Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oldenzaal

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent de terugvordering van de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ (Beleidsregels Terugvordering 2021)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOldenzaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent de terugvordering van de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ (Beleidsregels Terugvordering 2021)
CiteertitelBeleidsregels Terugvordering 2021
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels Terugvordering 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
  4. titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht
  5. artikel 58 van de Participatiewet
  6. artikel 59 van de Participatiewet
  7. artikel 60 van de Participatiewet
  8. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  9. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  10. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  11. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-05-2021nieuwe regeling

28-04-2021

gmb-2021-141025

INTB-21-04979

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent de terugvordering van de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ (Beleidsregels Terugvordering 2021)

Het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal;

 

gelet op het bepaalde in artikel 1:3, vierde lid, artikel 3:42, titel 4.3 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de artikelen 58, 59 en 60 Participatiewet (PW) en de artikelen 25 en 26 IOAW/IOAZ.

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de Beleidsregels terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldenzaal 2021.

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt, die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      boete: de bestuurlijke boete die op grond van artikel 18a van de Participatiewet opgelegd wordt bij fraudevorderingen;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal;

    • d.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • e.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • f.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

Artikel 2. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

  • 1.

    Het college herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 eerste lid van de Participatiewet of de verplichting als bedoeld in artikel 30c lid 2 en 3 van de wet SUWI;

  • 2.

    het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

  • 3.

    de vordering wordt gebruteerd bij niet tijdige betaling als bedoeld in artikel 58, vijfde lid van de Participatiewet.

Artikel 3. Afzien en matigen terugvordering (voortvloeiend uit de jurisprudentie)

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 eerste en tweede lid vordert het college een door haar, na ontvangst van een signaal, ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden;

  • 2.

    onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen;

  • 3.

    in afwijking van het bepaalde in artikel 2 eerste en tweede lid beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt, indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld;

  • 4.

    in afwijking van het bepaalde in artikel 2 derde lid ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Hoofdstuk 2 Aflossingswijze en invordering

Artikel 4. Betaling ineens

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het terugvorderingsbesluit en hanteert daarbij de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken;

  • 2.

    belanghebbende dient de kosten van terug te vorderen bijstand, inkomensvoorziening, uitkering of voorschotten ineens terug te betalen;

  • 3.

    het college neemt bij de beoordeling voor terugbetaling ineens ook het beschikbare vermogen in aanmerking. Van het vermogen wordt ter reservering voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen € 2.500 buiten beschouwing gelaten;

  • 4.

    de vrijlating bedoeld onder het derde lid is niet van toepassing bij fraudevorderingen.

Artikel 5. Betaling in termijnen

  • 1.

    Indien belanghebbende niet in staat is de betaling ineens te voldoen, dient de (resterende) vordering in termijnen worden terugbetaald;

  • 2.

    het college stelt, rekening houdend met de beslagvrije voet, de maandelijkse aflossingsverplichting voor een debiteur met een inkomen op bijstandsniveau vast op 5% van de geldende bijstandsnorm/inkomensvoorziening inclusief vakantietoeslag;

  • 3.

    voor zover het inkomen meer bedraagt dan de bijstandsnorm, wordt na aftrek van extra woonlasten (netto woonkosten minus normhuur) 50% van het resterende meerinkomen bij de terugbetalingsverplichting opgeteld;

  • 4.

    in afwijking van het tweede lid, wordt met een betalingsvoorstel ingestemd als:

    • a.

      de vordering geen fraudevordering betreft; en

    • b.

      de vordering binnen een aaneengesloten periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost; en

    • c.

      de voorgestelde terugbetaling ten minste € 25,00 per maand bedraagt;

  • 5.

    in afwijking van het derde lid, wordt met een betalingsvoorstel ingestemd als:

    • a.

      de vordering binnen een aaneengesloten periode van 12 maanden in zijn geheel kan worden afgelost; en

    • b.

      de voorgestelde terugbetaling ten minste € 25,00 per maand bedraagt;

  • 6.

    ingeval van beslaglegging door een derde, kan de terugbetalingsverplichting ingevolge alle vorde-ringen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 6. Verrekening

  • 1.

    Het college verrekent de aflossings- c.q. terugbetalingsverplichting indien en zoveel mogelijk met uit te betalen algemene bijstand of een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ of BBZ;

  • 2.

    het college maakt in voorkomende situaties gebruik van de mogelijkheid tot verrekening met verstrekkingen bij de Sociale Verzekeringsbank, het UWV en andere gemeenten overeenkomstig 60a Participatiewet en artikel 28 lid 4 IOAW/IOAZ.

Artikel 7. Dwangbevel en beslaglegging

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting (na aanmaning) niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van de uitvaardiging van een dwangbevel als bedoeld in artikel 60 Participatiewet dan wel artikel 28 IOAW/IOAZ.

  • 2.

    het college draagt de invordering middels beslaglegging over aan een deurwaarder;

  • 3.

    de aan het tweede lid verbonden kosten worden volledig doorberekend aan de debiteur;

  • 4.

    van beslaglegging van lid 2 kan worden afgezien als de (rest)vordering minder dan € 250.00 bedraagt.

Artikel 8. Herbeoordeling aflossingscapaciteit

  • 1.

    Het college kan de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting herbeoordelen en eventueel wijzigen als:

    • a.

      de gewijzigde omstandigheden van de debiteur daartoe aanleiding geven, of

    • b.

      de debiteur desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.

  • 2.

    het college stelt telkens binnen 12 maanden een draagkrachtonderzoek in, of eens per 3 jaar als de vordering middels schuldverrekening terugbetaald wordt;

  • 3.

    ingeval van beëindiging van een uitkering wordt er binnen 3 maanden een draagkrachtonderzoek verricht;

  • 4.

    ingeval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 9. Samenloop vordering en boete

Indien sprake is van meerdere openstaande vorderingen waarvan één of meerdere vorderingen boete-vorderingen zijn, wordt als eerste afgelost op de boete.

Hoofdstuk 3. Kwijtschelding en afzien van (verdere) terugvordering

Paragraaf 3.1 Schuldregeling

Artikel 10. Medewerking aan schuldregeling bij vordering

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60 c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en de IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers, zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen en voor zover de vordering op die zaken verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 11. Medewerking aan schuldregeling bij boete

  • 1.

    Het college verleent medewerking aan een schuldregeling ten aanzien van een openstaande boete indien:

    • a.

      er geen sprake is geweest van opzet of grove schuld; en

    • b.

      er binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.

  • 2.

    het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in het eerste lid, wordt ingetrokken of herzien ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, indien binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.

  •  

Paragraaf 3.2 Kwijtschelding i.v.m. voldoen betalingsverplichting

Artikel 12. Afzien van (verdere) terugvordering i.v.m. voldoen betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van artikel 2 tweede lid besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en er gedurende deze termijn geen nieuwe fraudevordering is ontstaan; of

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, alsnog heeft betaald en er gedurende deze termijn geen nieuwe fraudevordering is ontstaan; of

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht; niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en er gedurende deze termijn geen nieuwe fraudevordering is ontstaan; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 2.

    in afwijking van lid 1 vindt, behoudens dringende redenen bij belanghebbende of zijn gezin, geen kwijtschelding plaats indien de vordering door pand of hypotheek op een zaak is gedekt, voor zover de vordering op die zaak verhaald kan worden;

  • 3.

    in beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten;

  • 4.

    indien er geen sprake is van schenden inlichtingenplicht (fraudevordering) kan de in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van tien jaar vastgesteld worden op vijf jaar;

  • 5.

    een besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 13. Terugvordering op grond van de uit te voeren regelingen

De beleidsregels Terugvordering zijn van toepassing op terugvorderingen op de onder artikel 1 genoemde regelingen, voor zover deze regelingen zelf geen terugvorderings- en terugbetalingsbepalingen bevatten.

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het college beslist in bijzondere gevallen, in afwijking van deze beleidsregels, ten gunste van de belanghebbende indien toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leidt en in gevallen die de uitvoering van deze beleidsregels betreffen en waarin deze regels niet voorzien.

Artikel 15. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels Terugvordering 2021’ en treden de dag na bekendmaking in werking;

  • 2.

    de Beleidsregels Terugvordering 2017 (geldend op 1 november 2017) worden ingetrokken vanaf de dag na bekendmaking.

Vastgesteld in de vergadering van 28 april 2021

het college van burgemeester en wethouders

de secretaris

de burgemeester

TOELICHTING behorende bij Beleidsregels Terugvordering 2021

Hoofdstuk 1. Algemeen

Op grond van artikel 58 van de Participatiewet kan het college, dat de bijstand heeft verleend, de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (zgn. Fraudewet) per 1 januari 2013, wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering, en

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Fraudewet (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering, als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.

 

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • a.

    de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid van de Participatiewet en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

  • 3.

    de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld (Bestuursrechtelijke geldschulden); en

  • 4.

    de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid (v/h vierde lid) van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid (v/h vierde lid) van de IOAW en IOAZ).

Bbz

De terugvordering en invordering van BBZ is afzonderlijk geregeld in de Beleidsregels terugvordering en invordering Bbz 2004 gemeente Oldenzaal 2020.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen.

 

Artikel 2. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Dit artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering.

Brutering vindt plaats als de kosten van bijstand niet binnen het kalenderjaar waarin de vordering is ontstaan kunnen worden verrekend (zie ook de toelichting op artikel 58, vijfde lid Participatiewet).

 

Artikel 3. Afzien en matigen terugvordering (voortvloeiend uit de jurisprudentie)

Artikel 3 beschrijft de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college, ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering, dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat specifiek om:

 

a. De zes maanden jurisprudentie (Lid 1 en 2)

De zes maanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes maanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

 

b. Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd (lid 3)

De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

 

c. Afzien van brutering (lid 4)

Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

Hoofdstuk 2.Aflossingswijze en invordering

 

Artikel 4. Betaling ineens

In dit artikel wordt de hoofdregel beschreven rondom de betalingsverplichting bij invordering. Het terugvorderingsbesluit en invorderingsbesluit wordt gelijktijdig in één beschikking genomen en debiteur wordt verzocht om de vordering ineens te voldoen.

Bij de beoordeling voor terugbetaling ineens wordt ook het beschikbare vermogen in aanmerking genomen. Hierbij wordt € 2.500,00 buiten beschouwing gelaten ter reservering voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Deze vrijlating is niet van toepassing bij fraudevorderingen.

 

Artikel 5. Betaling in termijnen

[Lid 1 en 2] Indien de debiteur niet in staat is om de betaling ineens te voldoen, dient de (resterende) vordering in termijnen worden terugbetaald. Voor het vaststellen van de aflossingscapaciteit wordt aansluiting gezocht bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) die op 01-01-2021 in werking is getreden. Hierin is bepaald dat de aflossingscapaciteit van inwoners ten minste 5% van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt (inclusief vakantiegeld).

 

[Lid 3] Als debiteur een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm dan wordt de te-rugbetalingsverplichting als volgt vastgesteld:

Na aftrek van extra woonlasten (netto woonkosten minus normhuur) wordt 50% van het resterende meerinkomen bij de terugbetalingsverplichting opgeteld. Onder meerinkomen wordt het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm verstaan.

 

[Lid 4] Van de 5%-hoofdregel kan worden afgeweken als debiteur een inkomen op bijstandsniveau heeft en een betalingsvoorstel doet voor een vordering (m.u.v. fraudevordering) die binnen een aaneengesloten periode van 24 maanden afgelost kan worden met minimaal € 25,00 per maand.

 

[Lid 5] In afwijking van het vierde lid, wordt -ongeacht het soort vordering- met een betalingsvoorstel ingestemd als:

  • de vordering binnen een aaneengesloten periode van 12 maanden in zijn geheel kan worden afgelost; en

  • de voorgestelde terugbetaling ten minste € 25,00 per maand bedraagt.

[Lid 6] Ingeval van beslaglegging door een derde, kan de terugbetalingsverplichting ingevolge alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In de praktijk zou hier gebruik van gemaakt kunnen worden als de minnelijke regeling lager is vastgesteld dan de volledige beslagruimte en de mogelijkheid van inhouden c.q. verrekening op de uitkering aanwezig is.

 

Artikel 6. Verrekening

Het college verrekent de aflossings- c.q. terugbetalingsverplichting indien en zoveel mogelijk met uit te betalen algemene bijstand of een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ of BBZ.

De Wvbb is ook van toepassing op een besluit tot verrekening. Bij verrekening hoeft de beslag-vrijevoet niet te worden gecommuniceerd met een modelmededeling, maar zal debiteur wel geïnformeerd moeten worden over de verrekening. Verrekening gaat namelijk altijd voor beslag en dus kan er geen sprake zijn van samenloop van beslag en verrekening op hetzelfde inkomen.

 

[Lid 2 Indien de debiteur een uitkering of verstrekking van de Sociale Verzekeringsbank, het UWV en’/of andere gemeenten ontvangt dan biedt artikel 60a Participatiewet en artikel 28 lid 4 IOAW/IOAZ de mogelijkheid om de terugbetalingsverplichting hiermee te verrekenen.

 

Artikel 7. Dwangbevel en beslaglegging

Indien de debiteur niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting (na aanmaning) niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van de uitvaardiging van een dwangbevel als bedoeld in artikel 60 Participatiewet dan wel artikel 28 IOAW/IOAZ.

 

[Lid 2 en 3] Invorderingen middels beslaglegging worden altijd overgedragen aan een deurwaarder. De kosten die hieraan verbonden zijn worden door de deurwaarder volledig doorberekend aan de debiteur.

 

[Lid 4] Van beslaglegging van lid 2 kan worden afgezien als de (rest)vordering minder dan € 150.00 bedraagt.

 

Artikel 8. Herbeoordeling aflossingscapaciteit

Een eerder vastgestelde aflossingsverplichting wordt herbeoordeeld en eventueel gewijzigd als:

  • de gewijzigde omstandigheden van de debiteur daartoe aanleiding geven, of

  • de debiteur desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.

Het verzoek om herbeoordeling kan zowel van debiteur komen als uit het jaarlijks geplande draag-krachtonderzoek.

[Lid 3] Ingeval van beëindiging van een uitkering wordt er binnen 3 maanden een draagkrachtonderzoek verricht. De lopende aflossingsverplichting van 5% kan hierdoor maximaal 3 maanden worden voortgezet in afwachting van de nieuwe vaststelling. Hier is uit praktisch oogpunt voor gekozen, omdat op het moment van uitstroom nog niet alle noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn.

[Lid 4] Als de hoogte van de aflossingsverplichting wijzigt, dan wordt deze met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking opgelegd.

 

Artikel 9. Samenloop vordering en boete

Als debiteur meerdere openstaande vordering heeft waaronder een boetevorderingen, dan wordt als eerste afgelost op de boete. De reden hiervoor is dat de boete geen preferente vordering is en deze invorderingswijze bijdraagt aan lik-op-stuk-beleid.

 

Hoofdstuk 3. Kwijtschelding en afzien van (verdere) terugvordering

 

Paragraaf 3.1 Schuldregeling

 

Artikel 10. Medewerking aan schuldregeling bij vordering

In dit artikel wordt aangegeven onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling.

[Lid 2] Er kan geen medewerking worden verleend aan fraudevorderingen, omdat dit wettelijk is bepaald in artikel 60c Participatiewet.

 

Artikel 11. Medewerking aan schuldregeling bij boete

Artikel 60c Participatiewet stelt dat je niet mag meewerken aan een schuldregeling als de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden, terwijl artikel 18a Participatiewet juist stelt dat de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kan worden kwijtgescholden bij medewerking aan een schuldregeling. Voor de oplossing van een dergelijke tegenstelling bestaan een aantal grondbeginselen die bepalen welke regel van kracht is als twee bepalingen in conflict zijn met elkaar. In dit verband zijn de volgende twee relevant:

  • jongere wetsbepalingen gaan vóór oudere wetsbepalingen (lex posterior derogat legi priori/ anteriori);

  • speciale wetsbepalingen gaan vóór algemene wetsbepalingen (lex specialis derogat legi generali).

Op grond van deze conflictregels wordt artikel 60c Participatiewet aan de kant gezet door artikel 18a lid 13 Participatiewet (nieuw). Dit betekent dus dat het college vanaf 1 januari 2017 de boete geheel of gedeeltelijk mag kwijtschelden bij medewerking aan een schuldregeling. Dit geldt uitsluitend indien er geen sprake is geweest van opzet of grove schuld.

 

Paragraaf 3.2 Kwijtschelding i.v.m. voldoen betalingsverplichting

 

Artikel 12. Afzien van (verdere) terugvordering i.v.m. voldoen betalingsverplichting

In dit artikel wordt de hoofdregel beschreven wanneer afgezien kan worden van (verdere) terugvordering, als de betrokkene voldaan heeft aan de opgelegde betalingsverplichting.

Indien de situatie van 1c van toepassing is, dan wordt betrokkene daarover niet bericht.

Het bepaalde in het eerste lid onder d ziet op situaties dat er een reële verwachting is, dat afkoop van de vordering meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedures worden gevolgd. Afkoop biedt aan de betrokkene tevens de mogelijkheid om in één keer uit zijn schuld te geraken.

De afkoopmogelijkheid kan ook betrekking hebben op vorderingen waarop nog niet afgelost is.

 

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

 

Artikel 13. Terugvordering op grond van de uit te voeren regelingen

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.

 

Artikel 14. Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 15. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.