Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Losser

Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Losser houdende regels omtrent drugs (Damoclesbeleid Losser 2021)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLosser
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van de burgemeester van de gemeente Losser houdende regels omtrent drugs (Damoclesbeleid Losser 2021)
CiteertitelDamoclesbeleid Losser 2021
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Interne gedragsregel toepassing artikel 13b Opiumwet Losser 2012.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 13b van de Opiumwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-04-2021nieuwe regeling

01-03-2021

gmb-2021-116708

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Losser houdende regels omtrent drugs (Damoclesbeleid Losser 2021)

De Burgemeester van Losser

 

 

overwegende:

 

dat artikel 13b eerste lid Opiumwet de burgemeester de bevoegdheid geeft om bestuursdwang toe te passen indien in woningen of lokalen dan wel in, op of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst l of II (van de Opiumwet) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a voorhanden is;

 

dat per 1 januari 2019 is besloten tot wetswijziging van artikel 13b Opiumwet, hetgeen aanleiding vormt tot wijziging van het vorige Damoclesbeleid dat was neergelegd in de ‘interne gedragsregel toepassing artikel 13b Opiumwet Losser 2012’.

 

dat het ter bevordering van de rechtsgelijkheid en de rechtszekerheid nodig is beleid vast te stellen omtrent de toepassing van bestuursdwang op basis van artikel 13b lid 1 Opiumwet;

 

dat er vanwege het belang van eenduidigheid van handhaving (de afstemming van bestuurlijk gedoogbeleid op strafrechtelijk gedoogbeleid) voor wordt gekozen om de landelijke criteria als verwoord in de Aanwijzing Opiumwet over te nemen;

 

gelet op artikel 13b van de Opiumwet,

 

 

b e s l u i t

 

 

vast te stellen de volgende beleidsregels voor het toepassen van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet, onder de naam

 

 

DAMOCLESBELEID LOSSER 2021

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 definities

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1.

    harddrugs: alle middelen vermeld op lijst I behorend bij de Opiumwet, dan wel aangewezen op grond van artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet.

  • 2.

    softdrugs: alle middelen vermeld op lijst II behorend bij de Opiumwet, dan wel aangewezen op grond van artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet.

  • 3.

    handel in drugs: het verkopen, afleveren of verstrekken van harddrugs of softdrugs, dan wel het daartoe aanwezig zijn van een handelshoeveelheid hard- of softdrugs in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf; onder verkoop wordt tevens verstaan het sluiten van een mondelinge overeenkomst tot koop en verkoop van drugs, waarbij de aflevering van de drugs elders plaatsvindt.

  • 4.

    handelshoeveelheid: een hoeveelheid drugs die de criteria, zoals die zijn vastgelegd in de ‘Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie’ overstijgt, alsmede een ‘geringe hoeveelheid voor eigen gebruik’ waarbij sprake is van een dealerindicatie.

  • 5.

    voorbereidingshandelingen: het voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet.

  • 6.

    lokaal: een pand al dan niet toegankelijk voor het publiek, zoals een winkel, café, loods of bedrijfsruimte.

  • 7.

    woning: een voor bewoning gebruikte ruimte. Een woning is te karakteriseren als een van de buitenwereld afgesloten plaats waar iemand - eventueel in een gemeenschappelijke huishouding met andere personen - zijn privaat huiselijk leven leidt of pleegt te leiden. Of een ruimte een woning is, wordt niet alleen bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en andere huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming. Of ergens gewoond wordt kan onder meer blijken uit de inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP), de inrichting van de ruimte/het pand en het feitelijke gebruik dat van de ruimte wordt gemaakt. Een voor bewoning bestemde ruimte die niet wordt gebruikt als woning, kan worden aangemerkt als lokaal.

  • 8.

    sluiting: een sluiting met toepassing van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet

Artikel 2 uitgangspunten

  • 1.

    Indien in een woning, een lokaal of een daarbij behorend erf handel in drugs of voorbereidingshandelingen plaatsvinden, dan maakt de burgemeester gebruik van de bevoegdheid genoemd in artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet.

  • 2.

    Indien er feitelijk tot sluiting wordt overgegaan zal de woning of het lokaal worden verzegeld en zal de woning ontoegankelijk worden gemaakt voor een ieder.

  • 3.

    Met betrekking tot de omschrijving van het “verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben” van harddrugs en softdrugs, wordt aansluiting gezocht bij het gestelde daartoe in de ‘Aanwijzing Opiumwet’. Concreet betekent dit dat er sprake is van een overtreding in de zin van dit beleid bij een aangetroffen hoeveelheid zoals die in de ‘Aanwijzing Opiumwet’ is vastgelegd. Voorts is er sprake van het verkopen, afleveren of verkopen van drugs indien de drugs niet meer aanwezig zijn maar alle overige zaken wel wijzen op handel in drugs.

HOOFDSTUK 2 WONINGEN EN LOKALEN

Artikel 3 maatregelen bij drugshandel in woningen of het voorbereiden of bevorderen daarvan (voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a eerste lid, onder 3 en 11a van de Opiumwet)

  • 1.

    Handel in softdrugs of het voorbereiden of bevorderen daarvan:

     

    • a.

      Bij een eerste overtreding van de Opiumwet wordt de woning gesloten voor een aaneengesloten periode van 3 maanden indien er sprake is van een ernstig geval. Indien er geen sprake is van een ernstig geval dan wordt volstaan met een waarschuwing.

    • b.

      Bij een tweede overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de eerste overtreding wordt de woning gesloten voor een aaneengesloten periode van 6 maanden.

    • c.

      Bij een derde overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de tweede overtreding wordt de woning gesloten voor een aaneengesloten periode van 12 maanden.

    • d.

      Bij een vierde overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de derde overtreding wordt de woning gesloten voor een aaneengesloten periode van 18 maanden.

  • 2.

    Handel in harddrugs of het voorbereiden of bevorderen daarvan:

     

    • a.

      Bij een eerste overtreding van de Opiumwet wordt de woning gesloten voor een aaneengesloten periode van 6 maanden.

    • b.

      Bij een tweede overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de eerste overtreding wordt de woning gesloten voor een aaneengesloten periode van 12 maanden.

    • c.

      Bij een derde overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de tweede overtreding wordt de woning gesloten voor een aaneengesloten periode van 24 maanden.

    • d.

      Bij een vierde overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de derde overtreding wordt de woning gesloten voor onbepaalde tijd.

Artikel 4 maatregelen bij drugshandel in lokalen of het voorbereiden of bevorderen daarvan (voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a eerste lid, onder 3 en 11a van de Opiumwet)

  • 1.

    Handel in softdrugs of het voorbereiden of bevorderen daarvan:

     

    • a.

      Bij een eerste overtreding van de Opiumwet wordt het lokaal gesloten voor een aaneengesloten periode van 6 maanden.

    • b.

      Bij een tweede overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de eerste overtreding wordt het lokaal gesloten voor een aaneengesloten periode van 12 maanden.

    • c.

      Bij een derde overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de tweede overtreding wordt het lokaal gesloten voor een aaneengesloten periode van 18 maanden.

    • d.

      Bij een vierde overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de derde overtreding wordt het lokaal gesloten voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    Handel in harddrugs of het voorbereiden of bevorderen daarvan:

     

    • a.

      Bij een eerste overtreding van de Opiumwet wordt het lokaal gesloten voor een aaneengesloten periode van 12 maanden.

    • b.

      Bij een tweede overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de eerste overtreding wordt het lokaal gesloten voor een aaneengesloten periode van 24 maanden.

    • c.

      Bij een derde en volgende overtreding van de Opiumwet binnen 5 jaar na de tweede overtreding wordt het lokaal gesloten voor onbepaalde tijd.

HOOFDSTUK 3 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 5 Beoordeling om tot sluiting over te gaan bij woningen en lokalen

Bij de beoordeling om tot sluiting over te gaan bij woningen en lokalen en/of daarbij behorende erven worden in ieder geval de volgende omstandigheden betrokken:

  • a.

    De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet;

  • b.

    De mate van professionaliteit;

  • c.

    De mate waarin de woning of het lokaal betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is en de mate waarin er sprake is van een link met het criminele circuit.

  • d.

    Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning of het lokaal.

  • e.

    De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n).

  • f.

    De mate van verwijtbaarheid bij de eigenaar/ verhuurder van de woning of het lokaal om de drugshandel of de voorbereidingshandelingen te beëindigen en te voorkomen.

  • g.

    Onverminderd het voorgaande wordt bij voorbereidingshandelingen rekening gehouden met de hoeveelheid of de aard van de stoffen of goederen of de mate waarin de goederen erop wijzen bestemd te zijn voor de handel in en productie van drugs als ook de combinatie van de aangetroffen stoffen of goederen.

Voorgaande indicatoren gelden tevens voor de beoordeling of sprake is van een ernstig geval.

Artikel 6 Afwijkingsbevoegdheid en hardheidsclausule

De burgemeester kan gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals vastgesteld in dit beleid.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Damoclesbeleid Losser 2021”

Artikel 8 Slotbepaling

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking. Op hetzelfde tijdstip wordt de beleidsregel ‘Interne gedragsregel toepassing artikel 13b Opiumwet Losser 2012’, vastgesteld op 5 oktober 2012, ingetrokken.

Aldus vastgesteld door de burgemeester van Losser,

Losser, 1 maart 2021

Ir. C.A.M. Kroon

Toelichting Damoclesbeleid

 

Inleiding

 

Handel in drugs heeft een negatieve invloed op de leefbaarheid, het veiligheidsgevoel en de gezondheid van burgers in de gemeente. Het daarbij betrokken criminele circuit is steeds professioneler. De handel in drugs gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Niet alleen bij harddrugs maar ook bij handel in softdrug wordt geweld niet meer geschuwd. Tevens vormen hennepkwekerijen een groot risico voor de brandveiligheid. Met sluiting van een pand wordt een locatie weggenomen uit het criminele circuit waardoor het criminele ondernemingsproces wordt verstoord. Met de toepassing van de maatregel wordt de bekendheid van de woning of het lokaal als drugspand doorbroken en eventuele loop naar de woning of het lokaal wordt eruit gehaald waardoor de leefbaarheid en veiligheid in de omgeving hersteld wordt. Tevens wordt een sterk signaal afgegeven dat naast een preventieve werking ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Het Damoclesbeleid gemeente Losser is in de kern gericht op het beperken van de negatieve invloed van drugshandel en productie op het openbare leven, het beëindigen van de overtreding en dient herhaling te voorkomen. Tevens is Losser als grensgemeente gevoelig voor internationale drugshandel. Om het waterbed-effect te voorkomen moet gemeente Losser evenals andere Twentse gemeenten, streng optreden tegen drugscriminaliteit.

 

Juridisch kader

 

Ingevolge artikel 2 en 3 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I en II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, aanwezig te hebben en te vervaardigen. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, onder 3 en artikel 11 van de Opiumwet is het strafbaar stoffen of voorwerpen te bewerken, bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen of voorhanden te hebben dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelenvoorhanden te hebben of gegevens voorhanden te hebben waarvan bekend is of ernstig vermoeden is dat zij bestemd zijn tot het plegen van de in artikel 2 en 3 van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

 

Op grond van artikel 13b, lid 1 van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Met ingang van 1 januari 2019 is de burgemeester op grond van lid 2 tevens bevoegd handhavend op te treden wanneer er sprake is van handelingen ter voorbereiding of bevordering van drugshandel (voorbereidingshandelingen). Met deze bevoegdheid kan, anders dan voorheen, ook worden opgetreden wanneer bijvoorbeeld een hennepkwekerij of drugslab wordt aangetroffen maar geen middelen als bedoeld in lijst I of II aanwezig zijn.

 

De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet is in beginsel gericht op het pand en is niet gericht tegen de eigenaar c.q. gebruiker. Een wijziging in de huur,- of eigendomssituatie is in beginsel dan ook niet van invloed op toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Het betreft een herstelmaatregel en is geen punitieve sanctie. De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet strekt ertoe de geconstateerde overtreding van de Opiumwet in het pand te beëindigen en te voorkomen.

 

Ingevolge artikel 5:24, derde lid, van de Awb wordt de last onder bestuursdwang bekendgemaakt aan de overtreder en aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

 

Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

 

Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Op welke wijze en wanneer de burgemeester zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet zal inzetten is vastgelegd in het Damoclesbeleid.

 

Het is op grond van artikel 2:41, tweede lid, Algemene Plaatselijke Verordening een ieder verboden om een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten pand te betreden. Het pand mag alleen worden betreden indien de burgemeester daartoe ontheffing verleend. In de regel wordt slechts ontheffing van het verbod verleend in geval van een dringende en/of zwaarwichtige reden. Om voor een ontheffing in aanmerking te komen moet een schriftelijk en gedetailleerd verzoek om ontheffing worden ingediend, waaruit in ieder geval duidelijk blijkt voor wie de ontheffing moet gelden, voor welk doel en voor welke periode (tijdsduur).

 

Jurisprudentie

 

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) stelt zich op het standpunt dat voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen niet vereist is dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld, maar volgt uit het woord "daartoe" in deze bepaling dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid tot sluiting verschaft (uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2081).

 

De Afdeling bevestigt in 2018 nog dat zij vasthoudt aan haar jurisprudentielijn dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs (het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik ingevolge de Richtlijn strafvordering Opiumwet, harddrugs) ervan mag worden uitgegaan dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (mede) bestemd is voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand (eigenaar, huurder, gebruiker) om het tegendeel aannemelijk te maken (uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738 en 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1125).

 

Een eventuele schuldvraag of verwijtbaarheid speelt geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van een woning noopt, volgens de Afdeling. (o.a. uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851). De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kan maken (uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241).

 

Het is vaste jurisprudentie dat de eigenaar van een pand als overtreder kan worden aangemerkt, indien hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat het pand wordt gebruikt voor illegale activiteiten. Van hem mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. (Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:853). Het is aan de eigenaren van de woning om het gebruik van deze woning te controleren. Zij mogen er niet mee volstaan alles over te laten aan een makelaar (uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1150).

 

Het recht op privacy van een huurder behoeft niet in de weg te staan aan het kunnen controleren van het gebruik van het pand door de verhuurder. De Afdeling oordeelde in meerdere zaken dat ‘niet aannemelijk is gemaakt dat het voor verhuurder niet mogelijk was om afspraken met de huurder te maken, teneinde het gebruik van de woning te kunnen controleren’ (o.a. uitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1950).

 

De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken bij zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Bijzondere omstandigheden kunnen maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel dusdanige gevolgen heeft dat het toepassen ervan onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840).

 

De Afdeling oordeelde al vaker dat de omstandigheid dat sluiting van een woning of lokaal met zich meebrengt dat bewoners en zakelijke gebruikers die woning of dat lokaal voor de duur van de sluiting niet als woon- of bedrijfsruimte kunnen gebruiken, inherent is aan de sluiting en in dat licht op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Het lijden van enig financieel nadeel als gevolg van sluiting van een woning moet eveneens als een direct gevolg daarvan worden aangemerkt (uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:543).

 

Sluiting van een woning waar minderjarige kinderen aanwezig zijn, is niet per definitie disproportioneel. Bij de totstandkoming van deze beleidsregel is rekening gehouden met het feit dat een woning waarin minderjarige kinderen verblijven kan worden gesloten. Hierbij weegt de burgemeester mee dat het belang van minderjarige kinderen niet gediend wordt, indien enkel en alleen vanwege de aanwezigheid van minderjarige kinderen van handhavend optreden wordt afgezien. Voorkomen dient immers te worden dat drugshandelaren juist gezinnen met jonge kinderen benaderen, omdat zij dan in de veronderstelling verkeren dat daartegen niet handhavend zal worden opgetreden. De Afdeling oordeelde voorts tevens dat de ouders van de minderjarige kinderen verantwoordelijk zijn voor het vinden van vervangende woonruimte (uitspraak van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174).

 

De Afdeling deed in 2017 een principiële uitspraak over de bevoegdheid van de burgemeester om panden van woningcorporaties te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet wanneer door woningcorporaties zelf ook al een zero-tolerance beleid wordt gevoerd. De Afdeling oordeelde in dat geval dat met de maatregelen die de woningcorporatie hadden genomen, niet alle doelen van artikel 13b van de Opiumwet waren gediend, zodat de burgemeester die maatregelen op zichzelf dan ook niet als bijzondere omstandigheden hoefde aan te merken en de woning op grond van artikel 13b Opiumwet mocht sluiten (uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3481).

 

Ook de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174). Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kan maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte (uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046).

 

Artikel 1 definities

 

Bij de definities is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de wettekst van artikel 13b Opiumwet.

 

Artikel 2 Uitgangspunten

 

Handelshoeveelheid

 

Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om de zinsnede ‘daartoe aanwezig is’ in artikel 13b lid 1 Opiumwet zo uit te leggen dat de burgemeester al bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, indien in een pand een handelshoeveelheid drugs aanwezig is. Bij overschrijding van de hoeveelheid die bestemd is voor eigen gebruik wordt aangenomen dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt op de weg van de betrokkene(n) om aan te tonen dat er geen sprake is van handel.

Bij de beoordeling of sprake is van een handelsvoorraad drugs gaat de burgemeester uit van de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het Openbaar Ministerie. Onder handelshoeveelheid wordt het volgende verstaan:

 

  • -

    harddrugs: meer dan 0,5 gram. Hierbij wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • 0,5 gram harddrugs (bijv. cocaïne/amfetamine)

  • 1 pil/ tablet (bijv. XTC)

  • 5 ml (bijv. 1 ampul/buisje/consumptie-eenheid GHB).

  • -

    softdrugs: meer dan 5 gram

  • -

    hennepplanten: meer dan 5 planten

Geen hennepplanten aangetroffen, maar wel gebruik ten behoeve van productie, verkoop, aflevering of verstrekking

 

Het kan voorkomen dat een hennepkwekerij wordt opgerold die vlak voor de inval is geoogst of er kan sprake zijn van een pand waarvan uit onderzoek door de politie blijkt dat het gebruikt wordt als een knooppunt van waaruit men handelsafspraken maakt ten behoeve van productie, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Een andere mogelijkheid is dat een geringe hoeveelheid drugs worden aangetroffen (niet zijnde een (kleine) handelshoeveelheid), maar dat de overige zaken in het pand wel wijzen op een grotere hoeveelheid of productie, bijvoorbeeld de aangetroffen apparatuur zoals lampen, filters, afval en dergelijke. In dergelijke gevallen valt het betreffende pand ook onder de werking van artikel 13b Opiumwet. Het is immers gebruikt ten behoeve van de productie, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Dergelijke gevallen worden dus gelijk gesteld met de situatie als ware de betreffende drugs wel aangetroffen en als gevolg hiervan zal ook in deze gevallen worden overgegaan tot het treffen van een bestuurlijke maatregel.

 

Voorbereidingshandelingen

 

Voor het aannemen van voorbereidingshandelingen is vereist dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Dit kan al blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. Daarnaast kan dit ook blijken uit tapgesprekken of observaties uit een opsporingsonderzoek. Het moet gaan om voorwerpen of stoffen. De beoordeling of sprake is van voorbereidingshandelingen vraagt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de opsporingsdiensten is vastgesteld. Onvoldoende om als voorbereidingshandeling te kwalificeren is het aantreffen van (uitsluitend) vervoermiddelen, gelden of andere betaalmiddelen. De rechthebbende op de woning of het lokaal zal in voorkomend geval de conclusies die ontleend worden uit onder andere aard en onderlinge combinatie van de aangetroffen voorwerpen moeten ontkrachten.

 

Artikel 3 en 4 reacties op handel in soft- en harddrugs in woningen en lokalen

 

Bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet wordt onderscheid gemaakt tussen lokalen en woningen. Het sluiten van een woning, die daadwerkelijk wordt gebruikt als woning, zal in zijn algemeenheid een grotere inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer, dan de sluiting van een (al dan niet voor publiek toegankelijk) lokaal. Uit oogpunt van proportionaliteit wordt daarom voor de sluiting van woningen een kortere periode gehanteerd dan voor lokalen. Of een ruimte wordt gebruikt als woonruimte en er dan ook sprake is van het hebben van woongenot blijkt uit de feitelijke constatering ter plaatse. Eventuele inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie zijn mede bepalend om vast te stellen of er sprake is van feitelijke bewoning. Een voor de bewoning bestemde ruimte die niet feitelijk gebruikt wordt als woning wordt aangemerkt als lokaal en valt daarmee onder het handhavingsbeleid dat voor lokalen geldt. In het beleid wordt er een onderscheid gemaakt tussen softdrugs en harddrugs omdat de handel in en productie van harddrugs een groter effect heeft op de volksgezondheid en er bij harddrugs eerder sprake is van ernstige criminaliteit. Vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs is het uitgangspunt dat al bij het aantreffen van een handelshoeveelheid soft- of harddrugs tot sluiting van de betreffende woning of het lokaal wordt overgegaan. Dit geldt eveneens als er in een pand sprake is van voorbereidingshandelingen, dus als geen drugs worden aangetroffen (noch verkocht, afgeleverd of verstrekt), terwijl er wel voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die duidelijk bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs, zoals bepaalde apparatuur (drugslaboratorium, cocaïnewasserij), chemicaliën (apaan, zoutzuur) en versnijdingsmiddelen.

 

De verstoring van de openbare orde hoeft niet aangetoond te worden. De illegale handel in drugs vormt op zichzelf reeds een ernstige verstoring van de openbare orde. Uitgangspunt is dat een last onder bestuursdwang wordt opgelegd en geen last onder dwangsom. Het grote financiële gewin in het circuit van de drugshandel maakt dat een financiële prikkel dat uitgaat van een dwangsom niet het beoogde effect zal hebben, namelijk beëindiging en voorkomen van herhaling van de overtreding.

 

Bij een sluiting voor onbepaalde tijd wordt de kanttekening gemaakt dat de pandeigenaar te allen tijde een verzoek tot opheffing van de sluiting kan indienen. Dit verzoek kan in beginsel alleen ingewilligd worden als de vrees voor herhaling verdwenen is en de burgemeester van oordeel is dat er door nieuwe feiten en omstandigheden een andere belangenafweging moet plaatsvinden.

 

Spoedeisende situaties

 

In spoedeisende situaties kan de burgemeester op grond van artikel 4:11 en 5:31 van de Awb spoedeisende bestuursdwang toepassen. Het pand wordt onmiddellijk gesloten. De burgemeester biedt dan niet de mogelijkheid om eerst een zienswijze in te dienen. Van een spoedeisende situatie is in ieder geval sprake bij acuut gevaar voor de veiligheid of gezondheid van personen of voor de openbare orde, bijvoorbeeld door brandgevaar of doordat giftige stoffen of gassen (kunnen) vrijkomen of bij zich direct aandienende risico’s door of vanwege het criminele drugscircuit.

 

Begunstigingstermijn

 

Bij de sluiting wordt een begunstigingstermijn gegeven van twee dagen waarbinnen de betrokkene de woning of het lokaal kan ontruimen en sluiten. Indien dit niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, zal de burgemeester overgaan tot het sluiten van de woning of het lokaal.

 

Betreden gesloten pand

 

Dringende redenen kunnen maken dat een gesloten pand betreden moet worden. Van dringende reden is bijvoorbeeld sprake bij schade aan het pand die, ter beperking van verdere schade, zo spoedig mogelijk gerepareerd dient te worden en betreding van het pand daarvoor noodzakelijk is. Voor het betreden van het pand is te allen tijde toestemming nodig van de burgemeester.

 

Kostenverhaal

 

Volgens artikel 5:25 van de Awb worden de kosten voor het toepassen van de bestuursdwang (hoofdelijk) op de overtreder(s) verhaald. De overtreder is op grond van artikel 5:1 lid 2 van de Awb degene die de overtreding van artikel 13b Opiumwet pleegt of medepleegt. De eigenaar van een pand en/of bijbehorend erf wordt in principe als overtreder van artikel 13b van de Opiumwet aangemerkt. Dit is alleen anders indien in voldoende mate is komen vast te staan dat de eigenaar alles heeft gedaan wat van hem uit hoofde van zijn verantwoordelijkheid in redelijkheid verwacht mag worden om de overtreding te voorkomen en hem daarbij geen enkel verwijt valt te maken. In dat geval komen de kosten van bestuursdwang niet voor zijn rekening (artikel 5:25 lid 1 Awb).

 

Nazorgtraject

 

Wanneer de sluitingstermijn is verstreken, zal in overleg met de eigenaar en bewoners een overdracht van de woning of het lokaal plaatsvinden. Indien er in het pand een voorziening is aangebracht voor het illegaal aftappen van stroom voldoet de huidige installatie niet meer aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Voordat de woning weer bewoond mag worden dient de installatie hersteld te worden door een gecertificeerd bedrijf. Indien er sprake is van ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde, dan komt het betreffende pand in aanmerking voor een verlenging van de duur van de sluiting. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het beheer van het pand over te nemen.

 

Artikel 5 Beoordeling om tot sluiting over te gaan bij woningen en lokalen

 

De bevoegdheid van de burgemeester tot toepassen van artikel 13b Opiumwet betreft een discretionaire bevoegdheid. De burgemeester kan hiervan gebruik maken maar behoeft dat niet te doen. Omstandigheden kunnen maken dat er wordt besloten niet tot sluiting over te gaan. Bij de afweging van de belangen kunnen onderstaande indicatoren worden betrokken. De indicatorenlijst is niet limitatief.

 

Indicatoren:

 

  • a.

    De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan het soort aangetroffen middelen, aan de hoeveelheid als zodanig en of die duidt op beroeps- of bedrijfsmatige handel.

  • b.

    De inrichting, het bedrijfsmatig karakter evenals de professionaliteit van de hennepplantage-/kwekerij of productiepunt (bijvoorbeeld illegale stroom aftap, aanwezige hennep-/drugsresten van een vorige productie en randapparatuur voor het in stand houden van de hennepplantage-/kwekerij of productiepunt);

  • c.

    De mate waarin de woning of het lokaal betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is en de mate waarin er sprake is van een link met het criminele circuit. Hierbij kan worden gedacht aan aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen of verpakkingsmaterialen in de woning of het lokaal. Een zichtbare sluiting van de woning heeft in dat geval een te onderscheiden functie ter voorkoming van verdere overtredingen, namelijk het signaal aan bij het pand betrokken drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in dat pand.

  • d.

    Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning of het lokaal. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond.

  • e.

    De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n). Te denken valt aan verontreiniging als gevolg van gebruik van (illegale) stoffen/ chemicaliën of brand- of instortingsgevaar.

  • f.

    De mate van verwijtbaarheid bij de eigenaar/ verhuurder van de woning of het lokaal om de drugshandel of de voorbereidingshandelingen te beëindigen en te voorkomen. Hierbij wordt tevens meegenomen de eigen getroffen maatregelen door de eigenaar om de openbare orde in en rond de woning in voldoende mate te herstellen.

  • g.

    Onverminderd het voorgaande wordt bij voorbereidingshandelingen rekening gehouden met de hoeveelheid of de aard van de stoffen of goederen of de mate waarin de goederen erop wijzen bestemd te zijn voor de handel in en productie van drugs als ook de combinatie van de aangetroffen stoffen of goederen.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet volgt dat in algemene zin bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan en moet worden volstaan met een waarschuwing. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Of sprake is van een ernstig geval kan blijken uit voorgaande indicatoren. Het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs of het voorbereiden of bevorderen daarvan wordt in ieder geval gezien als een ernstig geval. Ook het aanwezig hebben van meer dan 200 hennepplanten (grootschalige hennepteelt, conform artikel 1 Opiumwetbesluit) wordt als zodanig gezien vanwege het grote criminele netwerk dat hierbij betrokken is en het brandgevaar dat wordt veroorzaakt door overbelasting van het elektriciteitsnetwerk door het illegaal aftappen van stroom.

 

Artikel 6 afwijkingsbevoegdheid

 

De bevoegdheid van de burgemeester om bij geconstateerde drugshandel in woningen en lokalen en of de daarbij behorende erven bestuursrechtelijk op te treden betreft een discretionaire bevoegdheid. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht kan van dit beleid worden afgeweken. Hiertoe kan aanleiding bestaan indien toepassing van het beleid voor een of meerdere belanghebbenden gevolgen zal hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Bij de beoordeling worden alle omstandigheden op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden betrokken.

 

Slotopmerking

 

De woning of het lokaal zal ten allen tijde worden verzegeld om zo ook te controleren of er blijvend aan de last wordt voldaan. Indien verzegeling niet afdoende is, zal de woning of het lokaal voor één ieder fysiek ontoegankelijk worden gemaakt.