Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleids- en nadere regels Leerlingenvervoer Zaanstad 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels en nadere regels leerlingenvervoer Zaanstad 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-04-2021 | 01-04-2021 | Nieuwe regeling | 23-03-2021 | 2021/6222 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad
Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht, gelet op de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;
Overwegende dat de Verordening leerlingenvervoer Gemeente Zaanstad 2021 aan het college opdraagt om een aantal bepalingen in nadere regels uit te werken en daarnaast aan het college de mogelijkheid biedt om ook andere bepalingen uit te werken in nadere regels;
Overwegende dat de toekenning van leerlingenvervoer afhankelijk is van uiteenlopende factoren, waarbij beleidsregels een eenduidige werkwijze kunnen bevorderen zodat aanvragen voor leerlingenvervoer op een eenduidige manier kunnen worden beoordeeld.
Besluit vast te stellen de volgende regeling: Beleidsregels en nadere regels leerlingenvervoer Zaanstad 2021
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijving
(Afstand) De afstand tussen het woonadres en het schooladres, dan wel opvangadres of stagelocatie is van invloed op het recht op leerlingenvervoer en de invulling daarvan. Hierbij maakt het college gebruik van de door het college aangewezen routeplanner. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de optie ‘kortste route’ met de auto vanaf de woning dan wel opstapplaats naar de school. Op basis daarvan wordt de kilometerafstand vastgesteld. Het door deze routeplanner uitgerekende aantal kilometers is voor het college altijd uitgangspunt bij de beoordeling van het recht op een voorziening.
De afstand is ook van belang bij de berekening van de vergoeding voor fiets of eigen vervoer (auto). De beleidsregels hierover staan bij artikel 3.3 (voor fiets) en 3.7 (voor eigen vervoer).
(Ouders) Indien er sprake is van co-ouderschap dienen beide ouders een aanvraag in te dienen in hun eigen gemeente. Beide aanvragen worden getoetst aan de daar geldende verordening leerlingenvervoer en worden alleen gehonoreerd als er sprake is van regelmaat en structuur in het verblijf op beide adressen.
Een wekelijks patroon geldt als regelmatig. Een tweewekelijks patroon is alleen regelmatig als het uitgaat van even en oneven weken, ongeacht schoolvakanties, zodat de vervoerder tot einde schooljaar met regelmaat kan doorplannen. Wijzigingen in een tweewekelijks patroon zijn alleen bij hoge uitzondering mogelijk.
Een leerling die exact op de aanvangstijd van school uit de taxi stapt, is feitelijk te laat. De leerling moet immers nog de weg vinden naar het lokaal en daar plaatsnemen voordat de bel gaat. Daarom begint de berekening reistijd altijd met het vaststellen dat uiterlijke aankomsttijd 5 minuten voor aanvang lesdag is. Bijvoorbeeld: als de lesdag begint om 8:30, dan is de uiterlijke aankomsttijd 8:25.
Het vaststellen van de reistijd en de kosten per openbaar vervoer vindt plaats op basis van het digitale reisadvies van 9292 (Reisinformatiegroep) met de standaard instellingen voor reisopties. De basis van de reistijd is conform verordening: de tijdsduur van het geplande vertrek van huis (volgens reisadvies) tot vijf minuten voor de uiterlijke aanvangstijd van school.
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten voor aanvang op het schoolplein aankomen. Deze tijd wordt niet meegerekend in de reistijd per openbaar vervoer. Dat betekent dat van de bovenstaande berekening altijd 10 minuten wordt afgetrokken, ook als de geplande aankomsttijd binnen deze tien minuten valt.
De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend in de reistijd. Dat betekent dat de reistijd voor de terugreis wordt berekend als: de tijdsduur van het einde van de schooldag (bijvoorbeeld 14:30) tot geplande aankomst thuis (volgens reisadvies), zonder verdere correcties.
Vaststellen reistijd AV (aangepast vervoer)
Voor het vaststellen van de reistijd per aangepast vervoer wordt de vervoerder geraadpleegd. Dit gebeurt op basis van de geplande reistijd volgens de systematiek die in het bestek voor het vervoercontract is vastgesteld.
De vervoerder wordt geacht de leerling niet meer dan 10 minuten voor aanvang van de schooldag op het schoolplein te brengen. Wordt de leerling nog eerder gebracht, dan worden de extra minuten meegerekend in de reistijd. Omgekeerd geldt hetzelfde voor het wachten op de taxi na afloop van de schooldag.
Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit.
Voor het bepalen van het recht op aangepast vervoer wordt de reis van de woning naar een opstapplaats en vice versa niet tot de reistijd gerekend.
(School) Leerlingen die naar een instelling gaan waar onderwijs en zorg worden gecombineerd, komen in aanmerking voor leerlingenvervoer als de school een BRIN-nummer heeft en als er gemiddeld 50 procent of meer van de week aan onderwijs geboden wordt. Het BRIN-nummer geeft aan dat er sprake is van onderwijs zoals bedoeld in de WPO, WVO of WEC. Tip: let op dat sommige van deze instellingen twee afdelingen kennen, één die officieel ‘school’ is met BRIN, één die onderwijs/zorg doet zonder BRIN.
Artikel 1.2 De vervoervoorziening
Een aanvraag kan worden gedaan en een beschikking kan worden afgegeven voor een combinatie van verschillende vervoersvoorzieningen, tenzij nadrukkelijk anders vermeld bij de betreffende voorziening. Het kan gaan om bijvoorbeeld:
Het kan voorkomen dat ouders tijdens het schooljaar moeten schuiven met de dagen van de week en tijden van de dag waarop dit vervoer wel en niet nodig is, bijvoorbeeld omdat de werktijden van de ouder veranderen. Deze veranderingen tellen niet als een wijziging in de beschikking, zolang de hoeveelheid vervoer in de verschillende categorieën (AV, OV, EV, fiets) niet verandert.
Schuiven met dagen en tijden, aangepast vervoer
Als een gecombineerde voorziening wordt verstrekt waarin aangepast vervoer voorkomt, gelden de volgende spelregels:
De financiële afhandeling (inning eigen bijdrage, uitbetaling vergoedingen) kan door de gemeente worden gecombineerd voor de verschillende voorzieningen die deel uitmaken van één beschikking.
Veranderde verhouding van voorzieningen
Als ver verhouding tussen verschillende voorzieningen binnen één beschikking verandert (bijvoorbeeld: ouders gaan een dag per week meer eigen vervoer leveren en hebben daarom een dag minder aangepast vervoer nodig), dan moet hiervoor een nieuwe aanvraag gedaan worden.
De beleidsregels en nadere regels geven duiding en uitwerking aan de situaties waarin recht bestaat op leerlingenvervoer en aan de invulling van dat recht. Om maatwerk te kunnen leveren worden soms gedetailleerde regels gesteld. Daarin wordt soms meer inzet van de ouder verlangd in het vervoer of wordt om meer onderbouwing gevraagd. De menselijke maat is en blijft echter het uitgangspunt. Er wordt in het aanvraagproces altijd gekeken naar de situatie van leerling en gezin. Dit kan reden zijn om eisen en voorwaarden met betrekking tot eigen inzet of bewijs of minder scherp toe te passen.
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. Met passend onderwijs streven we ernaar de mogelijkheden van het kind te benutten en de zelfredzaamheid te stimuleren. Dat betekent dat ook met het leerlingenvervoer wordt gekeken naar wat kinderen wel zelf kunnen in plaats van wat ze niet kunnen.
Reizen te voet of met de fiets heeft de voorkeur. Als dat niet mogelijk is, komt openbaar vervoer aan de orde. Is dat niet mogelijk, dan is eigen vervoer met de auto de volgende stap. Pas als dat niet haalbaar is, is aangepast vervoer (taxivervoer) een optie. Als een bepaalde vervoerwijze niet zelfstandig gebruikt kan worden, wordt altijd eerst gekeken of er wel een mogelijkheid is dat ouders de leerling met diezelfde vervoerwijze brengen en halen (te voet, te fiets, in het openbaar vervoer of met de auto) voordat naar een andere vervoerwijze wordt gekeken.
Ouders zijn verantwoordelijk voor het schoolgaan van hun kind. Er wordt altijd gekeken in hoeverre ouders de leerling kunnen brengen en halen, ongeacht de vervoerwijze. Alleen in het aangepast vervoer is het uitgangspunt dat ouders niet meereizen.
Artikel 1.4 Algemene weigeringsgronden
Artikel 1.4 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over de algemene weigeringsgronden. Het college stelt de volgende nadere regels vast:
Op de inzet die van ouders verwacht wordt, wordt ook in paragraaf 3 (gebruikelijke voorzieningen) ingegaan met nadere uitgangspunten die per voorziening kunnen verschillen.
Artikel 1.5 Doorgeven van wijzigingen (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 1.6 Intrekking vervoersvoorziening (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 1.7 Ontzegging vervoersvoorziening (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 1.8 OOGO met het samenwerkingsverband
(OOGO houdt in: ‘op overeenstemming gericht overleg met gemeenten.’ Dit is een bestuurlijk en ambtelijk overleg dat zich bezig houdt met verschillende onderwerpen waarin gemeente en scholen moeten samenwerken)
In de gesprekken met het samenwerkingsverband wordt periodiek aandacht besteed aan de rol die het OPP (ontwikkelingsperspectief) kan spelen bij gesprekken over zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Het gaat dan over de vragen die in het OPP over dit onderwerp worden beantwoord.
Paragraaf 2 Aanvraag, onderzoek en beoordeling
Artikel 2.1 Algemene procedure aanvraag
Artikel 6.5 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over alle bepalingen in de verordening. Inzake artikel 2.1 (verordening) stelt de gemeente de volgende nadere regels vast:
Het intakegesprek is een nieuwe stap in het proces van toekenning van leerlingenvervoer. De aanvraag voor het schooljaar 2021-2022 wordt hiervoor de pilot. Tijdens deze pilot worden zaken als het belscript (de te bespreken vragen en onderwerpen), de duur van de gesprekken en de verwerking van de gegevens uit de gesprekken getest.
Mede vanwege de bijzondere omstandigheden door het coronavirus kan het zijn dat de pilot gedurende een beperkte periode, voor een beperkt aantal scholen of ouders, of op andere wijze met beperkingen wordt ingezet. Daarbuiten geldt dan de oude werkwijze, waarbij de aanvraag begint met het invullen van het digitale aanvraagformulier.
Artikel 2.2 Gesprekken in het kader van zelfstandigheid en zelfredzaamheid
Artikel 2.2 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over de gesprekken en de ondersteuning zoals beschreven in dat artikel. Het college stelt hierover de volgende nadere regels vast:
De gemeente bepaalt met welke ouders een gesprek wordt geïnitieerd. Daarbij is de beschikbare inzet van de uitvoering doorslaggevend. Dat wil zeggen dat het aantal gesprekken dat in een jaar wordt geïnitieerd vooral afhangt van de beschikbare uren van de betreffende medewerkers. De gesprekken worden bij voorkeur gevoerd in de periode november tot en met maart, omdat de uitvoering in die maanden minder werk heeft aan het afhandelen van aanvragen.
De gemeente bepaalt met welke ouders een gesprek wordt aangegaan en op welk moment. Daarbij kunnen veel verschillende factoren een rol spelen, soms ook factoren die meer met omstandigheden te maken hebben dan met de leerling zelf. Hieronder staan (niet uitputtend en zeker niet verplichtend) enkele voorbeelden.
Een leerling gaat als enige met aangepast vervoer naar een bepaalde school, waardoor de taxi geheel of voor een aanzienlijk deel van de rit uitsluitend voor deze leerling reist. De kosten liggen in dat geval vaak erg hoog. Dit kan een reden te zijn om prioriteit te geven aan deze leerling bij het onderzoeken en stimuleren van de eigen kracht.
Gesprek in het kader van jeugdhulp
Als de leerling en/of het gezin bekend zijn bij het team jeugdondersteuning, kan het gesprek over zelfstandigheid en zelfredzaamheid (telefonisch of in persoon) worden gevoerd door de medewerker die bekend is met de leerling en/of het gezin.
Artikel 2.3 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over het opvragen van een medische of orthopedagogische verklaring en van adviezen van deskundigen en andere relevante informatie. Het college stelt daarvoor de volgende nadere regels vast:
Informatie, advies en onafhankelijk onderzoek
De gemeente kan informatie opvragen (bijvoorbeeld rapporten), advies vragen (aan een deskundige) of onafhankelijk onderzoek laten doen.
Een advies is altijd een antwoord op specifieke vragen van de gemeente, al dan niet vergezeld van informatie die in het kader van de aanvraag al is verzameld. Dit advies wordt gegeven door een persoon of organisatie die de leerling en/of het gezin kent en die uitsluitend bestaande kennis en informatie over de leerling bijeen brengt en integreert.
Een onafhankelijk onderzoek houdt in dat door de gemeente vragen worden gesteld aan een persoon of organisatie die geen relatie heeft met de leerling of het gezin. Ook hier geldt dat eventueel informatie kan worden bijgevoegd. De adviserende persoon of organisatie kent de leerling en het gezin in beginsel niet en zal in veel gevallen de leerling en/of de ouders moeten spreken.
Onderwerpen waarover advies wordt betrokken
Adviezen van deskundigen en andere relevante informatie kunnen worden betrokken wanneer in de aanvraag door de ouder wordt gesteld:
Dat het onderwijsaanbod van scholen zodanig is, dat alle dichterbij gelegen scholen van dezelfde soort niet voor de leerling toegankelijk zijn. NB: geen advies wordt gevraagd voor zover de toegankelijkheid betrekking heeft op de richting van de school en de op levensovertuiging van de ouders gestoelde keuze.
Personen en organisaties bij wie advies wordt betrokken
Aan wie advies wordt gevraagd is afhankelijk van het onderwerp waarover advies gewenst is.
De gemeente kan een overeenkomst aangaan met een adviesdienst (momenteel Argonaut). Als er advies van een deskundige gewenst is, heeft inzet van deze adviesdienst de voorkeur, tenzij het onderwerp van advies niet overeenkomt met de deskundigheid van de betreffende adviesdienst.
Deskundigen aan wie advies gevraagd kan worden, kunnen de instanties zijn die het dichtst bij de leerling staan:
Het kan ook deskundigen betreffen die gespecialiseerd zijn in het onderwerp waarover advies wordt gevraagd en die mogelijk, maar niet noodzakelijkerwijs, ook bekend zijn met de leerling, zoals: de jeugdgezondheidsdienst; een pedagogisch deskundige; de geneeskundige dienst; een sociaal-medische adviesdienst; een medicus gespecialiseerd in de betreffende handicap; een orthopedagoog; kinderpsycholoog.
Van ouders en leerling vereiste inspanning inzake verwerving informatie
Informatie en adviezen opvragen
Wanneer de gemeente informatie opvraagt bij of advies vraagt aan een deskundige zoals de school of de ambulante begeleider komt het vraagstuk van privacy en AVG aan de orde. De gemeente heeft dan immers het oogmerk om persoonsgegevens te verwerken en de gegevens zijn bijna altijd bijzondere persoonsgegevens, waarvoor een striktere bescherming geldt.
De uitvoeringswet AVG bepaalt dat wanneer aanspraak wordt gemaakt op een voorziening op grond van een beperking, medische omstandigheden of andere persoonlijke informatie, de gemeente gerechtigd is om deze informatie op te vragen en te verwerken. Uiteraard moeten daarbij de gebruikelijke waarborgen in acht worden genomen, zoals “Niet meer informatie dan nodig” en degelijke beveiliging.
Ouders vragen informatie en adviezen op
De gemeente vraagt informatie en adviezen in beginsel op via de ouders: zij moeten de informatie ophalen bij de betreffende deskundige (en de vragen van de gemeente laten beantwoorden door de deskundige), omdat zij de eigenaar van de gegevens zijn. Als ouders de gevraagde informatie of adviezen niet aanleveren, wordt de voorziening geweigerd (zie artikel 1.4 verordening, vijfde lid).
De gemeente kan ouders via de aanvraag in staat stellen om de gemeente te machtigen alle benodigde informatie en adviezen namens de ouders op te vragen. De praktijk wijst uit dat veel organisaties vanwege eigen privacybeleid dan alsnog weigeren om de informatie en adviezen rechtstreeks aan te leveren. De gemeente informeert in dat geval de ouders en de verantwoordelijkheid voor het aanleveren ligt dan weer bij de ouders.
Als ouders kunnen aantonen dat zij de gevraagde informatie niet kunnen aanleveren, is er geen sprake van weigering van de voorziening. Dit is denkbaar als:
Ouders en leerling moeten meedoen
Als het voor een onafhankelijk onderzoek noodzakelijk is dat de deskundige de leerling ziet en spreekt, dan moeten ouders en leerling hieraan meewerken. Niet meewerken leidt tot weigering van de aanvraag (zie artikel 1.5 verordening).
Het opvragen van de adviezen en informatie (door gemeente dan wel door ouders zelf)
Jeugdteam kan worden geconsulteerd
Waar het een leerling of gezin betreft die vanwege jeugdhulp bekend zijn bij jeugdconsulenten van de gemeente, kan bij deze jeugdconsulenten advies worden gevraagd over:
Wanneer advies wordt gevraagd over beperkingen en belemmeringen, wordt altijd ook advies gevraagd over vooruitzichten op het opheffen of verminderen daarvan en over mogelijkheden om de eigen kracht van leerling en gezin te versterken en te ondersteunen.
Wanneer advies wordt gevraagd over het wel of niet kunnen reizen onder begeleiding (brengen en halen), wordt aan de deskundige altijd gevraagd een onderscheid te maken tussen de beperkingen van de leerling enerzijds en de (on)mogelijkheid voor ouders om de leerling te brengen en te halen anderzijds.
Een onafhankelijk onderzoek is soms noodzakelijk. De kosten hiervan komen voor rekening van de gemeente. Situaties waarin onafhankelijk onderzoek noodzakelijk is, zijn onder andere:
Het staat ouders vrij om na indienen van de aanvraag zelf onderzoek te doen of laten doen en adviezen van deskundigen te betrekken. Ouders worden geadviseerd om dit vooraf bekend te maken bij de gemeente, zodat door de gemeente rekening kan worden gehouden met termijnen van advisering en zodat de gemeente kan adviseren over de vraagstelling en de keuze van deskundige. Dit om te voorkomen dat ouders geld uitgeven aan een onderzoek dat niet de relevante vragen beantwoordt. Ouders zijn vrij om de vraagstelling en de deskundige zelf te bepalen.
Ingangsdatum aangepast vervoer
Bekostiging van het aangepast vervoer begint op de datum waarop het aangepaste vervoer daadwerkelijk start. Indien op basis van de beoordeling aangepast vervoer wordt toegekend, wordt de vervoerder hier direct van op de hoogte gesteld.
Voor andere vormen van leerlingenvervoer (openbaar vervoer, eigen vervoer of fiets) kan de bekostiging met terugwerkende kracht worden uitgekeerd, met dien verstande dat de datum waarop de bekostiging wordt verstrekt niet ligt voor de datum van ontvangst van de aanvraag bij het college.
Artikel 2.5 Duur van de voorziening
Geen perspectief op zelfstandig reizen
Er zijn leerlingen die wegens een beperking niet zelfstandig kunnen reizen en van wie op termijn van enkele jaren geen vooruitgang verwacht wordt. Om technische redenen is het niet mogelijk om voor deze leerlingen een meerjarige beschikking af te geven. Wel kunnen de tweede en volgende aanvragen voor deze ouders sterk worden bekort. Ouders kunnen de gegevens van hun vorige aanvraag automatisch kunnen overnemen.
Mede op basis van advies van school worden de bewijsstukken (bijv. verklaring van een arts over de handicap) voor deze leerlingen niet ieder jaar opnieuw uitgevraagd. De duur van de periode waarin deze bewijsstukken niet jaarlijks opnieuw hoeven te worden opgevraagd en ingediend wordt per geval vastgesteld door het college, in overweging nemend het advies van de school.
Feitelijk worden voor deze ouders de tweede en volgende aanvraag daarmee een korte check dat er geen wijzigingen zijn in woonplaats, school, reisdagen en beschikbaarheid van de ouders voor het brengen en halen.
Fiets of ov voor begeleider en leerling van 10 jaar of jonger
Artikel 3.4 lid 1 sub b van de verordening bepaalt dat bekostiging voor brengen en halen op basis van openbaar vervoer of fiets kan worden toegekend voor een leerling zonder handicap. Het gaat dan om een leerling van 10 jaar of jonger die niet zelfstandig met fiets of openbaar vervoer kan reizen. In deze situatie kan eveneens een meerjarige beschikking worden afgegeven voor kosten van fiets of openbaar vervoer van leerling en begeleider; deze beschikking eindigt altijd met het schooljaar waarin de leerling 11 jaar wordt.
Spelregels bij meerjarige beschikking
Een meerjarige beschikking stopt altijd bij de overgang naar voortgezet (speciaal) onderwijs, of een andere schoolwisseling, of een verhuizing, zodat op dat moment naar aanleiding van de aanvraag een nieuwe beoordeling kan worden gedaan. Uitzondering hierop is de toekenning van een electrische fiets of vergelijkbaar vervoermiddel op grond van artikel 3.9.
Aanspraak maken op een meerjarige beschikking laat onverlet dat ouders geacht worden het kind één dag per week zelf te brengen wanneer zij die mogelijkheid hebben, zoals uitgelegd onder artikel 1.4 (verordening en beleidsregels).
De meerjarige beschikking betekent niet dat ouders meerdere jaren niets hoeven te doen. Zij krijgen jaarlijks een oproep om met een korte verklaring of een verkort formulier aan te geven of er wijzigingen zijn in de situatie. Als de ouders deze verklaring niet binnen de gestelde termijn indienen vervalt de beschikking.
Als er sprake is van een vorm van eigen bijdrage, wordt in de beschikking opgenomen dat deze ieder jaar automatisch wordt aangepast aan het dan geldende bedrag. Dit om te voorkomen dat ouders met een meerjarige beschikking minder (of meer) gaan betalen dan andere ouders bij wijziging van drempelbedrag e.a.
Paragraaf 3: Reguliere voorzieningen
De afstand tussen woning en school kan verschillen tussen de heenreis en de terugreis (vanwege routes met eenrichtingsverkeer). Als één van beide reizen boven de 6 km uitkomt, dan wordt voor dat deel van het vervoer geen voorziening toegekend op basis van afstand.
Artikel 6.5 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over alle bepalingen in de verordening. Het college stelt over de afstandsgrens de volgende nadere regels:
Artikel 3.2 Vervoer naar dichtstbijzijnde toegankelijke school
Artikel 3.2 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels stelt over de onderwijssoort, de dichtstbijzijnde toegankelijke school en adviezen van het samenwerkingsverband. Het college stelt hierover de volgende nadere regels.
Dichtstbijzijnde toegankelijke school: definities
Als dichtstbijzijnde school wordt aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.
NB: Sommige scholen hebben meerdere locaties, ook wel bekend als dislocaties en nevenvestigingen. Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiele instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.
De dichtstbijzijnde toegankelijke school is dan de dichtstbijzijnde school waar onderwijs wordt gegeven van de soort waarop de leerling is aangewezen, van de door ouders gewenste richting. Voorwaarde is wel dat de school fysiek toegankelijk is voor de leerling, dat de school niet vol is en dat de leerling kan worden toegelaten. Anders is deze school feitelijk niet toegankelijk en komt de volgende school aan bod. Een toelichting op de door ouders gewenste richting staat hieronder onder ‘richting’. Een toelichting op ‘school is vol’ staat hieronder onder ‘verschillende bijzondere situaties.’
‘Onderwijs van de soort waarop de leerling is aangewezen’ duidt op de verschillen in schoolsoort: regulier basisonderwijs (BO), speciaal onderwijs (SO), speciaal basisonderwijs (SBO), regulier voortgezet onderwijs (VO) en voortgezet speciaal onderwijs (VSO) zijn de soorten die we onderscheiden. SO en VSO worden verder onderscheiden naar cluster, zie verderop onder ‘passend onderwijs.’
‘Richting’ betreft de godsdienstige of levensbeschouwlijke richting. Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden de volgende richtingen. Ter informatie: het ministerie van onderwijs houdt een lijst bij van erkende richtingen.
Ouders kunnen ook een voorkeur hebben voor openbaar onderwijs. Voor het bepalen van de dichtstbijzijnde toegankelijke school kan het openbaar onderwijs als een richting worden beschouwd.
Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Iederwijsscholen etc. Hetzelfde geldt voor een specifiek aanbod van vakken of profielen, tweetalige scholen en andere variaties in het onderwijsaanbod.
‘Verklaring van bezwaar’: op grond van het vierde lid dienen ouders van een leerling die een school bezoekt die op grote afstand is gelegen, terwijl zich dichterbij andere, ook voor de leerling passende scholen bevinden, bij de aanvraag van een vervoersvoorziening schriftelijk te verklaren dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van de dichterbij gelegen bijzondere scholen. Deze verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs dan wel tegen het openbaar onderwijs, en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gehanteerd wordt.
Het college is niet gerechtigd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren.
Een van de kernpunten van het passend onderwijs is de zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld. Bij de beoordeling of een school zelf in de benodigde ondersteuning kan voorzien vormt het schoolondersteuningsprofiel het uitgangspunt. In dit profiel wordt aangegeven welke ondersteuning deze school kan bieden.
Wanneer de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde onderwijsondersteuning kan voorzien, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een andere school te vinden die wel een passende onderwijsplek kan bieden. Deze andere school wordt gezocht binnen het samenwerkingsverband waar de school van aanmelding deel van uitmaakt.
Vier clusters speciaal onderwijs
Is het niet haalbaar om de leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, dan kan een aanbod op het (voortgezet) speciaal onderwijs worden gedaan. Dit onderwijs wordt nader onderverdeeld in vier clusters. Een leerling is op grond van de toelatingsverklaring aangewezen op het onderwijstype van één specifiek cluster. De werkwijze hierbij verschilt per cluster.
Het kan voorkomen dat van twee scholen binnen hetzelfde cluster één school passend onderwijs kan bieden voor de leerling en de andere school niet.
Bij beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer (onder andere als het gaat om de dichtstbijzijnde toegankelijke school) kan het van belang zijn om te weten hoe de overstap van de leerling naar een school voor speciaal onderwijs in elkaar zit.
De school voor speciaal onderwijs vraagt de toelaatbaarheidsverklaring aan bij het samenwerkingsverband. Een samenwerkingsverband bestaat uit een samenwerking tussen gewone scholen en scholen uit het speciaal onderwijs uit een bepaalde regio.
Het samenwerkingsverband passend onderwijs beslist of een leerling toelaatbaar is tot het speciaal basisonderwijs (sbo) of tot het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so). Het samenwerkingsverband geeft dan een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) af.
Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt het volgende: de instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling.
Als de leerling niet toelaatbaar is tot de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of, als daar reden voor is, bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek van de instelling. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijgt de leerling begeleiding vanuit de instelling.
Verschillende bijzondere situaties
‘De school is vol’ is altijd tijdelijk
Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling.
Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt voorlopig een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.
Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school kan de vervoersvoorziening beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.
Als er een aanvraag wordt gedaan voor vervoer naar een verder weg gelegen school omdat de dichtstbijzijnde toegankelijke school vol is, dient de gemeente te informeren naar de duur van de wachtlijst.
Leerling bezoek niet-dichtstbijzijnde toegankelijke school
Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtst bij de woning gelegen school.
Het college is echter niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Het college kan ook besluiten om in het geheel geen bekostiging te verstrekken, als vervoer beschikbaar is waarvan de kosten voor de gemeente ongeveer gelijk blijven, ongeacht het feit of de leerling van dat vervoer gebruik maakt. Dit kan o.a. het geval zijn als er voor andere leerlingen al een busje rijdt waarin de leerling in mee kan reizen. De kostenafweging hangt dan mede af van de wijze waarop de vervoerder wordt vergoed (per busje, per leerling-kilometer of anders).
Vervoer naar verder gelegen school is goedkoper
Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met zich brengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.
Dichtstbijzijnde SBO-school in het samenwerkingsverband
Volgens artikel 4, vijfde lid, van de WPO moet echter, wanneer het gaat om SBO-scholen (speciale scholen voor basisonderwijs), het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband worden bekostigd. Dat hoeft niet per se de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn. Het is mogelijk dat er een speciale school voor basisonderwijs buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.
Na invoering van het passend onderwijs beoordeelt het samenwerkingsverband of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de WPO). Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40, achtste lid, van de WPO). Een ander samenwerkingsverband kan immers gekozen hebben voor een hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.
Het is mogelijk dat een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, onderwijs volgt op een school die niet onder het speciaal onderwijs valt. Dat kan zijn een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs. In dit geval is er sprake van symbiose (artikel 24 van de WEC en Titel IV van het Onderwijskundig besluit WEC). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn.
Van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt verwacht dat deze de intentie heeft om de reguliere school voor de leerling in de gemeente Zaanstad te vinden. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.
Artikel 3.3 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
Artikel 6.5 van de nadere regels bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over elke bepaling in de verordening. Het college stelt inzake artikel 3.3 van de verordening de volgende nadere regels vast:
Uitgangspunt bij de toekenning van een voorziening voor fietsvervoer is dat fietsafstanden tot en met 15 kilometer passend zijn voor kinderen die geen beperking hebben. Daarbij gelden de volgende subdoelgroepen:
Het is toegestaan dat ouders vanwege eigen redenen een fietsvergoeding aanvragen voor een afstand langer dan deze 3 of 6 kilometer, ook al zouden ze ook een vergoeding voor openbaar vervoer kunnen aanvragen. De gevraagde fietsvergoeding wordt toegekend zolang de fietsafstand niet meer is dan 15 kilometer.
Wanneer ouders een fietsvergoeding aanvragen voor een afstand langer dan 15 kilometer, wordt geen fietsvergoeding toegekend maar een vergoeding op basis van eigen vervoer of openbaar vervoer. Bij eigen vervoer wordt de afstand in dat geval ook berekend met de kortste route per auto in plaats van per fiets.
Deze bepaling is bedoeld omdat de gemeente niet wil dat kinderen onredelijk lange afstanden fietsen. Hoe de leerling feitelijk reist is de verantwoordelijkheid van de ouders.
Voor een zelfstandig reizende leerling is de maximale enkele reistijd met openbaar vervoer 60 minuten zoals bepaald in artikel 3.5 (verordening).
Artikel 3.4 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider
De ouders zijn verantwoordelijk voor het organiseren van het brengen en halen. Wanneer zij dit door ziekte of anderszins tijdelijk niet kunnen, dienen zij zelf alternatieve begeleiding te organiseren. Dit geldt ongeacht de vervoerwijze waarmee de leerling wordt of werd gebracht en gehaald.
Uitgangspunt is dat leerlingen tot en met 10 jaar gebruik maken van de fiets of het OV met begeleiding en ouder dan 10 jaar met de fiets of het OV reizen zonder begeleiding.
Artikel 3.5 Lid 1: Aangepast vervoer: niet brengen en halen, ernstige benadeling
Artikel 3.5 lid c bepaalt dat aangepast vervoer kan worden toegekend wanneer ouders niet kunnen brengen of halen, of wanneer brengen en halen leidt tot ernstige benadeling. In de praktijk is er geen hard onderscheid tussen “niet kunnen” en “ernstige benadeling”. Het gaat erom of het voor de ouders redelijkerwijs haalbaar is en daarbij spelen de persoonlijke omstandigheden van de gezinnen mee.
Enkele daarvan worden hieronder nader toegelicht. Er kan echter altijd sprake zijn van andere, niet hier beschreven omstandigheden die maken dat ouders niet kunnen brengen of dat het gezin ernstig benadeeld zou worden. Dat zijn maatwerksituaties.
We maken onderscheid tussen twee-oudergezinnen en eenoudergezinnen, omdat alleenstaande ouders minder mogelijkheden hebben. In alle gevallen gaan we ervan uit dat aan alle overige voorwaarden wordt voldaan. Bij co-ouderschap moeten beide co-ouders een aanvraag doen en wordt bij beide ouders ook van de nieuwe partner inzet geacht, als deze partner gezag heeft over de leerling.
Bij gescheiden ouders komt het vaak voor dat de leerling bij één ouder woont en dat de andere ouder elders woont en niet betrokken is bij het dagelijks leven van het kind. In beginsel is de andere ouder nog steeds verantwoordelijk voor het schoolgaan van de leerling zolang hij of zij ouderlijk gezag heeft. Het voorkomen van benadeling van het kind staat echter voorop. In de praktijk is het lastig om inzet in het vervoer (of medebetaling van eigen bijdragen) van deze ouder te vragen wanneer de relatie tussen beide ouders verstoord is. Met het aanspreken van de verantwoordelijkheid van de andere ouder wordt daarom terughoudend omgegaan.
Van de aanvrager wordt in alle gevallen gevraagd om door middel van een verklaring aannemelijk te maken wat de ouders hebben ondernomen om de begeleiding van hun kind te organiseren en waarom dit niet lukt. Daarbij wordt ook gekeken naar begeleidingsmogelijkheden van mensen uit het sociale netwerk van de ouders.
Brengen en halen wordt voor het twee-oudergezin feitelijk onmogelijk geacht als:
Deze criteria worden hieronder nader uitgewerkt voor twee-oudergezinnen.
Wanneer beide ouders werken en de werktijden niet samengaan met het brengen en halen van de leerling is er op zich nog geen sprake van ernstige benadeling. Dit enkele feit is dus nog geen reden om een voorziening voor leerlingenvervoer toe te kennen. Ouders moeten zelf een oplossing zoeken en moeten in de aanvraag beargumenteren waarom elke mogelijke oplossing het gezin ernstig zou benadelen.
Wanneer één ouder een opleiding volgt en de andere ouder werkt, kan dit een reden zijn. Het is dan echter aan de ouders om te bewijzen dat de tijden van opleiding en werk het brengen en halen voor beide ouders verhinderen én dat er geen alternatieven zijn (zoals thuisonderwijs, avondonderwijs, aanpassen van werktijden, etc).
Brengen en halen kost onredelijk veel tijd…
Wanneer ouders meerdere kinderen hebben die naar verschillende scholen gebracht moeten worden, is dit enkele feit geen reden om een voorziening voor leerlingenvervoer toe te kennen. Ouders moeten zelf een oplossing zoeken. Dat het brengen en halen van de leerling feitelijk onmogelijk zou zijn vanwege andere thuiswonende kinderen, geldt alleen:
Combinatie werk/opleiding en andere thuiswonende kinderen
Ook als beide ouders werken én andere kinderen moeten brengen en halen, is dat geen grond voor toekenning van aangepast vervoer. Ouders moeten zelf een oplossing zoeken. Aangepast vervoer kan alleen worden toegekend als het brengen en halen van alle kinderen die dit nodig hebben bij elkaar meer dan vier uur per dag zou kosten, zoals hierboven beschreven onder ‘Andere thuiswonende kinderen.’
Brengen en halen wordt voor de alleenstaande ouder feitelijk onmogelijk geacht als:
Deze criteria worden hieronder nader uitgewerkt voor een-oudergezinnen.
Brengen en halen kost onredelijk veel tijd…
…als het brengen en halen van de leerling meer kost dan 60 minuten enkele reis (BO en VO) of 30 minuten enkele reis (SBO, SO en VSO).
De zorg voor andere thuiswonende kinderen kan het brengen en halen van de leerling door de alleenstaande ouder in de praktijk onmogelijk of logistiek te belastend maken. Dit is het geval als een alleenstaande ouder, naast de leerling voor wie de aanvraag wordt gedaan, één of meerdere andere kinderen uit het gezin naar school of BSO moet brengen en halen, of thuis moet verzorgen en:
én er geen beroep op anderen gedaan kan worden voor brengen en halen. De gemeente mag het vervoer toekennen voor een ander kind uit het gezin als dat logistiek efficiënter is; de ouders brengen en halen dan zelf de leerling waarvoor zij de voorziening aanvroegen.
Nadere uitleg van de voorwaarden en begrippen hierboven:
‘Logistiek efficiënter’ houdt in dat een ander kind uit het gezin met aangepast vervoer naar school gaat en de ouder het kind waarvoor de aanvraag wordt gedaan juist zelf brengt en haalt. Dit is aan de orde als het andere kind dichterbij naar school gaat waardoor de kosten van aangepast vervoer lager zijn. Het afstandscriterium en andere afwijzingsgronden gelden voor dit andere kind dan niet.
In dit geval wordt de vervoersvoorziening op basis van aangepast vervoer slechts toegekend gedurende de periode vanaf de datum waarop blijkens een verklaring van een arts of een verloskundige de vermoedelijke bevalling binnen zes weken is te verwachten tot en met tien weken na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.
De bovenstaande regels hebben te maken met de gezinssamenstelling en met allerlei aspecten van het dagelijks leven van de leden van het gezin. Om te voorkomen dat de aanvraag onnodig lang wordt en onnodig veel informatie uitvraagt, hoeven ouders hierover in het aanvraagformulier enkel een korte toelichting te geven. Als de toekenning van de voorziening afhangt van ernstige benadeling, stelt de gemeente vervolgens gerichte vragen in antwoord waarop de ouder de relevante onderbouwing kan leveren, op basis van artikel 2.1 lid 5 (Algemene procedure aanvraag > Verzoek aanvullende gegevens te verstrekken).
Artikel 3.5, lid 1: Aangepast vervoer > Vanwege handicap
Artikel 3.5 beschrijft verschillende situaties waarin aangepast vervoer wordt toegekend, deels op basis van het hebben van aanspraak op grond van artikel 3.3 of 3.4. Wanneer deze aanspraak deels rust op een verklaring dat de leerling vanwege een beperking niet met openbaar vervoer kan reizen, ook niet onder begeleiding, moet de beperking worden aangetoond.
Wanneer de aanspraak enkel rust op het ontbreken van openbaar vervoer (lid 1 sub a), een te lange reistijd met openbaar vervoer (lid 1 sub b), of de combinatie van leeftijd (10 jaar of jonger) en de onmogelijkheid van begeleiding (lid 1 sub c) hoeft geen beperking te worden aangetoond.
Wanneer ouders verklaren dat de leerling door structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, moet de handicap van de leerling worden aangetoond (conform de definitie van ‘gehandicapte leerling’ in artikel 1).
Ouders die aanspraak willen maken op aangepast vervoer, dienen bij de aanvraag een verklaring met bewijsstukken mee te zenden, waarin wordt onderbouwd waarom voor de leerling aangepast vervoer noodzakelijk is. Zonder deze bewijsstukken kan een aanvraag niet in behandeling worden genomen.
Het gaat om de volgende bewijsstukken:
een verklaring van een behandelend arts, niet zijnde de huisarts, specialist of andere deskundige over de aard van de handicap van de leerling en waarin de (on)mogelijkheid van de leerling is beschreven met betrekking tot het reizen per fiets en openbaar vervoer met of zonder begeleiding. Deze verklaring is vereist bij de aanvraag.
Wij kunnen na ontvangst van de bewijsstukken:
Artikel 3.5, lid 2: Aangepast vervoer > Maximale reistijd
Artikel 3.5 lid 2 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over de maximale reistijd bij aangepast vervoer. Het college stelt hierover de volgende nadere regels:
Sommige leerlingen hebben een rechtstreekse reistijd in het voertuig die sowieso langer is dan 60 minuten binnen de gemeente of 90 minuten daarbuiten. Ook met deze ritten moet enige mate van combineren mogelijk zijn. Daarom geldt de volgende verbijzondering:
Artikel 3.6 Bekostiging van vervoer van een begeleider in het aangepast vervoer (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 3.7 Bekostiging van eigen vervoer
Artikel 3.7, lid 1 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels stelt over de bekostiging van eigen vervoer op aanvraag van de ouders. Het college stelt hierover de volgende nadere regels:
De gemeente kent een voorziening voor eigen vervoer toe als dat binnen de volgorde benoemd in artikel 1.3 (eerst lopen, dan fietsen, dan openbaar vervoer, dan eigen vervoer, dan aangepast vervoer) de beste keuze is.
Als de gemeente een vergoeding voor aangepast vervoer toekent, maar ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming is dat de bekostiging van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is. Dit wordt op dezelfde wijze bepaald als voor vervoer naar de niet-dichtsbijzijnde gelegen school (artikel 3.2).
Het college stelt verder de volgende beleidsregels:
Artikel 3.7 lid 5 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels stelt over de berekening en betaling van de vergoeding eigen vervoer wanneer meerdere leerlingen worden vervoerd. Het college stelt hierover de volgende nadere regels:
Artikel 3.8 Stimuleren van zelfstandig reizen en brengen en halen
Artikel 3.8 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels kan stellen die vergoedingen voor aanvullende onkosten bieden in relatie tot zelfstandig reizen door de leerling of brengen en halen van de leerling.
Het college maakt in de aanloop naar het schooljaar 2021-2022 nog geen gebruik van deze mogelijkheid.
Artikel 3.9 Bekostiging andere passende vervoersvoorziening
In artikel 3.9 van de verordening wordt bepaald dat het college nadere regels stelt over het verstrekken van een andere passende oplossing. Het college stelt hiervoor de volgende nadere regels:
Eenmalige voorziening voor zelfstandig reizen
De gemeente kan ouders in het aanvraagproces een aanbieding doen voor een elektrische fiets of andere eenmalige alternatieve voorziening voor zelfstandig reizen. Deze voorziening is bedoeld als alternatief voor een voorziening voor openbaar vervoer, eigen vervoer of aangepast vervoer.
Bij een dergelijke voorziening gelden de volgende voorwaarden:
Als ouders voor een of meer leerlingen een alternatieve voorziening hebben ontvangen, wordt een alternatieve voorziening voor elke volgende leerling alleen toegekend als voor het college genoeglijk is aangetoond dat de reeds toegekende voorzieningen niet kunnen worden ingezet voor het vervoer van de leerling.
Met betrekking tot een elektrische fiets gelden de volgende voorwaarden:
Spelregels overige alternatieve voorzieningen
Bij alternatieve voorzieningen kan worden gedacht aan een scootmobiel of elektrische rolstoel, wanneer deze niet worden vergoed vanuit de Wlz of de Zvw, of een bijzondere fiets zoals een driewieler.
De voorwaarden voor deze voorzieningen zijn in beginsel gelijk aan die voor de electrische fiets, met uitzondering van de volgende zaken:
In de tabel hieronder wordt in de rechter kolom aangegeven welke kosten de gemeente doorgaans maakt voor een bepaalde voorziening. Het gaat om een bedrag per leerling per jaar. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met het aantal schooljaren dat de leerling (naar verwachting) recht zou hebben op deze voorziening.
Het aldus berekende bedrag kan gebruikt worden om te bepalen of een alternatieve voorziening zoals een elektrische fiets, in dezelfde periode, meer of minder kost dan het vervoer dat anders zou worden toegekend.
Paragraaf 4: Specifieke voorzieningen
Artikel 4.1 Vervoersvoorziening naar de Kernschool (Geen nadere regels of beleidsregels)
Als er een aanvraag wordt gedaan voor een leerling die naar de Kernschool gaat, wordt die als dichtstbijzijnde toegankelijke school beschouwd.
Artikel 4.2 Vervoersvoorziening naar stage
Artikel 4.2 lid 2 sub b van de verordening bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over de maximale reistijd naar stage in specifieke situaties. Het college stelt hierover de volgende nadere regels:
De stagetijden sluiten aan op de reguliere schooltijden. Hiermee wordt bedoeld dat de stage dezelfde aanvang- en eindtijd heeft als de lesdag van de school volgens de schoolgids.
Is dit alles niet van toepassing, dan loont het de moeite om met het stageadres overleg te plegen of aanpassing van de stagetijden mogelijk is. De verantwoordelijkheid voor dit overleg ligt bij ouders en school.
Artikel 4.3 Vervoersvoorziening van en naar opvangadres
Artikel 4.3 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over de maximale reistijd naar een opvangadres in specifieke situaties. Het college stelt hierover de volgende nadere regels vast.
Als de rechtstreekse reistijd meer is dan 45 minuten, dan is de maximale reistijd naar een opvangadres gelijk aan de rechtstreekse reistijd plus 15 minuten (voorbeeld: bij 50 minuten rechtstreekse reistijd is de maximale reistijd voor die leerling 65 minuten). Dit kwartier is bedoeld om te voorkomen dat bij lange ritten helemaal geen ritcombinaties gemaakt kunnen worden.
Daarnaast stelt het college de volgende beleidsregels vast:
Vakantie van de ouders geldt niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.
Andere reisbestemmingen waar een leerling voor of na school kan verblijven, zoals locaties voor medische behandeling of sport, vallen niet onder de definitie van opvang.
Artikel 4.4 Vervoersvoorziening hoogbegaafdheid (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 4.5 Vervoersvoorziening tijdelijke beperking (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 4.6 Vervoersvoorziening Time-Out procedure (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 4.7 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 4.8 Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders
Artikel 4.8 lid 5 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels stelt over weekeinde- en vakantievervoer. Het college stelt de volgende nadere regels vast:
Geen vervoersvoorziening wordt toegekend:
Bijna alle bepalingen over toekenning van voorzieningen voor dagelijks vervoer zijn ook van toepassing op voorzieningen voor weekeinde- en vakantievervoer. De belangrijkste daarvan zijn:
Specifieke afwijkende spelregels voor weekeinde- en vakantievervoer zijn:
Artikel 5.1 Drempelbedrag > Hoogte bedrag
Drempelbedrag is afhankelijk van inkomen, niet van gebruik
Wanneer het drempelbedrag wordt geheven, staat dit bedrag voor de eerste portie van de kosten van het vervoer. Om die reden is het drempelbedrag nooit hoger dan de werkelijke kosten van het vervoer. Alle overige kosten worden door de gemeente gedragen.
Geen drempelbedrag bij fietsvervoer
Om het vervoer per fiets te stimuleren wordt bij toekenning van de fietsvergoeding een bedrag per kilometer vergoed zonder aftrek van het eventuele drempelbedrag. Het drempelbedrag wordt aan deze groep leerlingen derhalve niet in rekening gebracht.
Volledig bedrag betalen bij gedeeltelijk gebruik
Als door omstandigheden het vervoer voor minder dan een “fulltime schooljaar” bekostigd wordt, blijft het drempelbedrag gelijk. Het bedrag is immers de eerste portie van de totale kosten en niet een vast aandeel van de kosten dat door de ouders gedragen moet worden. Dit betekent onder andere:
Als een deel van het vervoer fietsvervoer betreft, wordt het drempelbedrag verminderd met hetzelfde aandeel
Automatische heffing bij geen inkomensgegevens
Als bij de aanvraag de gevraagde inkomensgegevens ontbreken, of om een andere reden niet (volledig) kunnen worden beoordeeld, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde termijn alsnog deze gegevens aan te leveren. Bij uitblijven na deze termijn gaat het college er van uit dat het inkomen van de aanvrager van dien aard is dat het drempelbedrag door het college kan worden geheven. De eigen bijdrage zal dan worden verrekend of worden gefactureerd.
Artikel 5.1 Drempelbedrag > Berekening drempelbedrag
Artikel 5.1 van de verordening bepaalt dat het college nadere regels stelt over de berekening van de kosten van openbaar vervoer op basis waarvan het drempelbedrag wordt vastgesteld. Het college stelt hierover de volgende nadere regels:
Artikel 6.1 Peildatum leeftijd leerling (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 6.2 Andere vergoedingen (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 6.3 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
Artikel 6.3 van de verordening bepaalt dat het college beslist in gevallen waarin de regeling niet voorziet. Enkele van die gevallen betreffen specifieke situaties die vooraf geregeld kunnen worden. Deze staan hieronder toegelicht. In andere situaties beslist het college per geval.
Situatie: vervoer bij landelijke examens en schoolexamens
Indien de afwijkende tijden van landelijke examens en schoolexamens bij aanvang van het schooljaar in de (online) schoolgids zijn opgenomen, kan de leerling aanspraak maken op vervoer, zonder dat er meerkosten in rekening worden gebracht. Hierbij hanteren we een maximale wachttijd voor de leerling van twee uur voorafgaand en aansluitend op het betreffende examenrooster.
Artikel 6.4 Afwijken van bepalingen
Ter voorkoming van - ongewenste - precedentwerking moet de toepassing van deze hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben. Hiertoe wordt een document in het zaaksysteem opgenomen met de onderbouwing.
Artikel 6.5 t/m 6.8 van verordening (Geen nadere regels of beleidsregels)
Artikel 7.1 Intrekking oude beleidsregels
De thans geldende beleidsregels, behorende bij de Verordening leerlingenvervoer gemeente Zaanstad 2019, worden ingetrokken op de datum waarop de Verordening leerlingenvervoer Gemeente Zaanstad 2021 in werking treedt.
Deze beleidsregels en nadere regels treden in werking op de datum waarop de Verordening Leerlingenvervoer Gemeente Zaanstad 2021 in werking treedt.