Organisatie | Westvoorne |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westvoorne houdende regels omtrent het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit voor kinderopvang en peuterspeelzalen |
Citeertitel | Handhavingsbeleid Toezicht en kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen Westvoorne 2012 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-04-2012 | nieuwe regeling | 01-11-2011 Website gemeente Westvoorne, 01-04-2012 | IZ/OWO |
Voor u ligt het ‘Toezicht en handhavingsbeleid kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen gemeente Westvoorne’ die samen met bijlage 1, het ‘Afwegingsmodel handhaving kinderopvang Westvoorne 2012’, en met de ‘Boetebeleidsregels Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ (bijlage 2) één geheel vormen. In het beleidsplan wordt uiteengezet hoe het toezicht en de handhaving bij de kinderopvang zijn ondergebracht in de gemeente Westvoorne. Hierdoor weten de betrokken partijen hoe de gemeente Westvoorne haar handhavingsbeleid op de kinderopvang en peuterspeelzalen uitvoert. Deze betrokken partijen zijn:
Het doel van het beleidsplan betreft de waarborging van de kwaliteitseisen die wet en regelgeving stellen aan de houders van kinderopvangcentra, gastouderbureaus, gastouders en peuterspeelzalen.
Wanneer er gesproken wordt over handhaving, dan zijn daar twee onderdelen mee gemoeid:
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang (hierna: Wko) in werking getreden. Deze wet regelt enerzijds de financiering van de kinderopvang waarbij het uitgangspunt is dat dit een zaak is van ouders en overheid, en ook gefinancierd wordt door deze twee partijen. Anderzijds regelt de wet de kwaliteit van kinderopvang. De verantwoordelijkheid voor het bieden van voldoende kwaliteit is nadrukkelijk bij de ondernemers in deze sector neergelegd. Met ingang van 1 augustus 2010 is de naam van de wet gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen Peuterspeelzalen (Wko). Dit is het gevolg van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel OKE (Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie) per genoemde datum. Met dit wetsvoorstel zijn ook peuterspeelzalen onder de werking van de Wko gebracht in een apart hoofdstuk 2.
Deze wet OKE zorgt ervoor dat de kwaliteitseisen van de peuterspeelzalen veel meer in lijn zijn met die van kinderopvangcentra. De GGD en de Inspectie van het Onderwijs krijgen een rol in het toezicht, waardoor niet alleen in de wetgeving, maar ook in het toezicht op kinderopvang en peuterspeelzalen, sprake is van meer harmonisatie.
Op 1 februari 2012 heeft de minister aan de Tweede Kamer laten weten dat hij de normen uit de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 overzet naar algemeen verbindende voorschriften zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) en een ministeriële regeling. De AMvB met de naam ‘Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’ en de ministeriële regeling met de naam ‘Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012’ zijn vanaf 6 juni 2012 van kracht. In deze AMvB en de ministeriële regeling wordt nadere invulling gegeven aan de kwaliteitseisen uit de Wko. Deze regels binden de gemeenten bij het uitvoeren van het gemeentelijk handhavingsbeleid.
In de Wko en de bijbehorende AMvB en ministeriële regeling is vastgelegd dat gemeenten eindverantwoordelijk zijn voor het naleven van de kwaliteitsregels voor kinderopvang via toezicht en handhaving. Het toezicht is toegewezen aan de GGD. De GGD rapporteert bij iedere inspectie over het toezicht aan de gemeenten. Gemeenten rapporteren jaarlijks over
toezicht en handhaving aan de Inspectie van het Onderwijs, die hierover vervolgens rapporteert aan het ministerie.
Naast deze wet- en regelgeving is er voor de peuterspeelzalen in Westvoorne een gemeentelijke verordening Ruimte en inrichtingseisen peuterspeelzalen van kracht voor nadere accommodatie-eisen.
Kinderopvang stelt ouders in de gelegenheid de zorg voor kinderen te combineren met betaalde arbeid. Ouders moeten erop kunnen rekenen dat hun kind op een professionele wijze wordt opgevangen. De kinderopvang heeft tot taak kinderen tussen de 0 en 13 jaar op een verantwoorde manier opvang te bieden.
Er zijn verschillende soorten kinderopvang:
Een peuterspeelzaal is een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt. Peuterspeelzaalwerk is gericht op de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Het is uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van 2 jaar tot het moment waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs. Omdat het om losse ochtenden en middagen gaat, is deze vorm van opvang niet speciaal geschikt voor werkende ouders.
1.4 Taken en verantwoordelijkheden houder
De houder is degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert. De houder is verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde kinderopvang op een zodanige wijze dat aan de gestelde eisen in de Wko en Wet klachtrecht cliënten zorginstellingen wordt voldaan.
1.5 Taken en verantwoordelijkheden gemeenten
Gemeenten hebben een aantal taken in het kader van toezicht op kinderopvang en peuterspeelzalen:
De verantwoordelijkheid voor het toezicht op en handhaving van de wet- en regelgeving ligt bij de gemeenten. Voor het uitvoeren van het toezicht benoemt de gemeente de GGD als toezichthouder. Het college heeft het sectorhoofd Inwonerszaken gemandateerd voor het
opleggen van sanctiemaatregelen in de eerste en tweede fase in het kader van het gemeentelijke handhavingsbeleid kinderopvang.
Gemandateerde beslist op basis van het inspectierapport van de GGD of het advies van de toezichthouder met betrekking tot handhaven wordt opgevolgd, en zo ja op welke manier gesanctioneerd moet worden. Wanneer overtredingen niet worden opgelost treden de procedures van de tweede fase in werking.
1.6 Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen
In het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (hierna: LRKP) zijn alle geregistreerde kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen in Nederland te vinden. Deze voorzieningen worden pas in het LRKP geregistreerd na een inspectie door de toezichthouder en een positieve beschikking van de betreffende gemeente. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de vulling en kwaliteit van het LRKP. Gegevens uit het LRKP zijn openbaar.
Iedere kinderopvangvoorziening (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of gastouder) in het LRKP heeft een uniek registratienummer. Met dit nummer kunnen ouders bij de belastingdienst een aanvraag indienen voor kinderopvangtoeslag als ze gebruik maken van deze voorziening.
Vanaf 2012 worden ook de peuterspeelzalen opgenomen in het LRKP. Peuterspeelzalen hebben géén registratienummer. Gebruik van een peuterspeelzaal geeft namelijk nooit recht op kinderopvangtoeslag.
Ook worden in het LRKP de inspectierapporten van de kinderopvanglocaties openbaar gemaakt. Ouders kunnen hier kijken in welke mate de kinderopvanglocatie voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.
1.7 Jaarverslag Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het college (artikel 1.68 Wko). Het zogenaamde tweedelijnstoezicht wordt onder gezag van de minister van OCW uitgevoerd door de Inspectie voor het Onderwijs.
Het college stelt hiervoor jaarlijks een verslag vast van alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in een kalenderjaar in het kader van de Wko heeft verricht. Dit verslag wordt naar de gemeenteraad en de minister verzonden. De minister stelt vervolgens jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden in het kader van het tweedelijnstoezicht van het voorafgaande kalenderjaar. Dit verslag wordt naar de Tweede Kamer verzonden.
Het gemeentelijk jaarverslag heeft dus twee belangrijke functies:
Alle houders binnen de gemeente worden tijdig en schriftelijk geïnformeerd over de wijziging van het beleid over het toezicht en de handhaving in de kinderopvang en peuterspeelzalen. Ook de GGD, als toezichthouder, wordt hier tijdig over op de hoogte gebracht. Om iedereen, ook ouders, duidelijk te informeren wordt het beleid met het afwegingsmodel en de bijbehorende bijlagen op de website van de gemeente geplaatst en wordt hiervan melding gemaakt op de gemeentepagina.
De afgelopen tijd zijn er vanuit de rijksoverheid grote veranderingen doorgevoerd op de kwaliteitseisen binnen de kinderopvangcentra en de peuterspeelzalen. Om op een correcte wijze te kunnen anticiperen op deze gewijzigde regelgeving is het noodzakelijk dat het gemeentelijke beleid voor toezicht en handhaving op de kinderopvang en peuterspeelzalen
wordt aangepast. Met deze actualisatie wordt gevolg gegeven aan het door de VNG opgestelde handhavingsbeleid. Het Afwegingsmodel is onlangs geactualiseerd en is daarmee aangepast aan de recente wetswijzigingen en aan de nieuwe AMvB en ministeriële regeling. Door dit te volgen wordt bereikt dat de betreffende sector uniform wordt behandeld als het om handhaving gaat.
2.1 Toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen uit de Wko
De GGD is als toezichthouder voor de gemeente belast met de inspecties binnen de kinderopvangcentra. De gemeente is opdrachtgever, en spreekt jaarlijks met de toezichthouder af welke inspecties uitgevoerd moeten worden. De toezichthouder informeert minimaal vier keer per jaar de gemeente over de voortgang van de planning.
Er zijn verschillende typen onderzoek:
Ad 1: Onderzoek na aanvraag registeropname
Tijdens dit onderzoek wordt door de toezichthouder getoetst of de houder redelijkerwijs zal voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen in de Wko en of de locatie in het LRKP opgenomen kan
Ad 2: Onderzoek na aanvangsdatum exploitatie
Dit betreft een eerste reguliere inspectie bij een recent in exploitatie genomen kinderopvangcentrum (alle soorten). Het verschil met andere reguliere inspecties is dat dit
onderzoek binnen drie maanden na aanvang exploitatie moet gebeuren.
Ad 3: Regulier inspectiebezoek
Onderzoeken kunnen zowel aangekondigd als onaangekondigd plaats vinden. De GGD voert de inspecties jaarlijks en in beginsel onaangekondigd uit bij kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen. Het toezicht richt zich voornamelijk op de dagelijkse praktijk en de pedagogische kwaliteit. Jaarlijks wordt steekproefsgewijs een gedeelte van de gastouders gecontroleerd.
De intensiteit van het toezicht wordt afgestemd op het risicoprofiel dat de GGD van alle locaties maakt. Dat gebeurt op basis van het door GGD Nederland ontwikkelde risicomodel. Dit betekent dat sommige locaties op minder onderwerpen of minder diepgaand worden geïnspecteerd of juist veel intensiever. Het risicomodel van de GGD is vanaf 2012 te vinden op www.rijksoverheid.nl.
Het oordeel van de toezichthouder wordt vastgelegd in een inspectierapport. Dit inspectierapport is openbaar en wordt gepubliceerd in het LRKP. Ook de kinderopvangorganisatie moet zorgdragen voor openbaarheid van het rapport door plaatsing op de website of het neerleggen van het rapport op een toegankelijke plek binnen de locatie.
Ad 4: Nader onderzoek op deelaspecten
Bij een reguliere inspectie kunnen overtredingen worden geconstateerd waarover herstelafspraken met de houder worden gemaakt. In een nader onderzoek wordt onderzocht of sprake is van herstel. Er wordt alleen het herstel beoordeeld en niet alle overige inspectie- items. Een nader onderzoek leidt tot een openbaar rapport dat volgens de gebruikelijke procedure wordt vastgesteld en openbaar gemaakt.
Naar aanleiding van een signaal of eerder tekortschieten van de houder kan de toezichthouder een (on)aangekondigde inspectie uitvoeren.
Ad 6: Onderzoek bij niet-gemelde kinderopvang
Dit betreft een specifieke vorm van incidenteel onderzoek. Er wordt onderzocht of er sprake is van illegale kinderopvang. Beoordeeld wordt of er sprake is van kinderopvang in de zin van de
wet. Een signaal over niet-gemelde kinderopvang kan komen van bijvoorbeeld buurtbewoners, concurrenten, gemeente of ouders.
Ad 7: Bevindingenonderzoek in het kader van handhaving
Indien in het kader van de handhaving een op herstel gerichte sanctie wordt opgelegd, bijvoorbeeld een aanwijzing of een last onder dwangsom, wordt na het verstrijken van de herstelperiode een onderzoek uitgevoerd om na te gaan of de geconstateerde overtredingen zijn beëindigd. De bevindingen worden vastgelegd in een bevindingenrapport.
2.3 Oordeelsvorming en toetsingskader
De toezichthouder van de GGD vormt bij een onderzoek een oordeel aan de hand van:
Alle landelijke kwaliteitseisen zijn in toetsingskaders beschreven in toetsbare voorwaarden. Aan de hand van de toetsingskaders gaat de toezichthouder na of de houder voldoet aan alle voorwaarden. Voor elke opvangvorm bestaat een specifiek kader. De verschillende kwaliteitseisen zijn in de toetsingskaders geclusterd in een aantal aandachtsgebieden, zogeheten domeinen. Voorbeelden van deze domeinen zijn:
Wanneer een houder de kwaliteitseisen op een andere manier invult dan de in de wet- en regelgeving voorgeschreven eisen hoeft dat niet altijd een probleem te zijn. Indien de houder kan aantonen dat er wel gelijkwaardige of betere kinderopvang wordt geboden kan de inspecteur beoordelen of dit aanvaardbaar is. Hierbij weegt de inspecteur alle specifieke omstandigheden mee.
2.4 Inspectierapporten en openbaarheid
In de Wko is bepaald dat de toezichthouder het oordeel naar aanleiding van het onderzoek vastlegt in een inspectierapport. De richtlijnen voor de inhoud en de eisen voor vaststelling worden aangegeven in artikel 63 van de Wko. Inspectierapporten zijn openbaar. De toezichthouder plaatst de inspectierapporten in het LRKP zodat ze voor iedereen toegankelijk zijn. Daarnaast moet ook de houder het rapport openbaar maken door het op de website van de organisatie te plaatsen of op een voor het personeel en ouders toegankelijke plaats beschikbaar te stellen.
Wanneer uit een inspectierapport blijkt dat een voorziening voor kinderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitsvoorwaarden kan de gemeente besluiten over te gaan tot handhaving. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis
Voor de uitvoering van de handhavingstaken bestaan diverse handhaving- en sanctiemiddelen:
Om rechtsongelijkheid te voorkomen en de transparantie te verhogen maken gemeenten in Nederland gebruik van het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang van de VNG (bijlage 1). Het handhavingstraject start direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De gemeente Westvoorne is aangesloten op GIR Handhaven (zie volgende paragraaf) waar de rapporten in worden geplaatst en waar het handhavingstraject in wordt opgenomen.
De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden
eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom
Om gemeenten te ondersteunen bij de vaak complexe handhavingstrajecten is een applicatie ontwikkeld door de VNG, een aantal gemeenten, ICTU en de GGD Nederland. Deze applicatie heet GIR. De GIR bestaat uit twee modules: GIR Inspecteren voor de GGD-en en GIR Handhaven voor gemeenten. Beide modules zijn aan elkaar én aan het LRKP gekoppeld. De inspectierapporten worden in GIR Handhaven onderverdeeld in 3 postvakken: 'Met overtredingen', 'Zonder overtredingen' en 'Nieuwe locaties'. Vanuit deze postvakken kunnen de rapporten opgepakt worden en in het geval van overtredingen is het direct inzichtelijk om welke overtredingen het gaat.
In de applicatie kunnen handhavingacties aangemaakt worden, bijvoorbeeld een aanwijzing, bestuurlijke boete of last onder dwangsom. Ook kunnen vanuit de applicatie brieven aan de houders worden aangemaakt. Verder kunnen in GIR Handhaven de (herstel)termijnen vastgelegd en gevolgd worden.
Het programma biedt overzicht in de lopende en afgehandelde handhavingstrajecten. Westvoorne is sinds april 2012 aangesloten op deze applicatie.
3.3 Stappenplan en schematisch overzicht handhavingstraject
Zowel fase 1 als fase 2 zijn door het college van burgemeester en wethouders gemandateerd aan het sectorhoofd Inwonerszaken.
Binnen de handhaving kunnen twee typen sancties worden onderscheiden: herstellende sancties en bestraffende (punitieve) sancties. Beide typen sancties bestaan naast elkaar en kunnen tegelijkertijd worden opgelegd.
Onder een herstellende sanctie wordt volgens de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), artikel 5:2 verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan
maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding. Hieruit volgt dat het doel van de herstellende sanctie dus ook vooral gelegen is in het voorkomen van voortduren
van de overtreding en/of herhaling in de toekomst. Bestraffing van eerder begane overtredingen verloopt via de bestraffende sanctie. Volgens artikel 5:2 Awb wordt onder een bestraffende
sanctie verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen. Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wko is de bestuurlijke boete.
3.5 Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang
Het Afwegingsmodel is een onderdeel van het handhavingsbeleid. Het is gebaseerd op het model dat door de VNG is opgesteld. In het afwegingsmodel zijn algemeen geldende regels opgenomen die de gemeente hanteert bij het overtreden van de kwaliteitseisen. Het beschrijft de stappen die moeten worden gezet bij het toepassen van de verschillende sanctiemogelijkheden. Daarnaast stelt dit model de termijnen die staan voor de verschillende stappen. Het afwegingsmodel voor Westvoorne is bijgevoegd als bijlage nummer 1.
‘Overleg en overreding’ is een handhavingsactie gericht op het teniet doen van de overtreding voordat een handhavingsinstrument wordt ingezet. De toezichthouder probeert de houder, binnen de tijd van het opstellen van het inspectierapport, de geconstateerde overtredingen
alsnog te laten oplossen. Hiermee kan een handhavingstraject worden voorkomen. De tekortkoming waarvoor overleg en overreding wordt toegepast moet uiteraard wel zodanig zijn dat het op deze manier kan worden opgelost. Het is aan de toezichthouder om deze afweging te maken. Er is een leidraad opgesteld met betrekking tot de inzet van overleg en overreding (bijlage 3). De gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond (waar Westvoorne ook onder valt) hebben op 24 februari 2011 gezamenlijk afgesproken met de GGD Rotterdam om overleg en overreding per 1 april 2011 als handhavingsactie in te zetten.
Een bevel is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de toezichthouder direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. Inzet van dit middel wordt dus bepaald door de toezichthouder zelf, en niet door de gemeente (die normaalgesproken de handhavingstaken uitvoert). De toezichthouder geeft alleen een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij het betreffende kindercentrum of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. In geval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn. Er is een leidraad opgesteld met betrekking tot de inzet van het bevel (bijlage 4).
Wanneer een houder van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal de voorgeschreven kwaliteitseisen niet of onvoldoende naleeft, kan een aanwijzing worden gegeven. In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of onvoldoende worden nageleefd. Ook wordt in een aanwijzing aangegeven welke maatregelen de houder moet treffen en welke hersteltermijn daar voor geldt.
Een last onder dwangsom is tweeledig:
de verplichting tot betaling van een geldsom wanneer de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Wanneer een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit.
Ook een last onder bestuursdwang is tweeledig:
Wanneer de gemeente zelf de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding op te lossen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. Omdat bij kinderopvang de overtredingen zich slechts in zeer beperkte mate lenen voor toepassing van bestuursdwang, is deze optie niet opgenomen. Echter, op grond van het bestuursrecht geldt dat in die gevallen waarin last onder dwangsom mogelijk is, ook bestuursdwang kan worden toegepast.
Bij een bevel, aanwijzing en een last onder dwangsom wordt aan de houder een hersteltermijn gegeven. Deze hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de prioritering volgens het
Afwegingsmodel. Deze hersteltermijn in het Afwegingsmodel wordt aangegeven in een
bandbreedte. De gemeente geeft per besluit de exacte hersteltermijn aan. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. De toezichthouder voert hiervoor dan een nader onderzoek uit of vraagt schriftelijke bewijsstukken op. Wanneer de overtreding niet is beëindigd, kan een volgende stap worden ingezet (fase 2). Er kunnen zich situaties voordoen waarin het naar beoordeling van de gemeente gerechtvaardigd is om, gezien de aard en/of de
ernst van de overtreding, bepaalde stappen over te slaan en direct over te gaan tot de inzet van een zwaardere sanctie. Als voorbeeld geldt recidive.
Zolang een houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt, en een last onder bestuursdwang niet mogelijk is, kan de gemeente verbieden de exploitatie voort te zetten van een kindercentrum, voorziening voor gastouderopvang, gastouderbureau of de instandhouding van een peuterspeelzaal.
Ook kan, zolang niet langer aan de voorgeschreven kwaliteitseisen is voldaan, de houder verboden worden het kindercentrum, de voorziening voor gastouderopvang, het gastouderbureau of de peuterspeelzaal in exploitatie te nemen.
Er zijn verschillende gronden waarop de gemeente een voorziening uit het LRKP kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor
gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten. Doordat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau uit het register is verwijderd, wordt ook de grond voor het recht op kinderopvangtoeslag voor (vraag)ouders beëindigd.
De bestuurlijke boete is een handhavinginstrument om de naleving van de Wko te bevorderen. Deze wordt geregeld in de artikelen 1.72, 1.80, en 1.86 van de Wko.
De toepassing van de bestuurlijke boete is opgenomen in de Boetebeleidsregels Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (bijlage 2).
3.9 Niet geregistreerde kindercentra
Niet-geregistreerde opvang in een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang is in strijd met artikel 1.45 van de Wko en daarmee een economisch delict. De houder heeft de plicht om zich (alsnog) te laten registreren en aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Eerst moet vastgesteld worden of er sprake is van kinderopvang zoals bedoeld in de Wko, dat deze niet is geregistreerd en in exploitatie is. Wanneer dit het geval is wordt aan de houder meegedeeld dat hij/zij in overtreding is en dat hiervan een rapport wordt opgemaakt.
De houder wordt verzocht een aanvraag tot registratie in te dienen en de exploitatie stop te zetten totdat deze aanvraag is gehonoreerd. De GGD informeert de houder over de te volgen procedure, ook met betrekking tot de noodzakelijke omgevingsvergunning.
De gemeente kan besluiten een bestuurlijke sanctie op te leggen als de houder het verzoek om een aanvraag tot registratie in te dienen en om de exploitatie stop te zetten negeert.