Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dongen

Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Gemeente Dongen, 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDongen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Gemeente Dongen, 2021
CiteertitelBeleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Dongen, 2021
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-04-2021nieuwe regeling

19-01-2021

gmb-2021-118623

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Gemeente Dongen, 2021

1. Inleiding

1.1 Waarom beleid

In dit beleidsstuk is vastgelegd hoe het beleid is dat gemeente Dongen voert met betrekking tot de gemeentelijke taken die voortvloeien uit de Wet kinderopvang.

 

Het vastleggen van dit beleid draagt bij aan:

  • het stimuleren van kwalitatief goede kinderopvang.

  • een transparante werkwijze, omdat houders, ouders, toezichthouders en andere belanghebbenden vooraf geïnformeerd zijn over de mogelijkheden en bevoegdheden van het college;

  • rechtsgelijkheid, door het vastleggen van beleidsregels die voor iedereen van toepassing zijn

1.2 Wat komt aan de orde

Allereerst worden het besluit en de gebruikte definities beschreven (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 wordt de gemeentelijke visie op handhaving en de relatie met het dossier kinderopvang toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op de verschillende mogelijkheden binnen het toezicht, waaronder herstelaanbod en risico gestuurd toezicht (hoofdstuk 4). Daarna wordt in hoofdstuk 5 uitgelegd hoe een aanvraag tot exploitatie afgehandeld wordt. Als laatste gaat het college in de beleidsregels in op de verschillende mogelijkheden voor handhaving bij het niet naleven van de kwaliteitseisen (hoofdstuk 6). Hierin wordt aangegeven welke strategie gevolgd wordt. Daarbij wordt per niet nageleefde kwaliteitseis bepaald welke handhaving daarop volgt, waarbij het afwegingsmodel richting geeft.

 

In het afwegingsmodel (in de bijlage) is vastgelegd:

  • of er een boete kan worden opgelegd en de hoogte daarvan;

  • de hoogte van een last onder dwangsom;

  • de maximale hersteltermijn.

1.3 Landelijke en gemeentelijke ontwikkelingen

De Wet kinderopvang is sinds 2005 van toepassing. Sindsdien is er volop beweging. Zo bestaan er sinds 2018 geen peuterspeelzalen meer. Ook is er in datzelfde jaar een personenregister kinderopvang ingevoerd om continue screening in de kinderopvang te versterken.

Daarnaast is in 2018 en 2019 de wetgeving dankzij de (wijzigings-) Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang behoorlijk aangepast. Er is hard gewerkt aan efficiëntere toezicht en handhaving.

 

Dit alles heeft ertoe geleid dat gemeente Dongen de voor u liggende beleidsregels kinderopvang heeft herzien en vastgesteld.

2. Besluit, toepassing, citeertitel beleidsregels en definities

2.1.Besluit

Burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen

 

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de artikelen 1.61 lid 1, 1.65 lid 1 en 4, 1.66 en 1.72 lid 1 Wet kinderopvang;

 

Besluiten:

de Beleidsregels uitvoering gemeentelijke taken Wet kinderopvang Dongen 2021 vast te stellen.

 

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 19 januari 2021

De secretaris, De burgemeester,

Mr. H.L.M. van Noort Drs. M.C. Starmans-Gelijns

2.2 Toepassing

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de gemeentelijke inzet om:

  • toezicht te houden op de kwaliteit van de kinderopvang;

  • aanvragen tot exploitatie en wijzigingsverzoeken voor kinderopvang af te handelen;

  • te handhaven naar aanleiding van het niet naleven van voorschriften van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving;

Deze beleidsregels zijn van toepassing op gastouderbureaus, voorzieningen voor kinderopvang en gastouderopvang binnen de gemeente.

2.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang Dongen, 2021.

2.4 Definities

Hieronder vindt u definities van de belangrijkste in dit beleid voorkomende termen. Voor alle (overige) definities wordt aangesloten bij de definities zoals deze zijn gegeven in de Wet Kinderopvang en onderliggende regelgeving.

 

Definitie

Afwegingsmodel

In het afwegingsmodel worden per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven en voorzien van een hersteltermijn, de hoogte van de bestuurlijke boete en de last onder dwangsom. Het afwegingsmodel is als bijlage aan deze beleidsregels toegevoegd.

Awb

Algemene wet bestuursrecht

College

Het college van burgemeester en wethouders

Gemeente

Gemeente Dongen

GGD

GGD Hart voor Brabant

Kinderopvangvoorziening

Buitenschoolse opvang op een specifiek adres, dagopvang op een specifiek adres, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang

Kwaliteitseisen

De kwaliteitseisen vastgelegd in voorschriften, welke door de houder nageleefd moeten worden, staan genoemd in de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving

LRK

Landelijk register kinderopvang

Toezichthouder

De aangewezen toezichthouder van de GGD. De toezichthouder kinderopvang onderzoekt de naleving van de kwaliteitseisen en legt de bevindingen vast in een inspectierapport.

Wko

Wet kinderopvang

3. Kader, visie, ambitie en speerpunten

3.1 Kader

Aan kinderopvang worden kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen staan in de Wet kinderopvang (Wko) en in de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen en aanverwante regelingen.

 

De regelgeving stelt kwaliteitseisen aan de volgende onderwerpen (in de GGD rapportages ook wel domeinen genoemd):

  • registratie, wijzigingen en administratie;

  • het pedagogisch klimaat;

  • personeel en groepen;

  • veiligheid en gezondheid;

  • accommodatie;

  • ouderrecht.

De Wko bepaalt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor toezicht op en handhaving van deze eisen. De GGD Hart voor Brabant is bij wet de aangewezen toezichthouder voor kinderopvang. Het college heeft de directeur publieke gezondheid van de GGD aangewezen als toezichthouder.

 

De Inspectie van het Onderwijs is de tweedelijns toezichthouder en controleert jaarlijks of de gemeente haar wettelijke taken met betrekking tot de registervoering en de uitvoering van het toezicht, goed uitvoert.

3.2 Visie op handhaving

De gemeente heeft de volgende visie op handhaving. Wanneer geconstateerd wordt dat een kwaliteitseis niet nageleefd wordt grijpt de gemeente actief in met een handhavingsmaatregel. Feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, worden daarbij meegewogen.

 

De gemeente handhaaft vanuit een brede blik. Dit betekent dat geconstateerde tekortkomingen integraal worden bekeken en rekening wordt gehouden met de omstandigheden. Hierbij kan de gemeente in gesprek treden met de toezichthouder en de houder. Het doel van het handhavend optreden is de overtreding te laten herstellen en te bestraffen indien nodig (dus: de gemeente kan een bestuurlijke boete opleggen).

Dit wordt verder uitgelegd in het hoofdstuk 6 Handhaving.

3.3 Ambitie

De gemeente Dongen vindt kwalitatief goede kinderopvang zeer belangrijk. Toezicht en handhaving worden passend ingezet. De gemeente streeft een goede relatie met de houder na en werkt vanuit vertrouwen.

 

Gemeente Dongen heeft de volgende ambities:

  • 1.

    Het stimuleren van voorzieningen tot excellente opvangadressen.

  • 2.

    De gemeente Dongen is een aanspreekbare en open handelende partij voor de opvangorganisaties in de gemeente Dongen.

3.4 Speerpunten

Het is mogelijk dat aan bepaalde kwaliteitseisen extra aandacht wordt besteed.

Dit kan gerealiseerd worden door bijvoorbeeld intensiever toezicht op voorschriften die al onderdeel uitmaken van het onderzoek, maar ook door extra (aanvullende) voorschriften in het onderzoek op te nemen. Dat kan ontstaan als gevolg van wetswijziging waarbij kwaliteitseisen zijn aangevuld danwel gewijzigd. Op deze wijze krijgt de gemeente een beter beeld van de kwaliteit van de kinderopvang en waar nodig kan handhaving ingezet worden.

 

Specifieke speerpunten van de gemeente Dongen kunnen jaarlijks worden bepaald. De speerpunten worden in overleg met de toezichthouder vastgesteld in een jaarlijkse overeenkomst over het uitvoeren van de toezichtstaak door de GGD.

Indien de gemeente in een bepaald jaar specifieke speerpunten voor het toezicht vaststelt, worden deze bij aanvang van het nieuwe kalenderjaar gecommuniceerd met de houders en de gastouderbureaus. Het is geen vanzelfsprekendheid dat de GGD en de gemeente specifieke speerpunten vaststellen.

4. Toezicht

De toezichthouder kinderopvang van de GGD komt jaarlijks op alle kindercentra en gastouderbureaus en ziet wat daar in de dagelijkse praktijk gebeurt. Daarnaast onderzoekt de toezichthouder middels een steekproef van de in het LRK geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang, een deel van deze voorzieningen. De toezichthouder fungeert daarmee als de ogen en oren van de gemeente. Hij onderzoekt de naleving van de kwaliteitseisen en adviseert de gemeente over deze naleving.

 

De toezichthouder geeft geen advies aan de houder maar kan wel toelichten wat er wordt getoetst en waarom.

4.1. Onderzoeken

De toezichthouder van de GGD voert de volgende onderzoeken voor de gemeente Dongen uit:

  • Onderzoek voor registratie: naar aanleiding van een ingediende aanvraag tot exploitatie onderzoekt de toezichthouder of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden volgens de voorschriften van de Wko en onderliggende regelgeving.

  • Onderzoek na registratie: binnen 3 maanden na registratie in het LRK vindt een onderzoek plaats (dit onderzoek vindt niet plaats bij voorzieningen voor gastouderopvang).

  • Jaarlijks onderzoek: alle kindercentra en gastouderbureaus worden jaarlijks onderzocht.

  • Onderzoek voorzieningen voor gastouderopvang; jaarlijks op basis van een steekproef. Elke gastoudervoorziening wordt tenminste 1 maal per 3 jaar gecontroleerd.

  • Nader onderzoek: naar aanleiding van eerder geconstateerde overtreding(en) en als er een handhavingsmaatregel is ingezet, onderzoekt de toezichthouder nadat de hersteltermijn is verstreken of de overtreding is hersteld.

  • Incidenteel onderzoek: een onderzoek naar aanleiding van onder meer een incident, een signaal, een wijzigingsverzoek van een houder.

 

De bevindingen tijdens een onderzoek en het oordeel van de toezichthouder worden in een inspectierapport vastgelegd. Deze inspectierapporten geven een beeld van de kwaliteit van de voorziening. De rapporten worden openbaar gemaakt in het LRK.

4.2. Risicogestuurd en onaangekondigd toezicht

Om een goed beeld te krijgen van een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang, vinden de onderzoeken (met uitzondering van het onderzoek voor registratie) in principe onaangekondigd plaats.

Daarnaast wordt het toezicht op kindercentra en gastouderbureaus die daarvoor in aanmerking komen, risicogestuurd uitgevoerd. Dit betekent meer toezicht waar het nodig is, minder waar het kan. Om hier invulling aan te geven wordt door de toezichthouder een risicoprofiel opgesteld of aangepast na ieder (daarvoor relevant) onderzoek. Aan de hand hiervan wordt de intensiviteit van het daarna volgende toezicht bepaalt.

4.3. Herstelaanbod

De gemeente Dongen en de GGD werken met de werkwijze herstelaanbod. De werkwijze is opgenomen in bijlage 1. (Herstelaanbod uitwerking voor Dongen vanaf 1 januari 2019).

Door te werken met herstelaanbod verwacht de gemeente dat een overtreding sneller beëindigd wordt. Dit komt de kwaliteit van de kinderopvang ten goede en de gemeente hoeft minder handhaving in te zetten.

 

Een herstelaanbod is het aanbod van de toezichthouder kinderopvang aan de houder om binnen de door de toezichthouder gestelde tijd een geconstateerde overtreding te herstellen. Dit gebeurt vóórdat het conceptrapport wordt opgesteld.

 

Het herstelaanbod kan aangeboden worden bij alle type voorzieningen, bij een onderzoek na registratie, een jaarlijks onderzoek en een incidenteel onderzoek. Het wordt niet aangeboden bij een onderzoek voor registratie of bij een nader onderzoek.

 

Elke overtreding kan in aanmerking komen voor herstelaanbod. De toezichthouder beoordeelt of de aard en omstandigheid zich leent voor herstelaanbod. De periode tot herstel is maximaal 4 weken. De toezichthouder schrijft in het inspectierapport het verloop van het aanbod. De houder is niet verplicht om van het aanbod gebruik te maken.

 

In opdracht van de gemeente Dongen geeft de GGD geen herstelaanbod bij:

  • Recidive, dat wil zeggen herhaling van een geconstateerde overtreding.

  • Te veel overtredingen

  • Benodigde hersteltermijn langer dan 4 weken

  • Voor een andere overtreding geen herstelaanbod geboden wordt

  • Een bevel wordt afgegeven voor een andere overtreding

De gemeente weegt de oorspronkelijke overtreding en de resultaten van herstelaanbod mee bij haar beslissing om wel of niet te handhaven. Meer informatie hierover staat in paragraaf 6.5 Handhaving na herstelaanbod.

4.4. Schriftelijk bevel

Indien de toezichthouder tijdens een onderzoek een situatie tegenkomt waarin het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder zelf ingrijpen. Dit gebeurt met een schriftelijk bevel. Dit bevel heeft een geldigheidsduur van 7 dagen. In het bevel geeft de toezichthouder aan wat de overtreding(en) is/zijn en welke actie de houder moet ondernemen en binnen welke termijn dit dient te gebeuren.

 

De toezichthouder informeert de gemeente over het opgelegde schriftelijk bevel. Hierdoor is de gemeente tijdig op de hoogte om eventueel vervolgstappen (zoals verlenging van het schriftelijk bevel) te nemen.

5. Aanvraag tot exploitatie

In de volgende gevallen spreken we wettelijk gezien van een aanvraag tot exploitatie:

  • Nieuwe voorziening

  • Houderwijziging

  • Verhuizing

In tegenstelling tot een aanvraag voor een nieuwe voorziening en een verhuizing, dient voor een houderwijziging een wijzigingsverzoek ingediend te worden.

5.1. Nieuwe voorziening

Een nieuwe kinderopvangvoorziening mag pas in exploitatie genomen worden na schriftelijke toestemming daartoe verleend door het college, op een in dat besluit vastgestelde specifieke datum. Als er toestemming is gegeven wordt de voorziening vervolgens in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) geregistreerd. Om deze toestemming te verkrijgen dient de houder een aanvraag tot exploitatie in bij de gemeente waar de beoogd te exploiteren kinderopvangvoorziening zich bevindt. De beslistermijn is 10 weken. Deze termijn kan in bepaalde situaties nog verlengd worden. Het is dus van belang dat de houder een aanvraag tijdig voor de gewenste startdatum indient. Een aanvraag wordt ingediend middels een door de rijksoverheid vastgesteld aanvraagformulier, te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Bij het indienen van een aanvraag voor een nieuwe kinderopvangvoorziening, worden leges in rekening gebracht. De leges worden berekend aan de hand van de tabel die geldt in het jaar van de aanvraag.

5.1.1. Illegale kinderopvang

Zonder, of voorafgaand aan de schriftelijke toestemming tot exploitatie mag een kinderopvangvoorziening niet geëxploiteerd worden. Indien dit toch gebeurt, wordt dit ook wel aangeduid met illegale kinderopvang. De gemeente Dongen treedt streng op tegen illegale opvang. Illegale opvang is op grond van de Wet Economische Delicten reden voor aangifte bij het Openbaar Ministerie of het opleggen van een bestuurlijke boete door de gemeente.

 

Ook bij een kinderopvangvoorziening waarvan de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en die desondanks in exploitatie blijft, is sprake van illegale opvang met dezelfde gevolgen als hiervoor beschreven.

5.1.2. Streng aan de Poort

De gemeente wil dat direct vanaf de start van de exploitatie van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang er verantwoorde en kwalitatief goede opvang geboden wordt. Voor een gastouderbureau geldt dat deze direct vanaf de start de werkzaamheden zo moet kunnen uitvoeren dat zowel het gastouderbureau als de door het gastouderbureau te begeleiden gastouders, aan de kwaliteitseisen voldoen. De gemeente laat daarom alle nieuwe aanvragen tot exploitatie uitgebreid toetsen door de GGD.

 

De toezichthouder zal bij het onderzoek voor registratie toetsen of er voldoende vertrouwen is dat er vanaf datum van exploitatie kwalitatief goede opvang of begeleiding geboden wordt. Uitgangspunt hierbij is dat al bij de aanvraag tot exploitatie (voor zover mogelijk) alle eisen beoordeeld worden. Aanvullend kan een gesprek met de houder duidelijkheid geven of hij/zij ‘redelijkerwijs aan de kwaliteitseisen’ zal gaan voldoen. Op basis van dit totaal onderzoek vormt de toezichthouder een oordeel over de aanvraag tot exploitatie.

 

De gemeente neemt in de beoordeling van de aanvraag de kwaliteit van andere kinderopvangvoorzieningen van de houder en de daarbij behorende handhavingshistorie mee. Voortdurende, ernstige en/of vele overtredingen op deze voorzieningen vormen een indicatie voor de naleving van de kwaliteitseisen op een nieuwe voorziening. Signalen buiten het advies van de toezichthouder kunnen eveneens meewegen in de beoordeling van de aanvraag.

 

De gemeente kijkt naast de beoordeling op de eisen vanuit de Wet kinderopvang, bij een nieuwe aanvraag ook naar andere vergunningen die van belang zijn voor de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen. De gemeente Dongen vindt het belangrijk dat wanneer een kinderopvangvoorziening start met exploiteren, ook aan de andere benodigde eisen gesteld aan bijvoorbeeld het brandveilig gebruik, de bouw (het gebouw) en de bestemming is voldaan.

 

De aanvrager is verantwoordelijk voor het voldoen aan alle wettelijke eisen voordat de locatie in gebruik is genomen.

5.1.3. Startdatum exploitatie

Op basis van het onderzoek voor registratie neemt de gemeente een beslissing op de aanvraag. In de beslissing op de aanvraag wordt aangegeven vanaf welke datum de exploitatie mag starten op grond van de wet kinderopvang.

5.1.4. Onderzoek na registratie

Binnen drie maanden na de registratiedatum beoordeelt de toezichthouder of de kinderopvangvoorziening (niet zijnde een voorziening voor gastouderopvang) in de praktijk aan de kwaliteitseisen voldoet. Hierbij wordt met name gekeken naar de uitvoeringspraktijk van het veiligheids-, gezondheids- en pedagogisch beleid, de inzet van het personeel en de wijze waarop de kinderen worden opgevangen.

5.1.5. Mogelijkheden na afwijzing aanvraag tot exploitatie

Wanneer een aanvraag tot exploitatie is afgewezen, kan de houder een nieuwe aanvraag indienen. Om een nieuwe aanvraag te kunnen indienen, moet er sprake zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Deze moeten door de houder bij de nieuwe aanvraag worden vermeld. Alleen als dat het geval is, wordt een nieuwe aanvraag in behandeling genomen.

5.2. Houderwijziging

Een kindercentrum of gastouderbureau dat wordt overgenomen, is veelal al in exploitatie en er worden kinderen opgevangen/bemiddeld.

Het is voor de continuïteit daarom van groot belang dat de oude en nieuwe eigenaar samen een overname goed regelen. Een houderwijziging wordt ingediend middels een door de rijksoverheid vastgesteld wijzigingsformulier. Deze formulieren zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl.

 

De gemeente Dongen hanteert de volgende uitgangspunten bij een overname:

  • Een overname moet worden behandeld als een nieuwe aanvraag. Dat betekent dat ook bij een overname streng wordt getoetst (Streng aan de Poort). Naleving van de kwaliteitseisen bij andere kinderopvangvoorzieningen en de handhavingshistorie van de nieuwe houder wordt meegewogen.

  • De nieuwe houder heeft redelijkerwijs tijd nodig om eventuele bestaande tekortkomingen op te heffen. Daar wordt rekening mee gehouden.

  • Bij een overname worden leges in rekening gebracht, omdat de overname wordt behandeld als een nieuwe aanvraag met bijbehorend onderzoek.

5.3. Verhuizing

5.3.1. Verhuizing van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang

Wanneer een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang verhuist moet dit in behandeling worden genomen als zijnde een nieuwe aanvraag.

 

Bij de gemeente wordt ingediend:

  • Voor de oude kinderopvangvoorziening een wijzigingsverzoek tot intrekken toestemming exploitatie (uitschrijving). Hierbij moet de aanvrager op het wijzigingsformulier vermelden dat het een verhuizing betreft.

  • Voor de nieuwe kinderopvangvoorziening een aanvraag tot exploitatie (inschrijving).

Omdat een verhuizing in behandeling moet worden genomen als een nieuwwe aanvraag, zijn leges verschuldigd.

5.3.2. Verhuizing van een gastouderbureau

Wanneer een gastouderbureau (GOB) verhuist, geldt een andere procedure. Wettelijk is vastgelegd dat een GOB geen nieuwe aanvraag tot exploitatie hoeft in te dienen wanneer het adres van een GOB wijzigt.

 

Bij de gemeente wordt ingediend:

  • Een wijzigingsverzoek tot wijziging van het vestigingsadres

Indien de verhuizing naar een andere gemeente is, moet het wijzigingsverzoek gestuurd worden naar de huidige gemeente van vestiging. Deze stuurt het verzoek door (na verwerking in het LRK), waarna de beoogde gemeente van vestiging een besluit zal nemen over het verzoek. Die gemeente kan de GGD vragen advies uit te brengen over het verzoek alvorens dat besluit te nemen.

6. Handhaving

Het college is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving en kan een handhavingsbesluit nemen indien is geconstateerd dat de kwaliteitseisen niet nageleefd zijn. Dit zal doorgaans blijken uit de inspectierapporten van de GGD. Het niet naleven van de kwaliteitseisen kan echter ook door de gemeente zelf worden geconstateerd. In beide gevallen zal de gemeente in principe handhaven.

 

De Wet kinderopvang verplicht gemeenten om na het onherroepelijk worden van een handhavingsbesluit, deze te publiceren in het LRK. Een handhavingsbesluit is pas onherroepelijk wanneer de procedures met betrekking tot bezwaar en beroep ten aanzien van dat besluit zijn afgerond. Hoe in bezwaar en/of beroep gegaan kan worden, wordt bij ieder besluit bekend gemaakt aan de ontvanger.

6.1. Preventie

De gemeente Dongen vindt het van belang om het niet naleven van kwaliteitseisen (zoveel mogelijk) te voorkomen. In dit kader informeren wij houders en gastouderbureaus die in Dongen bemiddelen over deze beleidsregels.

 

Het op de hoogte zijn en voldoen aan de kwaliteitseisen voor kinderopvang is de verantwoordelijkheid van de houders en de gastouderbureaus.

 

In het algemeen geldt: voorkomen is beter dan genezen. De gemeente Dongen verstrekt bij een nieuwe aanvraag zoveel mogelijk informatie.

6.2. Maatwerk in handhaving

De gemeente heeft een beginselplicht tot handhaven. De wet en regelgeving is hiervoor de basis en in dit gemeentelijk beleid wordt hier invulling aan gegeven. Goed handhaven betekent echter ook dat het college oog heeft voor de specifieke situatie van het geval. Individuele omstandigheden - verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet geven van een maatregel nadat geconstateerd is dat een kwaliteitseis niet is nageleefd. Dat doet recht aan het feit dat niet alle situaties ‘standaard’ zijn. Handhaven is maatwerk.

6.2.1. Herstellend en/of bestraffend handhaven

De gemeente Dongen heeft de mogelijkheid om zowel herstellend als bestraffend te handhaven:

  • Herstellend betekent dat de gemeente de houder er toe aanzet de overtreding van een kwaliteitseis op te heffen en opgeheven te houden.

  • Bestraffend betekent dat de gemeente een bestuurlijke boete geeft voor bepaalde overtredingen..

Herstellend en bestraffend kan naast elkaar ingezet worden.

 

Het doel van het handhavend optreden door de gemeente Dronten is de overtreding te laten herstellen. Bestraffen wordt toegepast indien nodig (dus: de gemeente kan een bestuurlijke boete opleggen). De gemeente handhaaft vanuit een brede blik. Dit betekent dat geconstateerde tekortkomingen integraal worden bekeken en rekening wordt gehouden met de omstandigheden. Hierbij kan de gemeente in gesprek treden met de toezichthouder en de houder.

6.2.2. Escalatieladder

In beginsel start een herstellend handhavingstraject met

  • a.

    en aanwijzing met een hersteltermijn.

Na de hersteltermijn vindt een nader onderzoek plaats.

  • b.

    Blijkt uit het nader onderzoek dat de kwaliteitseis(en) nog niet of niet volledig worden nageleefd en/of is er vrees voor herhaling van de overtreding(en), dan zal er een afweging plaatsvinden over een vervolgstap in de handhaving, waar nodig na contact met de houder waarom het niet is gelukt om de overtreding op te lossen.

  • c.

    Als blijkt dat bij het nader onderzoek niet wordt voldaan aan de kwaliteitseisen kan een last onder dwangsom worden opgelegd.

  • d.

    Leidt ook deze stap niet tot (volledige) naleving dan zal wederom een afweging over een vervolgstap plaatsvinden. In dat geval ligt een verhoogde last onder dwangsom of een exploitatieverbod voor de hand.

  • e.

    Het uiterste middel binnen een herstellend traject is het intrekken van de toestemming tot exploitatie.

Naast een herstellend traject kan er zoals in 6.2.1. beschreven is, kan ook een bestraffend traject worden ingezet. Dit is een bestuurlijke boete. De boete kan opgelegd worden voor het overtreden van een bepaalde kwaliteitseis. Ook kan de boete opgelegd worden voor het niet opvolgen van een aanwijzing, een bevel of exploitatieverbod, het niet meewerken aan een vordering van de toezichthouder, illegale opvang of het niet tijdig doorgeven van een wijziging.

6.2.3. Handhavingsafwegingen

Om te komen tot de uiteindelijke beoordeling van de situatie en de in te zetten handhaving worden meerdere afwegingen gemaakt om te bepalen of en zo ja welke actie nodig is. Deze beoordeling van deze afwegingen kan leiden tot gemotiveerd afwijken van de reguliere escalatieladder.

 

Voor de herstellende handhaving zijn dit onder andere de volgende afwegingen:

  • Is er herstelaanbod geweest?

  • Wat is de aard van de overtreding?

  • Wat is de ernst van de overtreding?

  • Hoeveel overtredingen zijn er totaal?

  • Betreft het een herhaalde overtreding (recidive)?

  • Wat zijn de omstandigheden waaronder de overtreding begaan is?

  • Komt de overtreding voort uit economisch belang?

6.2.4. Hersteltermijn/begunstigingstermijn

De gemeente geeft de houder bij een op herstel gericht handhavingsmaatregel altijd een termijn om de overtreden kwaliteitseis alsnog na te leven. Dit heet de herstel- of de begunstigingstermijn. De hersteltermijn of begunstigingstermijn van een herstellende maatregel is afgestemd op een redelijke tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen. Bij de bepaling van de termijn wordt rekening gehouden met de aard en de ernst van de overtreding, waarbij het uitgangspunt is dat de overtreding zo spoedig mogelijk moet worden opgeheven. Zo zullen overtredingen die direct invloed hebben op de kwaliteit van de opvang en daarmee de veilige en gezonde omgeving, of die direct invloed hebben op de ontwikkeling van de kinderen, over het algemeen een korte hersteltermijn kennen.

Als uitgangspunt worden door de gemeente Dongen de volgende termijnen gehanteerd:

  • a.

    maximaal twee weken voor herstel van overtredingen met gevolgen voor de directe veiligheid, gezondheid of pedagogisch welbevinden van de kinderen in de dagelijkse opvangpraktijk;

  • b.

    maximaal twee maanden voor herstel of wijziging van beleidsvoering en administratieve vereisten die redelijkerwijs moeten leiden tot verantwoorde kinderopvang;

  • c.

    maximaal zes maanden voor herstel van andere overtredingen die geen directe gevolgen hebben voor de veilige en gezonde omgeving van de kinderen;

De hersteltermijn zal met deze uitgangspunten bij elk handhavingsbesluit aan de hand van de specifieke situatie worden bepaald.

6.3. Handhavingsmiddelen

De gemeente kan de volgende herstellende en bestraffende handhavingsmiddelen inzetten:

 

Traject

Handhavingsmiddel

Formeel herstellend

Aanwijzing

 

Last onder dwangsom

 

Last onder bestuursdwang

 

Exploitatieverbod

 

Intrekken toestemming tot exploitatie

Formeel bestraffend

Bestuurlijke boete

 

Niet ieder middel is in iedere situatie geschikt om in te zetten. De gemeente kiest altijd het meest passende middel.

 

Hieronder volgt een toelichting op de diverse middelen die de gemeente Dongen zal inzetten.

6.3.1. De aanwijzing

De aanwijzing wordt door de gemeente Dongen doorgaans ingezet als eerste stap in het handhavingstraject. In een aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen moeten worden. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn. Afhankelijk van de ernst en/of de gevolgen van de overtreding en de tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen, zal deze hersteltermijn korter of langer zijn.

 

Na afloop van de hersteltermijn kan de gemeente de GGD opdracht geven om een nader onderzoek uit te voeren om te beoordelen of de overtreding van de kwaliteitseis is beëindigd.

6.3.2. De last onder dwangsom (LOD)

De last onder dwangsom is een herstelmaatregel die doorgaans wordt gegeven na het niet opvolgen van een aanwijzing. Of indien in het verleden al eerder een aanwijzing voor eenzelfde overtreding gegeven is.

 

Met een last onder dwangsom krijgt een houder wederom de plicht (last) opgelegd om een overtreding van een kwaliteitseis te herstellen binnen een aangegeven (begunstigings-)termijn en daarna hersteld te houden.

Na afloop van de begunstigingstermijn geeft de gemeente de GGD opdracht om te controleren of de houder aan de last heeft voldaan. Wanneer de houder niet of niet op tijd herstelt verbeurt de dwangsom van rechtswege en moet de houder deze van rechtswege betalen.

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de dwangsom op basis van het afwegingsmodel (zie bijlage 2). Het bedrag is gelijk aan het bedrag dat in het afwegingsmodel staat genoemd als boete.

 

Een dwangsom kan worden opgelegd:

  • Als bedrag ineens. In dat geval wordt er na de begunstigingstermijn eenmalig beoordeeld of wel of niet aan de opgelegde last is voldaan en of de dwangsom dus wel of niet is verbeurt.

  • Per constatering van een overtreding. Hierbij wordt na de hersteltermijn de dwangsom verbeurt elke keer wanneer (door of namens de gemeente) geconstateerd wordt dat de houder de last overtreedt. Er wordt in dit geval wel een maximumbedrag aan gekoppeld, welke in het besluit is opgenomen.

  • Per periode dat de last wordt overtreden. Hierbij wordt na de hersteltermijn per in het besluit aangegeven periode beoordeelt of wel of niet aan de last is voldaan en of deze derhalve is verbeurt of niet. Ook deze vorm is aan een maximum bedrag verbonden. Deze wordt ook in het besluit genoemd. Deze vorm van de last onder dwangsom wordt bij zogenaamde voortdurende overtredingen opgelegd. Dat zijn overtredingen die onafgebroken gedurende een langere periode aanhouden, zoals dat bijvoorbeeld bij een beleidsdocument het geval kan zijn.

Het betalen van de dwangsom kan voorkomen worden door tijdig herstellen en hersteld houden van de overtreding.

 

De houder waaraan een last onder dwangsom is opgelegd, kan, indien een jaar nadat de last van kracht is geworden geen overtreding van de betreffende kwaliteitseis is geconstateerd, verzoeken om de last op te heffen.

6.3.3. Last onder bestuursdwang (LOB)

Bij een last onder bestuursdwang neemt de gemeente bepaalde maatregelen om de overtreding van de kwaliteitseis op te heffen. De kosten die hierbij gemaakt worden zijn voor rekening van de houder.

6.3.4. Het exploitatieverbod

Bij een exploitatieverbod verbiedt de gemeente de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel vanwege de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen.

 

De gemeente Dongen kan een houder een exploitatie verbod op leggen zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt (en het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang niet mogelijk is)

 

Bij het exploitatieverbod stelt de gemeente een maximale termijn. Dit is geen hersteltermijn zoals eerder in paragraaf 6.2.4. beschreven.

Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing heeft opgevolgd, dient hij de gemeente daarover schriftelijk te berichten. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. De gemeente kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wko en onderliggende regelgeving. Hierna informeert de gemeente de houder of het verbod nog blijft gelden.

 

Indien bij het verstrijken van de gestelde termijn de kwaliteitseisen niet voldoende worden nageleefd, volgt het besluit tot intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ook zelf verzoeken de gemeente de gegeven toestemming tot exploitatie in te trekken.

6.3.5. Intrekken toestemming tot exploitatie in vervolg op handhaving

Er zijn verschillende gronden waarop, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan worden ingetrokken:

  • indien is gebleken dat de houder de kinderopvangvoorziening niet langer exploiteert;

  • indien de exploitatie van de voorziening drie maanden na de inschrijving in het LRK niet daadwerkelijk is aangevangen;

  • indien uit een GGD-onderzoek of anderszins is gebleken dat de houder niet of niet langer zal voldoen aan de bij en krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften van de Wet kinderopvang.

Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is een uiterste handhavingsmiddel. De gemeente zal in de basis een zo licht mogelijk handhavingsmiddel inzetten om het doel (herstel) te bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie vanwege het niet of niet langer voldoen aan de wettelijke voorschriften wordt ingezet wanneer eerder ingezette handhavingsmiddelen zoals een aanwijzing, last onder dwangsom of een exploitatieverbod niet het beoogde (blijvende) herstellende effect hebben.

 

Wanneer de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, wordt de voorziening uit het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) verwijderd. Dit betekent dat er geen sprake meer is van kinderopvang in de zin van de wet. Er mag geen opvang of bemiddeling meer plaatsvinden. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale opvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.

 

De gemeente publiceert het intrekken van de toestemming tot exploitatie en de uitschrijving uit het LRK in de gemeenteberichten (niet wanneer dit een voorziening voor gastouderopvang betreft).

6.3.6. De bestuurlijke boete (hierna: boete)

Een boete bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. Een boete kan gelijktijdig opgelegd worden met een aanwijzing, een last onder dwangsom of een exploitatieverbod.

 

Een boete is onvoorwaardelijk en moet altijd worden betaald. Het is, in tegenstelling tot de andere hierboven behandelde maatregelen, een punitieve (bestraffende) sanctie. De boete verschilt daarin van de dwangsom. Bij de dwangsom kan het betalen van het bedrag namelijk worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij de boete is dat niet het geval.

 

Een boete kan door de gemeente Dongen worden opgelegd bij:

  • Het overtreden van de kwaliteitseisen uit de Wet kinderopvang en aanverwante regelgeving;

  • Het niet opvolgen van een bevel of aanwijzing;

  • Niet meewerken aan een verzoek van een toezichthouder of het bewust verkeerd informeren van een toezichthouder;

  • Het starten van de exploitatie, voor de datum van ingang van de toestemming tot exploitatie.

  • Het niet tijdig melden van wijzigingen van de in het LRK geregistreerde gegevens;

  • Het overtreden van een exploitatieverbod.

 

Hoogte van een boete en grootte van de organisatie

De Wet kinderopvang geeft de gemeente de bevoegdheid om voor een overtreding / het niet naleven van een kwaliteitseis uit de Wko een boete op te leggen van maximaal €45.000. Voor de hoogte van boetes zijn in het afwegingsoverzicht (bijlage 2) normbedragen opgesteld.

Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving. Gemeente Dongen hanteert daarom vier categorieën waar de boetebedragen op worden afgestemd:

  • 1.

    Grote organisaties: een totale capaciteit van meer dan 150 kindplaatsen / bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • 2.

    Middelgrote organisaties: een totale capaciteit van 51 tot en met 150 kindplaatsen / bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • 3.

    Kleine organisaties: een totale capaciteit van minder dan 51 kindplaatsen / bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • 4.

    Voorzieningen voor gastouderopvang.

Ad 1. Voor een grote organisatie geldt het volledige normbedrag zoals opgenomen in het afwegingsmodel handhaving (zie bijlage).

Ad 2. Voor een middelgrote organisatie is twee derde van het normbedrag de richtlijn.

Ad 3. Voor een kleine organisatie is dat één derde deel.

Ad 4. Voor voorzieningen voor gastouderopvang is dat één vijfde deel van het normbedrag. Dit geldt niét voor die voorwaarden in het afwegingsmodel waar specifiek gastouder staat vermeld. Daar is de hoogte van de som al afgestemd op deze voorziening.

 

Bij de bepaling van de grootte van de organisatie is de registratie in het LRK op het moment van begaan van de overtreding het uitgangspunt. Hierbij wordt over gemeentegrenzen heen gekeken.

 

Na bepaling van de categorie en het bijbehorende normbedrag kan er een verlaging of verhoging van het bedrag van toepassing zijn, afhankelijk de ernst van het feit de verwijtbaarheid of de omstandigheden van het geval, de eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden.

 

Verzachtende en verzwarende omstandigheden

Verzachtende omstandigheden

De gemeente Dongen verlaagt de boete indien de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hiervan kan sprake zijn onder andere bij het gedeeltelijk opvolgen van een aanwijzing

 

Verzwarende omstandigheden

De gemeente Dongen verhoogt de boete indien de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hiervan kan sprake zijn onder andere in het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%.

 

Wanneer er meerdere overtredingen zijn waar een boete voor wordt opgelegd, worden de bedragen bij elkaar opgeteld tot één bedrag met een maximum van 45.000 euro.

6.4. Handhaving na herstelaanbod

Wanneer er herstelaanbod heeft plaatsgevonden, kan dit van invloed zijn op de handhaving die de gemeente inzet op de overtredingen die primair door de toezichthouder geconstateerd zijn.

Wanneer het herstelaanbod niet gedaan is, of wanneer de houder het niet aangenomen heeft, wordt dit niet gezien als verzwarende omstandigheid voor de handhaving.

6.4.1. Herstelaanbod gedaan met positief resultaat

Wanneer een overtreding na herstelaanbod is opgelost treedt de gemeente Dongen niet handhavend op. De overtreding is immers verholpen.

6.4.2. Herstelaanbod aangeboden maar geen (volledig) herstel

Als de overtreding na herstelaanbod niet (volledig) is opgelost, handhaaft de gemeente in principe conform het reguliere handhavingsbeleid.

7. Slotbepalingen

Onder bijzondere omstandigheden kan het college gemotiveerd afwijken van de beleidsregels.

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang gemeente Dongen, 2020 en treden in werking op de dag van bekendmaking in de gemeente Dongen.

Met de vaststelling van deze beleidsregels is het Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Dongen 2011 ingetrokken.

Bijlage: 1 werkwijze herstelaanbod Dongen vanaf 1 januari 2019

Uitgangspunten:

  • Herstelaanbod aan in principe iedereen;

  • Herstelaanbod voor alle overtredingen (zie uitzonderingen);

  • Als wordt voldaan aan het herstelaanbod volgt geen verdere handhaving.

Werkwijze

  • Tijdens de inspectie geeft de inspecteur de houder een herstelaanbod. Aangegeven wordt welke overtredingen zijn geconstateerd en binnen welk termijn een volgende controle volgt (maximaal 4 weken);

  • Na de inspectie bevestigt de inspecteur het herstelaanbod per e-mail aan de houder;

  • Na de afgesproken termijn volgt een her-controle of voldaan is aan het herstelaanbod;

  • De inspecteur zorgt voor het concept rapport en definitieve rapport;

  • Als is voldaan aan het herstelaanbod volgt géén handhaving, of -

  • Als niet is voldaan aan het herstelaanbod volgt wel handhaving door de gemeente conform beleid gemeente.

Uitzonderingen herstelaanbod

  • 1.

    Géén herstelaanbod bij nader onderzoeken of onderzoeken voor registratie. NB: Nu lopende handhavingszaken worden dus op de huidige werkwijze afgehandeld;

  • 2.

    In geval van recidive; (3 jaar terugkijken, exact dezelfde overtreding)

  • 3.

    Bij te veel / te lange looptijd / te complexe overtredingen;

  • 4.

    Geen bereidheid tot medewerking van de houder.

Geen herstelaanbod bij de volgende overtredingen:

  • 1.

    Structurele overtredingen opvang in stampgroepen / groepsgrootte / stamgroepruimtes;

  • 2.

    Structurele overtredingen beroepskracht-kind-ratio;

  • 3.

    Geen passende beroepskwalificatie beroepskrachten;

  • 4.

    Structureel verkeerde inzet stagiaires en beroepskrachten in opleiding.

Werkwijze herstelaanbod voor GGD

  • 1.

    De toezichthouder constateert overtredingen tijdens inspectie;

  • 2.

    De toezichthouder beoordeeld of de overtredingen in aanmerking komen voor herstelaanbod, in lijn met de gemaakte afspraken van de gemeente;

  • 3.

    De toezichthouder neemt contact op met locatie-verantwoordelijke om herstelaanbod aan te bieden;

  • 4.

    Indien het aanbod wordt aangenomen, stuurt de toezichthouder een mail naar de locatie-verantwoordelijke waarin duidelijk staat welke overtredingen er zijn geconstateerd en welk termijn tot herstel wordt gegeven (dit is maatwerk en afhankelijk van de situatie).

  • 5.

    Geef duidelijk aan in je mail dat de locatie-verantwoordelijke zelf de documenten dient aan te leveren binnen de gestelde termijn of dat je nogmaals een bezoek gaat brengen aan de locatie na verstrijken van de termijn;

  • 6.

    Let op dat de termijn moet passen binnen de bestaande wettelijke kaders, richtlijn is maximaal 4 weken maar dus zeker niet langer dan de wettelijke 6 weken;

  • 7.

    Na verstrijken van de termijn volgt herbeoordeling door: documenten-onderzoek, observatie(s) en/of interview(s) al dan niet op locatie;

  • 8.

    Verwerk de herbeoordeling in het rapport;

  • 9.

    Als is voldaan: de eerdere overtreding blijft zichtbaar in het rapport. Vink aan in de GIR: hersteld door herstelaanbod, advies niet handhaven;

  • 10.

    Beschrijft kort de aanbieding van herstelaanbod in de beschouwing en de uitkomst hiervan;

  • 11.

    Stel het rapport in concept op en de standaard procedure volgt (hwh/zienswijze);

 

Toelichting per item DOV en BSO

 

Pedagogisch klimaat

Wel /geen herstelaanbod

Pedagogisch beleid

 

Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan. De houder draagt er zorg voor dat in de dagopvang conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

(art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan aspecten van verantwoorde dagopvang, bedoeld in artikel 2 van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja, indien mogelijk binnen 4 weken.

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop de ontwikkeling van het kind wordt gevolgd en gestimuleerd en daarbij naar een doorlopende ontwikkellijn met het basisonderwijs en de buitenschoolse opvang wordt gestreefd, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de wijze waarop:

  • met toestemming van de ouders kennis over de ontwikkeling van het kind wordt overgedragen aan de school bij de overgang van het kind naar het basisonderwijs en aan de buitenschoolse opvang bij de overgang van het kind naar de buitenschoolse opvang;

     

  • bijzonderheden in de ontwikkeling van het kind of problemeen worden gesignaleerd en ouders worden doorverwezen naar passende instanties voor verdere ondersteuning.

    (art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop de mentor de verkregen informatie over de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders bespreekt en de wijze waarop aan de ouders en het kind bekend wordt gemaakt welke beroepskracht de mentor is van het kind.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroepen.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop kinderen kunnen wennen aan een nieuwe stamgroep waarin zij zullen worden opgevangen.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 2 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de tijden waarop er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist is op basis van het aantal aanwezige kinderen, alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en wordt voldaan aan de beroepskracht-kindratio. De afwijkende inzet van het minimum aantal beroepskrachten dat op grond van de beroepskracht-kindratio vereist is, kan op de dagen van de week verschillen, zij het dat de afwijkende inzet niet per week verschilt.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de aard en de organisatie van de activiteiten waarbij kinderen de stamgroep of de stamgroepruimte kunnen verlaten.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van het beleid ten aanzien van het gebruik kunnen maken van dagopvang gedurende extra dagdelen.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de taken die beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers in de dagopvang kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij worden begeleid.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Pedagogische praktijk

 

In het kader van het bieden van verantwoorde dagopvang, draagt de houder er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

  • a.

    op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan en structuur wordt geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;

  • b.

    kinderen spelenderwijs worden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;

  • c.

    kinderen worden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden;

  • d.

    kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.

    (art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja, indien niet te complex en realiseerbaar binnen 4 weken.

Voorschoolse educatie

 

De houder beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, op zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze:

  • a.

    de voor het kindercentrum kenmerkende visie op de voorschoolse educatie en de wijze waarop deze visie is te herkennen in het aanbod van activiteiten,

  • b.

    de wijze waarop de ontwikkeling van het jonge kind wordt gestimuleerd, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling,

  • c.

    de wijze waarop de ontwikkeling van peuters wordt gevolgd en de wijze waarop het aanbod van voorschoolse educatie hierop wordt afgestemd,

  • d.

    de wijze waarop de ouders worden betrokken bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen,

  • e.

    het inrichten van een passende ruimte waarin voorschoolse educatie wordt verzorgd en het beschikbaar stellen van passend materiaal voor voorschoolse educatie, en

  • f.

    de wijze waarop wordt vormgegeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.

    (art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 1 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)

Ja.

De houder geeft uitvoering aan het pedagogisch beleidsplan wat de aanvullende onderwerpen voor voorschoolse educatie betreft, evalueert de uitvoering jaarlijks, en stelt het plan zo nodig aan de hand hiervan bij.

(art 1.50b Wet kinderopvang; art 4a lid 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)

Ja.

De voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week ten minste 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van de ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

(art 1.50b Wet kinderopvang; art 2 en 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)

Niet mogelijk hangt samen met VE-beleid gemeente en openingstijden centrum

De verhouding tussen het aantal beroepskrachten voorschoolse educatie en het feitelijk aantal aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste één beroepskracht voorschoolse educatie per acht kinderen.

(art 1.50b Wet kinderopvang; art 3 lid 1 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)

Incident: ja,

patroon: nee

De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen.

(art 1.50b Wet kinderopvang; art 3 lid 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)

Incident: ja,

patroon: nee

De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden draagt er zorg voor dat de beroepskrachten voorschoolse educatie in het bezit zijn van:

Een getuigschrift van met gunstig gevolg afgelegd examen van een voor de werkzaamheden passende opleiding die voor beroepskrachten voorschoolse educatie worden genoemd in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang en cao Sociaal Werk, Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening.

OF

Een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hen te verrichten beroepswerkzaamheden.

(art 1.50b Wet kinderopvang; art 4 lid 1 en 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie; art 10c Regeling Wet kinderopvang)

Nee.

[Vanaf 1-8-2018] Onderdeel van een beroepsopleiding vormt ten minste een met gunstig gevolg afgesloten keuzedeel dat is gericht op het ontwikkelingsgericht werken in de voorschoolse educatie en dat ten minste kennis en vaardigheden omvat met betrekking tot:

  • a.

    het werken met programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie,

  • b.

    het stimuleren van de ontwikkeling van het jonge kind, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling,

  • c.

    het volgen van de ontwikkeling van peuters en het hierop afstemmen van het aanbod van voorschoolse educatie,

  • d.

    het betrekken van de ouders bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen, en

  • e.

    het vormgegeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.

In afwijking hiervan is het keuzedeel niet vereist indien de genoemde kennis en vaardigheden al onderdeel zijn van de beroepsopleiding waarop de kwalificatie is gericht.

(art 1.50b Wet kinderopvang; art 4 lid 2 en 3 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)

OF

De bezitter van een getuigschrift of erkenning die niet een keuzedeel voorschoolse educatie in de beroepsopleiding omvat, overlegt een bewijsstuk dat met gunstig gevolg scholing is afgerond die specifiek is gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden met betrekking tot voorschoolse educatie. Deze scholing heeft in elk geval betrekking op de kennis en vaardigheden genoemd in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en omvat ten minste 12 dagdelen.

(art 1.50b Wet kinderopvang; art 4 lid 3 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)

Ja, indien mogelijk binnen 4 weken.

De beroepskracht voorschoolse educatie beheerst aantoonbaar ten minste niveau 3F, op de onderdelen Mondelinge Taalvaardigheid en Lezen.

Deze eis geldt van augustus 2017 tot 1 augustus 2019 uitsluitend voor voorzieningen in gemeenten die behoren tot de G37 en G86, overeenkomstig het Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2011-2017.

(art 1.50b Wet kinderopvang; art 4 lid 3a Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie)

Ja, indien mogelijk binnen 4 weken

Personeel en groepen

Wel/geen herstelaanbod

Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang

 

In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:

  • a.

    de houder of voorgenomen houder van een kindercentrum;

  • b.

    de personen die op basis van een arbeidsovereenkomst met de houder of met een uitzendorganisatie tijdens opvanguren werkzaam zijn dan wel zullen zijn op de locatie van een onderneming waarmee de houder een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

  • c.

    de personen die op basis van een andere overeenkomst met de houder structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie waarmee de houder een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

  • d.

    de personen die uit hoofde van hun functie toegang hebben of zullen hebben tot informatie over de kinderen die worden opgevangen;

  • e.

    de personen van 18 jaar en ouder die op het woonadres waar een kindercentrum is gevestigd hun hoofdverblijf hebben of zullen hebben dan wel die structureel tijdens opvanguren aanwezig zijn of zullen zijn op het kindercentrum, gevestigd op een woonadres.

    Voor zover het natuurlijke personen betreft is eenieder als bedoeld in de onderdelen a tot en met e ingeschreven in het personenregister kinderopvang.

    (art 1.50 lid 3 Wet kinderopvang)

Gemengde aanpak ontbreken/onjuist VOG:

  • 1.

    Wel herstelaanbod om te zorgen dat de VOG alsnog zo snel mogelijk wordt ingediend.

  • 2.

    Maar ook: een handhavingsbeschikking opleggen om herhaling te voorkomen

De houder van een kindercentrum draagt zorg voor koppeling op basis van het burgerservicenummer, met de in artikel 1.50 derde lid van de Wet genoemde personen inclusief hemzelf.

(art 1.48d lid 2 en 3 Wet kinderopvang)

Ja.

Na inschrijving van een persoon als bedoeld in artikel 1.50 derde lid van de Wet in het personenregister kinderopvang en na koppeling met de houder kan de persoon zijn werkzaamheden aanvangen.

(art 1.50 lid 4 Wet kinderopvang)

Niet mogelijk met terugwerkende kracht.

Een verklaring omtrent het gedrag wordt door de houder binnen een door de toezichthouder gestelde termijn overgelegd indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat de houder, een persoon werkzaam bij de onderneming of een persoon van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig is in het kindercentrum, niet zou voldoen aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee maanden.

(art 1.50 lid 6 en 8 Wet kinderopvang)

Niet van toepassing.

Wanneer de houder redelijkerwijs mag vermoeden dat een van de personen die op basis van artikel 1.50 lid 3 in het bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag, niet langer aan de vereisten voor het afgeven daarvan voldoet, verlangt hij al dan niet op verzoek van de toezichthouder een nieuwe verklaring omtrent het gedrag van de betreffende persoon. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee maanden.

(art. 1.50 lid 7 Wet kinderopvang)

Niet van toepassing.

Personeel en groepen

 

Opleidingseisen en eisen aan de inzet van leerlingen

 

Beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende opleiding. De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken die voor beroepskrachten worden genoemd in de meest recent aangevangen cao-kinderopvang en cao-welzijn en maatschappelijke dienstverlening worden aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 6 lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 7 lid 1 Regeling Wet kinderopvang)

Nee, niet mogelijk.

De inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs geschiedt overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de meest recent aangevangen cao-kinderopvang en de cao-welzijn en maatschappelijke dienstverlening, met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs. Het minimaal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke stamgroepen.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 1, 2, 8 en 9 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9 Regeling Wet kinderopvang)

Incident, ja

Patroon, nee.

Bij het bepalen van de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 8 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Incident, ja

Patroon, nee.

Aantal beroepskrachten

 

De verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep (beroepskracht-kindratio) wordt bepaald op grond van tabel 1 in bijlage 1a, onderdeel a bij het besluit en de daarbij behorende rekenregels.

Gebruik kan worden gemaakt van de rekentool op de website www.1ratio.nl

 

Indien bij dagopvang per dag ten minste tien aaneengesloten uren opvang wordt geboden, kunnen in afwijking van het vereist aantal minimaal in te zetten beroepskrachten, voor ten hoogste drie uren per dag minder beroepskrachten worden ingezet. Dit met inachtneming van de in het pedagogisch beleidsplan vastgestelde tijden waarop minder beroepskrachten kunnen worden ingezet dan minimaal vereist op grond van de beroepskracht-kindratio alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken.

 

Gedurende de uren dat minder beroepskrachten worden ingezet wordt ten minste de helft van het aantal vereiste beroepskrachten ingezet. De afwijkende inzet kan op de dagen van de week verschillen, zij het dat de afwijkende inzet niet per week verschilt.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 3a en 7 lid 1, 2 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Incident, ja

Patroon, nee.

Indien kinderen bij een activiteit zoals beschreven in het pedagogisch beleidsplan de stamgroep verlaten, leidt dit niet tot een verlaging van het totaalaantal minimaal op of, indien de activiteit buiten het kindercentrum plaatsvindt, vanuit het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, ten opzichte van de situatie direct voorafgaand aan de activiteit.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Incident, ja

Patroon, nee.

Indien gelet op de vereiste beroepskracht-kindratio op grond van artikel 7, lid 2, in het kindercentrum één beroepskracht aanwezig is, is tevens een volwassene beschikbaar die telefonisch bereikbaar is en die binnen vijftien minuten in het kindercentrum aanwezig kan zijn in geval van een calamiteit. De houder informeert de bij het kindercentrum werkzame personen over de naam en het telefoonnummer van deze persoon.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Indien op grond van het afwijken van de beroepskracht-kindratio slechts één beroepskracht op het kindercentrum wordt ingezet, is ter ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 6 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Indien een stamgroep wordt gecombineerd met een basisgroep wordt de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in de gecombineerde groep berekend op grond van bijlage 1, onderdeel c van het besluit. Gebruik kan worden gemaakt van de rekentool op de website www.1ratio.nl

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 7 lid 7 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Incident, ja

Patroon, nee.

Stabiliteit van de opvang voor kinderen

 

Bij dagopvang vindt de opvang plaats in stamgroepen. Een kind wordt opgevangen in één stamgroep. De maximale groepsgrootte wordt bepaald op grond van tabel 1 in bijlage 1a, onderdeel a van het Besluit kwaliteit kinderopvang. Het vereiste van opvang in één stamgroep geldt niet:

  • indien kinderen bij activiteiten als beschreven in het pedagogisch beleidsplan de stamgroep verlaten;

  • voor een kind dat blijkens de overeenkomst tussen de houder en de ouders van het kind, gebruik maakt van dagopvang op dagen die per week verschillen;

  • indien met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouders het kind gedurende een tussen houder en ouders overeengekomen periode worden opgevangen in één andere stamgroep dan de vaste stamgroep.

    De eis ten aanzien van de maximale groepsgrootte geldt niet indien kinderen bij activiteiten als beschreven in het pedagogisch beleidsplan de groep verlaten.

    (art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 1, 2, 7, 8 en 9 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Incident, ja

Patroon, nee.

De houder deelt de ouders en het kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht dan wel beroepskrachten op welke dag aan de desbreffende stamgroep zijn toegewezen.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Aan een kind in de leeftijd tot één jaar worden ten hoogste twee vaste beroepskrachten toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de stamgroep van dat kind. Indien er vangwege de grootte van de stamgroep met drie of meer beroepskrachten tegelijkertijd gewerkt wordt dan worden er ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen aan een kind in de leeftijd tot één jaar.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Aan een kind van één jaar of ouder worden ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de stamgroep van dat kind. Indien er vanwege de grootte van de stamgroep met drie of meer beroepskrachten tegelijkertijd gewerkt wordt dan worden er ten hoogste vier vaste beroepskrachten toegewezen aan een kind van één jaar of ouder.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 9 lid 6 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Incident, ja

Patroon, nee.

Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen. De mentor is een beroepskracht van het kind en bespreekt de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders. Tevens is de mentor voor de ouders aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en het welbevinden van het kind.

(art 1.50 lid 1 en 2; art 9 lid 11 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Gebruik van de voorgeschreven voertaal

 

De Nederlandse voertaal wordt gebruikt. Waar naast de Nederlandse taal de Friese taal of spreektaal in levend gebruik is mag ook die taal als voertaal worden gebruikt.

(art 1.55 lid 1 Wet kinderopvang)

OF

Er wordt mede naast de Nederlandse voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode.

(art 1.55 lid 2 Wet kinderopvang)

Niet van toepassing.

 

 

Veiligheid en gezondheid

Wel/geen herstelaanbod

Veiligheids- en gezondheidsbeleid

 

De houder heeft voor elk kindercentrum een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder draagt er zorg voor dat er in de dagopvang conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

De houder of voorgenomen houder stelt het veiligheids- en gezondheidsbeleid schriftelijk vast en verstrekt dit bij de aanvraag tot exploitatie. De houder evalueert, en indien nodig actualiseert, het veiligheids- en gezondheidsbeleid binnen drie maanden na opening van het kindercentrum. Daarna houdt de houder het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder er zorg voor draagt dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met de beroepskrachten een continue proces is van het vormen van beleid, implementeren, evalueren en actualiseren.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3a Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de risico’s die de opvang van kinderen van het desbetreffende kindercentrum met zich brengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:

  • de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de veiligheid van kinderen;

     

  • de voornaamste risico's met grote gevolgen voor de gezondheid van kinderen;

     

  • het risico op grensoverschrijdend gedrag door beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers, overige aanwezige volwassenen en kinderen.

    (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3b Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een plan van aanpak waarin in concrete termen is aangegeven welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen, teneinde deze voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid, gezondheid en het risico op grensoverschrijdend gedrag in te perken en de handelswijze indien deze risico’s zich verwezenlijken.

De houder beschrijft bij de maatregelen die gericht zijn op het inperken van het risico op grensoverschrijdend gedrag, in ieder geval de wijze waarop hij de dagopvang zodanig organiseert dat een beroepskracht, beroepskracht in opleiding of stagiair de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3c Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een beschrijving in algemene zin van de wijze waarop kinderen wordt geleerd om te gaan met risico’s waarvan de gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van kinderen beperkt zijn en welke derhalve niet zijn aan te merken als voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid en gezondheid en als risico op grensoverschrijdend gedrag.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3d en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder er zorg voor draagt dat het actuele veiligheids- en gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk zijn voor de beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers en ouders.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3e Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop de achterwacht is geregeld indien er met inachtneming van de beroepskracht-kindratio of bij het afwijken van de inzet van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grond van de beroepskracht-kindratio, slechts een beroepskracht op het kindercentrum aanwezig is.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 3f, 7 lid 5 en 6 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

De houder draagt er zorg voor dat er gedurende de dagopvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen conform de in de Regeling Wet kinderopvang aan deze kwalificatie gestelde nadere regels.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 4 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 8 Regeling Wet kinderopvang, bijlage bij de Aanwijzing van geregistreerde certificaten voor de kinderopvang inzake het met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval het verlenen van eerste hulp aan kinderen omvat)

Ja, indien mogelijk.

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

 

De houder van een kindercentrum stelt voor het personeel een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

De door de houder voor het personeel vast te stellen meldcode bevat ten minste de volgende elementen:

  • een stappenplan, inhoudende een omschrijving van de stappen voor het omgaan door het personeel met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

  • een toebedeling van verantwoordelijkheden aan de diverse personeelsleden bij de stappen, inclusief vermelding van de functie van degene die eindverantwoordelijk is voor de beslissing over het al dan niet doen van een melding;

  • indien van toepassing, specifieke aandacht voor bijzondere vormen van geweld, die speciale kennis en vaardigheden van personeel vereisen;

  • specifieke aandacht voor de wijze waarop het personeel omgaat met gegevens waarvan zij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden.

    (art 1.51a lid 1, 2 3 en 5 Wet kinderopvang; art 5 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Het door de houder in de meldcode vastgestelde stappenplan bevat ten minste de volgende stappen:

  • a.

    het in kaart brengen van de signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

  • b.

    collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van het AMHK of een deskundige op het gebied van letselduiding;

  • c.

    een gesprek met de ouders en, indien mogelijk, het kind;

  • d.

    het wegen van het risico op en de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling en bij twijfel altijd raadplegen van het AMHK;

  • e.

    beslissen: zelf hulp bieden of hulp organiseren dan wel het doen van een melding.

    (art 1.51a lid 1, 2, 3 en 5 Wet kinderopvang; art 5 lid 1a en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

De houder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

(art 1.51a lid 4 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, indien het de houder bekend is geworden dat een bij de onderneming werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door hem geboden kinderopvang, de houder onverwijld in overleg treedt met de vertrouwensinspecteur kinderopvang. Indien uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een dergelijk misdrijf doet de houder van een kindercentrum onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar en stelt de houder de vertrouwensinspecteur kinderopvang onverwijld in kennis.

(art 1.51b lid 1, 2 en 5 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze dat, indien een bij de onderneming van de houder werkzaam persoon bekend is geworden dat een ander ten behoeve van die houder werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door hem geboden kinderopvang, hij de houder van het kindercentrum daarvan onverwijld in kennis stelt. Indien degene die van het vermoeden op de hoogte moet worden gesteld de houder zelf is, is artikel 1.51c lid 1 en 2 Wet kinderopvang van toepassing.

(art 1.51b lid 3, 4 en 5 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze, indien een bij de onderneming werkzaam persoon bekend is geworden dat de natuurlijke persoon tevens houder zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind dat gebruik maakt van de door de houder aangeboden opvang, in contact treedt met de vertrouwensinspecteur kinderopvang en in geval van een redelijk vermoeden aangifte doet bij een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.

(art 1.51c Wet kinderopvang)

Ja.

 

Accommodatie

Wel/geen herstelaanbod

Eisen aan ruimtes

 

De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Indien mogelijk, ja.

Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste stamgroepruimte. Een kindercentrum beschikt over ten minste 3,5m² binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. Passend voor spelactiviteiten ingerichte binnenruimtes buiten de stamgroepruimte worden naar evenredigheid aan de groepen van het kindercentrum toebedeeld.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Indien mogelijk, ja.

Een kindercentrum beschikt over ten minste 3m² vaste buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. De buitenspeelruimte is voor kinderen in de leeftijd tot twee jaar aangrenzend aan het kindercentrum. Voor kinderen van twee jaar of ouder is de buitenspeelruimte bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum, maar in ieder geval aangrenzend aan het gebouw waarin het kindercentrum is gevestigd.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Indien mogelijk, ja.

Een kindercentrum beschikt voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar over een op het aantal aanwezige kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 10 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Indien mogelijk, ja.

 

Ouderrecht

Wel/geen herstelaanbod

Informatie

 

De houder informeert de ouders en eenieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid zoals beschreven in artikel 1.48d tot en met 1.57d van de Wet.

(art 1.54 lid 1 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder informeert ouders en personeel over het inspectierapport door het zo spoedig mogelijk na ontvangst op de eigen website te plaatsen op een gemakkelijk vindbare plaats. Indien geen website aanwezig is legt de houder een afschrift van het inspectierapport ter inzage op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

(art 1.54 lid 2 en 3 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

(art 1.57c lid 2 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder informeert de ouders nadrukkelijk over de tijden waarop er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist is op basis van het aantal aanwezige kinderen, alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en wordt voldaan aan de inzet van het minimaal aantal beroepskrachten op basis van de beroepskracht-kindratio.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 3 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ja.

Oudercommissie

 

De houder heeft voor de oudercommissie, tenzij er op grond van artikel 1.58, tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, zes maanden na registratie een reglement oudercommissie vastgesteld.

(art 1.46 lid 2 en 1.58 lid 2 en 1.59 lid 1 Wet kinderopvang)

Ja.

Het reglement voor de oudercommissie omvat in ieder geval regels omtrent:

  • het aantal leden;

  • de wijze waarop de leden worden gekozen;

  • de zittingsduur van de leden.

    (art 1.59 lid 2 Wet kinderopvang)

Ja.

Het reglement voor de oudercommissie bevat geen regels omtrent de werkwijze van de oudercommissie.

(art 1.59 lid 3 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder wijzigt het reglement voor de oudercommissie na instemming van de oudercommissie.

(art 1.59 lid 5 Wet kinderopvang)

Ja.

Er is, zes maanden na registratie, een oudercommissie ingesteld die tot taak heeft de houder te adviseren over de onderwerpen in artikel 1.60 van de Wet.

OF

De verplichting tot het instellen van een oudercommissie geldt niet omdat het een kindercentrum betreft waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen en de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen.

(art 1.58 lid 1 en 2 Wet kinderopvang)

Ja.

Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn geen lid van de oudercommissie.

(art 1.58 lid 5 Wet kinderopvang)

Ja.

De leden van de oudercommissie worden gekozen uit en door de ouders van wie de kinderen in het kindcentrum worden opgevangen.

(art 1.58 lid 4 Wet kinderopvang)

Ja.

De oudercommissie bepaalt haar eigen werkwijze.

(art 1.58 lid 6 Wet kinderopvang)

Ja.

Als er conform artikel 1.58 tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, betrekt de houder de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij:

  • de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 1.50, eerste lid;

  • het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd;

  • voedingsaangelegenheden van algemene aard;

  • het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid of gezondheid;

  • openingstijden;

  • het beleid met betrekking tot het aanbieden van voorschoolse educatie;

  • de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten;

  • wijziging van de prijs van kinderopvang.

Ook blijft de houder ouders de gelegenheid bieden om deel te nemen aan een oudercommissie.

(art 1.58 lid 2 en 3 en 1.60 lid 1 Wet kinderopvang)

Ja.

Klachten en geschillen

 

De houder treft een regeling voor de afhandeling van klachten over:

  • een gedraging van de houder of bij de houder werkzame personen jegens een ouder of kind;

  • de overeenkomst tussen de houder en de ouder.

    (art 1.57b lid 1 Wet kinderopvang)

Ja.

De regeling is schriftelijk vastgelegd, voorziet er in dat de ouder de klacht schriftelijk bij de houder indient en dat de houder:

  • de klacht zorgvuldig onderzoekt;

  • de ouder zoveel mogelijk op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling;

  • de klacht, rekening houdende met de aard ervan, zo spoedig mogelijk afhandelt;

  • de klacht uiterlijk zes weken na indiening afhandelt;

  • de ouder een schriftelijk en met redenen omkleed oordeel op de klacht verstrekt;

  • in het oordeel een concrete termijn stelt waarbinnen eventuele maatregelen zullen zijn gerealiseerd.

    (art 1.57b lid 2 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder brengt de klachtenregeling ten behoeve van ouders en wijzigingen daarvan op een passende wijze onder de aandacht van ouders en handelt overeenkomstig deze klachtenregeling.

(art 1.57b lid 3 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder draagt er zorg voor dat, indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, over elk kalenderjaar in het eerstvolgende kalenderjaar voor 1 juni een jaarverslag klachten wordt opgesteld. In het jaarverslag wordt ten minste opgenomen:

  • een beknopte beschrijving van de klachtenregeling:

     

  • informatie over de wijze waarop ouders zijn geïnformeerd over de klachtenregeling;

     

  • het aantal en de aard van de behandelde klachten per locatie;

     

  • de strekking van de oordelen en de aard van de getroffen maatregelen;

     

  • het aantal en de aard van de door de geschillencommissie behandelde geschillen, betreffende ouders of de oudercommissie.

    Het jaarverslag is niet herleidbaar tot natuurlijke personen tenzij het de houder zelf betreft en bevat geen adresgegevens, uitgezonderd het kindercentrum dat is gevestigd op het woonadres van de houder die een natuurlijke persoon is.

    (art 1.57b lid 2 sub e en f, 4, 5, 6 en 9 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder zendt, indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, het jaarverslag klachten voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

(art 1.57b lid 8 en 9 Wet kinderopvang)

Ja.

De houder van een kindercentrum is aangesloten bij een door de minister van Justitie en Veiligheid erkende geschillencommissie voor het behandelen van:

  • a.

    geschillen tussen houder en ouder over:

  • een gedraging van de houder of bij de houder werkzame personen jegens ouder of kind;

  • de overeenkomst tussen de houder en de ouder;

  • b.

    geschillen tussen houder en oudercommissie over de toepassing en uitvoering van het Wettelijk adviesrecht.

    (art 1.57b, 1.57c lid 1 en 1.60 Wet kinderopvang)

Ja.

 

Toelichting per item Gastouders

 

Pedagogisch klimaat

Wel/geen herstelaanbod

Pedagogische praktijk

 

De gastouder voert een zodanig pedagogisch beleid en organiseert de gastouderopvang op zodanige wijze, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde gastouderopvang. De gastouder heeft kennis van en handelt overeenkomstig het pedagogisch beleidsplan van het gastouderbureau waarbij hij is aangesloten.

(art 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 16 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Ja, indien niet te complex en realiseerbaar binnen 4 weken.

 

Eisen aan de gastouder

Wel/geen herstelaanbod

Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang

 

De volgende personen zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag en staan ingeschreven in het personenregister kinderopvang:

  • de gastouder of voorgenomen gastouder;

  • andere personen van 18 jaar of ouder die op hetzelfde woonadres als de gastouder, voor zover dit tevens de opvanglocatie is, hun hoofdverblijf hebben of zullen hebben;

  • de personen van 18 jaar en ouder die structureel tijdens opvanguren aanwezig zijn of zullen zijn op de opvanglocatie.

    (art 1.56b lid 3 en 1.48d lid 3 Wet kinderopvang)

Gemengde aanpak ontbreken/onjuist VOG:

  • 1.

    Wel herstelaanbod om te zorgen dat de VOG alsnog zo snel mogelijk wordt ingediend.

  • 2.

    Maar ook: een handhavingsbeschikking opleggen om herhaling te voorkomen

De gastouder overlegt op verzoek van de toezichthouder een verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot een persoon van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig is op het adres waar de opvang door de gastouder plaatsvindt en waarvan de toezichthouder vermoedt dat deze persoon niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag. De verklaring omtrent het gedrag wordt door de gastouder binnen een door de toezichthouder gestelde termijn overgelegd en is bij overlegging niet ouder dan twee maanden. (art 1.56b lid 7 Wet kinderopvang)

Niet van toepassing.

Deskundigheid gastouder

 

De gastouder beschikt over een getuigschrift conform de ministeriële regeling.

OF

De gastouder beschikt over een EVC-bewijsstuk afgegeven vóór 1 januari 2012 waaruit blijkt dat de gastouder voldoet aan alle competenties van de bij ministeriële regeling aangewezen MBO-2 opleiding(en).

(art 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 1 onder a en lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 10, 10a en 10b Regeling Wet kinderopvang)

Nee, niet mogelijk.

De gastouder beschikt over een geregistreerd certificaat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen conform de ministeriële regeling.

(art 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 1 onder b en lid 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 10d Regeling Wet kinderopvang)

Indien mogelijk, ja.

 

Accommodatie en inrichting

Wel/geen herstelaanbod

Speel- en slaapruimte en buitenspeelmogelijkheid

 

De voorziening voor gastouderopvang beschikt over voldoende speel- en slaapruimte voor kinderen, waaronder begrepen een voor kinderen tot de leeftijd van 1,5 jaar op het aantal kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte. De ruimte is afgestemd op het aantal kinderen. De binnenruimtes waar de kinderen, gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, verblijven zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 15 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 14 lid 1 onder a Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Indien mogelijk, ja.

De voorziening voor gastouderopvang beschikt over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. De buitenruimtes waar de kinderen, gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, verblijven zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 15 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 14 lid 1 onder b Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Indien mogelijk, ja.

De voorziening voor gastouderopvang is voorzien van voldoende en goed functionerende rookmelders conform de eisen uit het vigerende Bouwbesluit.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 14 lid 1 onder c Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Ja.

De voorziening voor gastouderopvang is te allen tijde rookvrij.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 14 lid 1 onder d Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Indien mogelijk, ja.

Groepssamenstelling

 

Bij een gastouder worden maximaal 6 kinderen gelijktijdig opgevangen, waarvan maximaal 5 kinderen tot 4 jaar, waarvan maximaal 4 kinderen tot 2 jaar, waarvan maximaal 2 kinderen tot 1 jaar. Eigen kinderen tot 10 jaar worden meegerekend.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 2 Wet kinderopvang; art 14 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 13 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Incident; ja.

Patroon; nee.

Achterwacht

 

De gastouder is goed telefonisch bereikbaar.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 12 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Ja.

De gastouder zorgt voor een adequate vervanging bij calamiteiten. Dit houdt in dat in ieder geval bij de opvang van meer dan drie aanwezige kinderen een achterwachtregeling wordt getroffen waarin een achterwacht beschikbaar is die bij calamiteiten binnen 15 minuten bij het opvangadres aanwezig is. Deze persoon is tijdens opvangtijden altijd telefonisch bereikbaar.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 en 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 12 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Ja.

 

Veiligheid en gezondheid

Wel/geen herstelaanbod

Risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid

 

De gastouder heeft op het opvangadres een door de bemiddelingsmedewerker en de gastouder ondertekende risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, die jaarlijks is opgesteld en is toegespitst op dat specifieke adres. De risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid is door de gastouder samen met de bemiddelingsmedewerker uitgevoerd.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 1 en 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11 lid 1 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Ja.

De gastouder draagt er zorg voor dat de veiligheids- en gezondheidsmaatregelen uit het plan van aanpak binnen de gestelde termijn zijn respectievelijk worden genomen.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 1 en 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11 lid 2 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Ja.

De gastouder draagt er zorg voor dat de lijst van ongevallen die hebben plaatsgevonden actueel is en voldoet aan de gestelde eisen.

(art 1.49 lid 3 en 1.56b lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; art 11 lid 3 onder c en lid 4 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang)

Ja.

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

 

De gastouder heeft kennis van de door de houder van het gastouderbureau voor gastouders vastgestelde meldcode, waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

De gastouder handelt naar de door de houder van het gastouderbureau vastgestelde meldcode.

(art 1.56b lid 1 en art 1.51a lid 4 Wet kinderopvang)

Ja.

De gastouder heeft kennis van de handelswijze hoe, indien de gastouder op enigerlei wijze bekend is geworden dat de natuurlijke persoon die tevens houder is van het gastouderbureau zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens een kind dat gebruik maakt van de door de houder aangeboden opvang, in contact te treden met de vertrouwensinspecteur kinderopvang en in geval van een redelijk vermoeden aangifte te doen bij een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.

(art 1.51c lid 3 Wet kinderopvang)

Ja.

 

Bijlage: 2 afwegingsmodel

Diversen mbt naleving, registratie en wijzigingen

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom per constatering

Niet voldoen aan de definitie van kinderopvang, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau.

N.v.t, intrekken toestemming tot exploitatie is aan de orde.

n.v.t.

n.v.t.

Start exploitatie voor ontvangst toestemming college of voor de datum waarop college bepaald heeft dat exploitatie mag aanvangen.

n.v.t.

Gelijk aan bedrag boete 4e categorie (2019: € 20.750)

€ 20.750

Houder geeft wijziging van in het LRK opgenomen gegevens later door / niet door terwijl dit zou moeten gebeuren zodra de houder bekend is met deze wijziging.

2 maanden

€ 2.000

€ 2.000

Niet nakomen van een vordering tot medewerking van de toezichthouder.

n.v.t.

Gelijk aan bedrag boete 2e categorie

(2019: € 4.150)

Gelijk aan bedrag boete 2e categorie

Niet opvolgen van een aanwijzing / bevel.

2 weken

€ 4.000

n.v.t.

Niet opvolgen van exploitatieverbod gegeven opgelegd op grond van art. 1.66 Wko.

n.v.t.

€ 20.750

n.v.t.

Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 1.67 Wet op het primair onderwijs.

n.v.t.

€ 4.000

n.v.t

 

Praktijk / uitvoering

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom per constatering

De houder biedt geen verantwoorde opvang.

2 weken

€ 8.000

GO: € 2.000

€ 8.000

GO: € 2.000

Het gastouderbureau voldoet niet aan zijn zorgplicht

2 weken

€ 4.000

€ 4.000

De houder voldoet niet aan zijn informatieplicht.

2 maanden

€ 1.000

€ 1.000

De houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt

2 weken

€ 2.000

€ 2.000

De houder voldoet niet aan de eisen gesteld aan veilige en gezonde kinderopvang .

2 weken

€ 3.000

GO: € 500

€ 3.000

GO: € 500

De houder voldoet niet aan de eisen mbt formatie.

2 weken

€ 5.000

GO: € 200

€ 5.000

GO: € 200

De houder voldoet niet aan de eisen mbt stabiliteit (GO: groepsgrootte).

2 weken

€ 3.000

GO: € 300

€ 3.000

GO: € 300

De houder voldoet niet aan de eisen mbt de VOG’s en het personenregister kinderopvang.

2 weken

€ 3.000

GO: € 500

€ 3.000

GO: € 500

De houder voldoet niet aan de eis mbt de voertaal, taaleis VE en de taaleis BSO..

2 weken

€ 3.000 (voertaal)

€ 1.500 (overige)

GO: € 200

€ 2.000

GO: € 200

De binnen- en buitenspeelruimtes voldoen niet aan de eisen.

De VGO voldoet niet aan de eisen.

2 weken

€ 2.000

GO: € 200

€ 2.000

GO: € 200

De houder voldoet niet aan het ouderadviesrecht / klachtrecht.

2 maanden (OC)

6 maanden (klachtr.)

€ 1.000

€ 1.000

De houder van het gastouderbureau voert aantoonbaar de kassiersfunctie en de verplicht gestelde gesprekken niet uit.

2 weken

€ 3.000

€ 3.000

De houder voldoet niet aan de uren norm voor VE

2 weken

€ 2.000

€ 2.000

 

Documenten

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom

De houder heeft actuele beleidsdocumenten die onvolledig zijn en/of niet alle verplicht te beschrijven onderwerpen bevatten.

2 maanden

€ 3.000 voor het ontbreken van het document

€ 750 voor iedere (sub)eis waaraan niet is voldaan

€ 3.000 het ontbreken van het document

€ 750 voor ieder(e) (sub)eis waaraan niet is voldaan

De administratie van de houder bevat niet alle verplicht op te nemen documenten en is op verzoek van de toezichthouder onverwijld te raadplegen.

2 maanden

€ 3.000

per ontbrekend document

€ 3.000

per ontbrekend document

De houder gebruikt geen VE programma dat voldoet aan de eisen

2 maanden

€ 1.000

€ 1.000