Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Terneuzen

Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuws-Vlaanderen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTerneuzen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuws-Vlaanderen
CiteertitelNota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuws-Vlaanderen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-03-2021Nota bodembeheer Zeeuws-Vlaanderen

11-03-2021

gmb-2021-136136

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuws-Vlaanderen

1. INLEIDING

 

 

1.1 Besluit bodemkwaliteit en hergebruik van grond en bagger

 

Op 1 januari 2008 zijn het Besluit bodemkwaliteit (lit. 1) en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit (lit. 2) in werking getreden. Deze vormen het nieuwe beleidskader voor hergebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie en vervangen onder andere het Bouwstoffenbesluit en de Vrijstellingsregeling grondverzet.

 

De onderdelen van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit over het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem zijn van kracht met ingang van 1 juli 2008.

 

Een belangrijk instrument voor hergebruik van grond en bagger vormt de bodemkwaliteitskaart. In een bodemkwaliteitskaart wordt een bodembeheergebied ingedeeld in één of meer zones met een vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de ‘gemiddelde’ kwaliteit van deze gebieden, afgezien van lokale verontreinigingen veroorzaakt door puntbronnen.

 

In een Nota bodembeheer is beleidsmatig vastgelegd binnen en tussen welke zones vrij grondverzet mogelijk is en welke voorwaarden hierbij gelden. Met andere woorden, de bodemkwaliteitskaart vormt de technisch-inhoudelijke onderbouwing voor het grondstromenbeleid zoals dat wordt vastgelegd in de Nota bodembeheer.

 

 

1.2 Bodemkwaliteitskaart en Nota bodembeheer Zeeuws-Vlaanderen

 

De gemeenteraden van Hulst, Terneuzen en Sluis hebben in 2010 een bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota bodembeheer vastgesteld voor de landbodem van heel Zeeuws-Vlaanderen. In 2015 zijn deze documenten geëvalueerd en geactualiseerd.

 

Deze Nota bodembeheer beschrijft het gezamenlijke grondstromenbeleid van de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes, gebaseerd op de in 2015 geactualiseerde bodemkwaliteitskaart van deze gemeentes . Voor de bodemkwaliteitskaart is per gemeente een afzonderlijke rapportage opgesteld (lit. 3 t/m 5).

 

Verder is voor Zeeuws-Vlaanderen in 2020 een bodemkwaliteitskaart PFAS opgesteld (lit. 6). Deze wordt bij de eerstvolgende actualisatie van de bodemkwaliteitskaarten uit 2015 geïntegreerd in desbetreffende bodemkwaliteitskaarten.

 

De bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer zijn gebaseerd op het Besluit bodemkwaliteit, de Regeling bodemkwaliteit en de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 7). De normering en klasse-indeling volgens het Besluit bodemkwaliteit worden toegelicht in hoofdstuk 2. Deze normering is afhankelijk van zowel de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem. De bodemfunctiekaart is opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat een overzicht van de zones uit de bodemkwaliteitskaart, getoetst aan de klasse-indeling uit het Besluit bodemkwaliteit.

 

Hoofdstuk 5 van deze Nota bodembeheer behandelt de Zeeuws-Vlaamse regels voor grondverzet. Een belangrijk onderdeel hiervan is de in bijlage 2 opgenomen grondstromenmatrix. In de grondstromenmatrix is per zone uitgewerkt in hoeverre binnen één zone danwel tussen zones hergebruik van grond mogelijk is. In een groot deel van Zeeuws-Vlaanderen is vrij grondverzet mogelijk (mits geen sprake is van een uitzonderingslocatie). In een aantal gevallen dient eerst door middel van onderzoek de kwaliteit van de vrijkomende grond te worden bepaald.

 

Voordat gebruik wordt gemaakt van de grondstromenmatrix, moet eerst worden gecontroleerd of er geen sprake is van een uitzonderingslocatie (verdachte locaties etc.). Verder dient in het algemeen het voorgenomen grondverzet minimaal vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden te worden gemeld bij het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit, ondergebracht bij Rijkswaterstaat (Bodem+).

 

In het algemeen hanteren de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes het generieke beleid uit het Besluit bodemkwaliteit. In hoofdstuk 6 van deze Nota bodembeheer is gebiedsspecifiek beleid opgenomen, door voor de volgende gebieden lokale maximale waarden (LMW) vast te stellen:

  • voormalig veerplein van Perkpolder

  • binnenstad van Hulst

  • Hertogin Hedwigepolder

  • Brugse Vaart

 

In hoofdstuk 7 is vastgelegd welke toepassingsnormen in verschillende situaties gelden voor PFAS.

 

 

1.3 Bevoegd gezag

 

In het Besluit bodemkwaliteit is vastgelegd welke instanties bevoegd gezag zijn voor toepassingen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Een landelijk meldpunt stuurt de melding van de toepassing door naar het bevoegd gezag. Dit bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de handhaving.

 

Voor toepassingen op de landbodem is in het algemeen de gemeente het bevoegd gezag. Binnen Wm-inrichtingen is echter de vergunningverlener bevoegd gezag voor toepassingen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Binnen inrichtingen met een provinciale milieuvergunning is dus de provincie het bevoegd gezag.

 

Voor toepassingen op de waterbodem is de waterkwaliteitsbeheerder het bevoegd gezag (waterschap danwel Rijkswaterstaat). In de Waterregeling is vastgelegd voor welke gebieden Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is.

 

Als grens tussen de landbodem en de waterbodem geldt:

  • Sloten (ook als deze een groot deel van het jaar droog staan) zijn waterbodem vanaf de bovenkant van de insteek van de sloot;

  • de buitenkruin van de zeedijk geldt als grens tussen de landbodem en de waterbodem.

 

Bij grensgevallen die onder het bevoegd gezag van verschillende overheden vallen overleggen de bevoegde overheden wie de rol van bevoegd gezag voor de specifieke situatie op zich neemt.

 

 

 

1.4 Handhaving

 

Volgens de Nota van Toelichting van het Besluit bodemkwaliteit dient de Nota bodembeheer o.a. een beschrijving van de uitvoering, het toezicht, de handhaving en de evaluatie van het bodembeleid te bevatten.

 

Het toezicht en de bestuurlijke handhaving op toepassingen van grond en bagger op de landbodem berust gedeeltelijk bij de Inspectie Leefomgeving en Transport en gedeeltelijk bij de gemeente (dan wel de vergunningverlener wanneer het toepassingen binnen een Wm-inrichting betreft).

 

De Inspectie Leefomgeving en Transport is verantwoordelijk voor de handhaving voor de keten van producent tot en met de aannemer. Het lokale bevoegd gezag (de gemeente dan wel de vergunningverlener in het kader van de Algemene wet omgevingsrecht) houdt toezicht op de opdrachtgever.

 

De gemeente kan met name handhaven op:

  • de wijze van toepassing (overeenkomstig de regels uit deze Nota bodembeheer);

  • de tijdige en correcte melding van de toepassing;

  • de milieuhygiënische kwaliteitsverklaringen die bij de melding worden overlegd.

 

Met ingang van 1 januari 2014 zijn het toezicht en de handhaving van de bodemregelgeving verdeeld over de gemeentes en de RUD (Regionale Uitvoeringsdienst) Zeeland. Voor het toezicht en de handhaving van het Besluit bodemkwaliteit wordt aangesloten bij de richtlijnen uit de landelijke HUM (Handhavings Uitvoerings Methodiek) voor het Besluit bodemkwaliteit.

 

 

1.5 Vaststelling, geldigheid en evaluatie

 

Het vaststellen van een bodemkwaliteitskaart met regels voor grondverzet volgens het generieke beleid is een bevoegdheid van het College van Burgemeester en Wethouders. Gebiedsspecifiek beleid wordt vastgesteld door de gemeenteraad, waarbij een voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd (met uitzondering van PFAS, zie verderop).

 

De eerste versie van deze Nota bodembeheer met bijbehorende bodemkwaliteitskaart is in 2010 in werking getreden na de bestuurlijke vaststelling door de gemeenteraden van de gemeentes Terneuzen, Hulst en Sluis.

 

Met het in werking treden van deze Nota bodembeheer zijn destijds de volgende bodemkwaliteits-kaarten en bodembeheerplannen vervallen (lit. 8 en 9):

  • Bodemkwaliteitskaart Zeeuwsch-Vlaanderen – beleidsdocument; De Straat Milieu-adviseurs BV, 22 oktober 2004

  • Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet Zeeland Seaports; Marmos Bodemmanagement, 28 november 2005 (inmiddels is zowel het gedeelte in de gemeente Terneuzen als het gedeelte in de gemeentes Borsele en Vlissingen vervallen).

 

Sindsdien is de Nota bodembeheer met een aantal voornamelijk redactionele aanpassingen herzien en is in 2015 de bodemkwaliteitskaart van de drie gemeenten geactualiseerd. Redactionele aanpassingen die geen wijziging van het beleid inhouden zijn vastgesteld door de respectievelijke Colleges van B&W.

 

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 is het gebiedsspecifiek beleid voor de gemeente Hulst uitgebreid. Het voorstel heeft in de periode van 11 april 2019 t/m 23 mei 2019 ter inzage gelegen voor inspraak. De gemeenteraad van Hulst het gebiedsspecifieke beleid vervolgens op 26 september 2019 vastgesteld. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.

 

In december 2019 is het Besluit bodemkwaliteit gewijzigd, waarbij voor het vaststellen van gebieds-specifiek beleid voor PFAS tijdelijk een uitzondering in het Besluit bodemkwaliteit is opgenomen (lit. 10). Die houdt in dat het College van B&W in plaats van de gemeenteraad dit mag vaststellen en dat er geen openbare voorbereidingsprocedure nodig is.. Wel geldt dat het pas in werking mag treden minimaal een week nadat de raad en het publiek ervan kennis hebben kunnen nemen. Hiermee wil de regering de mogelijkheid bieden om stagnatie in projecten door PFAS zo snel mogelijk op te heffen.

 

De bodemkwaliteitskaart PFAS (lit. 6) en de 4e herziening van de nota bodembeheer zijn derhalve in de tweede helft van 2020 door de Colleges van B&W van de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten vastgesteld.

 

 

De geldigheid van de bodemkwaliteitskaart en/of de Nota bodembeheer vervalt wanneer een nieuwe bodemkwaliteitskaart en/of Nota bodembeheer wordt vastgesteld.

 

In artikel 53 van het Besluit bodemkwaliteit is vastgelegd, dat de bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer een maximale geldigheid hebben van 10 jaar.

 

De Nota bodembeheer heeft alleen betrekking op toepassing van grond en bagger op de landbodem.

Bagger afkomstig uit Zeeuws-Vlaamse watergangen is toepasbaar op de landbodem volgens de in deze nota beschreven regels na keuring of op basis van de door Waterschap Scheldestromen vastgestelde waterbodemkwaliteitskaart (lit. 11).

 

Naast deze Nota bodembeheer gelden onverkort de algemene regels zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit.

 

Bij het niet naleven van de regels uit deze Nota bodembeheer blijft het Besluit bodemkwaliteit, inclusief alle daarop van toepassing zijnde handhavingsmogelijkheden en eventuele sancties onverminderd van kracht.

 

 

Wegbermen

 

Voor de wegbermen in de provincie Zeeland geldt een afzonderlijke bodemkwaliteitskaart annex Nota bodembeheer (lit. 12). Deze heeft in Zeeuws-Vlaanderen betrekking op de verharde, voor het openbaar wegverkeer opengestelde wegen in het buitengebied.

 

Evaluatie

 

De evaluatie van het bodembeleid vindt periodiek plaats in het kader van het gemeentelijk milieujaar-verslag van de afzonderlijke gemeentes. In 2015 is de bodemkwaliteitskaart geëvalueerd en geactualiseerd. Dit heeft geleid tot enkele kleine aanpassingen van zones, die zijn verwerkt in voorliggende nota.

 

 

1.6 Afstemming met overige belanghebbenden

 

De bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer zijn opgesteld in een gezamenlijk project van de gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen. Daarnaast heeft gedurende het project afstemming plaatsgevonden met de provincie Zeeland, het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen en het havenschap Zeeland Seaports. De begrenzing van de zone Bedrijfsterreinen D is afgestemd met Cargill Benelux BV.

 

 

3e Herziening Nota bodembeheer 2019

 

Gemeente Hulst

 

Het ontwerp van de 3e herziening van de Nota bodembeheer heeft in de gemeente Hulst ter inzage gelegen in de periode van 11 april 2019 t/m 23 mei 2019.

 

Tegen het ontwerp zijn zienswijzen ingediend die zijn afgewogen in een “Notitie beantwoording zienswijzen en overzicht ambshalve wijzigingen”. Deze afweging heeft niet geleid tot aanpassingen van het ontwerp.

 

De 3e herziening van de Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuws-Vlaanderen is vervolgens door de gemeenteraad van Hulst vastgesteld op 26 september 2019.

 

Bij deze vaststelling heeft de gemeenteraad het volgende amendement op het raadsbesluit aangenomen:

  • Wij vinden als gemeenteraad van Hulst wel dat de werkzaamheden in de Hertogin Hedwigepolder niet mogen leiden tot beperkingen voor andere projecten in de gemeente Hulst in het kader van de stikstofproblematiek.

  • En wij vinden dat het budget van het Natuurproject Westerschelde dat door het vaststellen van de 3e herziening Nota Bodembeheer wordt bespaard, wordt ingezet voor de realisatie van projecten in het kader van het grenspark Groot Saefthinge en/of Versterk de Scheldekust.

 

 

Gemeente Sluis

 

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 is tevens gebiedsspecifiek beleid opgesteld voor de locatie Brugse Vaart in de gemeente Sluis.

 

In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure heeft dit gebiedsspecifiek beleid in de gemeente Sluis ter inzage gelegen in de periode 28 maart 2019 t/m 8 mei 2019.

 

Het gebiedsspecifiek beleid voor deze locatie is nog niet vastgesteld door de gemeenteraad van Sluis en is derhalve nog niet van kracht.

 

 

Gemeente Terneuzen

 

Voor de gemeente Terneuzen is het beleid bij de 3e herziening in 2019 niet gewijzigd. In deze gemeente wordt de herziene nota vastgesteld door het College van B&W en vervolgens wordt de meest recente versie van de Nota bodembeheer ter kennisname toegezonden aan de gemeenteraad Terneuzen.

 

2. NORMERING EN KLASSE-INDELING VOLGENS BESLUIT BODEMKWALITEIT

 

 

2.1 Introductie

 

In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden.

 

Het Besluit bodemkwaliteit relateert het beleid voor het toepassen van grond en bagger aan de functie van de bodem. Daartoe zijn de bodemfunctieklasses ‘wonen’ en ‘industrie’ geïntroduceerd, met bijbehorende maximale waarden. Deze maximale waarden voor de verschillende stoffen zijn samen met de Achtergrondwaarden te vinden in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

 

 

2.2 Toetsingsregels

 

In de Regeling bodemkwaliteit zijn voor de Achtergrondwaarden en de ‘Maximale waarden voor wonen’ (MaxWONEN) toetsingsregels opgenomen, waarbij een beperkt aantal stoffen in geringe mate de norm mag overschrijden. Deze toetsingsregels zijn afhankelijk gesteld van het aantal geanalyseerde stoffen. Voor de ‘Maximale waarde voor industrie’ (MaxINDUSTRIE) geldt geen toetsingsregel.

 

Toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde (bij 7 t/m 15 getoetste parameters):

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan de Achtergrondwaarde, mits niet hoger dan 2 x Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxWONEN

 

Toetsingsregel voor MaxWONEN (bij 7 t/m 15 getoetste parameters) :

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan MaxWONEN, mits niet hoger dan MaxWONEN + Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxINDUSTRIE

 

De toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde geldt zowel voor de ontvangende bodem als voor de toe te passen grond. De toetsingsregel voor MaxWONEN geldt alleen voor de beoordeling van de ontvangende bodem en mag niet worden toegepast om de kwaliteit van een partij hergebruiksgrond te bepalen.

 

In bijlage 1 zijn de Achtergrondwaarde, MaxWONEN en MaxINDUSTRIE vermeld met de bovengrens van voornoemde toetsingsregels voor de in de bodemkwaliteitskaart gehanteerde stoffen uit NEN5740 (lit. 13), inclusief de stoffen die per 1 juli 2008 zijn toegevoegd aan het standaardpakket uit NEN5740.

 

 

 

2.3 Generiek en gebiedsspecifiek beleid uit Besluit bodemkwaliteit

 

Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:

  • Generiek beleid

  • Gebiedsspecifiek beleid

 

In het Besluit bodemkwaliteit is het beleid voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk gesteld van zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. De strengste is daarbij (in het generieke beleid) maatgevend.

 

Voorbeeld 1:

Wanneer de bodemkwaliteit van een industrieterrein voldoet aan de Achtergrondwaarde, dan geldt als toepassingseis dat de toe te passen grond ook aan de Achtergrondwaarde dient te voldoen.

 

Voorbeeld 2:

Wanneer de bodemkwaliteit van een oud stadscentrum niet voldoet aan MaxWONEN,, (maar bijv. wel aan MaxINDUSTRIE), dan geldt als toepassingseis MaxWONEN.

 

Hierboven is de situatie beschreven zoals die geldt in het ‘generieke beleid’. Binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden mogen gemeentes besluiten om hiervan af te wijken en voor een deel van hun grondgebied een strenger of juist minder streng beleid te voeren. De gemeenteraad stelt dan ‘lokale maximale waarden’ vast. In dat geval spreekt het Besluit bodemkwaliteit van ‘gebiedsspecifiek beleid’.

 

Voor de volgende gebieden in de gemeente Hulst is in hoofdstuk 6 gebiedsspecifiek beleid opgenomen:

  • voormalig veerplein van Perkpolder;

  • binnenstad van Hulst

  • Hertogin Hedwigepolder

 

Verder is in hoofdstuk 6 gebiedsspecifiek beleid opgenomen voor de volgende locatie in de gemeente Sluis:

  • Brugse Vaart (uitbreiding golfbaan) (gereserveerd)

 

Afgezien hiervan hanteren de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes het generieke beleid.

 

 

 

 

3. BODEMFUNCTIEKAART

 

 

3.1 Bodemfunctiekaart van de gemeentes Hulst, Terneuzen en Sluis

 

Het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor, dat gemeentes een bodemfunctiekaart vaststellen. In deze bodemfunctiekaart worden de bodemfunctieklassen ‘wonen’ en ‘industrie’ weergegeven. Strikt genomen spreekt het Besluit bodemkwaliteit alleen over de bodemfuncties ‘Wonen’ en ‘Industrie’. Het overige gebied (landbouw- en natuurgebieden) wordt in deze Nota tot de bodemfunctie ‘overig’ gerekend.

 

De bodemfunctiekaart van de gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen is weergegeven in bijlage 3A t/m 3C.

 

De bodemfunctiekaart komt in het algemeen overeen met de kaartbijlagen met de ouderdom van de bebouwing uit de bodemkwaliteitskaart. In de rapportage van de bodemkwaliteitskaart zijn dit de bijlagen 4A t/m 4D (Terneuzen), respectievelijk 3A t/m 3C (Hulst) en 2A t/m 2D (Sluis). De legenda-eenheden met woonwijken hebben de functie ‘wonen’. De legenda-eenheden met bedrijfsterreinen hebben de functie ‘industrie’. Op sommige plaatsen is in de kaarten een toekomstige functie weergegeven. In deze situaties geldt als bodemfunctieklasse de toekomstige functie.

 

In aanvulling hierop kennen de gemeentes Hulst, Terneuzen en Sluis de bodemfunctieklasse industrie toe aan:

  • de verharde wegen inclusief bijbehorende wegbermen die deel uitmaken van de bodemkwaliteitskaart van de wegbermen (lit. 12). Dit betreft voor Zeeuws-Vlaanderen de verharde openbare wegen in het buitengebied;

  • een aantal onverharde openbare wegen in het buitengebied.

 

Voor de afbakening van de wegbermen geldt de volgende definitie (uit lit. 12):

Bermgrond is de grond vanaf de rand van de wegverharding van de weg tot aan de insteek van de sloot of tot aan de voet van de dijk/grondwal of tot aan de kruin van de dijk (bij een dijk) tot 50 cm onder maaiveld. Indien er geen sloot aanwezig is, wordt hiervoor een arbitraire afstand van 10 meter aangehouden (6 meter voor gemeentelijke wegbermen) vanaf de rand van de wegverharding van de weg. Indien een fietspad langs de weg aanwezig is, is de wegberm het gedeelte vanaf de rand van het asfalt van de weg tot aan de rand van het asfalt van het fietspad en het gedeelte vanaf de rand van het asfalt tot aan de insteek van de sloot.

 

 

 

3.2 Betekenis van de bodemfunctiekaart bij saneringen

 

Voor een aantal standaardsituaties kan men op grond van het Besluit uniforme saneringen (BUS) een vereenvoudigde procedure volgen. Onder bepaalde voorwaarden kan dan worden volstaan met een BUS- melding van de sanering en hoeft men geen beschikking over het saneringsplan bij de provincie aan te vragen.

 

Voor saneringen, die op basis van een BUS-melding worden uitgevoerd geldt sinds 1 oktober 2008 dat als terugsaneerwaarde en kwaliteitseis voor de leeflaag / aanvulgrond wordt aangesloten bij de waarden die ook gelden voor het toepassen van grond of bagger (artikel 3.1.6 en 3.1.7 Regeling uniforme saneringen):

 

Situatie

Terugsaneerwaarde Besluit uniforme saneringen (BUS)

 

 

Geen bodemfunctiekaart vastgesteld

Achtergrondwaarde

Bodemfunctieklasse ‘overig’ (generiek beleid)

Achtergrondwaarde

Bodemfunctieklasse Wonen (generiek beleid)

Maximale waarden voor wonen (MaxWONEN )

Bodemfunctieklasse Industrie (generiek beleid)

Maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTRIE )

Gebiedsspecifiek beleid

Lokale Maximale Waarden (LMW) zoals vastgesteld door gemeenteraad

 

Voorbeeld 1:

De saneringslocatie heeft volgens de functiekaart de functie ‘wonen’. Volgens de bodemkwaliteitskaart ligt de saneringslocatie in een zone, die aan de Achtergrondwaarde voldoet.

De terugsaneerwaarde bij een BUS-sanering is MaxWONEN.

 

Voorbeeld 2:

De saneringslocatie ligt in een oude binnenstad (functie wonen, bodemkwaliteitsklasse industrie).

De terugsaneerwaarde bij een BUS-sanering is MaxWONEN.

 

Voor saneringen waarbij het bevoegde gezag Wet bodembescherming (= de provincie Zeeland) een beschikking over het saneringsplan afgeeft, dient dit bevoegde gezag in beginsel rekening te houden met de bodemfunctieklasse van de saneringslocatie. De provincie kan hiervan afwijken en in een beschikking op een saneringsplan een andere terugsaneerwaarde vastleggen dan vermeld in bovenstaande tabel.

 

 

 

 

4. SAMENVATTING BODEMKWALITEITSKAART

 

 

4.1 Beschrijving bodemkwaliteitskaart

 

In de bodemkwaliteitskaart is het grondgebied van de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes ingedeeld in een aantal zones met een vergelijkbare algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit. Gebieden met eenzelfde historie hebben in het algemeen een vergelijkbare diffuse bodemkwaliteit. De indeling in zones is met name gebaseerd op het onderscheid tussen woonwijken en bedrijfsterreinen en de ouderdom van de bebouwing. Daarnaast kent de gemeente Terneuzen enkele opgehoogde gebieden met een afwijkende bodemkwaliteit. Verder is gekeken naar recente inpolderingen, die verontreinigd kunnen zijn als gevolg van sedimentatie van verontreinigd slib.

 

Vervolgens zijn de analyseresultaten van de binnen de zones uitgevoerde bodemonderzoeken geïnterpreteerd. Deze gegevens zijn afkomstig uit de bodeminformatiesystemen van de drie gemeentes. Voor enkele gebieden is in 2008 aanvullend onderzoek uitgevoerd (Mariapolder in Sluis en Hertogin Hedwigepolder in de gemeente Hulst).

 

Per zone zijn voor de bovengrond (0-0,5 m-mv) en de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) verschillende statistische kengetallen berekend (gemiddelde, lognormaal gemiddelde en diverse percentielwaarden) voor diverse stoffen. Op basis van deze berekeningen en het ruimtelijk patroon van de waarnemingen is de zone-indeling getoetst en zonodig bijgesteld. Er is gekeken welke analyseresultaten niet representatief zijn voor de algemene zonekwaliteit, zodat deze als uitbijters buiten de dataset van de zoneringsberekeningen zijn gelaten. De uiteindelijke indeling in zones is dus een combinatie van historische informatie en statistische bewerkingen.

 

Conform de Regeling bodemkwaliteit zijn de rekenkundig gemiddeldes van de verschillende zones in de bodemkwaliteitskaart getoetst aan de Achtergrondwaarde, MaxWONEN en MaxINDUSTRIE. Op basis van deze toetsing zijn de zones ingedeeld in de kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’, ‘wonen’ of ‘industrie’ (danwel ‘voldoet niet aan bodemkwaliteitsklasse industrie’). Voor het samenvoegen van verschillende deelgebieden tot dezelfde zone is deze klasse-indeling ook bepalend.

 

De zones en bijbehorende statistische kengetallen zijn per gemeente afzonderlijk bepaald (zie verder de afzonderlijke rapportages van de bodemkwaliteitskaart: lit. 3 t/m 5). Vergelijkbare zones uit de verschillende gemeentes zijn vervolgens voor het grondstromenbeleid samengevoegd.

 

In meer dan 90% van het bodembeheergebied van Zeeuws-Vlaanderen voldoen zowel de bovengrond als de ondergrond aan de Achtergrondwaarde. Voor een klein deel van het gebied is geen kwaliteit vastgesteld.

 

Bijlage 4 bevat kaarten met de gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0-0,5 m-mv) in de drie gemeentes. Bijlage 5 bevat kaarten met de gemiddelde kwaliteit van de ondergrond (0,5-2,0 m-mv). In het hele bodembeheergebied is de kwaliteit van de ondergrond vergelijkbaar of beter dan de kwaliteit van de bovengrond.

 

Op basis van de bodemfuncties en de bodemkwaliteitsklasses is voor de verschillende zones de toepassingseis bepaald volgens het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit. Bijlage 6 bevat kaarten met de toepassingseis voor de verschillende zones in Zeeuws-Vlaanderen.

 

4.2 Stoffenpakket

 

De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op de stoffen zoals opgenomen in het standaardpakket uit de NEN 5740, versie januari 2009 (lit. 13).

 

 

Bestrijdingsmiddelen

 

In aanvulling hierop is aandacht besteed aan de DDD, DDE, DDT en drins, aangezien bij de vorige bodemkwaliteitskaart (lit. 8) voor het buitengebied een diffuse verontreiniging is vastgesteld met de som van drins en de som van DDD+DDE+DDT.

 

Bij aanvang van het project is voor de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes tezamen een analyse uitgevoerd in hoeverre het buitengebied bij toetsing aan de nieuwe normering uit de Regeling bodemkwaliteit nog steeds als licht verontreinigd geldt. Uit deze analyse blijkt, dat de gemiddelde bodemkwaliteit in Zeeuws-Vlaanderen voor deze bestrijdingsmiddelen voldoet aan de Achtergrondwaarde (uiteraard behoudens lokale verdachte locaties zoals boomgaarden). Op basis van deze analyse is bij de indeling en karakterisatie van zones geen verdere aandacht meer besteed aan DDD, DDE, DDT en drins.

 

 

Barium, kobalt, molybdeen en PCB’s

 

Met ingang van 1 juli 2008 is de samenstelling van het stoffenpakket uit de NEN5740 gewijzigd. Arseen, chroom en EOX maken sindsdien geen deel meer uit van het standaard stoffenpakket voor verkennend bodemonderzoek. Hiervoor in de plaats komen barium, kobalt, molybdeen en de som-PCB’s. In bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit is bepaald, dat bij wijziging van het standaardpakket uit NEN5740 gedurende een overgangstermijn niet behoeft te worden voldaan aan het minimum van 20 analyses per zone. Deze overgangstermijn is enkele malen aangepast. Bij de wijziging van de Regeling bodemkwaliteit d.d. 18 april 2013 zijn de overgangstermijnen als volgt vastgelegd:

  • PCB’s: tot 1 januari 2014;

  • Barium, kobalt en molybdeen: tot 1 januari 2016.

 

In een wijzigingsblad bij de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 7) is voor deze stoffen het minimum van 20 analyses per zone losgelaten. In plaats daarvan mag worden onderbouwd, dat deze stoffen niet van invloed zijn op de classificatie van zones. Voor deze onderbouwing geldt een minimum van 30 waarnemingen per bodemlaag voor het hele bodembeheergebied tezamen.

 

Voor de nieuwe parameters waren bij het opstellen van de eerste versie van de bodemkwaliteitskaart in 2008 onvoldoende gegevens beschikbaar om deze mee te nemen in de bodemkwaliteitskaart. Er waren destijds echter geen aanwijzingen dat deze nieuwe parameters tot een aanpassing van de bodemkwaliteitskaart zouden leiden. In 2010 is een provinciebrede analyse uitgevoerd in hoeverre de nieuwe parameters bepalend zijn in de classificatie van zones (lit. 14). Uit die analyse wordt geconcludeerd dat de nieuwe parameters in Zeeland tot dusverre niet bepalend zijn voor de classificatie van zones.

Bij de actualisatie van de bodemkwaliteitskaart in 2015 is onderbouwd dat de nieuwe parameters in Zeeuws-Vlaanderen geen invloed hebben op de classificatie van zones. Aanvankelijk is voor de zone ‘H: Hertogin Hedwigepolder’ een voorbehoud gemaakt voor PCB. In de aanvulling op de bodem-kwaliteitskaart uit 2017 is vastgesteld dat de Hertogin Hedwigepolder niet verontreinigd is met PCB.

 

 

PFAS

 

Voor PFAS is in 2020 een afzonderlijke bodemkwaliteitskaart opgesteld (lit. 6). Hieruit blijkt, dat er in Zeeuws-Vlaanderen voor PFAS geen onderscheid te maken valt in verschillende zones. Overal in Zeeuws-Vlaanderen komt dezelfde bandbreedte aan PFAS-gehalten voor. De zone PFAS Zeeuws-Vlaanderen voldoet aan de landelijke achtergrondwaarden voor PFAS uit het tijdelijk handelingskader voor PFAS d.d. 2 juli 2020 (lit. 15).

 

De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hulst is in december 2019 al specifiek voor de zone ‘H Hertogin Hedwigepolder’ aangevuld met PFAS in verband met de voorgenomen werkzaamheden in dit gebied (lit. 4). De gehalten in de Hertogin Hedwigepolder komen overeen met de rest van Zeeuws-Vlaanderen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5 ALGEMENE REGELS VOOR HET TOEPASSEN VAN GROND EN BAGGER

 

 

5.1 Grondverzet volgens grondstromenmatrix, afgezien van uitzonderingslocaties

 

Het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor, dat de kwaliteit van toe te passen grond en bagger in overeenstemming dient te zijn met zowel de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem. In de grondstromenmatrix in bijlage 2 is uitgewerkt tussen welke zones vrij grondverzet mogelijk is en aan welke bodemkwaliteitsklasse de in een zone toe te passen partij grond dient te voldoen.

 

In gezoneerde gebieden geldt in beginsel de bodemkwaliteit zoals deze als algemene bodemkwaliteit voor de betreffende zone in de bodemkwaliteitskaart is vastgelegd. Alvorens hiervan kan worden uitgegaan, dient eerst te worden gecontroleerd of er geen sprake is van een lokaal afwijkende bijzondere situatie. Dit betekent, dat eerst een vooronderzoek moet worden uitgevoerd voordat men gebruik mag maken van de grondstromenmatrix.

 

In de volgende situaties is vrij grondverzet niet zondermeer mogelijk:

  • Indien de vrijkomende grond afkomstig is van een verdachte locatie;

  • Indien de grond vrijkomt in een zone waarvan geen kwaliteit is vastgesteld;

  • Indien de grond wordt toegepast op een verdachte locatie die mogelijk ernstig verontreinigd is;

  • Indien de toe te passen grond afkomstig is van buiten het bodembeheergebied van Zeeuws-Vlaanderen;

  • In geval van toepassing van de vrijkomende grond buiten het bodembeheergebied van deze bodemkwaliteitskaart;

  • In geval van zintuiglijk afwijkende grond (afwijkende geuren en bodemvreemde bijmengingen zoals puin, koolas en asbest).

 

In paragraaf 5.2 worden deze situaties nader toegelicht. Indien geen sprake is van één van bovenstaande uitzonderingssituaties, gelden voor grondverzet de regels uit de in bijlage 2 opgenomen grondstromenmatrix. Deze wordt toegelicht in paragraaf 5.3.

 

Het Besluit bodemkwaliteit bevat een algemene vrijstelling voor de volgende toepassingen:

  • Toepassingen van grond of bagger door particulieren, voorzover niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep;

  • Toepassingen binnen een landbouwbedrijf, mits de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot datzelfde landbouwbedrijf behorend perceel, waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie wordt toegepast;

  • Tijdelijke uitname van grond of baggerspecie, indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.

 

Dit betekent, dat de regels uit deze Nota bodembeheer niet gelden voor voornoemde vrijgestelde toepassingen. Wel is in het Besluit bodemkwaliteit een algemene zorgplicht vastgelegd, die ook geldt bij de hierboven genoemde toepassingen.

 

 

 

5.2 Uitzonderingslocaties

 

5.2.1Hergebruik van grond afkomstig van een verdachte locatie

 

Alvorens hergebruik van grond op basis van deze bodemkwaliteitskaart mogelijk is, moet eerst worden nagegaan of de grond niet vrijkomt op een historisch verdachte locatie. Om dit na te gaan, dienen historisch kaartmateriaal en de gegevens uit het gemeentelijk bodeminformatiesysteem te worden geraadpleegd. Verder zijn bij de gemeentes overzichten beschikbaar van voormalige bedrijven op basis van Hinderwet-inventarisaties.

 

De volgende locaties gelden mogelijk als verdachte locaties (niet limitatief):

  • dammen en kavelpaden

  • verdachte locaties op basis van bij de gemeente beschikbare inventarisaties (vm. Hinderwet-vergunningen etc.)

  • huidige bedrijfslocaties

  • (voormalige) stortlocaties

  • (voormalige) boomgaarden uit de periode 1940 - 1980

  • elektriciteitsmasten

  • wegen buiten de bebouwde kom

  • wegbermen

  • (voormalige) tram- en treinbanen

  • huiskavels van boerderijen (boerenerf)

 

Het meest verdacht voor PFAS zijn de locaties waar PFAS worden geproduceerd en brandweeroefen-plaatsen (met beperkte of ontbrekende bodembeschermende voorzieningen en/of opvangbassins) waar met grote regelmaat brandblusschuim is toegepast. Maar PFAS zijn ook gebruikt in de galvanische industrie, papier- en textielindustrie, grafische industrie en zijn vermoedelijk ook aanwezig bij de eindontvangers van afvalproducten zoals stortplaatsen en afvalwaterzuiveringsinstallaties

 

Bij het toepassen van grond kan alleen gebruik worden gemaakt van een milieuhygiënische verklaring op basis van de bodemkwaliteitskaart, indien bij de melding de historische gegevens van de herkomstlocatie worden gevoegd inclusief:

  • een gewaarmerkte uitdraai uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente waar de partij grond vandaan komt;

  • een gewaarmerkte schriftelijke beoordeling door de gemeente waarvandaan de grond afkomstig is, of de herkomstlocatie verdacht of onverdacht is.

 

De milieuhygiënische verklaring is niet verplicht in geval van de op de voorgaande pagina genoemde vrijstellingen voor particulieren, agrarische bedrijven en tijdelijke uitname, zodat bij deze vrijstellingen ook geen historische toets is voorgeschreven.

 

In de overige gevallen waarin geen melding is voorgeschreven (zoals hergebruik van minder dan 50 m3 schone grond) is het uitvoeren van de historische toets wel verplicht. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient men de historische toets te kunnen overleggen. Ter verkrijging van meer zekerheid kan men een gewaarmerkte verklaring bij de gemeente aanvragen.

Grond die op verdachte locaties vrijkomt, dient eerst te worden onderzocht. De onderzoeksstrategie is afhankelijk van de resultaten van het vooronderzoek en dient per geval te worden afgestemd met de gemeente waar de grond wordt toegepast (maatwerk).

 

Er behoeven alleen chemische analyses van grondmonsters te worden uitgevoerd voor de bodemlagen waaruit de grond vrijkomt.

 

De grond kan alsnog vrij worden toegepast als de grond na onderzoek blijkt te voldoen aan de toepassingseis zoals die voor de betreffende zone geldt (zie bijlage 6). Voor de Achtergrondwaarde geldt een toetsingsregel, waarbij voor een beperkt aantal stoffen een geringe overschrijding van de Achtergrondwaarde wordt toegestaan. Voor de toetsing van de hergebruiksgrond aan MaxWONEN mag een dergelijke toetsingsregel niet worden toegepast.

 

Indien de locatie asbestverdacht is, dient tevens een onderzoek conform de NEN5707 te worden uitgevoerd.

 

 

5.2.2Toepassing van grond op (mogelijk) ernstig verontreinigde locaties

 

Het aanbrengen van hergebruiksgrond op een ernstig verontreinigde locatie geldt als een saneringsmaatregel. In dit geval zijn de regels uit de Wet bodembescherming van toepassing (opstellen van een door het bevoegd gezag goed te keuren saneringsplan dan wel BUS-melding doen).

Zie verder paragraaf 3.2 welke terugsaneerwaarden gelden volgens de Regeling uniforme saneringen.

 

 

5.2.3Hergebruik van grond afkomstig uit een zone waarvan geen kwaliteit is vastgesteld

 

Voor hergebruik van grond afkomstig uit een zone waarvan geen kwaliteit is vastgesteld geldt hetzelfde als voor hergebruik van grond afkomstig van een verdachte locatie. De grond dient altijd chemisch te worden onderzocht.

 

 

5.2.4Toepassing van grond buiten het bodembeheergebied van deze bodemkwaliteitskaart

 

De bodemkwaliteitskaart van de landbodem van Zeeuws-Vlaanderen kan door een andere gemeente (buiten het bodembeheergebied van Zeeuws-Vlaanderen) worden geaccepteerd als bewijsmiddel voor de kwaliteit van grond afkomstig uit één van de zones van deze bodemkwaliteitskaart. In dat geval dient de andere gemeente eerst in een bestuurlijk besluit de bodemkwaliteitskaart in algemene zin te erkennen.

 

 

5.2.5Grond afkomstig van buiten het bodembeheergebied van deze bodemkwaliteitskaart

 

Grond of bagger afkomstig van buiten het bodembeheergebied kan binnen het bodembeheergebied worden hergebruikt, voor zover de gemiddelde kwaliteit van de hergebruiksgrond voldoet aan de generieke toepassingseis van de zone waar de grond of bagger wordt toegepast. Dit dient te blijken uit een milieuhygiënische verklaring (partijkeuring of bodemonderzoek), die is opgesteld conform paragraaf 4.3 van de Regeling bodemkwaliteit.

De gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen kunnen besluiten om een bodemkwaliteitskaart van buiten het eigen bodembeheergebied te erkennen. In dat geval kan desbetreffende bodemkwaliteitskaart als milieuhygiënische verklaring dienen, mits geen sprake is van een uitzonderingslocatie.

 

De gemeentes Hulst, Terneuzen en Sluis erkennen alle andere bodemkwaliteitskaarten binnen de provincie Zeeland, die tot dusverre zijn opgesteld en bestuurlijk worden vastgesteld conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit.

 

Daarnaast erkennen de gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen de in 2020 geactualiseerde waterbodemkwaliteitskaart van het beheergebied van waterschap Scheldestromen (lit. 11).

 

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hulst en van de gemeente Sluis kan in de toekomst besluiten om nieuwe bodemkwaliteitskaarten van andere gemeentes of het waterschap erkennen. De gemeente Terneuzen erkent automatisch toekomstige bodemkwaliteitskaarten binnen de provincie Zeeland wanneer deze door een andere gemeente conform het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld. Hetzelfde geldt voor een nieuwe waterbodemkwaliteitskaart van het waterschap.

 

Een erkenning van een bodemkwaliteitskaart komt te vervallen zodra de bodemkwaliteitskaart niet meer geldig is in het bodembeheergebied waarvoor die bodemkwaliteitskaart is opgesteld.

 

 

5.2.6Zintuiglijk afwijkende grond

 

Tijdens de uitvoering van het grondverzet dient de vrijkomende grond zintuigelijk te worden beoordeeld. Indien hierbij afwijkende geuren danwel bodemvreemde bijmengingen zoals puin , koolas of asbest worden waargenomen, mag de partij grond niet zondermeer worden toegepast. De partij grond moet in depot worden gezet. Door middel van monstername en analyses dient de kwaliteit van de betreffende partij te worden vastgesteld.

 

De grond kan alsnog vrij worden toegepast als de grond na onderzoek blijkt te voldoen aan de toepassingseis zoals die voor de betreffende zone geldt. Voor de Achtergrondwaarde geldt een toetsingsregel, waarbij voor een beperkt aantal stoffen een geringe overschrijding van de Achtergrondwaarde wordt toegestaan. Voor de toetsing van de hergebruiksgrond aan MaxWONEN mag een dergelijke toetsingsregel niet worden toegepast.

 

 

5.3 Grondstromenmatrix

 

In de vereenvoudigde grondstromenmatrix (bijlage 2) zijn de bodemkwaliteitsklasses uit bijlage 4 en 5 enerzijds en de toepassingseisen uit bijlage 6 anderzijds tegen elkaar uitgezet. In de grondstromenmatrix kan worden afgelezen binnen en tussen welke gebieden vrij grondverzet mogelijk is. Vrij grondverzet is in principe alleen mogelijk indien in de grondstromenmatrix op de kruising van de herkomstzone en de bestemmingszone “JA” staat. In dat geval hoeft alleen de controle op uitzonderingslocaties te worden uitgevoerd, zoals omschreven in paragraaf 5.2. Vrij grondverzet betekent, dat de grond zowel binnen dezelfde gemeente als tussen de drie gemeentes vrij toepasbaar is.

 

In andere gevallen dient men door middel van een bodemonderzoek of partijkeuring na te gaan in hoeverre de kwaliteit van de toe te passen grond voldoet aan de generieke toepassingseis (Achtergrondwaarde, MaxWONEN danwel MaxINDUSTRIE). Deze generieke toepassingseis geldt zowel voor de stoffen uit de bodemkwaliteitskaart als voor parameters die niet zijn opgenomen in de bodemkwaliteitskaart.

 

In het algemeen is vrij grondverzet mogelijk wanneer de grond afkomstig is uit een zone met dezelfde of een schonere bodemkwaliteitsklasse dan de toepassingseis van de zone waar de grond wordt toegepast. De bodemkwaliteitsklasse van de bovengrond (0-0,5 m-mv) is weergegeven in bijlage 4A t/m 4C. De bodemkwaliteitsklasse van de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) is weergegeven in bijlage 5A t/m 5C.

 

De toepassingseis van de verschillende zones is weergegeven in bijlage 6A t/m 6C. Er is voor de toepassingseis geen onderscheid gemaakt in voornoemde dieptetrajecten. De toepassingseis geldt voor het hele dieptetraject van 0,0 t/m 2,0 m-mv.

Vanuit oogpunt van risico’s kan licht verontreinigde grond beter in de ondergrond dan in de bovengrond worden toegepast en verder is het voor de uitvoeringspraktijk praktischer om één norm voor het gehele traject 0-2,0 m-mv te hanteren, in plaats van verschillende normen voor 0-0,5 m-mv en 0,5-2,0 m-mv.

 

De toepassingseis is gebaseerd op zowel de bodemfunctieklasse als de bodemkwaliteitsklasse van de bovengrond. De strengste van deze twee is daarbij maatgevend. In de meeste zones is de bodemkwaliteitsklasse van de bovengrond tevens de bodemfunctieklasse. In sommige zones voldoet de bodemkwaliteitsklasse echter niet aan de bodemfunctieklasse. Conform het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit is geen vrij grondverzet binnen dezelfde zone mogelijk. Dit geldt voor de zones met de oudste centra (in de bodemkwaliteitskaart aangeduid als zones C2 en C3) en voor de Hertogin Hedwigepolder.

Strikt genomen zouden ook particulieren en agrariërs in deze zones geen gebruik mogen maken van de onderaan paragraaf 5.1 beschreven vrijstelling. Voor hergebruik binnen dezelfde zone (zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart) wordt in deze zones de vrijstelling voor deze categorieën wel van toepassing verklaard. Verder is in hoofdstuk 6 voor de Hertogin Hedwigepolder en de binnenstad van Hulst gebiedsspecifiek beleid opgenomen om grondverzet binnen dezelfde zone mogelijk te maken.

 

Voor het plangebied van het voormalige veerplein Perkpolder alsmede voor de locatie Brugse Vaart in Oostburg geldt gebiedsspecifiek beleid, dat nader wordt toegelicht in hoofdstuk 6.

 

Indien onderzoek is voorgeschreven om na te gaan of de kwaliteit van de gezoneerde hergebruiksgrond voldoet aan de toepassingseis kan men volstaan met een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740. Daarnaast is in paragraaf 4.3 van de Regeling bodemkwaliteit voor bepaalde types partijkeuringen en bodemonderzoeken vastgelegd dat deze als milieuhygiënische verklaring kunnen dienen.

 

Voor de Zone Kanaalhavens Broomchemie e.o. (in de rapportage van de bodemkwaliteitskaart aangeduid met de letter K) is altijd onderzoek voorgeschreven naar zowel het standaardpakket als naar organochloor- en broomverbindingen.

 

Voor grond die vrijkomt in een zone waarvoor geen kwaliteit is vastgesteld is altijd bodemonderzoek of partijkeuring voorgeschreven. Als toepassingseis voor de zones waarvoor geen kwaliteit is vastgesteld geldt altijd de Achtergrondwaarde.

 

5.4 Hergebruik van grond afkomstig van grotere diepte dan 2,0 m-mv

 

De bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor de dieptetrajecten 0-0,5 m-mv en 0,5-2,0 m-mv. In aanvulling hierop is in de bodemkwaliteitskaart vastgesteld, dat in de zone A ook de ondergrond dieper dan 2,0 m-mv voldoet aan de Achtergrondwaarde. Dit betekent, dat ook grond vrij toepasbaar is die in de zone A van dieper dan 2,0 m-mv vrijkomt.

Ook voor de overige zones wordt verwacht, dat de diepere ondergrond een vergelijkbare of betere kwaliteit heeft dan de bovenste 2 meter. Wanneer de grond op een onverdachte locatie in het dieptetraject 0,5-2,0 m-mv voldoet aan de Achtergrondwaarde, dan mag worden aangenomen dat ook de grond dieper dan 2,0 m-mv voldoet aan de Achtergrondwaarde.

 

Voor zones waar het dieptetraject 0,5-2,0 m-mv voldoet aan de Achtergrondwaarde geldt, dat grond die op een onverdachte locatie op een grotere diepte dan 2,0 m-mv vrijkomt eveneens aan de Achtergrondwaarde voldoet. De grond is in dat geval eveneens vrij toepasbaar. Hieraan wordt als aanvullende voorwaarde gesteld, dat men zonodig aandacht besteedt aan eventuele hoge chloridegehaltes als gevolg van zout grondwater. Men dient na te gaan, in hoeverre sprake kan zijn van verhoogde chloridegehaltes (bijvoorbeeld op basis van geohydrologische gegevens) en in hoeverre dit bezwaarlijk is voor de toepassingslocatie. Dit dient men nader af te stemmen met het bevoegd gezag.

 

Als toepassingseis voor grond die op een grotere diepte dan 2,0 m-mv wordt toegepast geldt standaard de Achtergrondwaarde.

 

 

5.5 Waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied Sint Jansteen

 

De in deze nota bodembeheer gestelde regels voor grondverzet gelden ook voor de provinciale milieubeschermingsgebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden.

 

Voor grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden bevat hoofdstuk 5 van de provinciale milieuverordening (PMV) een aantal bepalingen over het toepassen van grond en bagger:

  • artikel 5.1.3 bevat een zorgplicht op basis waarvan handelingen die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden niet zijn toegestaan;

  • in waterwingebieden mag alleen grond en bagger worden toegepast die aan de Achtergrondwaarde voldoet;

  • in grondwaterbeschermingsgebieden mag grond en bagger worden toegepast die aan de Achtergrondwaarde voldoet, of die aan klasse Wonen voldoet voor zover

  • de kwaliteit van de ontvangende bodem klasse Wonen of slechter is, of

  • de grond of bagger afkomstig is van binnen het grondwaterbeschermingsgebied;

  • voornoemde beperkingen gelden niet voor het verspreiden van reguliere onderhoudsbagger op aan dezelfde watergang grenzende percelen.

 

In het waterwingebied van Sint Jansteen geldt reeds op grond van het generieke beleid de Achtergrondwaarde als toepassingseis. In een klein deel van het grondwaterbeschermingsgebied geldt volgens het generieke beleid als toepassingseis MaxWONEN. Dit deel ligt in een zone met bodemkwaliteits-klasse Wonen, zodat de PMV de toepassingseis MaxWONEN. toelaat.

 

PFAS

 

Volgens het tijdelijk handelingskader voor PFAS d.d. 2 juli 2020 (lit. 15) kan nog niet worden aangegeven of de landelijke achtergrondwaarden voldoende bescherming bieden voor grondwater dat voor de winning van drinkwater wordt gebruikt, vanwege de onduidelijkheden over de mate van verspreiding van PFAS in grond en grondwater. Het tijdelijk handelingskader verwijst daarbij naar een RIVM-advies (lit. 16) om aan te sluiten bij de gebiedskwaliteit, bijvoorbeeld door gebruikmaking van gebiedseigen grond of bagger, om verslechtering van de grondwaterkwaliteit zoveel mogelijk uit te sluiten.

 

Daarbij wordt in paragraaf 4.4 van het tijdelijk handelingskader d.d. 2 juli 2020 verder het volgende gesteld:

Indien de gebiedskwaliteit niet bekend is blijft de bepalingsgrens de toepassingsnorm voor het toepassen van grond en baggerspecie in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit is 0,1 μg/kg d.s. Het voorzorgbeginsel brengt met zich mee dat met het oog op het zwaarwegende belang van de drinkwaterwinning geen onnodige risico’s worden genomen.

 

De gemeente Hulst neemt deze strengste norm over voor het waterwingebied en grondwater-beschermingsgebied bij Sint Jansteen, voor grond en bagger afkomstig van buiten het beschermingsgebied.

 

Grondverzet binnen het waterwin- en grondwaterbeschermingsgebied wordt toegestaan, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen het waterwingebied en het grondwaterbeschermingsgebied. Voor de bovengrond (0-0,5 m-mv) wordt daarbij getoetst aan de 95-percentielwaarden van de zone PFAS Zeeuws-Vlaanderen:

  • PFOA (som lineair + vertakt): 1,0 μg/kgds

  • PFOS (som lineair + vertakt): 1,4 μg/kgds

 

Voor de overige individuele PFAS en voor de ondergrond geldt ook bij grondverzet binnen het grondwaterbeschermingsgebied als toepassingsnorm 0,1 μg/kgds.

 

 

5.6 Toepassing van zout zeezand

 

In de Regeling bodemkwaliteit is opgenomen dat voor het toepassen van zeezand het chloridegehalte maximaal 200 mg/kg ds mag zijn. Er wordt dan gesproken over ontzilt zeezand. Bij het toepassen van zeezand op plaatsen waar een direct contact is of mogelijk is met brak oppervlaktewater of zeewater met van nature een chloride-gehalte van meer dan 5000 mg/l, geldt voor chloride geen maximale waarde.

 

Buiten de bekende zoetwatervoorkomens kan zout zeezand dus worden toegepast, als uit lokale veldmetingen van grond- of oppervlaktewater blijkt dat er een chloridegehalte van meer dan 5000 mg/l aanwezig is, zo nodig aangevuld met een effectanalyse van de plaatselijke situatie.

 

In opdracht van de provincie Zeeland is in 2005 een rapport opgesteld (lit. 17) met daarin de geohydrologische aspecten van het toepassen van zout zeezand. In dit rapport wordt beschreven met welke factoren rekening dient te worden gehouden. Het aanbrengen van zout zand mag geen verslechtering opleveren voor de chemische toestand van het grond- of oppervlaktewater.

 

 

 

 

 

6 LOKALE MAXIMALE WAARDEN (LMW)

 

 

Dit hoofdstuk heeft alleen betrekking op de gemeente Hulst en de gemeente Sluis

 

6.1 Inleiding

 

In het Besluit bodemkwaliteit is het beleid voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk gesteld van zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. De strengste is daarbij (in het generieke beleid) maatgevend.

 

Op grond van lokale omstandigheden kan binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden worden afgeweken van het generieke kader. De gemeenteraad stelt dan ‘Lokale Maximale Waarden’ (LMW) vast. In dat geval spreekt het Besluit bodemkwaliteit van gebiedsspecifiek beleid. De voorwaarden die hiervoor gelden staan vermeld in paragraaf 6.2.

 

De gemeenteraad van Hulst heeft voor een deel van de gemeente LMW vastgesteld. Deze zijn met bijbehorende randvoorwaarden beschreven in paragraaf 6.3 van dit hoofdstuk.

 

Bij de eerste vaststelling van de Nota bodembeheer in 2010 zijn LMW vastgelegd voor het plangebied van het voormalige veerplein Perkpolder in de gemeente Hulst (paragraaf 6.3.1). Inmiddels is de ophoging van het voormalig veerplein voltooid. De LMW blijven van kracht voor incidenteel grondverzet in dit gebied.

 

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 zijn tevens LMW vastgesteld voor de volgende gebieden in de gemeente Hulst:

  • binnenstad van Hulst (paragraaf 6.3.2)

  • Hertogin Hedwigepolder (paragraaf 6.3.3)

 

Aan de keuze voor deze LMW liggen twee hoofdredenen ten grondslag:

  • Ophogingen waarvoor veel grond benodigd is (voormalig veerplein Perkpolder). Met het vaststellen van de LMW wordt beleidsmatig meer ruimte gegeven voor hergebruik van grond en bagger die elders in projecten vrijkomt. Hierdoor hoeven minder primaire grondstoffen te worden ingezet.

  • Grondverzet in de directe omgeving mogelijk maken in gebieden waar dit volgens het generieke normenkader niet mogelijk is (binnenstad Hulst, Hertogin Hedwigepolder).

 

Bij de 3e herziening van de Nota bodembeheer in 2019 zijn verder LMW voorgesteld voor de volgende locatie in de gemeente Sluis:

  • Brugse Vaart (uitbreiding golfbaan) (gereserveerd)

 

Op deze locatie vindt toepassing van grond plaats die eerder ten onrechte werd aangemerkt als een grootschalige bodemtoepassing (GBT).

 

Bij de keuze van de LMW is rekening gehouden met welke stoffen regelmatig in verhoogde gehalten voorkomen. Uit oogpunt van praktische uitvoerbaarheid is aangesloten bij de klassegrenzen van de maximale waarden voor wonen (MaxWONEN) en de maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTRIE).

 

De LMW gelden voor zowel grond als bagger.

 

Op de LMW wordt de gangbare bodemtypecorrectie toegepast zoals opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.

 

 

6.2 Voorwaarden voor gebiedsspecifiek beleid

 

Een besluit van de gemeenteraad om gebiedsspecifiek beleid te voeren bevat volgens artikel 47 van het Besluit bodemkwaliteit :

  • Een bodemkwaliteitskaart (inclusief begrenzing van het bodembeheergebied en de kwaliteit van de bodem) en een kaart met de functies van de bodem;

  • De Lokale Maximale Waarden (LMW);

  • Een motivering aan de hand van de LMW in relatie tot de kwaliteit van de bodem, de maatschappelijke noodzaak van die waarden en een beschrijving van de gevolgen voor de bodemkwaliteit in het beheergebied. Laatstgenoemde beschrijving vindt plaats met behulp van de risicotoolbox.

 

Overige voorwaarden:

  • Er wordt uitgegaan van standstill op het niveau van een bodembeheergebied. Met andere woorden: in de Nota bodembeheer wordt het herkomstgebied van grond en bagger vastgelegd waarvoor de LMW gelden. Het Besluit bodemkwaliteit definieert een bodembeheergebied als: een aaneengesloten door de gemeente afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten. Hogere LMW dan de generieke toepassingsnormen gelden dus alleen voor grond en bagger die afkomstig is uit het herkomstgebied dat is vastgesteld als bodembeheergebied;

  • Het besluit om gebiedsspecifiek beleid te voeren wordt voorbereid conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en staat open voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • Binnen 10 jaar wordt overwogen of het besluit tot gebiedsspecifiek beleid aanpassing behoeft.

 

 

 

6.3 Vastlegging LMW per gebied (gemeente Hulst)

 

Onderstaande tabellen bevatten een overzicht van de LMW per gebied en de bijbehorende randvoorwaarden.

 

Generieke toepassingsnormen per gebied:

Gebied

vm. veerplein Perkpolder

Binnenstad Hulst

Hertogin Hedwigepolder

Generieke toepassingsnorm

Achtergrond-waarde

Klasse wonen

Achtergrond-waarde (AW)

 

Lokale maximale waarden (LMW) per gebied:

Gebied

vm. veerplein Perkpolder

Binnenstad Hulst

Hertogin Hedwigepolder

Stof

Lokale Maximale Waarden (LMW)

Arseen

MaxWONEN

(Generiek MaxWONEN)

MaxWONEN

Cadmium

MaxWONEN

(Generiek MaxWONEN)

MaxINDUSTRIE

Chroom

MaxWONEN

(Generiek MaxWONEN)

MaxWONEN

Koper

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

MaxWONEN

Kwik

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

MaxWONEN

Lood

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

MaxWONEN

Nikkel

MaxWONEN

2x Achtergrond-waarde

(Generiek AW)

Zink

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

MaxINDUSTRIE

Kobalt

Achtergrond-waarde

(Generiek MaxWONEN)

(Generiek AW)

Molybdeen

MaxWONEN

(Generiek MaxWONEN)

(Generiek AW)

PAK (som 10)

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

(Generiek AW)

Minerale olie

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

(Generiek AW)

PCB (som 7)

MaxWONEN

MaxINDUSTRIE

(Generiek AW)

(*) Voor deze LMW gelden aanvullende randvoorwaarden (zie onderstaande tabel).

 

Randvoorwaarden waarbinnen de LMW gelden:

Gebied

vm. veerplein Perkpolder

Binnenstad Hulst

Hertogin Hedwigepolder

Herkomstgebied

Zeeuws-Vlaanderen

Binnenstad Hulst

Hertogin Hedwigepolder

Dieptetraject

Hele ophooglaag

0 – 2,0 m-mv

0 – 0,5 m-mv

Aanvullende voorwaarden

 

LMW gelden alleen voor ongevoelig terreingebruik

 

 

 

 

Risicotoolbox

 

Eén van de voorwaarden voor het vaststellen van LMW is, dat de gevolgen van deze waarden worden beoordeeld met behulp van de risicotoolbox (www.risicotoolbox.nl). Dit landelijke instrument is ontwikkeld om te bepalen welke risico’s de LMW met zich mee brengen bij een bepaald terreingebruik. De risicotoolbox maakt daarbij onderscheid in ecologische risico’s, humane risico’s en landbouwrisico’s . Afhankelijk van de uitkomst van de risicotoolbox blijft de bodem al of niet “duurzaam geschikt” voor het desbetreffende terreingebruik.

 

Ter verantwoording van de LMW uit dit hoofdstuk is de risicotoolbox toegepast. De resultaten hiervan zijn beschreven in bijlage 7, inclusief een uitgebreidere toelichting op wat de risicotoolbox inhoudt.

 

 

 

6.3.1LMW voormalig veerplein Perkpolder

 

Overwegingen om LMW vast te stellen

 

Bij de eerste vaststelling van de Nota bodembeheer in 2010 zijn LMW vastgelegd voor het plangebied van het voormalige veerplein Perkpolder in de gemeente Hulst. Inmiddels is de ophoging van het voormalig veerplein voltooid. De LMW blijven van kracht voor incidenteel grondverzet in dit gebied.

 

In 2010 is het vaststellen van deze LMW als volgt gemotiveerd:

Het voormalige veerplein Perkpolder in de gemeente Hulst wordt heringericht. Een deel van het gebied krijgt een woonbestemming. De exacte inrichting van het plangebied ligt echter nog niet vast.

 

Ten behoeve van deze ruimtelijke ontwikkeling wordt het gebied (gedeeltelijk) opgehoogd. De dikte van deze ophooglaag bedraagt naar verwachting 3 à 3,5 meter. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 15 hectare. Voor de ophoging van het plangebied is dus circa 450.000 m3 grond nodig.

 

In de bodemkwaliteitskaart ligt het voormalige veerplein Perkpolder in de zone A (Buitengebied en woonwijken > 1960). In deze zone voldoen zowel de boven- als ondergrond aan de Achtergrondwaarde.

 

Volgens het generieke beleid dient alle toe te passen grond derhalve te voldoen aan de Achtergrond-waarden. Met andere woorden, er mag alleen schone grond worden toegepast. Dit betekent, dat een belangrijk deel van het aanbod van hergebruiksgrond niet toepasbaar is.

 

Eén van de achtergronden van het Besluit bodemkwaliteit is, dat voor licht verontreinigde grond en bagger op een milieu-hygiënisch verantwoorde wijze nuttige toepassingen worden gevonden. De ophoging van het veerplein Perkpolder kan een dergelijke nuttige toepassing zijn, waarbij met name bij toepassing in de ondergrond de milieu-hygiënische gevolgen gering zijn. Tegelijk blijft er meer schone hergebruiksgrond beschikbaar voor andere toepassingslocaties.

 

Wanneer het generieke beleid onvoldoende mogelijkheden biedt voor de maatschappelijke opgave van nuttige toepassing van vrijkomende hergebruiksgrond en bagger, dan kan de gemeenteraad voor (een deel van) haar grondgebied gebiedsspecifiek beleid vaststellen. Binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden kan een gemeenteraad besluiten om voor bepaalde gebieden een verslechtering van de bodemkwaliteit toe te staan of juist een verbetering van de bodemkwaliteit na te streven ten opzichte van het generieke beleid. In dat geval wordt gesproken over ‘gebiedsspecifiek beleid’ en stelt de gemeenteraad ‘Lokale Maximale Waarden’ (LMW) vast.

 

De gemeente Hulst kiest ervoor, om voor het op te hogen plangebied Perkpolder gebiedspecifiek beleid te voeren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de maatschappelijke opgave om milieu-hygiënisch verantwoorde toepassingen van licht verontreinigde hergebruiksgrond en bagger te vinden. Het generieke beleid uit het Besluit bodemkwaliteit biedt hiervoor onvoldoende mogelijkheden. Er is weinig vraag naar hergebruiksgrond in de zones uit de bodemkwaliteitskaart waar hergebruik van licht verontreinigde grond volgens het generieke beleid is toegestaan.

 

 

 

Keuze van LMW

 

Als Lokale Maximale Waarden (LMW) heeft de gemeente Hulst voor het voormalig veerplein Perkpolder de Maximale waarden voor wonen (MaxWONEN) vastgesteld voor alle in de bodemkwaliteitskaart opgenomen stoffen, met uitzondering van kobalt.

 

Met de keuze voor MaxWONEN wordt op een praktische en eenduidige wijze aangesloten op het grondstromenbeleid in de rest van het bodembeheergebied. In verschillende woonwijken geldt als toepassingseis MaxWONEN.

 

Uit de toepassing van de risicotoolbox blijkt, dat lood en PAK kritische parameters zijn. Alleen voor de meest gevoelige bodemfunctie ‘moestuin / volkstuin’ heeft de risicotoolbox als uitkomst een overschrijding van MTR-humaan (Maximaal Toelaatbaar Risico voor de mens). De mens mag niet meer van deze dosis in mg per kg lichaamsgewicht per dag ‘binnen krijgen’ van een bepaalde verontreinigende stof (lit. 18). De risicotoolbox houdt daarbij rekening met de blootstelling aan deze stoffen vanuit andere bronnen (lucht, voedsel), waardoor er minder toegestane blootstelling vanuit de bodem overblijft.

 

Het onderliggende risicomodel gaat voor de blootstelling bij ‘moestuin / volkstuin met een gemiddelde gewasconsumptie’ uit van een huishouden, dat 50% van de bladgewassen en 25% van de knolgewassen van de betreffende bodem consumeert. In de praktijk is hiervoor een moestuin met een minimale oppervlakte van 100 m2 benodigd (lit. 19).

 

Dergelijke intensief benutte moestuinen zijn niet voorzien in het plangebied Perkpolder. Het wordt derhalve verantwoord geacht om de Maximale waarden voor wonen vast te stellen als Lokale Maximale Waarden voor het plangebied Perkpolder.

 

Voor kobalt is op grond van de uitkomsten van de risicotoolbox een uitzondering gemaakt. Hoewel deze uitkomsten terugvoeren op modelmatige onzekerheden is er niettemin voor gekozen om de toepassingseis voor kobalt op de Achtergrondwaarde te houden om onzekerheid over de mogelijkheid tot gewasconsumptie uit eigen tuin tegen te gaan. Overigens worden in Zeeuws-Vlaanderen zelden gehalten kobalt boven de Achtergrondwaarde gemeten.

 

Voor niet in de bodemkwaliteitskaart opgenomen stoffen geldt als toepassingseis de Achtergrondwaarde (generieke toepassingsnorm).

 

 

Herkomstgebied

 

De LMW gelden voor grond en bagger afkomstig uit Zeeuws-Vlaanderen.

 

In 2010 is voor deze begrenzing gekozen aangezien de bodemkwaliteitskaart en Nota bodembeheer in een gezamenlijk project van de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten zijn opgesteld.

 

 

Overige randvoorwaarden

 

Niet van toepassing

6.3.2LMW binnenstad Hulst

 

Overwegingen om LMW vast te stellen

 

De huidige bodemkwaliteit in de oude binnenstad van Hulst voldoet gemiddeld niet aan klasse Wonen. Dit betekent, dat volgens het generieke beleid eenmaal vrijgekomen grond niet meer opnieuw in de directe nabijheid zou kunnen worden toegepast. Om grondverzet binnen hetzelfde gebied mogelijk te maken worden LMW vastgesteld voor de binnenstad van Hulst.

 

 

Keuze van LMW

 

Bij ongevoelig terreingebruik (zie onder) gelden als LMW de Maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTRIE) voor de volgende stoffen:

  • Koper

  • Kwik

  • Lood

  • Zink

  • PAK (som 10)

  • Minerale olie

  • PCB (som 7)

 

Hiermee wordt ervoor gekozen om alleen MaxINDUSTRIE als LMW vast te stellen voor stoffen waarvan in de zone C: Binnenstad Hulst regelmatig verhoogde gehalten boven MaxWONEN worden aangetroffen.

 

Voor nikkel geldt volgens de Regeling bodemkwaliteit een afwijkende toetsingsregel (zie paragraaf 2.2). Incidenteel komen in de gemeente gehalten nikkel voor die iets hoger zijn dan MaxWONEN, maar ruim binnen de grens van deze afwijkende toetsingsregel liggen. Om tegenstrijdige effecten in de normering tegen te gaan geldt als LMW voor nikkel de bovengrens uit de toetsingsregel (2x Achtergrondwaarde).

 

Voor overige stoffen geldt als toepassingseis MaxWONEN (generieke toepassingsnorm).

 

 

Herkomstgebied

 

De verhoogde LMW zijn primair bedoeld om grond die in deze zone vrijkomt gemakkelijker in de directe omgeving te kunnen toepassen.

 

Deze LMW gelden derhalve alleen voor grond afkomstig uit de zone C: Binnenstad Hulst.

 

 

Overige randvoorwaarden

 

De LMW gelden voor het dieptetraject 0-2,0 m-mv en alleen bij ongevoelig terreingebruik.

 

Voor het dieptetraject wordt aangesloten bij de algemene keuze uit paragraaf 5.3 om geen verschillende normen te hanteren voor enerzijds 0-0,5 m-mv en anderzijds 0,5-2,0 m-mv.

 

Voor gevoeliger terreingebruiken zoals ‘wonen met tuin’ en ‘plaatsen waar kinderen spelen’ is de uitkomst van de risicotoolbox bij MaxINDUSTRIE voor lood en PAK, dat de bodem niet meer duurzaam geschikt is voor het betreffende gebruik (maar daarmee nog niet ongeschikt voor het betreffende gebruik).

 

Consumptie van gewassen uit eigen tuin komt in de binnenstad in de praktijk amper voor en zeker niet in de hoeveelheden waarvan de risicotoolbox uitgaat bij het terreingebruik ‘wonen met tuin’. De daadwerkelijke kans op blootstelling aan de verhoogde gehaltes is daarmee gering. Daarnaast heeft de binnenstad van Hulst een lage ecologische waarde.

 

De gemeente kiest voor een veilige benadering, door de LMW enkel van toepassing te verklaren bij ongevoelig terreingebruik zoals bouwwerken, infrastructurele werken en openbaar groen. De LMW gelden dus niet voor toepassing van grond op kinderspeelplaatsen of in tuinen van particulieren, ook niet wanneer in de tuinen een verharding over de grond wordt aangebracht. In de toekomst kan men namelijk ervoor kiezen de inrichting van de tuin te wijzigen en de terreinverharding te verwijderen. Met deze beperking tot ongevoelig terreingebruik blijft de bodem zoveel mogelijk duurzaam geschikt.

 

 

6.3.4LMW Hertogin Hedwigepolder

 

Overwegingen om LMW vast te stellen

 

De Hertogin Hedwigepolder is ingepolderd sinds 1907. Als gevolg van sedimentatie van verontreinigd slib uit de Westerschelde valt de bovengrond van deze polder in de bodemkwaliteitsklasse Industrie. Volgens het generieke beleid geldt als toepassingseis echter de Achtergrondwaarde. Binnen het generieke kader zou het niet mogelijk zijn om grond die in deze polder vrijkomt in de directe omgeving te hergebruiken.

 

In het kader van de herinrichting van de Hertogin Hedwigepolder als een intergetijdengebied (Grenspark Groot-Saeftinge) wordt een geulenstelsel uitgegraven. Hierbij komt grond vrij die men zo veel mogelijk binnen het project (oftewel binnen de Hertogin Hedwigepolder) wil hergebruiken. Specifiek is de vrijkomende grond civieltechnisch zeer geschikt voor de bekleding van de nieuw aan te leggen zeedijk.

 

Om hergebruik van grond binnen de Hertogin Hedwigepolder en bij de aanleg van de nieuwe zeedijk mogelijk te maken stelt de gemeente Hulst voor deze polder Lokale Maximale Waarden (LMW) vast voor de stoffen waarvan de 95-percentielwaarde in de bodemkwaliteitskaart hoger is dan de Achtergrondwaarde respectievelijk MaxWONEN.

 

 

Keuze van LMW

 

Voor de zone H: Hertogin Hedwigepolder gelden als LMW de Maximale waarden voor wonen (MaxWONEN) voor de volgende stoffen:

  • Arseen

  • Chroom

  • Koper

  • Kwik

  • Lood

 

Verder gelden in de zone H: Hertogin Hedwigepolder gelden als LMW de Maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTIE) voor de volgende stoffen:

  • Cadmium

  • Zink

 

Voor overige stoffen geldt als toepassingseis de Achtergrondwaarde (generieke toepassingsnorm).

 

In bijlage 7 zijn deze LMW beoordeeld met behulp van de landelijk voorgeschreven risicotoolbox.

 

Het grondverzet in deze polder vindt primair plaats op plekken met een voor de humane risico’s ongevoelig terreingebruik. Bij de humane risicobeoordeling zijn alleen de bodemfuncties ‘natuur’ of ‘groen met natuurwaarden’ relevant. Voor deze bodemfuncties is voor alle metalen uit de bodemkwaliteitskaart bij MaxINDUSTRIE de risico-index bij de humane risico’s (ruimschoots) lager dan 1. Dit betekent dat volgens de risicotoolbox de bodem qua humane risico’s duurzaam geschikt blijft.

 

Voor de ecologische risico’s geldt, dat de LMW alleen voor hergebruik binnen hetzelfde gebied gelden en dus bij grondverzet de ecologische geschiktheid netto niet wijzigt.

 

 

Herkomstgebied

 

De LMW gelden alleen voor grond en bagger afkomstig uit de zone H: Hertogin Hedwigepolder.

 

 

Overige randvoorwaarden

 

In afwijking van de algemene keuze uit paragraaf 5.3 (geen verschillende normen voor boven- en ondergrond tot 2,0 m-mv) gelden de LMW in de Hertogin Hedwigepolder alleen voor de bovengrond

(0-0,5 m-mv). Deze keuze wordt gemaakt, omdat de verhoogde gehalten zich in de Hertogin Hedwigepolder beperken tot dit bovenste deel van de bodem. Verder gelden de LMW voor het hele dijklichaam van de nieuw aan te leggen zeedijk.

 

 

 

6.4 Vastlegging LMW Brugse Vaart (gemeente Sluis)

 

Gereserveerd

 

NB. In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure heeft de tekst van deze paragraaf in de gemeente Sluis ter inzage gelegen in de periode 28 maart 2019 t/m 8 mei 2019.

 

 

 

7 TOEPASSINGSNORMEN VOOR PFAS

 

 

7.1 Tijdelijk handelingskader voor PFAS d.d. 2 juli 2020

 

Op 8 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een Kamerbrief verstuurd met het ‘Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’, gevolgd door geactualiseerde versies d.d. 29 november 2019 en 2 juli 2020.

 

Volgens het tijdelijk handelingskader moeten initiatiefnemers, tot duidelijk is of er onbelaste gebieden in Nederland zijn, in het kader van de zorgplicht het gehalte aan PFAS meten in te verzetten grond en baggerspecie, die uit land- en waterbodem wordt ontgraven.

 

Eind juni 2020 heeft het RIVM het onderzoek naar de landelijke achtergrondwaarden van PFAS in de Nederlandse bodem afgerond (lit. 16). Deze zijn als definitieve achtergrondwaarden opgenomen in een nieuwe versie van het tijdelijk handelingskader PFAS (lit. 15), dat op 3 juli 2020 door de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat is toegezonden aan de Tweede Kamer.

 

Deze definitieve landelijke achtergrondwaarden zijn als volgt:

  • PFOA (som lineair + vertakt): 1,9 μg/kgds

  • PFOS (som lineair + vertakt): 1,4 μg/kgds

 

De overige PFAS zijn in het onderzoek van het RIVM zelden boven de detectiegrens aangetoond. In het tijdelijk handelingskader is opgenomen dat voornoemde achtergrondwaarde van PFOS (1,4 μg/kgds) ook als toepassingswaarde geldt voor de overige PFAS.

 

Voor de bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassen wonen en industrie vermeldt het tijdelijk handelingskader de volgende toepassingswaarden (ook wel aangeduid als de 3/7/3/3 waarden):

  • voor alle individuele PFAS: 3 μg/kgds. met uitzondering van PFOA

  • voor PFOA: 7 μg/kgds

 

Deze 3/7/3/3 waarden gelden voor toepassingen op de landbodem boven grondwaterniveau (tot ten hoogste 1 meter onder het maaiveld bij gebieden met een hoge grondwaterstand).

 

Verder bevat het tijdelijk handelingskader voorlopige toepassingswaarden voor een aantal andere situaties.

 

Het tijdelijk handelingskader voor PFAS en de hierin opgenomen toepassingswaarden waaronder de voorlopige achtergrondwaarden hebben echter nog niet de formele status van regelgeving. Dit is pas het geval na opname van deze voorlopige achtergrondwaarden en overige toetsingswaarden in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit en bekendmaking hiervan in de Staatscourant.

 

Het is de bedoeling dat op termijn wel een definitieve normstelling voor PFAS wordt opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit . Daarvoor moet eerst landelijk nog een aantal onderbouwende onderzoeken worden afgerond. In afwachting van deze onderzoeken zijn de toepassingswaarden uit het tijdelijk handelingskader veilig gekozen. Het valt daarom niet te verwachten dat de definitieve normering strenger uitpakt dan de voorlopige toepassingswaarden.

7.2 Toepassingsnormen voor PFAS in Zeeuws-Vlaanderen

 

Onderstaande tabel bevat een overzicht van de toepassingsnormen voor PFAS in Zeeuws-Vlaanderen.

De toepassingsnormen uit onderstaande tabel zijn in kaart weergegeven in bijlage 8.

 

Toepassingsnormen voor PFAS voor grond en bagger:

Toepassingsgebied

Dieptetraject

Toepassingseisen PFAS

Bodemfunctieklasse overig in bodemfunctiekaart (buitengebied) (*)

0-2,0 m-mv

PFOA: 1,9 μg/kgds PFOS: 1,4 μg/kgds Overige individuele PFAS: 1,4 μg/kgds

Bodemfunctieklasse Wonen of Industrie (*) Generieke toepassingsnorm voor de NEN5740-parameters: achtergrondwaarde

0-2,0 m-mv

PFOA: 1,9 μg/kgds PFOS: 1,4 μg/kgds Overige individuele PFAS: 1,4 μg/kgds

Bodemfunctieklasse Wonen of Industrie (*) Generieke toepassingsnorm voor de NEN5740-parameters: klasse wonen of industrie

0-2,0 m-mv

PFOA: 7 μg/kgds Overige individuele PFAS: 3 μg/kgds

Waterwingebied en Grondwaterbeschermingsgebied Herkomst van buiten waterwin-gebied of grondwater-beschermingsgebied

Ongeacht diepte

Alle individuele PFAS: 0,1 μg/kgds

Waterwingebied en Grondwaterbeschermingsgebied Grondverzet binnen waterwin-gebied en grondwater-beschermingsgebied

0-0,5 m-mv

PFOA: 1,9 μg/kgds PFOS: 1,4 μg/kgds Overige individuele PFAS: 1,4 μg/kgds

Waterwingebied en Grondwaterbeschermingsgebied Grondverzet binnen waterwin-gebied en grondwater-beschermingsgebied

Dieper dan 0,5 m-mv

Alle individuele PFAS: 0,1 μg/kgds

Heel Zeeuws-Vlaanderen (*)

Dieper dan 2,0 m-mv

PFOA: 1,9 μg/kgds PFOS: 1,4 μg/kgds Overige individuele PFAS: 1,4 μg/kgds

(*) Met uitzondering van het waterwin- en grondwaterbeschermingsgebied

 

Alle waarden voor PFOA en PFOS betreffen de som van lineair + vertakt.

Toelichting op voorgaande tabel

 

De gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen nemen de toepassingswaarden uit het tijdelijk handelingskader van 2 juli 2020 over als toepassingsnormen voor PFAS, met de volgende nadere invulling:

  • er worden geen strengere normen gesteld dan de toepassingswaarden uit het tijdelijk handelingskader van 2 juli 2020. Het valt niet te verwachten dat bij opname in de landelijke regelgeving gekozen wordt voor strengere normen dan thans vermeld in het tijdelijk handelingskader.

  • net als voor de overige stoffen geldt ook voor PFAS dezelfde toepassingseis voor het hele dieptetraject 0-2,0 m-mv (dus geen onderscheid boven en onder grondwaterspiegel);

  • de 3/7/3/3 waarden gelden in die gebieden waar op basis van het generieke beleid de toepassingseis voor de NEN5740-parameters klasse wonen of klasse industrie is.

  • uit voorzorg wordt in het waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied bij Sint Jansteen een strengere norm gehanteerd (zie paragraaf 5.5).

 

 

Grootschalige bodemtoepassingen (GBT)

 

Voor grootschalige bodemtoepassingen (GBT) op de landbodem vermeldt het tijdelijk handelingskader de volgende toepassingswaarden:

  • boven grondwaterniveau: de 3/7/3/3 waarden

  • onder grondwaterniveau: de voorlopige achtergrondwaarden

 

Aansluitend op het tijdelijk handelingskader gelden in Zeeuws-Vlaanderen voor grootschalige bodemtoepassingen op de landbodem (GBT) de volgende toepassingsnormen:

Gedeelte van de GBT

Toepassingsnormen

Afdeklaag

Toepassingsnormen zoals in bijlage 8 in kaart weergegeven voor het dieptetraject 0-2,0 m-mv

Kern van de GBT, boven grondwaterspiegel

De 3/7/3/3 waarden

Kern van de GBT, onder grondwaterspiegel

PFOA: 1,9 μg/kgds PFOS: 1,4 μg/kgds Overige individuele PFAS: 1,4 μg/kgds

 

Het verspreiden van bagger op aan dezelfde watergang grenzende percelen

 

De Regeling bodemkwaliteit bevat een afzonderlijke normering voor het verspreiden van bagger op aan dezelfde watergangen grenzende percelen. Het is volgens het Besluit bodemkwaliteit niet toegestaan om in gebiedsspecifiek beleid strengere normen vast te leggen dan deze ‘maximale waarden voor het verspreiden van baggerspecie over aangrenzend perceel’.

 

Deze normen voor het verspreiden van bagger bestaan uit:

  • een modelmatige berekening van de ecologische risico’s, aangeduid als msPAF (meer stoffen Potentieel Aangetaste Fractie);

  • afzonderlijke samenstellingswaarden voor cadmium en minerale olie. Daarnaast mag (ongeacht de uitkomst van msPAF) voor geen enkele stof het gehalte hoger zijn dan de interventiewaarde;

  • de Achtergrondwaarde voor de overige, niet in de msPAF-berekening opgenomen stoffen.

 

Het tijdelijk handelingskader vermeldt voor het verspreiden van bagger op aan dezelfde watergang grenzende percelen de 3/7/3/3 waarden. Deze 3/7/3/3 waarden zijn gebaseerd op een risicomodelering van het RIVM voor de bodemfuncties landbouw en natuur (lit. 21).

 

Voor het verspreiden van bagger op aan dezelfde watergang grenzende percelen hanteren de gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen de 3/7/3/3 waarden zoals vermeld in het tijdelijk handelingskader. De verwachting is dat deze 3/7/3/3 waarden in april 2021 als normering voor het verspreiden van bagger worden opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.

 

 

Bij opname van PFAS-normering in de landelijke regelgeving worden de generieke PFAS-normen gevolgd

 

Wanneer de PFAS-normering wordt opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit volgen de gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen in beginsel de generieke normering uit de Regeling bodemkwaliteit. Zo nodig wordt dit hoofdstuk te zijner tijd hierop aangepast.

 

 

 

 

8 MELDINGSPROCEDURE VOOR HET TOEPASSEN VAN GROND EN BAGGER

 

 

8.1 Meldingsplicht voor de toepasser

 

Met uitzondering van de hieronder vermelde situaties dient een toepassing van grond of baggerspecie minimaal vijf werkdagen tevoren te worden gemeld bij het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit. De meldingsplicht geldt ook voor kortdurende en tijdelijke opslag.

 

Voor de volgende toepassingen van grond en bagger is volgens het Besluit bodemkwaliteit geen melding voorgeschreven:

  • Toepassingen van grond of bagger door particulieren, voorzover niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep;

  • Toepassingen binnen een landbouwbedrijf, mits de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot datzelfde landbouwbedrijf behorend perceel, waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie wordt toegepast;

  • Toepassingen van schone grond in een hoeveelheid van minder dan 50 m3;

  • Verspreiden van baggerspecie uit een watergang over aan de watergang grenzende percelen;

  • Tijdelijke uitname van grond of baggerspecie, indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.

 

De melding wordt digitaal gedaan via de website: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl. Op deze site kan de melder een digitaal formulier invullen met de vereiste gegevens. Rapportages van milieuhygiënische verklaringen zoals een partijkeuring kunnen als pdf-bestand worden bijgevoegd bij de digitale melding. Eventueel kan de melder rapportages ook per post nazenden (uiterlijk vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden). Het Meldpunt Bodemkwaliteit scant deze dan in om er een pdf-bestand van te maken.

 

Eventueel kan de melding ook schriftelijk worden gedaan. Het hiervoor benodigde formulier is eveneens te vinden op de website www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.

 

Het Meldpunt Bodemkwaliteit stuurt de melding inclusief de eventuele pdf-bestanden van milieuhygiënische verklaringen per e-mail door naar het bevoegde gezag.

 

In de landelijk meldingssystematiek is er onderscheid tussen:

  • Melding van toepassen van grond / baggerspecie die aan de Achtergrondwaarde voldoet (voorzover > 50 m3, want kleinere hoeveelheden zijn vrijgesteld). In dat geval behoeft alleen de toepassingslocatie te worden gemeld, zonder gegevens over de herkomst van de grond (die kunnen ook niet op het formulier worden vermeld).

  • Melding van toepassen van verontreinigde grond of bagger (uitgebreider formulier met gegevens over herkomst van de grond of bagger en bijvoegen van milieuhygiënische verklaring.)

 

 

 

Enkele aandachtspunten voor het invullen van het meldingsformulier

 

Bij toepassing van grond op basis van de bodemkwaliteitskaart dient men bij vraag 3 (beoogde toepassing grond) optie II aan te vinken (toepassing van grond op de landbodem volgens het generieke toetsingskader). In geval van toepassing volgens het gebiedsspecifieke kader voor Perkpolder dient men optie I aan te vinken.

 

Bij vraag 9 wordt gevraagd naar de bodemfunctieklasse en bodemkwaliteitsklasse. Deze zijn af te lezen uit de bijlagen 4 t/m 6 van deze Nota.

 

Bij vraag 10 (milieuhygiënische verklaringen) dient de melder in geval van vrij grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart te kiezen voor de optie ‘Verklaring op basis van de bodemkwaliteitskaart (BKK)’. Hierbij dient men de zone van herkomst te vermelden. De gemeentes hechten hierbij zeer aan een correct uitgevoerde historische toets op uitzonderingslocaties. Om deze reden dient de melding vergezeld te gaan van het historisch onderzoek (inclusief eventuele gegevens over ter plaatse van de ontgravingslocatie uitgevoerde bodemonderzoeken). De bodemkwaliteitskaart zelf hoeft men niet bij de melding te voegen. Vraag 11 (fysische gegevens) en 12 (kwaliteitsgegevens) hoeven niet te worden ingevuld, aangezien de bodemkwaliteitskaart deze gegevens voor de herkomstzone bevat.

 

Indien er geen sprake is van vrij grondverzet dient de melder één van de overige opties aan te vinken en de betreffende milieuhygiënische verklaring bij te voegen. In dat geval dient de zonenaam van de herkomstlocatie te worden vermeld bij vraag 7 (adresgegevens van herkomstlocatie) bij het veld locatieomschrijving.

 

 

8.2 Behandeling van de melding door de gemeente

 

Het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit zendt de melding direct per e-mail door naar de het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beoordeelt de melding en kan in geval van onduidelijkheden of onvolkomen-heden in de melding contact opnemen met de melder. Zonodig kan de melder de melding via het meldsysteem aanpassen.

 

 

9. STAPPENPLAN: GRONDVERZET OP BASIS VAN DE BODEMKWALITEITSKAART

 

 

 

 

Toelichting:

 

1a en 1b:

Voor grondverzet door particulieren en grondverzet binnen agrarische bedrijven geldt in het Besluit bodemkwaliteit een algemene vrijstelling. Op basis van deze vrijstelling hoeft men geen kwaliteit van de toe te passen grond te bepalen. Verder hoeft de toepassing niet te worden gemeld bij Bodem+. Voornoemde vrijstelling geldt overigens niet voor een aannemer die in opdracht van een particulier grond toepast.

 

Wel geldt in het Besluit bodemkwaliteit een algemene zorgplicht. Wanneer de toepasser weet, dat de kwaliteit van de toe te passen grond niet voldoet aan de toepassingseis van de ontvangende bodem (bijvoorbeeld op basis van een bodemonderzoeksrapport waarover hij beschikt), dan vervalt de vrijstelling en mag de grond niet worden toegepast.

 

2:

Bepaal in welke bodemkwaliteitszone de herkomstlocatie ligt en in wat de toepassingseis is van de zone waar de grond wordt toegepast. Volgens de grondstromenmatrix mag grond alleen op basis van de bodemkwaliteitskaart worden toegepast voorzover de bodemkwaliteitsklasse van de herkomstlocatie gelijk is (danwel schoner) dan de toepassingseis van de ontvangende bodem.

 

3:

Wanneer volgens de grondstromenmatrix in algemene zin vrij grondverzet mogelijk is, betekent dit niet automatisch dat ook in het specifieke geval vrij grondverzet mogelijk is. Er dient een historische toets te worden uitgevoerd om na te gaan of de grond niet afkomstig is van een verdachte locatie (een locatie waar op grond van historische gegevens mogelijk sprake is van bodemverontreiniging).

 

Voor het toepassen van ongekeurde grond op basis van de bodemkwaliteitskaart dient men dus altijd een historische toets uit te voeren (gewaarmerkte verklaring opvragen bij de gemeente). Deze verplichting geldt ook in geval van toepassingen van minder dan 50 m3 grond afkomstig uit een zone die aan de Achtergrondwaarde voldoet. De historische toets dient gewaarmerkt te zijn door de gemeente waarin de herkomstlocatie ligt.

 

4 en 5:

Het toepassen van schone grond in een hoeveelheid van minder dan 50 m3 behoeft volgens het Besluit bodemkwaliteit niet te worden gemeld. Een toepassing van minder dan 50 m3 grond afkomstig uit een zone met als bodemkwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’ hoeft derhalve niet te worden gemeld indien uit de historische toets volgt dat de herkomstlocatie onverdacht is.

 

6:

Minimaal 5 werkdagen tevoren dient de toepassing te worden gemeld bij een landelijk meldpunt (afgezien van eerdergenoemde uitzonderingen). Dit landelijk meldpunt is ondergebracht bij Bodem+.

De melding geschiedt bij voorkeur digitaal, via de website www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.

Zie ook de aandachtspunten voor het invullen van het meldingsformulier in paragraaf 8.1.

 

8:

Bij zintuiglijke afwijkingen tijdens de werkzaamheden: werkzaamheden stilleggen en contact opnemen met het bevoegd gezag. Grond in depot plaatsen en bemonsteren.

LITERATUUR

 

  • 1.

    Besluit bodemkwaliteit; Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2007, nr. 469.

  • 2.

    Regeling bodemkwaliteit; Staatscourant, 20 december 2007.

  • 3.

    Bodemkwaliteitskaart gemeente Terneuzen, actualisatie 2015; Marmos Bodemmanagement, 19 oktober 2015.

  • 4.

    Bodemkwaliteitskaart gemeente Hulst, actualisatie 2015, inclusief aanvullingen 2017 + 2019; Marmos Bodemmanagement, 1 december 2019.

  • 5.

    Bodemkwaliteitskaart gemeente Sluis, actualisatie 2015; Marmos Bodemmanagement, 19 oktober 2015.

  • 6.

    Bodemkwaliteitskaart PFAS Zeeuws-Vlaanderen; Marmos Bodemmanagement, 25 september 2020.

  • 7.

    Richtlijn bodemkwaliteitskaarten; Ministerie van VROM en Ministerie van Verkeer en Waterstaat; gepubliceerd via website NEN, 7 september 2007, inclusief wijzigingsblad d.d. 1 januari 2016.

  • 8.

    Bodemkwaliteitskaart Zeeuwsch-Vlaanderen – beleidsdocument; De Straat Milieu-adviseurs BV, 22 oktober 2004.

  • 9.

    Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet Zeeland Seaports; Marmos Bodemmanagement, 28 november 2005.

  • 10.

    Besluit van 13 december 2019 tot wijziging van het Besluit bodemkwaliteit in verband met de versnelling van de totstandkomingsprocedure voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid voor PFAS; Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2019, nummer 491.

  • 11.

    Waterbodemkwaliteitskaart beheergebied waterschap Scheldestromen 2020; Marmos Bodem-management, 17 juni 2020.

  • 12.

    Nota bodembeheer inclusief bodemkwaliteitskaart voor wegbermen in de provincie Zeeland; Marmos Bodemmanagement, 5 augustus 2013.

  • 13.

    NEN5740, Bodem – Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond; NEN, januari 2009.

  • 14.

    Evaluatie van het nieuwe stoffenpakket NEN5740 in relatie tot bodemkwaliteitskaarten in Zeeland; Marmos Bodemmanagement, 29 november 2010.

  • 15.

    Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (geactualiseerde versie van 2 juli 2020), Kamerstukken II, 2019/20, 35334 nr. 116, bijlage bij Kamerbrief van 3 juli 2020.

  • 16.

    Achtergrondwaarden perfluoralkylstoffen (PFAS) in de Nederlandse landbodem; A. Wintersen et al., RIVM-briefrapport 2020-0100, 2020.

  • 17.

    Toepassing zout zeezand, geohydrologische aspecten; Royal Haskoning, 21 september 2005, projectnummer 9P5675.

  • 18.

    Ken uw (water)bodemkwaliteit, de risico’s inzichtelijk; Grontmij 1 september 2007.

  • 19.

    NOBO: Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling. Onderbouwing en beleidsmatige keuzes voor de bodemnormen in 2005, 2006 en 2007. NOBO-2008-029. Grontmij Nederland BV, 12 september 2008.

  • 20.

    Vervolgacties aanpak PFAS en aanbieding ringonderzoek PFAS, Kamerstukken II, 2019/20, 35334 nr. 80, Kamerbrief van 15 april 2020.

  • 21.

    Overzicht van risicogrenzen voor PFOS, PFOA en GenX ten behoeve van een tijdelijk handelings-kader voor het toepassen van grond en baggerspecie op of in de landbodem; RIVM, 4 maart 2019.

  • 22.

    Landelijke referentiewaarden ter onderbouwing van maximale waarden in het bodembeleid; RIVM rapport 711701053, 2007.

Burgemeester en Wethouders van Terneuzen,

gemeentesecretaris,

burgemeester,

 

J.G. (Jan) Princen

J.A.H. (Jan) Lonink

 

 

 

Bijlage 1 Normering Regeling bodemkwaliteit en gebiedsspecifieke LMW

Bijlage 2 Grondstromenmatrix bodembeheersgebied Zeeuws-Vlaanderen

Bijlage 3 Bodemfunctiekaart

 

Bijlage 4 Bodemkwaliteitsklasse Bovengrond

 

Bijlage 5 Bodemkwaliteitsklasse Ondergrond

 

Bijlage 6 Toepassingskaart

 

Bijlage 7 Risicotoolbox

Bijlage 8 Toepassingsnorm PFAS