Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dongen

Beleidsregel voor het verlenen van ontheffingen van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.23 Wet Ruimtelijke Ordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDongen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel voor het verlenen van ontheffingen van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.23 Wet Ruimtelijke Ordening
CiteertitelBeleidsregel voor het verlenen van ontheffingen van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.23 Wet Ruimtelijke Ordening
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpOntheffingen ruimtelijke ordening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, artikel 4:81
  2. Wet Ruimtelijke Ordening, artikel 3.23
  3. Besluit ruimtelijke ordening

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-02-2009Nieuwe regeling

03-02-2009

Gemeentelijke informatiekrant, 19-02-2009

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel voor het verlenen van ontheffingen van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.23 Wet Ruimtelijke Ordening

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen,

 

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

gelet op de Wet ruimtelijke ordening;

gelet op het Besluit ruimtelijke ordening;

 

besluit:

 

vast te stellen de beleidsregel voor het verlenen van ontheffingen van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, in aansluiting op en ter vervanging van de vastgestelde beleidsregel toepassing artikel 19, lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

1. Inleiding

Bij de op 1 juli 2008 in werking getreden nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn in plaats van vrijstellingen van het bestemmingsplan, ontheffingen van het bestemmingsplan geïntroduceerd.

In de wet is voortaan een artikel voor het verlenen van ontheffing van een geldend bestemmingsplan opgenomen, te weten artikel 3.23.

Van deze ontheffing kan pas gebruik gemaakt worden indien het geldende bestemmingsplan zelf, inclusief de daarin opgenomen zogenaamde binnenplanse vrijstellingen, geen mogelijkheid biedt om gemeentelijke medewerking aan een bouw- en/of gebruiksinitiatief te verlenen.

Deze ontheffingsmogelijkheid is in de wet toegekend aan het college van burgemeester en wethouders.

Binnen de door de wetgever in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) neergelegde, respectievelijk uitgewerkte algemene ontheffingsmogelijkheid voor kleinere gevallen is nu voor de gemeente Dongen de behoefte ontstaan aan een afbakening van de ontheffingsbevoegdheid via een aanvullende gemeentelijke ontheffingsregeling.

Deze aanvullende gemeentelijke ontheffingsregeling moet het beleidskader bieden voor de beoordeling van aanvragen om ontheffing van de vigerende bestemmingsplannen op basis van artikel 3.23 Wro.

In deze notitie wordt de aanvullende gemeentelijke ontheffingsregeling voorgesteld en uitgewerkt.

Na vaststelling wordt het beleid via publicatie bekendgemaakt.

In deze notitie geeft hoofdstuk 2 een algemene uitleg van artikel 3.23 Wro en in hoofdstuk 3 is de aanvullende gemeentelijke ontheffingsregeling opgenomen.

2. Artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening
2.1 Algemeen

 

 

Op grond van artikel 3.23 Wro kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen.

Deze kleinere gevallen worden genoemd in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (De in artikel 3.32 Wro bedoelde algemene maatregel van bestuur).

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in situaties binnen en buiten de bebouwde kom. In artikel 4.1.1 Bro is geen definitie aangegeven van bebouwde kom. Burgemeester en wethouders kunnen dus zelf aangeven wat onder de bebouwde kom in planologische zin wordt verstaan.

Voor de toepassing van het begrip bebouwde kom ten behoeve van artikel 3.23 Wro juncto artikel 4.1.1 Bro in de gemeentelijke ontheffingsregeling wordt aansluiting gezocht bij het gebied zoals dat is aangewezen in artikel 1.3, lid 2 van de geldende bouwverordening voor de gemeente Dongen.

 

2.2 Procedurele vereisten voor ontheffing

Een verzoek om ontheffing kan zelfstandig worden gedaan. Over het algemeen zal uit een bouwplan echter blijken dat daaraan alleen met toepassing van de ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 Wro medewerking kan worden verleend. De aanvraag om bouwvergunning dient dus ook als een verzoek om ontheffing te worden beschouwd en behandeld.

Op grond van artikel 3.24 beslissen burgemeester en wethouders binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag voor een ontheffing of toepassing zal worden gegeven aan het derde lid.

Op de voorbereiding van de ontheffing is in artikel 3.24 Wro de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing verklaard, met dien verstande dat:

  • -

    De aanvraag om ontheffing en het ontwerp besluit liggen gedurende zes weken ter inzage;

  • -

    Gedurende de termijn van ter inzage legging kan iedereen zijn zienswijze naar voren brengen, zowel schriftelijk als mondeling.

Binnen vier weken na afloop van de termijn van ter inzage legging moeten burgemeester en wethouders beslissen op de ontheffing. De ontheffing treedt, onverminderd het bepaalde in artikel 8.4, derde lid, in werking met ingang van de zevende week na de dag waarop zij is bekendgemaakt.

 

2.3 Beoordeling algemene ontheffingsregeling artikel 3.23 Wro

 

 

Zoals in paragraaf 2.1 is beschreven, kan met toepassing van artikel 3.23 Wro ontheffing worden verleend voor de gevallen die staan vermeld in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Gelet op de formulering van artikel 4.1.1 Bro kan door middel van deze ontheffing een tamelijk groot aantal initiatieven worden gehonoreerd. Om willekeur en precedentwerking te voorkomen is het goed een duidelijke beleidslijn te formuleren voor de toepassing van artikel 3.23 Wro.

Deze notitie bevat dus een aanvullende gemeentelijke ontheffingsregeling, die als toetsingskader fungeert voor ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wro, juncto artikel 4.1.1 Bro.

Bij toepassing van een ontheffing dienen alle in het geding zijnde belangen te worden afgewogen. Om hier enigszins richting aan te geven in geval van toepassing van de ontheffingsbevoegdheid ex artikel 3.23 Wro zijn in de aanvullende gemeentelijke ontheffingsregeling afwegingscriteria opgenomen. Deze afwegingscriteria zijn echter niet uitputtend, aangezien in voorkomende gevallen er altijd specifieke afwegingen nodig kunnen zijn, zoals in het kader van het burenrecht.

Om de ontheffingsregeling ook daadwerkelijk bekend te maken en eenduidig toe te passen, wordt deze door het college van burgemeester en wethouders als beleidsregel vastgesteld en na vaststelling via publicatie in de informatiekrant van de gemeente Dongen bekend gemaakt.

3. Aanvullende gemeentelijke ontheffingsregeling
3.1 Beleidsregels

 

 

Voor zover burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.23 Wro, juncto artikel 4.1.1 Bro ontheffing willen verlenen van een geldend bestemmingsplan nemen zij de volgende bepalingen in acht.

  • 1.

    Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw (bijbehorend bouwwerk): Beleidsregels: - het bouwwerk is niet hoger dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein; - het aantal woningen moet gelijk blijven; - de uitbreiding heeft niet tot gevolg dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd; - de oppervlakte binnen de erf bestemming mag met niet meer van 40% worden bebouwd met een maximum van 100 m²; - buiten de bebouwde kom heeft het bouwwerk een bruto oppervlakte van ten hoogste 100 m². Voor de genoemde ontheffingsmogelijkheden geldt dat deze alleen mogen worden toegepast indien belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

  • 2.

    Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw (bijbehorend bouwwerk): Ten aanzien van deze typen bouwwerken gelden de voorwaarden zoals gesteld in artikel 4.1.1 Bro: - de uitbreiding mag niet tot gevolg hebben dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% is bebouwd; - de oppervlakte die volgens het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt mag niet met meer dan 50% worden overschreden. Voor de genoemde ontheffingsmogelijkheden geldt dat deze alleen mogen worden toegepast indien belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

  • 3.

    Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het water- of wegverkeer: Ten aanzien van deze bouwwerken geldt hetgeen in artikel 4.1.1 Bro is bepaald: - het bruto vloeroppervlak mag niet groter zijn dan 50 m²; - het gebouw mag slechts uit 1 bouwlaag bestaan; - en dat gemeten vanaf het aansluitend terrein niet hoger is dan 5 meter. Voor de genoemde ontheffingsmogelijkheden geldt dat deze alleen mogen worden toegepast indien belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

  • 4.

    Een bouwwerk, geen gebouw zijnde: Ten aanzien van deze bouwwerken geldt hetgeen in artikel 4.1.1 Bro is bepaald: - het bruto vloeroppervlak mag niet groter zijn dan 50 m²; - het bouwwerk mag niet hoger zijn dan 10 m. En daarbij nog het volgende: a. Voor het oprichten van een erf- of terreinafscheiding bij een perceel gelegen binnen de bebouwde kom voor de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat: - de hoogte van de voet af gemeten niet hoger is dan 2 m; - de verkeersveiligheid niet in het gevaar komt; - de in het plan beoogde stedenbouwkundige uitgangspunten niet worden geschaad; - geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu van de aangrenzende panden. b. Voor het oprichten van een erf- of terreinafscheiding bij een perceel gelegen binnen de bebouwde kom anders dan voor de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat: - de hoogte van de voet af gemeten niet hoger is dan 3 m; - de in het plan beoogde stedenbouwkundige uitgangspunten niet worden geschaad; - geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu van de aangrenzende panden. c. Voor het oprichten van vlaggenmasten, antennes, straatmeubilair e.d., met dien verstande dat: - de maximum hoogte, gemeten vanaf de voet, 10 m mag bedragen; - de verkeersveiligheid niet in het gevaar komt; - de in het plan beoogde stedenbouwkundige uitgangspunten niet worden geschaad; - geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de belangen van derden. d. Voor het oprichten van geluidsschermen, met dien verstande dat: - de oppervlakte niet groter is dan 50 m²; - de hoogte gemeten vanaf het aansluitend terrein niet hoger is dan 10 m; - de afstand tot woningen ten minste 10 m bedraagt. Voor de genoemde ontheffingsmogelijkheden geldt dat deze alleen mogen worden toegepast indien belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

  • 5.

    Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw: Beleidsregels - ten aanzien van de hoogte voor een derde bouwlaag, binnen de bestemming woondoeleinden geldt dat om bouwtechnische redenen ontheffing kan worden verleend voor een minimale hoogte bij verblijfsruimten. Voor de genoemde ontheffingsmogelijkheden geldt dat deze alleen mogen worden toegepast indien belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

  • 6.

    Een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie: Ten aanzien van deze bouwwerken geldt hetgeen in artikel 4.1.1 Bro is bepaald: - ten dienste van een agrarisch bedrijf; - waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 100 m².

  • 7.

    Een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningsplichtige bouwwerken (Besluit omgevingsrecht): Ten aanzien van deze bouwwerken geldt hetgeen in artikel 4.1.1 Bro is bepaald: - de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, mag gemeten vanaf de voet van de antenne of de antennedrager, niet meer bedragen dan 40 m. Waarbij de volgende afwegingen worden gemaakt: - nieuwe masten ten behoeve van mobiele telecommunicatie dienen zoveel als mogelijk buiten de woonomgeving te worden geplaatst; - site-sharing geniet de uitdrukkelijke voorkeur om het aantal masten ten behoeve van mobiele telecommunicatie te beperken.

  • 8.

    Het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen: Ten aanzien van dit gebruik geldt hetgeen in artikel 4.1.1. Bro is bepaald: - het gebruik mag maximaal drie keer per jaar plaatsvinden: - per evenement mag de duur ten hoogste vijftien dagen bedragen, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement.

  • 9.

    Het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten: Ten aanzien van deze bouwwerken geldt hetgeen in artikel 4.1.1 Bro is bepaald: - de gebruikswijziging vindt plaats in de bebouwde kom; - de gebruikswijziging mag niet meer omvatten dan een bruto-oppervlakte van1500 m²; - het aantal woningen moet gelijk blijven. En daarbij nog het volgende: het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep op een woonperceel binnen de bestemmingen “Woondoeleinden” en/of “Erf”, met dien verstande dat: - de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 30 m²; - indien het gebruik plaatsvindt in een losstaand bijgebouw, de afstand tot de woning maximaal 15 m bedraagt; - het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename veroorzaakt van de parkeerbehoefte; - de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving; - er geen detailhandel plaatsvindt; - de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoners. Voor de genoemde ontheffingsmogelijkheden geldt dat deze alleen mogen worden toegepast indien belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

  • 10.

    Een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning: Ten aanzien van deze bouwwerken geldt hetgeen in artikel 4.1.1 Bro is bepaald: - de recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de Woningwet gestelde eisen aan een bestaande woning; - de bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden; - de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sindsdien onafgebroken bewoont. Deze ontheffing wordt uitsluitend verleend aan de aanvrager en diens met name genoemde meerderjarige huisgenoten die aan de laatste bepaling voldoen. De ontheffing is niet overdraagbaar en vervalt in elk geval zodra genoemde personen de bewoning hebben beëindigd.

3.2 Bezwaar- en beroepsmogelijkheden

Tegen het uiteindelijk te nemen ontheffingsbesluit staat, op grond van de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.

4 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag volgend op die van publicatie.