Organisatie | Ede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede houdende regels omtrent het leerlingenvervoer (Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Ede 2021) |
Citeertitel | Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Ede 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Ede 2020.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-04-2021 | nieuwe regeling | 13-04-2021 | 219258 |
Het begrip woning wordt uitgelegd in art. 1 van de verordening. Het gaat hierbij om een feitelijk en structureel verblijf van minimaal één nacht per week.
Een leerling kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake, doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling.
Om aanspraak te maken op leerlingenvervoer moet iedere ouder afzonderlijk een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. De betreffende gemeente toetst de aanvraag aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide adressen aanspraak op leerlingenvervoer bestaat.
Artikel 4. Tweede opstap- of afzetadres
Het college verstrekt alleen bekostiging van vervoer vanaf een tweede opstap- en/of naar een tweede afzetadres als aan de volgende criteria wordt voldaan:
het opstap- of afzetadres is structureel. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-)wekelijks terugkerend patroon voor een periode van tenminste drie maanden. Bijvoorbeeld: alle dagen van de week met uitzondering van dinsdag- en vrijdagmiddag naar adres 1, dinsdag en vrijdagmiddag naar adres 2;
Hoofdstuk 3. Zelfstandig reizen en begeleiding van de leerling
Artikel 5. Stimuleren zelfstandig reizen
De gemeente wil zelfstandig(er) reizen stimuleren en helpen mogelijk te maken. In artikel 4 van de Verordening is geregeld dat hierover een gesprek kan plaats vinden met ouders en de leerling. Bij de beoordeling van de huidige en toekomstige mogelijkheden in zelfredzaamheid van de leerling zijn de volgende aspecten van belang:
Het college beoordeelt de zelfredzaamheid van de leerling aan de hand van de bij de aanvraag aangeleverde informatie door de ouders, de leerling en school en zo nodig een gesprek met de ouders en de leerling. Bij twijfel over het zelfstandig kunnen reizen van de leerling kan het college een (onafhankelijk) deskundige raadplegen.
Artikel 6. Begeleiding door ouders, voogden of verzorgers
Begeleiding is primair een taak van de ouders, voogden of verzorgers. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen, bijvoorbeeld door een oppas, buren, familie of vrijwilligers in te schakelen. Dit geldt ook als beide ouders werken.
Artikel 7. Ernstige benadeling van het gezin
In de verordening artikel 18 onder c is opgenomen dat er recht bestaat op aangepast vervoer indien er sprake is van een ernstige benadeling van het gezin waardoor begeleiding van de leerling niet meer van ouders kan worden gevergd. Er is sprake van een ernstige benadeling van het gezin, als één van de volgende situaties aanwezig is:
Er is sprake van een gezamenlijke huishouding en beide ouders kunnen aantoonbaar onmogelijk de begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen vormgeven gedurende het vervoersmoment omdat bij hen beiden sprake is van:
één ouder een aantoonbare structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of psychische handicap heeft en de andere ouder heeft zorg voor de andere kinderen van negen jaar of jonger, wat aantoonbaar niet verenigbaar is met de begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen van de leerling die in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening.
Artikel 8. Dichtstbijzijnde toegankelijke school vol
Soms komt het voor dat de dichtstbijzijnde school vol zit en geen leerlingen kan toelaten waardoor de leerling naar een verder weg gelegen school moet worden vervoerd.
Indien de dichterbij gelegen school weer ruimte heeft om leerlingen te plaatsen vervalt het recht om naar de verder weg gelegen school te worden vervoerd bij het einde van het schooljaar. Indien de leerling in het nieuwe schooljaar in het laatste jaar van de school zit blijft er wel een recht op vervoer naar de verder weg gelegen school bestaan.
Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma dan gelden de voorwaarden uit de Verordening bekostiging leerlingenvervoer naar het stageadres. De gemeente verlangt van school, dat de school inspanning verricht om een stageadres te vinden dat zich op de route van het leerlingenvervoer bevindt.
Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen plaats op vaste uren aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min dertig minuten.
Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties. Op het moment dat een school een studie(mid)dag heeft en de stage doorgang vindt wordt vervoer geboden naar het stageadres.
Artikel 10. Terugval in inkomen
Voor de bepaling van het drempelbedrag en de bijdrage van ouders op basis van de financiële draagkracht (artikelen 22 en 23 van de verordening) wordt als peiljaar voor het inkomen op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.
Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 25 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen
Om te bepalen wanneer het redelijk is van de peildatum af te wijken, is aangesloten bij artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). De toe te passen regel luidt:
Hoofdstuk 6. Individueel vervoer en ontzegging toegang tot het aangepast vervoer
Artikel 11. Individueel vervoer
Uitgangspunt voor het aangepast vervoer is dat leerlingen gezamenlijk in een taxibusje worden vervoerd. Met individueel vervoer is bedoeld, dat een leerling niet samen met andere leerlingen kan worden vervoerd. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een leerling tijdelijk individueel vervoerd moet worden. Als dit type vervoer noodzakelijk is, dienen ouders dit aan te tonen en wordt dit toegestaan op basis van een deskundig onafhankelijk onderzoek. Individueel vervoer kent het college in beginsel toe voor de duur van maximaal drie maanden, tenzij uit het onderzoek van een onafhankelijke deskundige blijkt dat individueel vervoer langer nodig is. Bij een eventuele verlenging maakt het college opnieuw een belangenafweging.
Artikel 12. Procedure bij ontoelaatbaar gedrag in het aangepast vervoer
In het aangepast vervoer kan er sprake zijn van gedrag waardoor een leerling of ouder een bedreigende, hinderlijke of gevaarlijke situatie veroorzaakt voor zichzelf, andere leerlingen of de chauffeur. Wanneer zich een dergelijke situatie voor doet, handelt de gemeente, op een eenduidige wijze. Daarmee kunnen escalaties in het aangepast vervoer worden voorkomen.
Het doel van de maatregelen is het wegnemen van de bedreigende, hinderlijke of gevaarlijke situatie in het aangepast vervoer. Ouders en leerlingen worden gewezen op hun verantwoordelijkheid om gedragsproblemen op te lossen. De ondernomen acties worden in het dossier van de betreffende leerling vastgelegd. Maatregelen worden in overleg met vervoerder, school en leerplicht opgelegd.
Wanneer het ontoelaatbare gedrag van de leerling of ouder na deze maatregelen niet ten positieve keert (al dan niet onder begeleiding) kan worden onderzocht of het ontoelaatbare gedrag veroorzaakt wordt door een aandoening/handicap. In het geval dat het gedrag niet verwijtbaar is, zal een passende oplossing voor het vervoer worden gezocht. De mate van ontoelaatbaarheid van het gedrag wordt onderscheiden in de volgende categorieën en mogelijke maatregelen.
Bij leerlingen die in het aangepaste vervoer dit gedrag vertonen, vindt er in beginsel een gesprek plaats tussen de ouders en de chauffeur. Het doel van dit gesprek is een verbetering van het gedrag van de leerling. Zo nodig betrekt één van de partijen ook de gemeente bij het zoeken naar een oplossing.
Onder fysiek geweld wordt onder meer verstaan: slaan, stompen, schoppen, bijten, gooien met voorwerpen en alle andere daden, waardoor schade aan goederen of lichamelijk letsel ontstaat of kan ontstaan.
Als de leerling na de schorsing opnieuw ontoelaatbaar gedrag vertoont, volgt een nieuwe schorsing van minimaal 1 week en maximaal 8 weken. Indien het gedrag niet wordt veroorzaakt door een aandoening/handicap, worden de ouders schriftelijk gewaarschuwd voor het risico dat het vervoer beëindigd wordt indien het gedrag van het kind niet verbetert.
De leerling is wel verplicht naar school te gaan. Voor het vervoer tijdens de schorsing wordt geen tegemoetkoming toegekend. Gedurende de schorsingsperiode zoeken ouders, vervoerbedrijf en gemeente naar een structurele oplossing na de schorsing.
Als sprake is van meerdere gedragingen waarvoor een schorsing van het leerlingenvervoer mogelijk is, geldt in beginsel de schorsing die hoort bij de ernstigste van die omschreven gedragingen. In het geval dat het ontoelaatbare gedrag van de leerling niet positief verandert, ouders geen begeleiding verzorgen en er geen sprake is van gedrag als gevolg van een aandoening/handicap kan het college besluiten het aangepaste vervoer te beëindigen. Dit geldt ook wanneer er een medische oorzaak is aan te geven voor het ontoelaatbare gedrag welke met het bieden van begeleiding onder controle kan worden gehouden. In alle gevallen zijn het de ouders die de begeleiding dienen te organiseren.
Bij ontoelaatbaar gedrag van ouders past het college bovenstaande maatregelen zoveel mogelijk analoog toe.
Artikel 13. Ontzegging toegang aangepast vervoer wegens loosmelding
Als de leerling bij herhaling niet tijdig door ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling wordt afgemeld bij de vervoerder, waardoor de vervoerder onnodig aan de deur staat, kan het college de leerling tijdelijk de toegang tot het vervoer ontzeggen. Hierbij zal de volgende procedure worden gevolgd:
In het gesprek vindt hoor en wederhoor plaats en wordt zorgvuldig gekeken naar de oorzaken en omstandigheden die hebben meegespeeld bij de loosmelding. Als de conclusie van het gesprek is dat het niet of niet tijdig afmelden verwijtbaar is, wijst het college op de regels met betrekking tot afmeldingen.
Vindt opnieuw een loosmelding plaats binnen een periode van twaalf maanden na de datum van de waarschuwingsbrief, dan stuurt het college de ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling een beschikking waarin wordt meegedeeld dat de leerling voor een week wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer.