke ondersteuning, gericht op het toegroeien naar - of bevorderen of behouden van de zelfredzaamheid/ de eigen kracht. We kiezen voor een vorm van ondersteuning die naar verwachting een langdurig effect heeft. We blijven daarbij sturen op de doelen die gewenst zijn. Wordt het resultaat niet behaald of blijkt gaandeweg dat de inzet niet passend is, dan kan de inzet van hulp en doelen aangepast worden.

Toegang: de stappen/volgordelijkheid tot passende ondersteuning

Wanneer een inwoner met een hulpvraag bij een loket aanklopt, wordt samen gekeken naar wat de aanleiding is, wat er goed gaat, wat er minder goed gaat, wat voor de inwoner belangrijk is om aan de situatie te verbeteren en waaraan behoefte is. Vervolgens wordt samen naar een oplossing gezocht. Doel van deze werkwijze is om de mogelijkheden te verkennen om ondersteuning zo licht en dicht mogelijk bij het leven van de inwoner te organiseren. Uiteraard hoeft die volgordelijkheid niet doorlopen te worden wanneer er urgente ondersteuning nodig is.

 

  • Veenendaal kent vier toegangsloketten. Dit zijn: Wmo-loket: voor meldingen hulp en ondersteuning o.g.v. de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Centrum voor Jeugd en Gezin (‘loket CJG’): voor meldingen hulp en ondersteuning o.g.v. de Jeugdwet;

  • Loket Economie & Werk: voor aanvragen om bijstand en re-integratietrajecten o.g.v. de Participatiewet;

  • Budgetloket: voor trajecten schuldhulpverlening o.g.v. de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1.1 Algemene Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken

  • b.

    cliënt: inwoner die een vorm van ondersteuning ontvangt van de gemeente op grond van de Wmo, Pw etc.;

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal;

  • d.

    eigen kracht: de mogelijkheid van de inwoner om zelf (een deel van) het probleem op te lossen, al dan niet met de gebruikelijke hulp, of hulp van andere personen uit de naaste omgeving. Ook als professionele ondersteuning wordt ingezet om het probleem op te lossen zal sprake zijn van eigen kracht;

  • e.

    gebruikelijke hulp: hulp of inzet die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • f.

    gemeente: gemeente Veenendaal;

  • g.

    gesprek: een of meerdere gesprekken in het kader van het onderzoek vanwege een ondersteuningsvraag, als bedoeld in:

    • artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo;

    • artikel 3.1.6 van hoofdstuk 3 Jeugdhulp; of

    • artikel 4 lid 1 Wgs;

  • h.

    ingezetene of inwoner: een natuurlijke persoon die zijn woonstede heeft in Veenendaal. Dit kan ook een ex-gedetineerde betreffen van wie duidelijk is dat hij zijn woonstede heeft in Veenendaal, althans voor zover niet blijkt dat hij door zijn wil en daden zijn woonstede in Veenendaal heeft willen opgeven (zie artikelen 1:10 en 1:11 BW);

  • i.

    maatschappelijk werk:het bieden van individuele begeleiding als algemene voorziening aan een ingezetene met problemen in zijn dagelijks leven of zijn werk, zodat deze ingezetene (weer) op eigen kracht zijn problemen kan hanteren en oplossen:

  • j.

    mantelzorg: mantelzorg als bedoeld als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo;

  • k.

    ondersteuningsvraag: de behoefte aan ondersteuning op het gebied van:

    • maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo;

    • jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jw;

    • arbeidsinschakeling en de verlening van bijstand als bedoeld in de Pw; of

    • schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 4 lid 1 Wgs;

  • l.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo dan wel artikel 8.1.1. van de Jw;

  • m.

    sociaal netwerk:sociaal netwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo;

  • n.

    uitkering: een uitkering op grond van de Pw, de IOAW en de IOAZ;

Artikel 1.1.2 college voor uniforme toegang en intake

  • 1.

    Het college zorgt er in ieder geval voor dat ingezetenen die daarom verzoeken:

    • a.

      kosteloos en op laagdrempelige wijze worden ondersteund bij het verhelderen van een mogelijke ondersteuningsbehoefte waarbij tevens maatschappelijke werk kan worden geboden;

    • b.

      kosteloos worden voorzien van relevante informatie in begrijpelijke vorm ten aanzien van:

      • i.

        het gemeentelijk beleid en de wijze waarop uitvoering wordt geven aan de wettelijke taken in het sociaal domein, en

      • ii.

        hoe de toegang tot de diverse voorzieningen is georganiseerd;

    • c.

      worden doorverwezen en -geleid naar de passende instanties voor verdere ondersteuning.

    • 2.

      Degene die een melding, aanvraag of verzoek indient wordt door het college gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

  • 3.

    In het kader van de uitvoering van het eerste lid en tweede vindt geen verwerking van persoonsgegevens plaats. Op verzoek van de betrokkene kunnen de relevante bevindingen op schrift worden gesteld en aan hem of haar ter beschikking worden gesteld.

2. MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

 

2.1 Maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2.1.1 Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

    • i.

      niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • ii.

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • iii.

      een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot (meer) zelfredzaamheid of participatie in staat is; en

    • 4.

      betaald kan worden met een inkomen op minimumniveau;

  • b.

    andere voorziening: een voorziening die de cliënt kan ontvangen op grond van andere wet- en regelgeving dan de Wmo;

  • c.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de Wmo;

  • d.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo;

  • e.

    niet-professionele dienstverlener/ niet-professional: is iemand die binnen het eigen sociale netwerk, aan een ouder of familielid zorg levert, die niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden en kwaliteitseisen zoals die door de gemeente aan de aanbieders van zorg in natura worden gesteld. Ook als diegene hiervoor gediplomeerd, BIG-geregistreerd is, of ingeschreven is bij de Kamer van Koophandel;

  • f.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2., vierde lid onderdeel a tot en met g van de Wmo, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest passend is

  • g.

    professionele dienstverlener: de zorgaanbieder die:

    1. voldoet aan de opleidingseisen en kwaliteitseisen zoals deze worden gesteld aan de medewerkers van de gecontracteerde, in natura zorgaanbieders;

    2. kennis van, en ervaring heeft met het bieden van ondersteuning die een cliënt nodig heeft;

    3. gebruik maakt van een ondersteuningsplan of plan van aanpak;

    4. een verklaring omtrent het gedrag heeft (art. 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens);

    5. de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling toepast (Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling); en

    6. niet behoort tot het sociaal netwerk van de cliënt;

  • h.

    Regres: houdt in dat de gemaakte Wmo kosten verhaald kunnen worden op de veroorzaker van de schade (artikel 2.4.3 Wmo);

  • i.

    verslag: schriftelijke weergave van het gesprek door middel van een format dat bestaat uit (vaste) stappen;

     

Artikel 2.1.2 Melding ondersteuningsvraag

  • 1.

    Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt worden gemeld bij het college. Dit kan schriftelijk, digitaal, telefonisch of fysiek bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk of digitaal binnen 3 werkdagen na ontvangst en wijst de cliënt of diens vertegenwoordiger op de mogelijkheid om binnen 7 dagen na de melding een persoonlijk plan te overhandigen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo verstrekt het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 4.

    Voor beschermd wonen geldt tevens dat het college direct na de melding een screening uitvoert naar de plaats waar de randvoorwaarden voor het meest kansrijke traject aanwezig zijn overeenkomstig het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Beschermd Wonen.

     

Artikel 2.1.4 Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.
    • a.

      voor het gesprek verschaft de cliënt of diens vertegenwoordiger het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover de cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, rekening houdend met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG);

    • b.

      de cliënt beschikt over een identificatiedocument, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Beschikt de cliënt niet over een geldig identificatiedocument dan kan deze lopende het onderzoek aangevraagd en overgelegd worden.

  • 3.

    Als de cliënt voldoende bekend is bij het college (de in het eerste en tweede lid genoemde gegevens zijn bekend en er is geen wijziging in diens leefsituatie) kan het college met goedkeuring van de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

     

Artikel 2.1.5 Het gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de cliënt of diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met mantelzorger(s) en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de ondersteuningsbehoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      of het verzoek om ondersteuning betrekking heeft op zelfredzaamheid, participatie, opvang of beschermd wonen;

    • c.

      de mogelijkheden voor de cliënt om op eigen kracht met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met algemene voorzieningen de zelfredzaamheid of de participatie te handhaven of te verbeteren, zodat de cliënt zo min mogelijk een beroep hoeft te doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om door middel van andere voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • f.

      de wijze waarop de zelfredzaamheid en participatie, al dan niet door middel van het verstrekken van een maatwerkvoorziening, kan worden versterkt;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt, met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo, verschuldigd zal zijn;

    • h.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt of diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van deze keuze.

  • 2.

    Als de cliënt of diens vertegenwoordiger een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het gesprek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt of diens vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en over de vervolgprocedure.

  • 4.

    Als de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de Wmo, in goed overleg met de cliënt of diens vertegenwoordiger, afzien van een gesprek.

     

Artikel 2.1.6 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien het college dit van belang acht voor de beoordeling van de ondersteuningsvraag. Het college betrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger of mantelzorger bij de adviesaanvraag en informeert de cliënt of diens vertegenwoordiger over de uitkomsten daarvan.

 

Artikel 2.1.7 Verslag

  • 1.

    Het college is verantwoordelijk voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Na het gesprek verstrekt het college aan de cliëntof diens vertegenwoordiger een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    Opmerkingen of aanvullingen van de cliënt of diens vertegenwoordiger op het verslag kunnen aan het verslag worden toegevoegd.

     

Artikel 2.1.8 [vervallen]

  •  

Artikel 2.1.9 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag kan pas worden ingediend nadat het vooronderzoek, bedoeld in artikel 2.1.4 en het gesprek, bedoeld in artikel 2.1.5, hebben plaatsgehad, tenzij het vooronderzoek en het gesprek niet hebben plaatsgevonden binnen zes weken na melding.

  • 2.

    Een cliënt of diens vertegenwoordiger kan schriftelijk een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen bij het college door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Het college neemt een besluit op de aanvraag binnen de in artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo gestelde termijn.

     

Artikel 2.1.10 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, of door gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen of andere voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten in artikel 2.1.4 en artikel 2.1.5 bedoelde vooronderzoek en gesprek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot tot een aanvaardbare mate van zelfredzaamheid of een aanvaardbare mate van participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven; en

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het door het college ingesteld onderzoek zoals verwoord in artikel 2.3.2 van de Wmo, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie komt een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking indien:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;

    • b.

      de noodzaak tot de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de ondersteuningsvraag deels of geheel opgelost had.

    • c.

      niet reeds in de voorziening is voorzien, tenzij vooraf een schriftelijke toestemming door het college is gegeven of het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • d.

      de voorziening niet alleen een therapeutisch doel beoogd; of

    • e.

      de voorziening geen, mogelijk, anti-revaliderende werking heeft.

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt slechts verstrekt indien uit onderzoek blijkt dat vervanging noodzakelijk is.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen.

     

Artikel 2.1.10a Aanvullende criteria voor een woonvoorziening

In aanvulling op het gestelde in artikel 2.1.10 komt een cliënt in aanmerking voor een woonvoorziening als:

a. de beperkingen niet voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

b. de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

c. de woonruimten geschikt zijn voor permanente bewoning.;

d. het niet om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. ;

e. de noodzaak niet het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

f. de cliënt is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning en daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

g. als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie alleen met noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

 

Artikel 2.1.10b Aanvullende criteria voor een financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening

1. In aanvulling op het gestelde in artikel 2.1.10 komt een cliënt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor de kosten van:

a. de aanschaf, aanpassing en het onderhoud van een sportvoorziening als uit het in artikel 2.1.4 bedoelde onderzoek blijkt dat de cliënt ondersteuning nodig heeft voor sporten in het kader van zelfredzaamheid en participatie, waarbij geldt dat:

i. de gebruiksduur van de sportvoorziening minimaal drie jaar is en bij technische keuring moet blijken dat deze technisch niet meer functioneel is; en

ii. de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening maximaal € 3.000,- bedraagt.

b. een verhuizing en herinrichting als uit het in artikel 2.1.4. bedoelde onderzoek blijkt dat verhuizing naar een aangepaste of eenvoudig aan te passen woning, gelet op de beperkingen van de cliënt, een goedkoopst passende bijdrage levert aan zijn zelfredzaamheid en participatie, waarbij geldt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming maximaal € 3.250,- bedraagt.

2. Het college kan in afwijking van het bepaalde in lid 1 een hogere financiële tegemoetkoming toekennen indien de in lid 1 opgenomen bedragen zo ver afstaan van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel, dat de financiële tegemoetkoming geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen.

 

Artikel 2.1.10c aanvullende criteria beschermd wonen

  • 1.

    In aanvulling op het gestelde in artikel 2.1.10 komt een cliënt in aanmerking voor beschermd wonen indien de cliënt:

  • a.

    is aangewezen op een beschermende woonomgeving, gelet op complexe problematiek;

  • b.

    niet geholpen is met 24-uurs (maatschappelijke) opvang of de ambulante maatwerkvoorziening(en) begeleiding, dagactiviteit al dan niet gecombineerd met respijtverblijf in een instelling;

  • c.

    niet geholpen is met de inzet van een bereikbaarheidsdienst buiten kantooruren of crisisdiensten;

  • d.

    voor zover aan de orde, een intramurale behandeling voor zijn psychiatrische aandoening heeft afgerond of deze niet meer op de voorgrond is;

  • e.

    een herstel- of ontwikkeltraject accepteert dat op termijn gaat plaatsvinden met inachtneming van zijn mogelijkheden, gericht op het realiseren van een situatie waarin hij in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving; en

  • f.

    met beschermd wonen in staat wordt gesteld om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Een beschermende woonomgeving gaat gepaard met noodzakelijk verblijf in een accommodatie van een instelling waar het toezicht en de aangewezen ondersteuning 24 uur per dag wordt geboden in de vorm van fysiek aanwezig personeel.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen wordt gesteld in de vorm van een zorgarrangement waarvoor geldt dat:

    • a.

      het zorgarrangement betrekking heeft op de aard van de noodzakelijke begeleiding en het bijbehorend toezicht;

    • b.

      de inzet van het zorgarrangement mede afhankelijk is van de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt zoals die door het college zijn vastgesteld tijdens het in artikel 2.1.4 en artikel 2.1.5 bedoelde vooronderzoek en gesprek.

  • 4.

    Beschermd wonen kent een all-in tarief, inclusief hotelmatige kosten, dagbesteding en vervoer.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de zorgarrangementen beschermd wonen.

Artikel 2.1.10d Voorschrift bruikleen

  • 1.

    Indien het college een voorziening in bruikleen verstrekt wordt daaraan het voorschrift verbonden dat de cliënt de voorziening zorgvuldig gebruikt.

  • 2.

    Als bruikleengever de voorziening inneemt omdat de cliënt de voorziening niet zorgvuldig gebruikt, onderzoekt het college de mogelijkheid om de voorziening op een andere wijze te verstrekken.

  • 3.

    Mocht de voorziening niet op een ander wijze zijn te verstrekken dan kan het college het besluit tot het verstrekken van de voorziening intrekken.

     

Artikel 2.1.11 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt opgenomen of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en of de voorziening in eigendom of in bruikleen wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in aanvulling op lid 1 in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke voorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is; en

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in aanvulling op lid 1 in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke (kwaliteits-)eisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb; en

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

       

Artikel 2.1.12 Soorten pgb

  • 1.

    Indien de cliënt voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2.3.6. lid 2 van de Wmo en aan de nader door het college te stellen criteria, kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

  • 2.

    Er zijn twee soorten persoonsgebonden budget te onderscheiden, te weten:

    • a.

      pgb voor de aanschaf van een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing.

    • b.

      pgb ten behoeve van de inkoop van diensten.

       

Artikel 2.1.13 Regels voor een pgb

    • 1.

      De cliënt of diens vertegenwoordiger dient een budgetplan in waarin in ieder geval is opgenomen:

      • a.

        waar de cliënt zijn ondersteuning zal inkopen;

      • b.

        op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid;

      • c.

        hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

      • d.

        welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, de cliënt van het budget wil betrekken; en

      • e.

        indien van toepassing, welke van deze maatregelen de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

    • 2.

      Indien de cliënt ondersteuning wenst te betrekken van een persoon uit het sociaal netwerk:

      • a.

        wordt door de cliënt of diens vertegenwoordiger gemotiveerd aangegeven dat dit tot een gelijkwaardig of beter resultaat leidt dan bij de inzet van een dienst in natura

      • b.

        kan het college via een onafhankelijke en daartoe deskundige derde laten toetsen of deze persoon verantwoorde ondersteuning kan leveren.

    • 3.

      Bij voorzieningen, als bedoeld in artikel 2.1.12 lid 2 onder a, is de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt gelijk aan de afschrijvingstermijn van de vergelijkbare in natura verstrekte voorzieningen.

    • 4.

      Het college kan nadere regels stellen over de voorschriften die worden verbonden aan het pgb.

       

     

Artikel 2.1.14 Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb, met uitzondering van een pgb voor beschermd wonen, wordt:

    • a.

      vastgesteld aan de hand van een door de cliënt of diens vertegenwoordiger opgesteld budgetplan, bedoeld in artikel 2.1.13 lid 1;

    • b.

      berekend op basis van een prijs of tarief:

      • i.

        waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van een professionele dienstverlener te betrekken;

      • ii.

        waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten en het gestelde onder iv en v;

      • iii.

        waarmee, indien van toepassing, het pgb toereikend is om diensten of andere maatregelen van een niet-professionele dienstverlener of persoon die behoort tot het sociale netwerk te betrekken, rekening houdend met het onder vi, vii en viii gestelde tarief;

      • iv.

        voor een hulpmiddel, woningaanpassing of aanpassing van de eigen auto: op maximaal 100% van de kostprijs van de goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura en indien van toepassing inclusief een vergoeding voor onderhoud en verzekeringen;

      • v.

        voor een dienst, geleverd door een professionele dienstverlener: op maximaal 85% van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura, of zoveel meer, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

      • vi.

        voor een dienst, geleverd door een niet-professionele dienstverlener of iemand uit het sociaal netwerk: een tarief waarbij rekening wordt gehouden met de hoogste periodiek voor hulp in het huishouden, of ondersteunende begeleiding (FWG 30) in de CAO VVT, plus vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

      • vii.

        voor groepsgerichte begeleiding geleverd door een niet-professionele dienstverlener of iemand uit het sociaal netwerk: op 85% van het tarief per dagdeel voor dagbesteding licht in natura, of zoveel meer, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste, adequate, in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

      • viii

        voor het logeren binnen het sociaal netwerk: op basis van een onkostenvergoeding voor het vaste bedrag van € 31,15 per etmaal met een maximum van € 141,00 per maand.

  • 2.

    Voor een aantal voorzieningen geldt in aanvulling op bovenstaande leden voor het pgb het volgende:

    • a.

      voor een woonvoorziening wordt in het geval het pgb wordt verstrekt aan een huurder, de eigenaar van de woning geïnformeerd over de aanpassing;

    • b.

      voor onderhoud, reparatie en aanpassingen aan een voorziening is de vergoeding voor instandhoudingskosten, waaronder onderhoud en reparatie, gelijk aan de kosten in natura wanneer deze voorziening ook in natura te verkrijgen is.

  • 3.

    Als voor een bepaalde voorziening geen adequate voorziening in natura is ingekocht wordt ter bepaling van de hoogte van de kostprijs:

    • a.

      een of meerdere offertes opgevraagd;

    • b.

      eventueel een nader gesprek gevoerd met de aanbieder van de voorziening.

 

Artikel 2.1.15 Hoogte pgb beschermd wonen

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor beschermd wonen wordt:

    • a.

      vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

      • i.

        het voor de cliënt van toepassing zijnde zorgarrangement;

      • ii.

        het aantal geïndiceerde uren; en

      • iii.

        dat het PGB redelijkerwijs toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van een professionele dienstverlener te betrekken waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten en het gestelde in sub b.;

    • b.

      berekend op basis van een prijs of tarief zijnde maximaal 90% van het uurtarief van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura of zoveel meer, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de eisen die gelden voor de accommodatie waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben voor wat betreft:

    • a.

      het aantal bewoners;

    • b.

      de inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP); en,

    • c.

      de eisen die gelden voor de accommodatie.

       

Artikel 2.1.16 Weigeringsgronden voor een pgb

  • 1.

    Het college kan een pgb weigeren dan wel terugvorderen wanneer gebleken is dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt;

    • c.

      er eerder een pgb is verleend op grond van de verordening dan wel de hieraan voorafgaande verordening(en) en de cliënt zich niet heeft gehouden aan de bij de verlening van dat eerdere pgb opgelegde verplichtingen;

    • d.

      de cliënt geen budgetplan kan aanleveren;

    • e.

      naar het oordeel van het college uit het budgetplan onvoldoende blijkt dat het hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, of de dienst die de cliënt inkoopt met het pgb adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord is;

    • f.

      er naar het oordeel van het college het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt of degene die cliënt hierbij ondersteunt, problemen heeft bij het omgaan met een pgb;

    • g.

      de cliënt een mobiliteitshulpmiddel dan wel een roerende voorziening heeft aangevraagd en in een zorginstelling zonder woonlasten met of zonder behandeling verblijft;

    • h.

      de cliënt niet voldoet aan de overige aan het pgb verbonden voorwaarden.

       

Artikel 2.1.17 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wmo kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden; of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college kan in de uitoefening van zijn centrale rol gehouden zijn om een voorziening te (doen) treffen waarvoor een derde voor de kosten aansprakelijk kan zijn. Het college neemt regres op die aansprakelijke derde op grond van artikel 2.4.3 van de Wmo.

     

Artikel 2.1.18 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.1.17, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

     

Artikel 2.1.19 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

 

Artikel 2.1.20 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, bij zorg in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming, zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het wordt verstrekt.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een of meerdere van de voorzieningen in het vorige lid genoemd tezamen bedraagt, onverminderd artikel 2.1.4 derde lid juncto 2.1.4a, vierde lid van de Wmo : € 20,60 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten waarvan beide partners de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt tezamen.

  • 3.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen zijn gelijk aan de kostprijs, doch ten hoogste € 20,60 per maand, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    De kostprijs van een:

    • a.

      voorziening in natura wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of in werkafspraken met de aanbieder;

    • b.

      voorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van dat budget;

    • c.

      voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de financiële tegemoetkoming.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      sportvoorzieningen;

    • b.

      rolstoelen;

    • c.

      tijdelijke huisvesting;

    • d.

      huurderving;

    • e.

      het verwijderen van een woonvoorziening;

    • f.

      voorzieningen in algemene ruimten waaronder galerijophoging of deurautomaat op centrale toegangsdeur;

    • g.

      een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt.

  • 6.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de Wmo is de cliënt met een indicatie voor het collectief vraagafhankelijk vervoer een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik daarvan en de paskosten. Deze bijdrage bedraagt maximaal het tarief, zoals dit geldt voor het openbaar vervoer.

     

Artikel 2.1.20a Bijdrage in de kosten voor beschermd wonen

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen, zolang de cliënt van deze maatwerkvoorziening gebruik maakt. De eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en eventueel vermogen.

  • 2.

    Het college hanteert voor beschermd wonen de bedragen en percentages zoals vastgelegd in de Regeling vaststelling bedragen ex Besluit langdurige zorg en Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

 

Artikel 2.1.21 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen en stellen eisen aan de deskundigheid van beroepskrachten door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg; en

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan in nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 2.1.22 - Kwaliteitseisen gesteld aan hulpmiddelen en aanpassingen ingekocht met een persoonsgebonden budget

De kwaliteitseisen gesteld aan met het pgb ingekochte hulpmiddelen en aanpassingen, geleverd door een professionele dienstverlener, zijn gelijk aan de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de gecontracteerde zorgaanbieders.

 

Artikel 2.1.23 Kwaliteitseisen gesteld aan diensten ingekocht met een pgb

  • Indien een cliënt of diens vertegenwoordiger een pgb wenst in te zetten voor diensten van niet-professionele dienstverleners worden hieraan de volgende voorwaarden gesteld

    • a.

      de ondersteuning van de niet-professional overstijgt de gebruikelijke zorg en inzet voor elkaar;

    • b.

      de zorg aan de ontvanger van het pgb leidt niet tot overbelasting van de niet-professional;

    • c.

      er is geen druk op de ontvanger uitgeoefend bij de besluitvorming om de ondersteuning uit te laten voeren door de niet-professional; en

    • e.

      de ondersteuning door de niet-professional leidt naar het oordeel van het college aantoonbaar tot het geïndiceerde resultaat.

       

Artikel 2.1.24 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde; en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld onder a van dit lid.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo; en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen aan aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 2.1.25 Calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Aanbieders houden zich aan de geldende wetgeving.

  • 5.

    Aanbieders informeren cliënten over de wijze waarop zij calamiteiten en geweldincidenten kunnen melden en hoe de procedure van het verwerken van meldingen van calamiteiten en geweldincidenten eruitziet in overeenstemming met de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz).

Artikel 2.1.26 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college legt in nadere regels vast waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 2.1.27 Klachtenregeling

  • 1.

    Het college handelt klachten van cliënten, die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in dit hoofdstuk, af conform ‘Klachtenregeling gemeente Veenendaal’.

  • 2.

    Alle aanbieders van algemene en maatwerkvoorzieningen dienen te beschikken over een effectieve en laagdrempelige klachtenregeling voor de afhandeling van klachten van cliënten, conform de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) en zij dienen dit onder de aandacht te brengen van hun cliënten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 2.1.28 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 2.1.29 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    De adviesraden worden gezien als belangenbehartigers van de belangen van ingezetenen die een beroep doen op Wmo-ondersteuning.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

 

3. JEUGDHULP

 

3.1 Toeleiding en toegang Jeugdhulp

Artikel 3.1.1 Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening niet vallend onder de Jw, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    familiegroepsplan: het familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jw;

  • c.

    ondersteuningsplan: het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jw;

  • d.

    individuele voorziening: via een verleningsbeschikking toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;

  • e.

    algemeen toegankelijke voorzieningen: overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de Jw, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college is vereist;

  • f.

    hulp uit het sociale netwerk: natuurlijk persoon die jeugdhulp verleent die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen hem en de jeugdige of zijn ouders bestaande sociale relatie en die niet beroeps- of bedrijfsmatig wordt verleend.

Artikel 3.1.2 Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De algemeen toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar in de vorm van laagdrempelige kortdurende ondersteuning die tot doel heeft om opvoedingsverantwoordelijken te ondersteunen in het verbeteren van de eigen opvoedsituatie.

  • 2.

    Individuele voorzieningen zijn beschikbaar in de vorm van ondersteuning:

    • a.

      die betrekking heeft op een complexe ondersteuningsvraag op één of meerdere levensterreinen (intensieve ondersteuning);

    • b.

      die betrekking heeft op een deel van het vakgebied van de jeugdhulp en specialistische kennis vereist voor de uitvoering ervan (specialistische ondersteuning);

    • c.

      die betrekking heeft op een complexe ondersteuningsvraag en specialistische kennis vereist voor de uitvoering ervan (specialistische intensieve ondersteuning);

    • d.

      waar een hoge drempel voor geldt en alleen kan worden overwogen als alle andere vormen van ondersteuning niet voldoen (excluderende ondersteuning).

  • 3.

    Het college stelt bij nadere regeling vast welke algemeen toegankelijke - en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

     

Artikel 3.1.3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    De huisarts, medisch specialist of jeugdarts kunnen jeugdigen of ouders rechtstreeks verwijzen naar een algemeen toegankelijke voorziening.

     

Artikel 3.1.4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Jeugdigen of ouders met een ondersteuningsvraag kunnen het college verzoeken om toeleiding naar een voorziening voor jeugdhulp.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jw.

  • 3.

    Jeugdigen of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemeen toegankelijke voorziening.

     

Artikel 3.1.5 Ontvangstbevestiging en vooronderzoek

  • 1.

    Het college bevestigt de ontvangst van een ondersteuningsvraag schriftelijk

  • 2.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk in overleg een afspraak voor een gesprek met de jeugdige of zijn ouders. Hierbij brengt het college de jeugdige of zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid:

    • a.

      om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan op te stellen;

    • b.

      dat als de jeugdige of zijn ouders om ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan verzoeken, het college daarvoor zorg draagt; en

    • c.

      zich tijdens het gesprek te kunnen laten bijstaan door een cliëntondersteuner.

  • 3.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid.

     

Artikel 3.1.6 Gesprek en onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met deskundigen, de jeugdige of zijn ouders en voor zover van toepassing de cliëntondersteuner, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de ondersteuningsvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat en of daartoe jeugdhulp is benodigd;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om op eigen kracht of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de ondersteuningsvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemeen toegankelijke voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te treffen;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen of veiligheid;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb waarbij in begrijpelijke bewoordingen wordt uitgelegd wat de gevolgen zijn van die keuze.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het gesprek.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

     

Artikel 3.1.7 Gespreksverslag of ondersteuningsplan

  • 1.

    Van het gesprek wordt een verslag gemaakt, waarin ook het oordeel van het college over de wenselijkheid van een individuele of algemeen toegankelijke voorziening wordt vastgelegd onder vermelding van de aan de jeugdige of zijn ouders kenbaar gemaakte gevolgen.

  • 2.

    Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van een individuele voorziening wordt een ondersteuningsplan opgesteld.

  • 3.

    Binnen 10 werkdagen na afronding van het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders het gespreksverslag en, in voorkomend geval, het ondersteuningsplan.

  • 4.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden toegevoegd aan het gespreksverslag of, in voorkomend geval, het ondersteuningsplan.

     

Artikel 3.1.8 Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening mondeling of schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt een mondelinge aanvraag schriftelijk.

  • 3.

    Het college kan een ondertekend ondersteuningsplan aanmerken als aanvraag indien de jeugdige of zijn ouders dat hebben aangegeven op het ondersteuningsplan.

  • 4.

    Een aanvraag om een individuele voorziening wordt niet ingediend voordat een gesprek als bedoeld in artikel 3.1.6 heeft plaatsgevonden, tenzij het college toepassing heeft gegeven aan artikel 3.1.6, derde lid.

     

Artikel 3.1.9 Verstrekking individuele voorziening

  • 1.

    Het college neemt het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een individuele voorziening verstrekken voor zover in het ondersteuningsplan zoals bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, is vastgesteld dat de jeugdige of zijn ouders jeugdhulp nodig hebben en deze:

    • a.

      op eigen kracht of met andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn ondersteuningsvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn ondersteuningsvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemeen toegankelijke voorziening;

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn ondersteuningsvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 3.

    Het college verstrekt een individuele voorziening als een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, is afgegeven en de jeugdhulpaanbieder, na een onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.6, eerste lid onder a. tot en met i., van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 4.

    Het college kan afwijken van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder als bedoeld in lid 3, indien dit oordeel niet voldoet aan het bepaalde in het derde lid of de professionele standaard.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening wordt altijd uitgegaan van:

    • a.

      een passende voorziening die het meest effectief (doeltreffend) en efficiënt (doelmatig) is;

    • b.

      die zo licht en kortdurend als mogelijk is; en

    • c.

      tegen de laagste kosten.

       

Artikel 3.1.10 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist binnen 8 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het college kan deze termijn met ten hoogste 8 weken verlengen.

     

Artikel 3.1.11 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura worden in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken, waaronder de te treffen voorziening en het beoogde resultaat daarvan, middels een verwijzing naar het ondersteuningsplan;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt; en

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken opgenomen in het ondersteuningsplan;

    • b.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • c.

      voor welke individuele voorziening het pgb kan worden aangewend;

    • d.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • e.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • f.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • g.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld; en

    • h.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

       

Artikel 3.1.12 Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1. van de Jw.

  • 2.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld budgetplan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

      • I.

        welke jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken; en

      • II.

        indien van toepassing, welke hiervan de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • b.

      wordt berekend op basis van een tarief of prijs:

      • I.

        op 85% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare individuele voorziening in natura of zoveel meer, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare individuele voorziening in natura, als het noodzakelijk is om:

        • 1.

          te verzekeren dat het budget de jeugdige of zijn ouders in staat stelt om tijdig, veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp te betrekken of verlenen; en

        • 2.

          op gepaste wijze rekenschap te geven van de gezinssituatie en van de relevante werkervaring en kwalificaties van deze persoon;

      • II.

        waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het vierde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid hebben om de betreffende jeugdhulp te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 3.

    Indien voor een bepaalde voorziening geen adequate individuele voorziening in natura is ingekocht wordt ter bepaling van de hoogte van de kostprijs:

    • a.

      een of meerdere offertes opgevraagd;

    • b.

      eventueel een nader gesprek gevoerd met de jeugdhulpaanbieder;

  • 4.

    Een pgb kan niet worden verstrekt voor beroeps- of bedrijfsmatige jeugdhulp die geleverd wordt door een familielid van de eerste of tweede graad van de jeugdige of zijn ouders.

  • 5.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het eigen sociale netwerk:

    • a.

      de jeugdhulp betreft persoonlijke verzorging of permanent toezicht;

    • b.

      voor het tarief of de prijs, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onder 2, wordt voor jeugdhulp verleend door een derde, rekening gehouden met de hoogste periodiek voor hulp in het huishouden, of ondersteunende begeleiding (FWG 30) in de CAO VVT, plus vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

    • c.

      deze persoon heeft aangegeven dat het leveren van de jeugdhulp voor hem niet tot overbelasting leidt; en

    • d.

      de persoon treedt niet tevens op als tussenpersonen of belangbehartiger inzake het beheer van het pgb.

  • 6.

    Wanneer na zorgvuldige analyse van de situatie de conclusie wordt getrokken dat het mogelijk en wenselijk is om een aanbieder in te zetten die niet volgens de voor jeugdhulp gebruikelijke kwaliteitsstandaarden werkt maar wel voldoet aan het gestelde in lid 2 sub b. bedraagt het pgb niet meer dan 63,75% van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

Artikel 3.1.13 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jw.

  • 2.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 3.1.14, derde lid, onder f.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 3.1.14 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jw.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jw doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb.

  • 3.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jw kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd; of

    • f.

      de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 4.

    Indien het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.1.15 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 3.1.16 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door jeugdhulpaanbieders te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 3.1.17 Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt jeugdigen of ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

4. WERK EN INKOMEN

 

4.1 Re-integratie

Algemene bepalingen

 

Artikel 4.1.1 Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    de doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Pw;

  • b.

    een grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt van een persoon is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

  • c.

    een korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt van een persoon is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

  • d.

    interne werkbegeleiding: door een collega geboden dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van meer dan de gebruikelijke begeleiding van een werknemer op een werkplek;

  • e.

    jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan personen met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het vinden en behouden van werk

  • f.

    langdurig werkloze: een persoon die 12 maanden of langer geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden;

  • g.

    loonkosten: het brutoloon inclusief vakantiegeld en wettelijke werkgeverslasten;

  • h.

    meeneembare voorziening: een op een medewerker met een arbeidsbeperking toegesneden hulpmiddel dat noodzakelijk is om naar behoren de werkzaamheden te kunnen verrichten als het gaat om een voorziening die niet aard- en nagelvast is en waarover een werkgever normaliter niet beschikt.

  • i.

    overige voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder f, van de Pw;

  • j.

    persoonlijke ondersteuning bij werk: ondersteuning als bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid, van de Pw en begeleiding op de werkplek als bedoeld in artikel 10da van de Pw;

  • k.

    voorziening: door het college noodzakelijk geachte voorziening, gericht op arbeidsinschakeling waaronder mede wordt begrepen persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van opgedragen taken;

  • l.

    werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie;

  • m.

    werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever, daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d eerste of tweede lid van de Pw met wie de werkgever een arbeidsovereenkomst is aangegaan, dan wel dit van plan is;

     

Artikel 4.1.2a Re-integratievoorziening

  • 1.

    Het college kan de voorziening, bedoeld in artikel 4.1.6, aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het college kan de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4.1.4, 4.1.5, 4.1.7 en 4.1.8, aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Bij het aanbieden van een re-integratievoorziening aan een niet-uitkeringsgerechtigde geldt het volgende:

    • a.

      er wordt bij voorkeur een groepsgerichte activiteit ingezet;

    • b.

      er wordt bij het inzetten van een andere voorziening een afweging gemaakt tussen kosten en baten.

  • 4.

    Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon waarbij:

    • a.

      de omstandigheden in ieder geval betrekking hebben op zorgtaken van die persoon, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • i.

        de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar; of

      • ii.

        de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg; en

    • b.

      de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.

       

Artikel 4.1.2b. Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen zoals genoemd in de hiernavolgende artikelen.

  • 2.

    Het bereiken van een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond, vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening, onverlet artikel 7 van de Pw.

     

Artikel 4.1.3 Algemene bepalingen over voorzieningen

    • 1.

      Het college kan een voorziening toekennen als:

      • 1.

        de persoon ten behoeve van wie de voorziening zou worden verstrekt behoort tot de doelgroep;

      • 2.

        de persoon voldoende medewerking verleent aan het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van het recht op de voorziening;

      • 3.

        de persoon geen beroep kan doen op een voorziening op basis van een andere wettelijke regeling, waardoor er sprake is van een voorliggende voorziening;

      • 4.

        de voorziening naar het oordeel van het college voldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling; of

      • 5.

        er wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 2.

    Het college biedt uitsluitend een voorziening bij een werkgever aan als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan een beslissing tot het aanbieden van een voorziening herzien of intrekken als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de Pw, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze paragraaf genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Pw;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze paragraaf worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 4.

    Het college biedt de goedkoopst adequate voorziening aan, waarbij in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de Pw, rekening wordt gehouden met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en indien nodig daarmee wordt afgestemd, zodat het aanbod optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon.

     

Voorzieningen

 

Artikel 4.1.4 Werkstage

  • 1.

    Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; en

    • b.

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid.

  • 2.

    Het doel van een werkstage is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Een werkstage wordt ingezet voor drie maanden met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging van maximaal drie maanden.

  • 4.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkstage; en

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

       

Artikel 4.1.5 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover er een reële kans bestaat dat deze op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen.

  • 2.

    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

     

Artikel 4.1.6 Detacheringsbaan

  • 1.

    Het college kan door detachering zorgen voor toeleiding van een persoon die behoort tot de doelgroep naar een dienstverband met een werkgever, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De werknemer kan door deze werkgever door middel van een detacheringsconstructie te werk worden gesteld bij een inlener.

     

Artikel 4.1.7 Scholing

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2.

    Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      het is gericht op arbeidsinschakeling;

    • b.

      het is gericht op het behalen van een startkwalificatie op de arbeidsmarkt;

    • c.

      de scholing is kortdurend en gericht op snelle arbeidsinschakeling; en

    • d.

      de meest doelmatige scholingsmogelijkheid wordt benut.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Pw.

 

Artikel 4.1.8 Participatieplaats

1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de Pw onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

3. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Pw bedraagt € 100,- per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

 

Artikel 4.1.9 Participatievoorziening beschut werk

1. Het college verstrekt om de in artikel 10b, eerste lid, van de Pw, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken de volgende voorzieningen:

a. fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

b. uitsplitsing van taken; of

c. aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

2. Het college kan aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Pw, daarnaast de volgende voorzieningen aanbieden:

a. dagbesteding als maatwerkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 2;

b. sociale activering als bedoeld in artikel 4.1.5;

c. scholing als bedoeld in artikel 4.1.7;

d. persoonlijke ondersteuning als bedoel in artikel 4.1.11;

e. schuldhulpverlening als bedoeld in paragraaf 4.8.

 

Artikel 4.1.10 Ondersteuning bij leer-werktraject

Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep als het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

a. van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; of

b. van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

 

Artikel 4.1.11 Persoonlijke ondersteuning bij werk

  • 1.

    Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk aanbieden aan personen behorend tot de doelgroep.

  • 2.

    Persoonlijke ondersteuning bij werk als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 4.1.3, verstrekt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 4.1.16 tot en met 4.1.29.

 

Artikel 4.1.12 Loonkostensubsidie als re-integratievoorziening

Het college kan een loonkostensubsidie, anders dan de loonkostensubsidie bedoeld in artikel 4.1.15, verstrekken aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een kwetsbare, of uiterst kwetsbare werknemer.

2. De loonkostensubsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 50% van het brutoloon inclusief werkgeverslasten gedurende maximaal 24 maanden ten behoeve van de werknemer.

3. Onder een kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die:

a. voorafgaand aan de indienstneming gedurende 6 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden;

b. geen startkwalificatie bezit;

c. ouder is dan 50 jaar; of

d. alleenstaande ouder is.

4. Onder een uiterst kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding ten minste 24 maanden werkloos is geweest.

5. Minimaal één maal per twaalf maanden beoordeelt het college of de loonkostensubsidie bedoelt in lid 1, nog steeds bijdraagt aan het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt van de werknemer als bedoeld in hetzelfde lid.

6. De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als:

  • a.

    de werkgever in de afgelopen 3 jaar voor dezelfde medewerker loonkostensubsidie heeft ontvangen, met uitzondering van de situaties waarin het dienstverband voortijdig is beëindigd en de reden hiervan niet aan de werkgever verwijtbaar is;

  • b.

    de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer, met uitzondering van mogelijke belastingvoordelen.

     

Artikel 4.1.13 Uitstroompremie

Het college kan eenmalig een uitstroompremie toekennen aan een langdurig werkloze die duurzaam uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid.

 

Artikel 4.1.14 Proefplaats

  • 1.

    Het college kan een persoon toestemming voor een proefplaats aanbieden.

  • 2.

    Een proefplaats betreft het verrichten van reguliere werkzaamheden bij een werkgever met behoud van uitkering met als doel de inschakeling van een persoon die behoort tot de doelgroep in reguliere arbeid bij die werkgever te bevorderen.

  • 3.

    Voor een proefplaats wordt uitsluitend toestemming verleend als:

    • a.

      de persoon, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;

    • b.

      het college verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling bij de werkgever met wie de proefplaats wordt overeengekomen.

    • c.

      als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt;

    • d.

      de werkzaamheden van de persoon niet al eerder onbeloond door hem bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, zijn verricht; en

    • e.

      de werkgever bij aanvang van de proefplaats schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat hij de persoon, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan zijn proefplaatsing, voor minimaal zes maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.

  • 4.

    De proefplaats wordt toegekend voor maximaal 2 maanden.

  • 5.

    De proefplaats kan met periodes van maximaal 2 maanden worden verlengd tot een maximumduur van in totaal 6 maanden als:

    • a.

      in de persoon gelegen factoren een langere periode noodzaken;

    • b.

      de persoon in deze periode langer dan een week ziek is geweest waarbij in dat geval ook geldt dat als de maximumduur van 6 maanden is bereikt deze kan worden verlengd met de periode van ziekte;

    • c.

      de werkgever aan kan tonen dat verlengen in dit specifieke geval noodzakelijk is; of

    • d.

      meer tijd nodig is om de loonwaarde te bepalen.

  • 6.

    Voorafgaand aan de proefplaats worden in een schriftelijke overeenkomst tussen college en de werkgever in ieder geval afspraken gemaakt over:

    • a.

      het doel van de proefplaats;

    • b.

      de duur van de proefplaats;

    • c.

      dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:160 Burgerlijk wetboek;

    • d.

      dat de werkgever tijdens de periode waarover de proefplaats wordt aangeboden geen salaris is verschuldigd;

    • e.

      de wijze van begeleiding;

    • f.

      een intentieverklaring dat de werkgever de persoon, bij gebleken geschiktheid, na de proefplaats een dienstverband van minimaal 6 maanden aanbiedt voor minimaal het aantal uren dat voor de proefplaats is overeengekomen, tenzij tijdens de proefplaats blijkt dat de uren in het belang van de persoon verlaagd moet worden;

    • g.

      dat de werkgever tijdens de proefplaats voor de persoon een ongevallen- en aansprakelijkheidsverzekering afsluit en de gemeente vrijwaart voor alle in- en buitengerechtelijke aanspraken op vergoeding van eventuele schades;

    • h.

      het feit dat door de proefplaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt; en

    • i.

      dat de persoon de werkzaamheden zal verrichten conform de voor de betreffende functie en werkzaamheden geldende voorschriften en wettelijke bepalingen.

 

 

Aanvraagprocedures en voorwaarden voorzieningen 

 

Artikel 4.1.15 Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie

1. Het college verstrekt overeenkomstig artikel 10d van de Pw, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.

2. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de persoon, aan de werkgever en de persoon.

3. Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een persoon betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de Pw.

4. Het college stelt binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d, vijfde lid, van de Pw.

5. Het college neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.

 

Artikel 4.1.16 Voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

1. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen verstrekken voor een persoon met een arbeidsbeperking.

2. Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 4.1.3, de volgende voorwaarden:

a. de persoon behoort tot de doelgroep en is minimaal achttien jaar oud, tenzij hij VSO/PRO-onderwijs heeft genoten;

b. de persoon kan zonder deze vorm van ondersteuning niet aan het arbeidsproces deelnemen;

c. de werkgever biedt een arbeidsovereenkomst aan van minimaal 6 maanden met een minimale arbeidsduur van 12 uur per week;

d. het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;

e. het betreft geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;

f. er is naar het oordeel van het college geen sprake van een werkplekaanpassing die in zijn algemeenheid van de werkgever kan worden verlangd; en

g. de kosten van de voorziening(en) wegen naar het oordeel van het college op tegen de (maatschappelijke) opbrengsten van uitstroom naar werk en zijn daarmee proportioneel.

 

Artikel 4.1.17 Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

1. Een aanvraag om persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen kan bij het college worden ingediend door de persoon of zijn werkgever. Het college kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.

2. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

3. Het college onderzoekt, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 8 weken na de aanvraag, de mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de persoon.

4. Het college kan een deskundig oordeel en advies inwinnen, als de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

5. Het college bepaalt na overleg met de persoon, en indien van toepassing met de werkgever, welke ondersteuning of voorziening(en) het beste kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

6. Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de persoon, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, van de Pw of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2, van de Pw.

7. Het college maakt binnen 15 werkdagen na afronding van het onderzoek, een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek dat wordt neergelegd in een onderzoeksverslag.

8. Op basis van het onderzoeksverslag neemt het college een besluit en zendt dit aan de persoon of zijn gemachtigde en, indien van toepassing, aan de werkgever.

 

Artikel 4.1.18 Inhoud beschikking persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

1. Het college geeft in een beschikking tot toekenning van persoonlijke ondersteuning of een overige voorziening in ieder geval aan:

a. welke persoonlijke ondersteuning of overige voorziening wordt verstrekt;

b. als subsidie wordt verstrekt, wat de omvang is van het subsidiebedrag;

c. de duur en intensiteit van de ondersteuning;

d. de ingangsdatum van de ondersteuning of overige voorziening;

e. als de verstrekking afwijkt van wat is aangevraagd, wat de reden is van afwijking; en

f. voor zover van toepassing, welke andere ondersteuning of voorziening relevant is, of kan zijn, waaronder de wijze waarop de persoon integraal kan worden ondersteund.

2. Het college geeft in een beschikking tot afwijzing van persoonlijke ondersteuning of een overige voorziening op grond van het feit dat er een voorliggende voorziening bestaat, in ieder geval aan welke voorziening dit betreft.

 

Specifieke bepalingen persoonlijke ondersteuning bij werk

 

Artikel 4.1.19 Persoonlijke ondersteuning bij werk

1. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk in de vorm van jobcoaching in natura verstrekken door middel van een jobcoach die werkzaam is in een dienstverband bij of in opdracht van een derde, waarbij de gemeente de uitvoering van jobcoaching heeft ingekocht.

2. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk in de vorm van een subsidie toekennen aan de werkgever voor:

a. jobcoaching door een interne of externe jobcoach; of

b. interne werkbegeleiding door een interne werkbegeleider.

3. De in het eerste of tweede lid genoemde ondersteuning kan ook worden aangeboden met het oog op het verrichten van werkzaamheden, anders dan in dienstverband, zoals bij een proefplaats of een leer-werktraject.

 

Artikel 4.1.20 Specifieke voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk

1. De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk wordt binnen 8 weken na de ingangsdatum van de dienstbetrekking ingediend, tenzij voorafgaand aan of op het moment van aanvang van het dienstbetrekking de noodzaak voor die ondersteuning redelijkerwijs nog niet bekend kon zijn.

2. Het college besluit op basis van individueel maatwerk, waarbij de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke ondersteuning wordt gewogen.

 

Artikel 4.1.21 Jobcoaching

1. Het college kan ambtshalve, of op aanvraag, jobcoaching in natura aanbieden.

2. Bij aanvragen om jobcoaching in natura en de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag is het bepaalde in de artikelen 4.1.16 tot en met 4.1.21 van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 4.1.22 Jobcoaching in natura

1. Het college kan ambtshalve, of op aanvraag, jobcoaching in natura aanbieden.

2. Bij aanvragen om jobcoaching in natura en de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag is het bepaalde in de artikelen 4.1.16 tot en met 4.1.21 van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 4.1.23 Subsidie voor het organiseren van jobcoaching

1. Het college kan op aanvraag subsidie voor het organiseren van jobcoaching verlenen aan de werkgever.

2. Subsidie voor het organiseren van jobcoaching kan, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.1.16 tot en met 4.1.21, worden verleend als:

a. de jobcoaching bestaande uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de persoon behorend tot de doelgroep, gericht op het kunnen uitvoeren van de aan hem opgedragen taken, wordt geborgd door middel van een coachingsplan;

b. de omvang en de kwaliteit van de georganiseerde jobcoaching passend is;

c. de continuïteit van de jobcoaching geborgd is; en

d. de persoon voor wie de subsidie wordt gevraagd daarvan op de hoogte is en schriftelijk instemt met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.

3. Het college kan voor jobcoaching een maximumtarief per uur hanteren dat toereikend is voor de organisatie van jobcoaching, waarbij het college zorgdraagt voor de kenbaarheid van de voor het betreffende jaar van toepassing zijnde tarieven.

 

Artikel 4.1.24 Interne werkbegeleiding

1. Als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding.

2. Het college kan aan de werkgever ambtshalve of op aanvraag een training aanbieden voor een of meer medewerkers om hen in staat te stellen aan personen behorend tot de doelgroep interne werkbegeleiding te bieden.

 

Specifieke bepalingen overige voorzieningen

 

Artikel 4.1.25 Specifieke voorwaarden vervoersvoorziening

  • 1.

    Het college kan een vervoersvoorziening toekennen aan een persoon die door zijn beperking niet zelfstandig naar zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een vergoeding in geld worden verstrekt.

  • 2.

    Het college biedt een vervoersvoorziening aan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de persoon kan door zijn beperking niet zelfstandig reizen of gebruik maken van het openbaar vervoer; en

    • b.

      het vervoer is beperkt tot woon-werkverkeer.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding in geld hangt af van het aantal dagen dat moet worden gewerkt en bedraagt het in de markt reguliere tarief voor een taxi of een andere vorm van vervoer.

  • 4.

    Het college brengt een eventueel bedrag voor een vervoersvoorziening van de werkgever aan de werknemer in mindering op de te verstrekken vervoersvoorziening.

     

Artikel 4.1.26 Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap

  • 1.

    Het college kan een voorziening in de vorm van een intermediaire activiteit toekennen die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie.

 

Artikel 4.1.27 Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen

  • 1.

    Aan een werknemer met een arbeidsbeperking die een meeneembare voorziening nodig heeft, kan een meeneembare voorziening dan wel een vergoeding voor de aanschaf daarvan worden toegekend als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de meeneembare voorziening is naar verwachting gedurende minimaal 6 maanden noodzakelijk om de medewerker zijn werk te kunnen laten uitvoeren;

    • b.

      er is sprake van een dienstverband voor de duur van tenminste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week;

    • c.

      er kan voor de meeneembare voorziening geen beroep worden gedaan op een voorliggende voorziening;

    • d.

      de meeneembare voorziening behoort niet tot de standaarduitrusting van de medewerker en is evenmin algemeen gebruikelijk binnen de betreffende branche; en

    • e.

      de kosten van de mee te nemen voorziening zijn proportioneel.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 onder b. kan een meeneembare voorziening ook worden toegekend bij een proefplaats met behoud van uitkering.

  • 3.

    Een meeneembare voorziening die in natura wordt toegekend wordt in beginsel in bruikleen beschikbaar gesteld aan de medewerker tenzij sprake is van een individuele maatwerkvoorziening of dat bruikleen gezien de aard van de voorziening niet mogelijk of wenselijk is.

     

Artikel 4.1.28 Specifieke voorwaarden werkplekaanpassingen

Het college kan een aanpassing van de werkplek toekennen aan een persoon, als dit noodzakelijk is om zijn werk uit te voeren. In beginsel kan daarbij elk product als een werkplekaanpassing worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar zijn.

 

Artikel 4.1.29 Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen over:

1. Onder welke voorwaarden, welke personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid onderdeel a Pw, en werkgevers van deze personen in aanmerking komen voor de voorzieningen in deze paragraaf.

2. Welke regels gelden voor het aanbod van scholing of opleiding.

3. Beschut werk:

a. op welke wijze wordt bepaald welke personen in aanmerking komen voor de ambtshalve vaststelling, bedoeld in artikel 10b eerste lid van de Pw;

b. welke voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden aangeboden om de onder 10b eerste lid van de Pw bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken;

c. de wijze waarop de omvang van het aanbod van de voorziening, bedoeld in artikel 10b eerste lid van de Pw, wordt vastgesteld.

4. De vergoedingssystematiek, waarin mede begrepen het hanteren van drempelbedragen, voor de in artikel 4.1.25 bedoelde vervoersvoorziening.

 

4.2 [vervallen]

4.3 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 4.3.1 Definities

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Pw, en de algemene bijstand met dien verstande dat voor de zinsnede 'een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan' moet worden gelezen 'de referteperiode'. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de Pw, voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag als inkomen gezien;

  • b.

    peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • c.

    referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 4.3.2 lndienen van een verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Pw, wordt ingediend via een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 4.3.3 Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Pw als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen in elke maand niet hoger is dan de 105% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 4.3.4 Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 384,00 voor een alleenstaande;

    • b.

      € 492,00 voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 548,00 voor gehuwden.

  • 2.

    Als een van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Pw, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4.

    De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's.

     

4.4 Tegenprestatie Participatiewet

Artikel 4.4.1 Definities

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    vrijwilligerswerk: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving;

  • b.

    tegenprestatie: het verrichten van naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing van de arbeidsmarkt;

Artikel 4.4.2 Inhoud van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratie instrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

    • d.

      niet leiden tot verdringing van de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het college kan ter nadere uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen waarin wordt vastgelegd welke aanvullende voorwaarden gelden voor zover daarover in deze verordening geen bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 4.4.3 Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan personen die een uitkering ontvangen opdragen een tegenprestatie te verrichten.

  • 2.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een persoon;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een persoon moeten in aanmerking worden genomen; en

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een persoon moeten in overweging worden genomen.

Artikel 4.4.4 Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1.

    De tegenprestatie kan maximaal voor de duur van één jaar worden opgedragen.

  • 2.

    De termijn van één jaar zoals bedoeld in het eerste lid, kan twee keer worden verlengd met één jaar zodat de maximale duur waarover een tegenprestatie kan worden opgelegd, drie jaar bedraagt. Dit hoeven geen aaneengesloten jaren te zijn.

  • 3.

    De tegenprestatie wordt opgedragen met een bandbreedte van vier tot acht uur per week.

Artikel 4.4.5 Vrijstelling

  • 1.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien:

    • a.

      de persoon ten tijde van de aanvraag voor een uitkering voor ten minste 8acht uur per week vrijwilligerswerk verricht, dat te beschouwen is als een maatschappelijk nuttige activiteit;

    • b.

      de persoon deelneemt aan activiteiten in het kader van een re- integratie- traject;

    • c.

      de persoon zorgtaken verricht als mantelzorger voor ten minste acht uur per week;

    • d.

      de persoon een parttimebaan heeft voor ten minste acht uur per week;

    • e.

      de persoon als een alleenstaande ouder, vrijstelling heeft van de arbeidsplicht in verband met de zorg voor (een) kind(eren) in de leeftijd tot 5 jaar.

4.5 Minimaregelingen

Artikel 4.5.1 Definities

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: de inwoner van de gemeente Veenendaal die ten behoeve van zichzelf, zijn partner of zijn kind(eren) een vergoeding op grond van deze verordening aanvraagt;

  • b.

    aanvraagperiode: de periode waarin een aanvraag kan worden ingediend zoals nader verwoord onder sub g.

  • c.

    de doelgroep: inwoners van de gemeente Veenendaal met een laag inkomen en de tot hun last komende kinderen;

  • d.

    huishouden: een aantal personen dat in gezinsverband leeft en als zodanig als een eenheid wordt beschouwd;

  • e.

    kind: een persoon jonger dan 18 jaar voor wie aan de alleenstaande ouder of gehuwde ouders, die ingeschreven staat in de gemeente Veenendaal in de Basisregistratie personen, kinderbijslag op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet wordt betaald of zal worden betaald vanaf het eerstvolgende kwartaal of het pleegkind jonger dan 18 jaar waarvoor een pleegvergoeding wordt ontvangen op grond van artikel 5.3, lid 1, van de Jw;

  • f.

    norm: wettelijk minimum/ bijstandsnorm, het bedrag, bedoeld in artikel 5, onder c, van de Pw;

  • g.

    peildatum:

    • aanvraagperiode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021: 31 december 2021;

    • aanvraagperiode 1 december 2021 tot en met 30 juni 2023: 30 juni 2023.

    • Vanaf 1 juli 2023: 30 juni van de lopende aanvraagperiode 1 juli tot en met 30 juni;

  • h.

    uitvoerder: de uitvoerende instantie die namens het college de minimaregelingen uit de Integrale Verordening uitvoert.

Artikel 4.5.2 Reikwijdte en doelstelling paragraaf

  • 1.

    Deze paragraaf heeft tot doel:

    • a.

      het vergroten van de kansen van de doelgroep om de spiraal van armoede te doorbreken;

    • b.

      het bevorderen van sport en andere vormen van maatschappelijke participatie bij de doelgroep;

    • c.

      het voorkomen van sociale uitsluiting van de doelgroep;

    • d.

      het bevorderen dat schoolgaande kinderen zo min mogelijk belemmeringen ondervinden als gevolg van het feit dat hun ouders tot de doelgroep behoren;

    • e.

      het tegengaan van onderverzekering op het gebied van ziektekostendekking van de doelgroep.

  • 2.

    Er bestaat alleen recht op vergoedingen op basis van deze paragraaf voor:

    • a.

      inwoners met een inkomen dat niet hoger is dan maximaal 120% van de norm; of

    • b.

      inwoners die in de schuldhulpverlening zitten waarbij zij voor dezelfde vergoedingen in aanmerking komen als inwoners met de norm van 100% van het wettelijk minimum.

    3. Het recht op vergoedingen kan aangevraagd worden gedurende de gehele aanvraagperiode.

    4. Het recht op vergoedingen wordt vastgesteld voor de gehele aanvraagperiode. Dit recht kan enkel ten gunste van de aanvrager wijzigen indien zich wijzigingen voordoen in de huishoudsamenstelling of inkomen van de aanvrager.

    5. Het inkomen wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde inkomen van drie aaneengesloten maanden. Deze drie maanden bevinden zich in de periode zes maanden voor de start van de aanvraagperiode tot en met het einde van de aanvraagperiode.

  • 6.

    Bij vaststelling van het inkomen worden toegepast:

    • a.

      de vermogenstoets, zoals omschreven in artikel 31 van de Pw, met uitzondering op het vermogen in de vorm van een eigen woning: deze wordt niet meegerekend, en

    • b.

      de kostendelersnorm, zoals omschreven in de artikelen 19a en 22a van de Pw.

  • 7.

    Er bestaat recht op een vergoeding als de leeftijd van de aanvrager voldoet aan de voorwaarden als gesteld bij de specifieke voorzieningen.

  • 8.

    Geen recht op een in deze paragraaf genoemde vergoeding heeft de aanvrager:

    • a.

      die op het moment van aanvraag in detentie of een asielzoekerscentrum verblijft of studiefinanciering ontvangt met uitzondering van (alleenstaande) ouder(s) met studiefinanciering; of

    • b.

      aan wie op grond van artikel 11 van de Pw geen bijstand kan worden verleend omdat deze persoon geen Nederlander dan wel een daar aan gelijkgestelde vreemdeling is.

  • 9.

    Vergoedingen worden verstrekt in natura behoudens bij de collectieve ziektekostenverzekering waarbij de vergoeding ziet op een korting op de ziektekostenverzekering.

  • 10.

    Bij een vergoeding mag altijd worden bijbetaald. Het betreft dan een tegemoetkoming in de kosten.

  • 11.

    Het recht op een vergoeding kan niet meegenomen worden naar een volgende aanvraagperiode.

Artikel 4.5.3 Inhoud vergoedingen

De vergoedingen als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, bestaan uit regelingen voor:

  • a.

    Maatschappelijke participatie;

  • b.

    Sport en bewegen volwassenen;

  • c.

    Vergoeding ID kaart;

  • b.

    Computer of tablet basisschool;

  • e.

    Schoolkosten middelbare school;

  • f.

    Mobiele telefoon;

  • g.

    Fiets;

  • h.

    Kledingpakket;

  • i.

    Collectieve ziektekostenverzekering;

  • j.

    Huiswerkbegeleiding.

  • k.

    Meerkosten chronisch zieken en gehandicapten

Artikel 4.5.4 Aanvragen

  • 1.

    Aanvragen voor vergoedingen op grond van deze paragraaf kunnen door middel van een papieren aanvraagformulier bij de uitvoerder of via de eigen digitale omgeving van de uitvoerder worden ingediend.

  • 2.

    Aanvragers kunnen een persoonlijke inlogcode aanvragen bij de uitvoerder.

    3. Indien een aanvrager voldoet aan de gestelde voorwaarden dan wordt vastgesteld op welke vergoedingen de aanvrager recht heeft gedurende de gehele aanvraagperiode.

  • 4.

    In de persoonlijke digitale omgeving kunnen de aanvragers zien op welke vergoedingen zij recht hebben en onder welke voorwaarden en hoe zij gebruik kunnen maken van de vergoedingen.

  • 5.

    De aanvragers dienen zelf aan te tonen dat zij een inkomen hebben binnen de geldende inkomensnormen.

  • 6.

    Aanvragen voor vergoedingen kunnen ingediend worden in de volgende perioden:

    • a.

      1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;

    • b.

      1 december 2021 tot en met 30 juni 2023;

    • c.

      vanaf 1 juli 2023 : 1 juli van het betreffende kalenderjaar tot en met 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 7.

    Aanvragen voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering zoals vermeld in artikel 4.5.13 voor een komend kalenderjaar, kunnen worden ingediend voor 1 januari van dat komende kalenderjaar. In bijzondere gevallen kan het college besluiten af te wijken van deze datum.

Artikel 4.5.5 Maatschappelijke participatie (Doe mee-tegoed)

  • 1.

    Het college kan een vergoeding aan inwoners van alle leeftijden verstrekken voor kosten van maatschappelijke participatie.

  • 2

    De vergoeding betreft culturele, recreatieve, sportieve of maatschappelijke voorzieningen of - activiteiten.

  • 3.

    Het maximale tegoed dat aan de aanvrager per periode toegekend kan worden is bij een inkomen:

    • -

      tot en met 100% van de norm: € 100,00;

    • -

      van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 75,00;

    • -

      van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm, € 50,00.

  • 4.

    In afwijking op het gestelde in lid 3 zijn in de aanvraagperiode die loopt van 1 december 2021 tot en met 30 juni 2023, de maximale tegoeden die aan een aanvrager toegekend kunnen worden bij een inkomen:

    • -

      tot en met 100% van de norm: € 160,00;

    • -

      van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 120,00;

    • -

      van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm, € 80,00.

  • 5.

    Het is toegestaan de vergoeding voor sport en bewegen volwassenen uit artikel 4.5.6 samen te voegen met de bedragen uit lid 3, ten behoeve van een lidmaatschap bij een erkende sportclub of -vereniging.

  • 6.

    De vergoeding aan maatschappelijke participatie is een persoonlijke vergoeding welke voor elk lid van het huishouden toegekend kan worden.

Artikel 4.5.6 Sport en bewegen volwassenen

  • 1.

    Het college kan een vergoeding aan inwoners, van 18 jaar en ouder verstrekken voor de kosten van sport of bewegen.

  • 2.

    De vergoeding betreft

    • een lidmaatschap bij een erkende sportclub of -vereniging of daaraan gelijk gesteld;

    • sportkleding of -schoenen; of

    • noodzakelijke sport benodigdheden.

  • 3.

    Het maximale tegoed dat aan de aanvrager per periode toegekend kan worden is bij een inkomen:

    • -

      tot en met 100% van de norm: € 100,00;

    • -

      van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 75,00;

    • -

      van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm: € 50,00.

  • 4.

    In afwijking op het gestelde in lid 3 zijn in de aanvraagperiode die loopt van 1 december 2021 tot en met 30 juni 2023, de maximale tegoeden die aan de aanvrager toegekend kunnen worden bij een inkomen:

    • -

      tot en met 100% van de norm: € 150,00;

    • -

      van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 112,50;

    • -

      van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm, € 75,00.

  • 5.

    Het is toegestaan de bedragen genoemd in artikel 4.5.5 toe te voegen aan de bedragen uit lid 3 en lid 4.

  • 6.

    De vergoeding aan sport is een persoonlijke vergoeding welke voor elk lid van het huishouden dat op de 18 jaar of ouder is, toegekend kan worden.

Artikel 4.5.7 Identiteitsbewijs

  • 1.

    Het college kan een vergoeding aan inwoners, verstrekken voor de kosten van een ID-kaart.

  • 2

    De vergoeding betreft de werkelijke kosten voor het verlengen of aanvragen van een Nederlandse identiteitskaart.

  • 3.

    Indien een inwoner een paspoort wenst aan te schaffen in plaats van een ID-kaart, kan hij een vergoeding krijgen voor het verlengen of aanvragen van een paspoort ter hoogte van de kosten van het aanschaffen of verlengen van een ID-kaart. De aanvullende kosten kunnen worden voldaan vanuit het Doe mee-tegoed uit artikel 4.5.5.

  • 4.

    Indien een inwoner in het bezit is van een verblijfsdocument voor onbepaalde tijd of duurzaam verblijf dan kan hij een vergoeding krijgen voor de werkelijke kosten van de verlenging van het verblijfsdocument voor onbepaalde tijd of duurzaam verblijf.

  • 5

    Om in aanmerking te komen voor een vergoeding van een ID-kaart is ten behoeve van deze persoon in de voorgaande periode geen vergoeding voor een ID-kaart vanuit deze paragraaf of een van zijn voorgaande regelingen verstrekt:

    • a.

      deze periode betreft vijf jaar voor personen van jonger dan 18 jaar; en

    • b.

      tien jaar voor personen van 18 jaar en ouder.

  • 6.

    De vergoeding aan een ID-kaart is een persoonlijke vergoeding welke voor elk lid van het huishouden dat voldoet aan de voorwaarden gesteld in lid 5. toegekend kan worden.

Artikel 4.5.8 Computer/ tablet basisschool

  • 1.

    Het college kan een vergoeding aan inwoners verstrekken voor de kosten van de aanschaf van een computer, tablet of noodzakelijke benodigdheden zoals een printer, toetsenbord, beeldscherm, muis en headset.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor een vergoeding van een computer of tablet wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:

    • a.

      de aanvraag betreft een huishouden met kinderen die op de peildatum 4 tot en met 11 jaar oud zijn; en

    • b.

      er is aan het huishouden de afgelopen vijf aanvraagperiodes geen vergoeding verstrekt voor een computer vanuit deze paragraaf of een van zijn voorgaande regelingen.

  • 3.

    Het maximale bedrag waarvoor per periode van vijf aanvraagperiodes een vergoeding kan worden aangevraagd is € 500,00.

  • 4.

    De vergoeding voor een computer of tablet basisschool wordt verstrekt per huishouden, wat betekent dat de aanvrager die voldoet aan de voorwaarden genoemd in de voorgaande leden, recht heeft op één vergoeding, ongeacht het aantal kinderen in het huishouden.

Artikel 4.5.9 Schoolkosten middelbare school

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor schoolbenodigdheden die door middelbare scholen als noodzakelijk worden geacht om de schoolcarrière optimaal te kunnen doorlopen.

  • 2

    Om in aanmerking te komen voor een vergoeding voor schoolkosten wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:

    • a.

      de aanvraag heeft betrekking op een kind dat op de peildatum 12 jaar of ouder is maar jonger dan 19 jaar; en

    • b.

      er is voor het kind in de voorgaande periode, zoals gespecificeerd onder lid 4 onder a., geen vergoeding verstrekt vanuit deze paragraaf of een van zijn voorgaande regelingen met uitzondering van de kosten genoemd onder lid 5 sub b.

  • 3

    De vergoeding voor schoolkosten omvat de volgende vergoedingen:

    • a.

      laptop of computer;

    • b.

      schoolbenodigdheden;

    • c.

      [vervallen]

  • 4.

    De frequentie waarin aanvrager vergoedingen kan aanvragen is voor:

    • a.

      laptop of computer: eenmalig;

    • b.

      schoolbenodigdheden: elke aanvraagperiode;

    • c.

      [vervallen]

  • 5.

    Het maximale bedrag waarvoor de aanvrager een vergoeding kan aanvragen is voor een laptop of computer: € 500,-. Hierop gelden de volgende uitzonderingen:

    • a.

      indien de school een laptop verplicht stelt die duurder is dan € 500,- kan er een vergoeding voor maximaal € 750,- worden toegekend;

    • b.

      indien de laptop stuk gaat kan voor maximaal € 250,- aan kosten voor reparatie of eigen risico worden toegekend.

  • 6.

    Het maximaletegoed dat aan de aanvrager per aanvraagperiode toegekend kan worden is voor:

    • a.

      schoolbenodigdheden:

      • i

        bij een inkomen tot en met 100% van de norm: € 100,00;

      • ii

        bij een inkomen van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 75,00;

      • iii

        bij een inkomen van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm: € 50,00.

    • b.

      [vervallen]

  • 7.

    In afwijking op het gestelde in lid 6 zijn in de aanvraagperiode die loopt van 1 december 2021 tot en met 30 juni 2023, de maximale tegoeden die aan de aanvrager toegekend kunnen worden voor:

    • a.

      schoolbenodigdheden:

      • i

        bij een inkomen tot en met 100% van de norm: € 150,00;

      • ii

        bij een inkomen van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 112,50;

      • iii

        bij een inkomen van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm: € 75,00.

  • 8.

    De vergoeding schoolkosten middelbare school wordt toegekend per kind ongeacht het aantal kinderen in het huishouden.

Artikel 4.5.10 Mobiele telefoon

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor de aanschaf van een mobiele telefoon.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor deze vergoeding wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:

    • a.

      de aanvraag heeft betrekking op een kind dat op de peildatum 12 jaar of ouder is maar jonger dan 19 jaar; en

    • b.

      voor het kind is in de voorgaande drie aanvraagperiodes geen vergoeding toegekend voor de kosten van een mobiele telefoon vanuit deze paragraaf of voorgaande regelingen.

  • 3.

    Het maximale bedrag dat per periode van drie aanvraagperiodes toegekend kan worden is:

    • a.

      bij een inkomen tot en met 100% van de norm: € 150,00;

    • b.

      bij een inkomen van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 112,50;

    • c.

      bij een inkomen van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm: € 75,00.

  • 4.

    De vergoeding geldt voor:

    • a.

      een mobiele telefoon (nieuw of refurbished);

    • b.

      accessoires;

    • c.

      prepaidkaarten.

  • 5.

    Het tegoed kan niet worden gebruikt voor abonnementskosten en verzekeringskosten.

  • 6.

    De vergoeding mobiele telefoon wordt toegekend per kind ongeacht het aantal kinderen in het huishouden.

Artikel 4.5.11 Fiets

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor de aanschaf of het opknappen van een fiets.

  • 2.

    Om hiervoor in aanmerking te komen wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:

    • a.

      de aanvraag heeft betrekking op een kind dat op de peildatum 12 jaar of ouder is maar jonger dan 19 jaar; en

    • b.

      voor het kind is niet eerder een vergoeding toegekend voor een fiets vanuit deze paragraaf of voorgaande regelingen.

  • 3.

    Het maximale tegoed dat toegekend kan worden voor de kosten van een fiets is € 150,00:

  • 4.

    Er kan slechts één keer een vergoeding voor de kosten van een fiets worden toegekend.

  • 5.

    De vergoeding fiets wordt per kind verstrekt ongeacht het aantal kinderen in het huishouden.

Artikel 4.5.12 Kledingpakket

  • 1.

    Het college kan een vergoeding voor een kledingpakket verstrekken.

  • 2.

    Om hiervoor in aanmerking te komen wordt voldaan aan onderstaande voorwaarde:

    • a.

      de aanvraag heeft betrekking op een kind dat op de peildatum jonger is dan 19 jaar.

  • 3.

    Het maximale tegoed dat per aanvraagperiode toegekend kan worden is:

    • a.

      bij een inkomen tot en met 100% van de norm: € 200,00

    • b.

      bij een inkomen van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 150,00

    • c.

      bij een inkomen van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm: € 100,00.

  • 4.

    In afwijking op het gestelde in lid 3 is in de aanvraagperiode die loopt van 1 december 2021 tot en met 30 juni 2023, het maximale tegoed dat aan de aanvrager toegekend kan worden bij een inkomen:

    • a.

      tot en met 100% van de norm: € 320,00;

    • b.

      van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 240,00;

    • c

      van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm, € 160,00.

  • 5.

    De vergoeding kledingpakket wordt toegekend per kind ongeacht het aantal kinderen in het huishouden.

Artikel 4.5.13 Collectieve ziektekostenverzekering

  • 1.

    Het college kan een korting op de ziektekostenverzekering verstrekken door middel van het aanbieden van een collectieve ziektekostenverzekering van een zorgverzekeraar.

  • 2.

    Om hiervoor in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de aanvrager heeft geen achterstanden bij de huidige zorgverzekering; en

    • b.

      de aanvrager of diens partner sluit met de zorgverzekeraar als bedoeld in lid 1, een overeenkomst voor een zorgverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet en het te verzekeren pakket komt overeen met de eisen die het college aan een collectieve zorgverzekering voor minima stelt.

  • 3

    De aanvrager kan aan de collectieve zorgverzekering voor minima deelnemen vanaf de datum waarop de collectieve zorgverzekeraar hem accepteert.

  • 4.

    De deelname aan de collectieve zorgverzekering eindigt vanaf het moment dat aanvrager of diens partner:

    • a.

      de verzekering beëindigt (per 1ste van het nieuwe kalenderjaar; of

    • b.

      niet meer ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie (BRP) van de gemeente Veenendaal.

  • 5.

    De deelname aan de collectieve zorgverzekering voor minima eindigt per 1 januari van het volgende kalenderjaar indien de aanvrager of diens partner:

    • a.

      een inkomen heeft dat hoger is dan 120% van de toepasselijke norm; of

    • b.

      een vermogen heeft boven de van toepassing zijnde vermogensgrens op grond van artikel 34 van de Pw.

Artikel 4.5.14 Huiswerkbegeleiding

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke huiswerkbegeleiding.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor deze vergoeding wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:

    • a.

      de aanvraag heeft betrekking op een kind dat op de peildatum 12 jaar of ouder is maar jonger dan 19 jaar; en

    • b.

      de school verstrekt een indicatie die de noodzaak van een vergoeding voor huiswerkbegeleiding aantoont omdat het aanbod uit de sociale basis niet passend is.

  • 3.

    Het maximale bedrag waarvoor de aanvrager per periode van een maand een vergoeding kan aanvragen is:

    • a.

      bij een inkomen tot en met 100% van de norm: € 250,00;

    • b.

      bij een inkomen van meer dan 100% maar minder of gelijk aan 110% van de norm: € 190,00;

    • c

      bij een inkomen van meer dan 110% maar minder of gelijk aan 120% van de norm: € 125,00.

  • 4.

    De aanvrager is vrij in de keuze bij welk huiswerkinstituut hij de huiswerkbegeleiding wil afnemen.

  • 5.

    De vergoeding huiswerkbegeleiding kan toegekend worden per kind ongeacht het aantal kinderen in het huishouden.

Artikel 4.5.14a Compensatie meerkosten chronisch zieken en gehandicapten

1. Het college kan een vergoeding toekennen voor aannemelijke meerkosten van directe en indirecte zorgkosten die inwoners met een chronische ziekte of handicap maken als

  • a.

    de aanvrager 18 jaar of ouder is en:

    • i.

      een voorziening ingevolge de Wmo heef;

    • ii.

      beschikt over een indicatie op grond van de Wmo of de Wet langdurige zorg; of

    • iii.

      beschikt over een CIZ-indicatie of gehandicaptenparkeerkaart;

  • b.

    de aanvrager een arbeidsongeschiktheidsuitkering, waaronder een WAO, WIA, WAZ of Wajong-uitkering ontvangt, of een uitkering op grond van de Pw, IOAW, of IOAZ met een ontheffing van de sollicitatieplicht op medische gronden; of

  • c.

    de aanvrager kan aantonen chronisch ziek of gehandicapt te zijn waarbij dit in ieder geval kan worden aangetoond als men een bewijs heeft dat het volledig wettelijk Eigen Risico Ziektekostenverzekering is betaald.

2. De maximale vergoeding die aan de aanvrager per aanvraagperiode kan worden toegekend is € 200,00.

3. In afwijking op het gestelde in lid 2 bedraagt de vergoeding in de aanvraagperiode die loopt van 1 december 2021 tot en met 30 juni 2023 en in de aanvraagperiode die loopt van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 : € 500,00.

4. Het tegoed voor aannemelijke meerkosten van directe en indirecte zorgkosten is een persoonlijke vergoeding welke aan elk lid van het huishouden dat voldoet aan de voorwaarden gesteld in lid 1, toegekend kan worden.

Artikel 4.5.15 Onjuiste of onvolledige gegevens

  • 1.

    De aanvrager is verantwoordelijk voor de aanlevering van de juiste gegevens aan de uitvoerder.

  • 2.

    Het college kan onderzoeken of de vergoedingen rechtmatig zijn verstrekt.

  • 3.

    Het college kan het besluit tot verstrekking van een vergoeding intrekken of ten nadele van de aanvrager wijzigen indien:

    • a.

      de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste, verouderde of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onrechtmatige verstrekking van de vergoedingen heeft geleid;

    • b.

      op de aanvraag een ander besluit zou zijn genomen indien bij de beoordeling van die aanvraag de juiste gegevens bekend waren geweest; of

    • c.

      de zaak of activiteit waarvoor de vergoeding is verstrekt niet is aangeschaft of heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Indien het college een besluit tot verstrekking van een vergoeding intrekt vervalt het recht op de vergoeding met ingang van de dag waarop het besluit tot intrekking bekend wordt gemaakt.

  • 5.

    Het college kan de, op grond van deze paragraaf onverschuldigd betaalde vergoedingen, terugvorderen.

  • 6.

    Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

Artikel 4.5.16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze paragraaf of de daarop gebaseerde regels voor zover dit naar het oordeel van het college onredelijke gevolgen heeft voor de aanvrager gezien de doelstelling van deze paragraaf.

Artikel 4.5.17 Verbinden van aanbieders

  • 1.

    Het college kan aanbieders van producten die vergoed kunnen worden op basis van deze paragraaf, op elk moment in het jaar, toestemming geven zich aan te sluiten bij de voor dit doel beschikbaar gestelde online omgeving om producten toe te voegen.

  • 2.

    Waar mogelijk zal zoveel mogelijk worden samengewerkt met lokale aanbieders.

  • 3.

    Producten van aanbieders die reeds aangesloten zijn kunnen direct online besteld worden door de aanvrager na ontvangst van het besluit tot verstrekking van een vergoeding.

     

4.6 Regionale Cliëntenparticipatie Werk en Inkomen

4.6.1 Definities

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanverwante regelingen: de IOAW, de IOAZ en het Bbz;

  • b.

    belangenorganisatie: een organisatie te Veenendaal, Rhenen of Renswoude, die mede de belangen van de Pw doelgroep behartigen;

  • c.

    cliënt: de persoon, die een uitkering ontvangt van de gemeente Veenendaal, Rhenen of Renswoude op grond van de Pw of de aanverwante regelingen, alsmede de persoon die behoort tot de personenkring als omschreven in artikel 7, eerste lid, onder a van de Pw;

  • d.

    Cliëntenraad: de raad, bestaande uit personen, die al of niet namens organisaties worden geacht de belangen van cliënten te behartigen binnen de taken en bevoegdheden, zoals in deze paragraaf omschreven;

  • e.

    portefeuillehouder: de wethouder met de verantwoordelijkheid voor de portefeuille Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Veenendaal;

  • f.

    team WI: team Werk en Inkomen van de gemeente Veenendaal.

Artikel 4.6.2 Taak Cliëntenraad

  • 1.

    De taak van de Cliëntenraad bestaat uit het gevraagd en ongevraagd adviseren aan het college over beleid en uitvoering van:

    • a.

      de Pw en aanverwante regelingen;

    • b.

      de re-integratie en sociale activering van cliënten, waaronder ook niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een nabestaanden of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en de doelgroep garantiebanen;

    • c.

      het gemeentelijk Minimabeleid;

    • d.

      nieuwe wetten en regelingen die tot het aandachtsgebied van de Cliëntenraad behoren.

  • 2.

    Tot de onder lid 1 genoemde onderwerpen behoren geen klachten, bezwaarschriften of andere zaken, die op individuele cliënten betrekking hebben, maar wel de hiervoor gehanteerde procedures, regelingen, richtlijnen en de wijze waarop deze worden uitgevoerd. Niet kan worden geadviseerd inzake het personeels- en organisatiebeleid van de gemeente.

  • 3.

    Het opstellen van het jaarverslag gebeurt door de Cliëntenraad voor 1 maart van enig jaar.

Artikel 4.6.3 Samenstelling Cliëntenraad

  • 1.

    De Cliëntenraad bestaat uit ten minste 9 en ten hoogste 11 stemgerechtigde leden, een voorzitter en een secretaris;

  • 2.

    De Cliëntenraad is zodanig samengesteld dat meer dan de helft van de stemgerechtigde leden bestaat uit cliënten en de rest uit vertegenwoordigers van belangenorganisaties.

  • 3.

    De individuele leden van de Cliëntenraad zijn inwoners van Veenendaal, Rhenen of Renswoude en vormen zoveel mogelijk een representatieve vertegenwoordiging van het cliëntenbestand van het team WI (inclusief beschut werk).

  • 4.

    De voorzitter van de Cliëntenraad is onafhankelijk en niet stemgerechtigd. De voorzitter mag geen cliënt zijn van het team WI, geen vertegenwoordiger zijn van een belangenorganisatie noch werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur van Veenendaal, Rhenen of Renswoude.

  • 5.

    De secretaris is niet stemgerechtigd, tenzij hij naast secretaris ook lid is van de Cliëntenraad.

Artikel 4.6.4 Benoeming en zittingsduur leden Cliëntenraad

  • 1.

    Het college van Veenendaal benoemt en ontslaat de leden en de voorzitter.

  • 2.

    De benoeming van de leden vindt plaats op voordracht van de Cliëntenraad. Het college is niet gebonden aan de voordracht, maar kan slecht met redenen omkleed afwijken van de voordracht. De leden van de belangenorganisaties worden door die organisaties als kandidaat aangemeld.

  • 3.

    De voorzitter wordt via een sollicitatieprocedure voorgedragen. Het college kan ook een voorzitter voordragen.

  • 4.

    De Cliëntenraad kiest een secretaris, al dan niet uit haar midden.

  • 5.

    De zittingsduur van de voorzitter, de leden en secretaris is, behoudens tussentijds aftreden, vier jaar.

  • 6.

    De leden treden af volgens het rooster van aftreden, maar blijven in functie totdat de nieuwe leden zijn benoemd; de voorzitter, de secretaris en de leden van de belangenorganisaties zijn direct herbenoembaar.

Artikel 4.6.5 Werving en selectie individuele leden Cliëntenraad

  • 1.

    Alleen cliënten van de gemeente Veenendaal, Rhenen of Renswoude kunnen op individuele titel lid worden.

  • 2.

    Aftredende leden kunnen zich direct herbenoembaar stellen met een maximum zittingstermijn van 8 jaren aaneensluitend. Herbenoeming vindt plaats na voordracht door de Cliëntenraad.

  • 3.

    Na afloop van de reguliere zittingsperiode of als er geen geschikte reserve kandidaten voor een vacature beschikbaar zijn, worden alle cliënten van het team WI schriftelijk in de gelegenheid gesteld hun belangstelling kenbaar te maken voor de functie van lid van de Cliëntenraad.

  • 4.

    De benoeming ter voorziening in tussentijds opengevallen plaatsen vindt bij voorkeur plaats binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature.

  • 5.

    De voorzitter en tenminste één lid van de Cliëntenraad voeren een kennismakingsgesprek met belangstellenden.

  • 6

    Kandidaten voor de functie van lid worden aan het college voorgedragen, nadat het aspirant lid minimaal drie maanden heeft meegedraaid in de Cliëntenraad en deze kandidaat door de meerderheid van de Cliëntenraad geschikt is bevonden voor de functie.

  • 7.

    Bij disfunctioneren van een lid kan de Cliëntenraad bij meerderheidsbesluit en met redenen omkleed het college voorstellen het betreffende lid te ontslaan.

  • 8

    Lidmaatschap eindigt binnen 3 maanden nadat betrokkene niet meer voldoet aan de voorwaarden onder lid 1.

Artikel 4.6.6 Budget en vergoeding

  • 1.

    Ten behoeve van de Cliëntenraad wordt jaarlijks een budget door het college beschikbaar gesteld, waartoe een begroting in overleg tussen de Cliëntenraad en het college wordt opgesteld.

  • 2.

    Ten laste hiervan komen vergoedingen en kosten die onder andere verband houden met deskundigheidsbevordering, het inwinnen van advies, achterbanraadpleging, kosten notulist en organisatiekosten.

  • 3.

    De voorzitter, de secretaris en de leden ontvangen een door het college vastgestelde vergoeding.

Artikel 4.6.7 Taken en bevoegdheden voorzitter en secretaris

  • 1.

    Tot de taak van de voorzitter behoort:

    • a.

      het vaststellen van de agenda;

    • b.

      het bepalen van dag en uur van de vergadering;

    • c.

      het leiden van de vergadering;

    • d.

      het handhaven van de orde;

    • e.

      het schorsen van de vergadering;

    • f.

      het peilen van meningen en het mededelen van de uitslagen van stemmingen;

    • g.

      het bewaken van het beschikbaar gestelde budget;

    • h.

      het aangaan van verplichtingen die noodzakelijk zijn voor de voortgang en uitvoering van de taken van de Cliëntenraad, indien en voor zover de daarmee gepaard gaande kosten blijven binnen de vastgestelde begroting.

    • i.

      vertegenwoordigen van de Cliëntenraad naar buiten.

  • 2.

    Tot de taak van de secretaris behoort:

    • a.

      het medeopstellen van de agenda;

    • b.

      het tijdig verzenden van de agenda met bijbehorende stukken;

    • c.

      het bijwonen van alle vergaderingen en het zorgdragen voor een verslag en besluitenlijst;

    • d.

      het opstellen van het jaarverslag;.

    • e.

      het mede zorgdragen voor de uitvoering van de besluiten;

    • f.

      het bewaken van de voortgang en afhandeling van de uitgebrachte adviezen;

  • 3.

    De secretaris kan ondersteund worden door een notulist. De notulist maakt geen onderdeel uit van de Cliëntenraad. Hij ontvangt een door het college vastgestelde vergoeding, welke uit het jaarbudget van de Cliëntenraad betaald wordt.

Artikel 4.6.8 Vergaderingen en vergaderorde

  • 1.

    De Cliëntenraad vergadert als regel elke maand, met uitzondering van de vakantieperiode. Minimaal tweemaal per jaar vindt een vergadering plaats waarbij de portefeuillehouder aanwezig is.

  • 2.

    De vergaderingen zijn als regel openbaar, maar de Cliëntenraad kan besluiten een besloten of een huishoudelijke vergadering te houden.

  • 3.

    De agenda wordt zo mogelijk een week voor de vergadering aan de leden toegezonden.

  • 4.

    Ieder lid heeft het recht schriftelijke voorstellen aan de Cliëntenraad te doen. Deze voorstellen worden bij de secretaris ingediend.

  • 5.

    Ieder lid heeft het recht agendapunten in te leveren bij de secretaris.

  • 6.

    Ieder lid heeft het recht een voorstel betreffende de orde van de vergadering te doen.

  • 7.

    Toehoorders bij een vergadering kunnen de voorzitter bij aanvang van de vergadering om spreektijd verzoeken. De voorzitter bepaalt of hieraan gevolg wordt gegeven.

  • 8.

    De Cliëntenraad kan één of meer (externe) deskundigen uitnodigen de vergadering bij te wonen voor het geven van toelichting of advies, voor zover het budget dat toelaat.

  • 9.

    Het verslag van de vergadering en de besluitenlijst worden ter vaststelling aan de Cliëntenraad aangeboden in de eerstvolgende vergadering.

  • 10.

    De Cliëntenraad mag niet beraadslagen of besluiten indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.

  • 11.

    Alle adviezen worden bij meerderheid van stemmen uitgebracht.

Artikel 4.6.9 Advisering

  • 1.

    Het college vraagt de Cliëntenraad om advies over alle onderwerpen die vallen binnen het terrein van de Pw en aanverwante regelingen. Dit betreft in ieder geval:

    • a.

      de voorgenomen beleidskaders en verordeningen op de gebieden participatiebeleid, handhavingsbeleid, inkomensbeleid en minimabeleid;

    • b.

      het voorgenomen uitvoeringsbeleid, zoals verwoord in beleidsnota’s van het college.

  • 2.

    Het advies wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op het te nemen besluit door het college.

  • 3.

    Uitgangspunt is dat de Cliëntenraad tenminste twee weken de tijd heeft om een advies op te stellen. Zoveel mogelijk houdt het college daarbij rekening met de vergaderingen van de Cliëntenraad, zodat toelichting kan worden gegeven op het voorgenomen besluit. De Cliëntenraad geeft in ieder geval binnen zes weken een reactie op een gevraagd advies van het college.

  • 4.

    De adviezen van de Cliëntenraad worden schriftelijk uitgebracht aan het college.

  • 5.

    Het college neemt binnen zes weken een beslissing op een gevraagd of ongevraagd advies van de Cliëntenraad en stelt de Cliëntenraad daarvan schriftelijk in kennis. Indien afgeweken wordt van een advies zal dit worden gemotiveerd.

  • 6.

    In het geval het advies van de Cliëntenraad een raadsvoorstel betreft wordt door het college het advies van de Cliëntenraad bij het raadsvoorstel gevoegd en vermeld hoe het college het advies van de Cliëntenraad heeft betrokken bij de totstandkoming van het raadsvoorstel.

Artikel 4.6.10 Ondersteuning

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat de Cliëntenraad wordt ondersteund.

  • 2.

    Het college voorziet de Cliëntenraad onder andere van informatie opdat de Cliëntenraad naar behoren kan functioneren. Het betreft informatie die noodzakelijk is om beleid en uitvoering te kunnen begrijpen en om ontwikkelingen en wijzigingen te kunnen volgen.

  • 3.

    De teamleider van het team WI woont in de regel een gedeelte van de vergaderingen bij.

  • 4.

    Als daar behoefte aan is kunnen ambtenaren toelichting geven op college voorstellen of andere vragen die passen binnen de reikwijdte van het takenpakket van de Cliëntenraad.

Artikel 4.6.11 Regionale samenwerking

  • 1.

    De gemeenten Veenendaal, Rhenen en Renswoude werken op basis van een dienstverleningsovereenkomst samen. De dienstverleningsovereenkomst omvat de beleidsvoorbereiding en uitvoering van taken van de Pw en aanverwante regelingen. De gemeente Veenendaal is verantwoordelijk voor (algemene) beleidsvoorbereiding en uitvoering.

  • 2.

    De vaststelling van beleid en verordeningen behoort niet tot de reikwijdte van de dienstverleningsovereenkomst. Deze bevoegdheden zijn en blijven voorbehouden aan het college cq. de gemeenteraad van elk van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    De beleidsadviezen van de Cliëntenraad zullen door het college worden doorgeleid naar de colleges van Rhenen en Renswoude.

  • 4.

    Besluitvorming over de uitvoering ligt bij het college.

  • 5.

    De gemeenten Rhenen en Renswoude kunnen besluiten om relevante beleidsstukken ook aan te bieden aan andere inspraakorganen dan de Cliëntenraad.

     

4.7 Afstemming Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ

Artikel 4.7.1 Definities

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • b.

    bijstandsnorm:

    • toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Pw; of

    • grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ;

Artikel 4.7.2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, van de Pw, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd; en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 4.7.3 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • b.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 4.7.4 Afzien van verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van een verlaging als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden;

  • 2.

    Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 4.7.5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Pw over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging toegepast ingaande de datum van aanvang van de uitkering voor zover deze nog niet is uitbetaald.

Artikel 4.7.6 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Pw, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Pw verleende bijzondere bijstand’.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

Artikel 4.7.7 Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9 en 55 van de Pw niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Pw;2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Pw, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Pw;3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Pw niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Pw;4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Pw;5.derde categorie: het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw.

  • c.

    derde categorie: het niet naar vermogen proberen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Pw.

Artikel 4.7.7a Niet meewerken aan taaltoets

Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Pw, wordt een verlaging opgelegd van:

  • a.

    20 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

  • b.

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast, vanwege het niet meewerken aan het afleggen van de taaltoets opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging.

Artikel 4.7.8 Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    • 1°.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • 2°.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • 3°.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;

    • 4°.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ;

  • c

    derde categorie:

    • 1°.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • 2°.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • 3°.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de IOAZ;

    • 4°.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 4.7.9 Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 4.7.7 en 4.7.8, wordt vastgesteld op:

  • a.

    het geven van een schriftelijke waarschuwing bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

Artikel 4.7.10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende:

  • a.

    één maand, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f, g, en h van de Pw;

  • b.

    twee maanden, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, en e van de Pw.

Artikel 4.7.11 Verrekenen verlaging

  • 1.

    Bij een verlaging als bedoeld in artikel 4.7.10, onderdeel a, kan de verlaging worden toegepast over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 2.

    Bij een verlaging als bedoeld in artikel 4.7.10, onderdeel b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 3.

    Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Pw, wordt de verlaging toegepast over de maand van oplegging en de daaropvolgende maand.

Artikel 4.7.11a Verrekening boete op grond van de Wet inburgering 2021

1. Als een boete op grond van de Wi2021 wordt opgelegd, wordt de boete verrekend met de bijstandsuitkering.

2. De boete wordt verrekend over de maand volgend op de maand waarop de beschikking is verzonden.

3. Er wordt rekening gehouden met een fictieve draagkracht van 5% van de bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag.

Artikel 4.7.12 Herziening verlaging op verzoek belanghebbende

Het college kan op verzoek van belanghebbende de verlaging van de uitkering herzien zodra

uit houding en gedragingen van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichtingen zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Pw nakomt.

Artikel 4.7.13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Pw wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging wordt vastgesteld op:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: geen verlaging;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.500,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 6 maanden;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.500,00 tot € 5000,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 9 maanden;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 5000,00 tot € 12.500,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 12 maanden;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 12.500,00 tot € 50.000,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 18 maanden;

    • f.

      bij een benadelingsbedrag van € 50.000,00 of meer: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 24 maanden.

  • 3.

    Een verlaging van 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand wordt opgelegd indien er sprake is van:

    • a.

      geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

    • b.

      het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering;

    • c.

      door eigen toedoen niet behouden van betaalde arbeid;

  • 4.

    Indien aan de belanghebbende bijzondere bijstand is verleend voor het vrijwillige eigen risico in de zorgverzekering, wordt een verlaging opgelegd ter hoogte van 100 procent over de daarvoor verleende bijzondere bijstand wegens het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Artikel 4.7.14 Verlaging bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

Indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt een verlaging opgelegd van 100 procent van de bijstandsnorm gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van de uitkering.

Artikel 4.7.15 Zeer ernstige misdragingen

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Pw als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die Pw, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van:

  • a.

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld, schriftelijke bedreigingen of een combinatie van agressieve gedragingen als genoemd in onderdeel b tegen de in de aanhef genoemde personen;

  • b.

    50 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken, verbaal geweld, discriminatie en bij mondelinge bedreigingen gericht tegen de in de aanhef genoemde personen.

Artikel 4.7.16 Niet nakomen van overige verplichtingen

1. Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de Pw niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

  • a.

    20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen genoemd in artikel 55 van de Pw die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand of vermindering van de bijstand;

  • b.

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen genoemd in artikel 55 van de Pw die strekken tot de arbeidsinschakeling of beëindiging van de bijstand.

2. Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de Pw niet of onvoldoende nakomt wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven aan de belanghebbende.

3. Als een belanghebbende zich binnen een maand na bekendmaking van een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in lid 2, opnieuw een verplichting als bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de Pw niet nakomt, wordt een verlaging toegepast van 20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 4.7.17 Samenloop van gedragingen

1. Als een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan twee of meer verwijtbare gedragingen welke tegelijkertijd worden geconstateerd en die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 4.7.2 van deze paragraaf inhoudt, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

2. Als het college voor dezelfde gedraging de bijstand op grond van artikel 18 of 18b Pw kan verlagen en een boete op grond van de Wi2021 kan opleggen, dan wordt de bijstand verlaagd en wordt geen boete opgelegd.

3. In afwijking van lid 1 en 2 wordt een boete op grond van de Wi2021 opgelegd in plaats van een verlaging van de bijstand op grond van de Pw, als de verlaging van de bijstand tot een financieel nadeliger situatie leidt dan het opleggen van een boete en:

  • a.

    de belanghebbende nog wordt ontzorgd op grond van artikel 56a Pw; of

  • b.

    de verlaging van de bijstand er toe leidt dat het inburgeringsproces van de belanghebbende vertraging oploopt.

Artikel 4.7.18 Recidive

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 4.7.7, onderdeel b of onderdeel c, 4.7.7a, onderdeel a of onderdeel b, 4.7.8, onderdeel b of c, 4.7.13, eerste lid, of 4.7.15 en 4.7.16 opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de verlaging verdubbeld;

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, zich schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in de artikelen 4.7.7, onderdeel b of onderdeel c, 4.7.7a, onderdeel a of b, 4.7.8, onderdeel b of c, 4.7.13, eerste lid, of 4.7.15 en 4.7.16 wordt telkens de duur van de verlaging verdubbeld;

  • 3.

    Als een belanghebbende binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop een schriftelijke waarschuwing is gegeven vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 4.7.7, onderdeel bof c, 4.7.7a, onderdeel a of b, 4.7.8, onderdeel a, wederom niet tijdig de inschrijving als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf heeft verlengd, wordt een maatregel opgelegd van 10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand;

  • 4.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

  • 5.

    Wanneer belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan drie of meer verwijtbare gedragingen in een periode van 24 maanden, kan door het college een verlaging voor ten hoogste drie maanden worden opgelegd. Dit geldt niet wanneer lid 4 van dit artikel van toepassing is. Deze periode vangt aan op de dag van bekendmaking van het besluit waarin de maatregel is opgelegd naar aanleiding van de eerste verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4.7.4 van deze verordening.

Artikel 4.7.19 Samenloop wij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze paragraaf tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

 

4.8 Schuldhulpverlening

Artikel 4.8.1 Beslistermijn schuldhulpverlening

De beschikking tot schuldhulpverlening of de afwijzing ervan, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Wgs, wordt genomen binnen een termijn van 8 weken na de dag waarop het eerste gesprek, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wgs, heeft plaatsgevonden.

5. HANDHAVING

Artikel 5.1.1 Beleidsplan Handhaving

  • 1.

    Het college legt in een beleidsplan vast:

    • a.

      wat het college verstaat onder fraude;

    • b.

      hoe het college fraudebestrijding aanpakt en ervoor zorgt dat inwoners zich zo goed mogelijk aan de regels houden (handhaving).

  • 2.

    In het beleidsplan staat in ieder geval:

    • a.

      wat het college doet om fraude te voorkomen;

    • b.

      wanneer en hoe het college inwoners informeert over rechten en plichten (voorlichting);

    • c.

      welke onderzoeksmethoden wanneer kunnen worden ingezet; en

    • d.

      hoe het college samenwerkt met andere organisaties om fraude tegen te gaan.

  • 3.

    Het college stelt na afloop van de periode waarvoor het beleidsplan is bedoeld, een beleidsverslag vast. Daarin beschrijft het college of de gestelde doelen voor dat jaar zijn behaald en de redenen waarom dat wel of niet is gebeurd.

6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1.1 Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 6.1.2 Evaluatie

  • 1.

    Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per 4 jaar geëvalueerd.

  • 2.

    Het college zendt voor het eerst, 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening, aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 6.1.3 Intrekken oude verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • a.

    Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal, laatstelijk gewijzigd op 23 januari 2020;

  • b.

    Verordening toegang en toeleiding jeugdhulp gemeente Veenendaal, laatstelijk gewijzigd op 23 januari 2020;

  • c.

    Re-integratieverordening Participatiewet Veenendaal 2015, laatstelijk gewijzigd op 19 september 2019;

  • d.

    Verordening loonkostensubsidie voor personen met een arbeidsbeperking Participatiewet Veenendaal 2015, laatstelijk gewijzigd op 22 juni 2017;

  • e.

    Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Veenendaal 2015, laatstelijk gewijzigd op 23 januari 2020;

  • f.

    Verordening Tegenprestatie Participatiewet gemeente Veenendaal 2015 vastgesteld op 19 maart 2015;

  • g.

    Verordening minimaregelingen Veenendaal vastgesteld op 23 januari 2020;

  • h.

    Verordening regionale cliëntenparticipatie Werk en Inkomen 2015 vastgesteld op 23 april 2015;

  • i.

    Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015, laatstelijk gewijzigd op 23 juni 2016.

Artikel 6.1.4 Overgangsbepaling

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.2 lid 2 wordt gedurende de periode 1 januari 2021 tot 1 januari 2022 toegestaan om bonnetjes te declareren van zelf aangeschafte producten of diensten welke voldoen aan de in deze verordening gestelde vereisten.

Artikel 6.1.5 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 treden onderstaande artikelen in werking op de dag na de bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2021:

    • a.

      Artikel 4.5.5;

    • b.

      Artikel 4.5.6;

    • c.

      Artikel 4.5.7;

    • d.

      Artikel 4.5.14; en

    • e.

      Artikel 4.5.18 lid 1.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 treedt artikel 4.5.7 lid 3 pas in werking per 1 december 2021.

  • 4.

    Het gestelde in artikel 4.5.9 lid 3 sub c., 4 sub c. en 6 sub b. wordt ingetrokken op 1 december 2021 vanwege de inwerkingtreding van de Wet van 31 augustus 2020, houdende het voorstel van wet van de leden Kwint en Westerveld tot wijziging van diverse onderwijswetten teneinde te verbieden dat leerlingen van ouders die geen vrijwillige geldelijke bijdrage hebben voldaan worden buitengesloten van activiteiten (Stb. 2020, 318).

  • 5.

    In afwijking van lid 4 blijven op aanvragen voor een ouderbijdrage die zien op de aanvraagperiode die loopt van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021, de bepalingen van lid 3 sub c., 4 sub c. en 6 sub b. van artikel 4.5.9 van toepassing.

Artikel 6.1.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Integrale verordening sociaal domein Veenendaal.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 22 april 2021.

mevrouw drs. F.A. van Hooijdonk

griffier

de heer K.J.G. Kats

voorzitter

Bijlage 1 Kwaliteitseisen, voorwaarden en regimes Externe Jobcoaching

 

Algemene beschrijving

Om de doelgroepen van de Participatiewet goed te ondersteunen, is het voor gemeenten gewenst werkvoorzieningen in te kunnen inzetten. De gemeenten in de arbeidsmarktregio Foodvalley kunnen een jobcoachvoorziening inzetten als een inwoner zonder deze persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

 

Bij het inzetten van de externe jobcoachvoorziening is het leidend dat de primaire verantwoordelijkheid voor de begeleiding van een werknemer bij de werkgever ligt. Ondersteuning van de jobcoach is er steeds op gericht om –via de kortste weg- te bereiken dat de werknemer zonder deze begeleiding zelfstandig zijn taken bij de werkgever kan uitvoeren.

 

Doelgroep:

  • 1.

    Werknemers die zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat zijn de door de werkgever aan hen opgedragen taken te verrichten conform de eisen en verwachtingen (verder de werknemer).

  • 2.

    Personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking.

     

De geboden jobcoachvoorziening levert een bijdrage aan de arbeidsparticipatie en ontwikkeling van het arbeidsvermogen van de werknemer door het bieden van begeleiding en ondersteuning aan de werkgever én werknemer voor een toereikend aantal begeleidingsuren per week. De inzet van de begeleiding is gericht op:

  • 1.

    de werkgever of de directe begeleider om de begeleiding zelfstandig uit te kunnen voeren (coach-de coach) én op

  • 2.

    het begeleiden van de werknemer in het ontwikkelen en trainen van werknemersvaardigheden gericht op het zelfstandig uitvoeren van taken bij de werkgever.

     

Resultaat:

Het realiseren van de doelstelling(en) zoals beschreven in het door het college opgestelde plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de PW. Beoogde doelen kunnen onder andere zijn (niet limitatief):

  • stabiliseren van de situatie;

  • vergroten zelfredzaamheid op de verschillende leefgebieden;

  • signaleren en verduidelijken onderliggende hulpvragen; waar nodig passende hulpverlening inschakelen;

  • belemmeringen oplossen of hanteerbaar maken;

  • vergroten van het netwerk en sociale contacten;

  • inzicht geven in eigen handelen en coachen van sociale en communicatieve vaardigheden;

  • creëren van ruimte en beweging richting arbeidsmarkt en/of eventueel vrijwilligerswerk of traject;

  • ontdekken van talenten en kwaliteiten/competenties;

  • oriëntatie op de mogelijke beroepsrichting en of scholing;

  • verhogen van de loonwaarde.

  •  

    A. Eisen aan de (inhoud van) de jobcoach

    • 1.

      Het college geeft voor de proeftijd een begeleidingsregime af.

    • 2.

      Het college betrekt werknemer (die jobcoaching nodig heeft) in de keuze voor een externe jobcoach.

    • 3.

      Het college kan de werkgever betrekken bij de keuze voor een externe jobcoach.

    • 4.

      Tijdens de proeftijd verzorgt de jobcoach de praktische begeleiding en inventariseert de jobcoach de ondersteuningsbehoefte van werkgever en werknemer.

    • 5.

      Het college stelt de ondersteuningsbehoefte/het begeleidingsregime na de proeftijd definitief vast in overleg met werkgever, werknemer en jobcoach.

    • 6.

      Aan het einde van de toegekende begeleidingsperiode, minimaal één keer per jaar, beoordeelt het college of continuering van de jobcoachvoorziening noodzakelijk is en onder welk (aangepast) regime.

    • 7.

      Een jobcoach wordt niet langer ingezet dan voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkervaringsplaats en voor maximaal 3 jaar.

    • 8.

      Werkgever en jobcoach kunnen tussentijds vragen om aanpassing van het begeleidingsregime; zowel voor urenuitbreiding als voor urenvermindering waar dat mogelijk is.

    • 9.

      De jobcoach geeft werkgerelateerde ondersteuning aan werkgever én werknemer bij het verrichten van reguliere arbeid.

    • 10.

      De werkzaamheden, werktijden en instructie sluiten zoveel mogelijk aan op de reguliere arbeidsmarkt en zijn afgestemd op de mogelijkheden van de werknemer.

    • 11

      De jobcoach stelt een coachingsplan op en deelt deze met het college. Het coachingsplan beschrijft de resultaten en doelen en de daarbij behorende werkzaamheden, begeleidingsbehoefte, begeleidingsuren, evaluatiemomenten (HR-cyclus) en ontwikkelperspectief. Het ontwikkelperspectief van de werknemer wordt minimaal halfjaarlijks of voorafgaande aan een contractverlenging bijgesteld en vastgelegd in het coachingsplan. Het coachingsplan wordt in overleg met werkgever en werknemer opgesteld en sluit aan bij het plan van aanpak dat door het college is opgesteld.

    • 12

      De jobcoach informeert de contactpersoon van de gemeente direct bij acute problemen die (grote) invloed kunnen hebben op het resultaat.

    • 13

      De jobcoach adviseert zo nodig de werkgever in het opdragen van taken en werkzaamheden die aansluiten bij de mogelijkheden van de werknemer.

    • 14

      De levering van de jobcoachvoorziening dient binnen 10 werkdagen na ontvangen van opdracht te starten.

    • 15

      Bij kortdurend verzuim (tot 4 weken) van de werknemer is de jobcoaching gericht op snelle werkhervatting. Dit wordt gemeld bij de contactpersoon van de gemeente.

    • 16

      Bij langdurig verzuim van de werknemer (na 4 weken) stopt de jobcoaching, tenzij de contactpersoon van de gemeente besluit te verlengen met het oog op terugkeer.

    • 17

      Bij einde van de arbeidsovereenkomst stopt de jobcoaching direct.

    • 18

      De jobcoach is binnen 24 uur oproepbaar.

    • 19

      De aanbieder garandeert de vervanging van de jobcoach in geval van ziekte en vakantie.

    B. Eisen aan de jobcoach-medewerkers

    • 1.

      De jobcoach is ingeschreven in het Nationaal jobcoachregister of heeft aantoonbare vakinhoudelijke kennis, competenties en ervaring op het gebied van jobcoaching.

    • 2.

      De jobcoach werkt vanuit de lokale gemeentelijke uitgangspunten voor arbeidsparticipatie.

    • 3.

      De jobcoach heeft kennis van de lokale sociale kaart en die van aangrenzende gemeenten om de werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren.

    • 4.

      De jobcoach communiceert met de werknemer op voor deze persoon verstaanbare en begrijpelijke wijze.

    • 5.

      De jobcoach meldt zo spoedig mogelijk bij de contactpersoon van de gemeente wanneer zich tussentijdse wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden of de directe leefomgeving van de werknemer voordoen die invloed (kunnen) hebben op het welzijn van de werknemer of de voortgang van de ingezette dienstverlening.

    • 6.

      De jobcoach heeft een onafhankelijke rol ten opzichte van de werkgever van de werknemer.

    • 7.

      De jobcoach beschikt over de volgende competentie-eisen:

      • -

        biedt methodische ondersteuning;

      • -

        kan oplossingsgericht en vanuit de vraag en belevingswereld van de werknemer werken;

      • -

        heeft actieve beheersing van de Nederlandse taal;

      • -

        heeft een professionele houding en bejegening van werkgevers en werknemers;

      • -

        handelt in alle gevallen integer;

      • -

        werkt aan maatwerk-oplossingen.

    C. Eisen aan de Jobcoach-onderneming /aanbieder

    • 1.

      Aanbieder heeft acceptatieplicht voor alle werknemers die door de gemeente worden begeleid en waarvoor het college jobcoaching geschikt heeft bevonden.

    • 2.

      Aanbieder draagt er zorg voor dat de betreffende werknemer geleverd krijgt wat is toegekend binnen de gestelde termijnen.

    • 3.

      Aanbieder draagt er zorg voor dat levering binnen gestelde termijnen geschiedt.

    • 4.

      Aanbieder neemt direct contact op met de contactpersoon van de gemeente als de gevraagde dienstverlening niet aangeboden kan worden (wachtlijsten zijn niet toegestaan).

    • 5.

      Aanbieder is van alle (betaalde en onbetaalde) medewerkers met contacten met werknemers in bezit van een verklaring omtrent gedrag (VOG) gericht op de uit te voeren werkzaamheden, als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Deze verklaring is niet ouder dan drie jaar.

    • 6.

      Aanbieder heeft een vastgestelde regeling voor de afhandeling van klachten van werknemer ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een werknemer.

    • 7.

      Aanbieder garandeert dossierinzage door of namens de gemeente met door aanbieder geregelde instemming van de werknemer conform de bepalingen van de Algemene Verordening

    Gegevensbescherming (AVG). De inzage betreft dat deel van het dossier dat betrekking heeft op de wijze waarop aanbieder het in het plan van aanpak vastgestelde resultaat realiseert.

    • 8.

      Aanbieder is fysiek of telefonisch goed bereikbaar tenminste tijdens kantoortijden (werkdagen van 8.30-17.00 uur).

    D. Het coachingsplan / begeleidingsregime

    1. de Jobcoach schrijft voor iedere werknemer binnen twee weken na aanmelding een coachingplan.

    2. Het coachingsplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • -

      een beschrijving van de werkplek en de functie;

    • -

      een beschrijving van de competenties en beperkingen in relatie tot de functie;

    • -

      het aantal uren jobcoaching met de daarbij in te zetten activiteiten;

    • -

      een beschrijving van de (meetbare) coachingsdoelen/aandachtspunten voor coaching;

    • -

      op welke wijze wordt de jobcoaching afgebouwd.

    • 3.

      Minimaal 2 weken voor het einde van het dienstverband/coachingsplan rapporteert de jobcoach aan de gemeente over het behaalde resultaat, de ontplooide activiteiten, de mate van zelfstandigheid van de werknemer en het vervolg.

    • 4.

      Als het traject niet leidt tot baanbehoud moet de jobcoach inzichtelijk maken welke activiteiten ondernomen zijn om dit te realiseren en wat de oorzaak van het baanverlies is.

    • 5.

      Bij een verlenging van de jobcoaching levert de jobcoach opnieuw een coachingplan aan voor een vervolgtraject.

    • 6.

      De jobcoach rapporteert aan het college via de door hem aangegeven wijze.

  •  

    Begeleidingsregimes bij jobcoaching, omgerekend naar uren 

    Zwaarte

    Proefplaatsing

    Dienstverband

    Max 3 Mnd

    1e jaar

    2e jaar

    3e jaar

    1 Geen

    0

    0

    0

    0

    2 Zeer licht

    10

    40

    40

    40

    3 Licht

    20

    75

    40

    40

    4 Midden

    30

    120

    60

    40

    5 Intensief

    45

    180

    90

    75

  •