Organisatie | Oldenzaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent de terugvordering van de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ (Beleidsregels Terugvordering 2021) |
Citeertitel | Beleidsregels Terugvordering 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels Terugvordering 2017.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-05-2021 | nieuwe regeling | 28-04-2021 | INTB-21-04979 |
Het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal;
gelet op het bepaalde in artikel 1:3, vierde lid, artikel 3:42, titel 4.3 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de artikelen 58, 59 en 60 Participatiewet (PW) en de artikelen 25 en 26 IOAW/IOAZ.
vast te stellen de Beleidsregels terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldenzaal 2021.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 2. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Het college herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 eerste lid van de Participatiewet of de verplichting als bedoeld in artikel 30c lid 2 en 3 van de wet SUWI;
Artikel 3. Afzien en matigen terugvordering (voortvloeiend uit de jurisprudentie)
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 eerste en tweede lid vordert het college een door haar, na ontvangst van een signaal, ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden;
in afwijking van het bepaalde in artikel 2 derde lid ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Hoofdstuk 2 Aflossingswijze en invordering
Artikel 7. Dwangbevel en beslaglegging
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting (na aanmaning) niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van de uitvaardiging van een dwangbevel als bedoeld in artikel 60 Participatiewet dan wel artikel 28 IOAW/IOAZ.
Hoofdstuk 3. Kwijtschelding en afzien van (verdere) terugvordering
Artikel 10. Medewerking aan schuldregeling bij vordering
Artikel 13. Terugvordering op grond van de uit te voeren regelingen
De beleidsregels Terugvordering zijn van toepassing op terugvorderingen op de onder artikel 1 genoemde regelingen, voor zover deze regelingen zelf geen terugvorderings- en terugbetalingsbepalingen bevatten.
Vastgesteld in de vergadering van 28 april 2021
het college van burgemeester en wethouders
de secretaris
de burgemeester
TOELICHTING behorende bij Beleidsregels Terugvordering 2021
Op grond van artikel 58 van de Participatiewet kan het college, dat de bijstand heeft verleend, de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.
Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (zgn. Fraudewet) per 1 januari 2013, wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:
De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Fraudewet (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering, als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.
Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:
De terugvordering en invordering van BBZ is afzonderlijk geregeld in de Beleidsregels terugvordering en invordering Bbz 2004 gemeente Oldenzaal 2020.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen.
Artikel 2. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Dit artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering.
Brutering vindt plaats als de kosten van bijstand niet binnen het kalenderjaar waarin de vordering is ontstaan kunnen worden verrekend (zie ook de toelichting op artikel 58, vijfde lid Participatiewet).
Artikel 3. Afzien en matigen terugvordering (voortvloeiend uit de jurisprudentie)
Artikel 3 beschrijft de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college, ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering, dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat specifiek om:
a. De zes maanden jurisprudentie (Lid 1 en 2)
De zes maanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes maanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
b. Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd (lid 3)
De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
c. Afzien van brutering (lid 4)
Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Hoofdstuk 2.Aflossingswijze en invordering
In dit artikel wordt de hoofdregel beschreven rondom de betalingsverplichting bij invordering. Het terugvorderingsbesluit en invorderingsbesluit wordt gelijktijdig in één beschikking genomen en debiteur wordt verzocht om de vordering ineens te voldoen.
Bij de beoordeling voor terugbetaling ineens wordt ook het beschikbare vermogen in aanmerking genomen. Hierbij wordt € 2.500,00 buiten beschouwing gelaten ter reservering voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Deze vrijlating is niet van toepassing bij fraudevorderingen.
Artikel 5. Betaling in termijnen
[Lid 1 en 2] Indien de debiteur niet in staat is om de betaling ineens te voldoen, dient de (resterende) vordering in termijnen worden terugbetaald. Voor het vaststellen van de aflossingscapaciteit wordt aansluiting gezocht bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) die op 01-01-2021 in werking is getreden. Hierin is bepaald dat de aflossingscapaciteit van inwoners ten minste 5% van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt (inclusief vakantiegeld).
[Lid 3] Als debiteur een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm dan wordt de te-rugbetalingsverplichting als volgt vastgesteld:
Na aftrek van extra woonlasten (netto woonkosten minus normhuur) wordt 50% van het resterende meerinkomen bij de terugbetalingsverplichting opgeteld. Onder meerinkomen wordt het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm verstaan.
[Lid 4] Van de 5%-hoofdregel kan worden afgeweken als debiteur een inkomen op bijstandsniveau heeft en een betalingsvoorstel doet voor een vordering (m.u.v. fraudevordering) die binnen een aaneengesloten periode van 24 maanden afgelost kan worden met minimaal € 25,00 per maand.
[Lid 5] In afwijking van het vierde lid, wordt -ongeacht het soort vordering- met een betalingsvoorstel ingestemd als:
[Lid 6] Ingeval van beslaglegging door een derde, kan de terugbetalingsverplichting ingevolge alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In de praktijk zou hier gebruik van gemaakt kunnen worden als de minnelijke regeling lager is vastgesteld dan de volledige beslagruimte en de mogelijkheid van inhouden c.q. verrekening op de uitkering aanwezig is.
Het college verrekent de aflossings- c.q. terugbetalingsverplichting indien en zoveel mogelijk met uit te betalen algemene bijstand of een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ of BBZ.
De Wvbb is ook van toepassing op een besluit tot verrekening. Bij verrekening hoeft de beslag-vrijevoet niet te worden gecommuniceerd met een modelmededeling, maar zal debiteur wel geïnformeerd moeten worden over de verrekening. Verrekening gaat namelijk altijd voor beslag en dus kan er geen sprake zijn van samenloop van beslag en verrekening op hetzelfde inkomen.
[Lid 2 Indien de debiteur een uitkering of verstrekking van de Sociale Verzekeringsbank, het UWV en’/of andere gemeenten ontvangt dan biedt artikel 60a Participatiewet en artikel 28 lid 4 IOAW/IOAZ de mogelijkheid om de terugbetalingsverplichting hiermee te verrekenen.
Artikel 7. Dwangbevel en beslaglegging
Indien de debiteur niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting (na aanmaning) niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van de uitvaardiging van een dwangbevel als bedoeld in artikel 60 Participatiewet dan wel artikel 28 IOAW/IOAZ.
[Lid 2 en 3] Invorderingen middels beslaglegging worden altijd overgedragen aan een deurwaarder. De kosten die hieraan verbonden zijn worden door de deurwaarder volledig doorberekend aan de debiteur.
[Lid 4] Van beslaglegging van lid 2 kan worden afgezien als de (rest)vordering minder dan € 150.00 bedraagt.
Artikel 8. Herbeoordeling aflossingscapaciteit
Een eerder vastgestelde aflossingsverplichting wordt herbeoordeeld en eventueel gewijzigd als:
Het verzoek om herbeoordeling kan zowel van debiteur komen als uit het jaarlijks geplande draag-krachtonderzoek.
[Lid 3] Ingeval van beëindiging van een uitkering wordt er binnen 3 maanden een draagkrachtonderzoek verricht. De lopende aflossingsverplichting van 5% kan hierdoor maximaal 3 maanden worden voortgezet in afwachting van de nieuwe vaststelling. Hier is uit praktisch oogpunt voor gekozen, omdat op het moment van uitstroom nog niet alle noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn.
[Lid 4] Als de hoogte van de aflossingsverplichting wijzigt, dan wordt deze met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking opgelegd.
Artikel 9. Samenloop vordering en boete
Als debiteur meerdere openstaande vordering heeft waaronder een boetevorderingen, dan wordt als eerste afgelost op de boete. De reden hiervoor is dat de boete geen preferente vordering is en deze invorderingswijze bijdraagt aan lik-op-stuk-beleid.
Hoofdstuk 3. Kwijtschelding en afzien van (verdere) terugvordering
Artikel 10. Medewerking aan schuldregeling bij vordering
In dit artikel wordt aangegeven onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling.
[Lid 2] Er kan geen medewerking worden verleend aan fraudevorderingen, omdat dit wettelijk is bepaald in artikel 60c Participatiewet.
Artikel 11. Medewerking aan schuldregeling bij boete
Artikel 60c Participatiewet stelt dat je niet mag meewerken aan een schuldregeling als de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden, terwijl artikel 18a Participatiewet juist stelt dat de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kan worden kwijtgescholden bij medewerking aan een schuldregeling. Voor de oplossing van een dergelijke tegenstelling bestaan een aantal grondbeginselen die bepalen welke regel van kracht is als twee bepalingen in conflict zijn met elkaar. In dit verband zijn de volgende twee relevant:
Op grond van deze conflictregels wordt artikel 60c Participatiewet aan de kant gezet door artikel 18a lid 13 Participatiewet (nieuw). Dit betekent dus dat het college vanaf 1 januari 2017 de boete geheel of gedeeltelijk mag kwijtschelden bij medewerking aan een schuldregeling. Dit geldt uitsluitend indien er geen sprake is geweest van opzet of grove schuld.
Paragraaf 3.2 Kwijtschelding i.v.m. voldoen betalingsverplichting
Artikel 12. Afzien van (verdere) terugvordering i.v.m. voldoen betalingsverplichting
In dit artikel wordt de hoofdregel beschreven wanneer afgezien kan worden van (verdere) terugvordering, als de betrokkene voldaan heeft aan de opgelegde betalingsverplichting.
Indien de situatie van 1c van toepassing is, dan wordt betrokkene daarover niet bericht.
Het bepaalde in het eerste lid onder d ziet op situaties dat er een reële verwachting is, dat afkoop van de vordering meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedures worden gevolgd. Afkoop biedt aan de betrokkene tevens de mogelijkheid om in één keer uit zijn schuld te geraken.
De afkoopmogelijkheid kan ook betrekking hebben op vorderingen waarop nog niet afgelost is.
Artikel 13. Terugvordering op grond van de uit te voeren regelingen
Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 15. Citeertitel en inwerkingtreding