Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leidschendam-Voorburg

Financiële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeidschendam-Voorburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2021
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Financiële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2016.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-04-2021nieuwe regeling

06-04-2021

gmb-2021-111554

2072

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2021

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gelezen het desbetreffende voorstel van het college;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de “Verordening op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg” (Financiële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2021).

 

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

 

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De administratie: Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerven en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg en ten behoeve van de verantwoording die daarvoor moet worden afgelegd;

  • b.

    Grondexploitatie: Een begroting die wordt opgesteld om grondkosten en grondopbrengsten van een ruimtelijk ontwikkelingsplan in beeld te brengen. De grondexploitatie bestaat uit de grondexploitatieberekening en een toelichting daarop. Het instellen van een nieuwe grondexploitatie is een raadsbevoegdheid;

  • c.

    Investeringen: het vastleggen van vermogen in een object waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt;

  • d.

    Investeringskrediet: Het totaal, door de raad goed te keuren of goedgekeurde budget behorende bij een investering.

 

Artikel 2. Planning

Jaarlijks stelt de raad voor 31 januari een planning vast voor de op te leveren planning & control producten voor het lopende kalenderjaar.

 

Hoofdstuk II Begroting en verantwoording

 

 

Artikel 3. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt de programma-indeling vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma speerpunten vast voor het meten en het afleggen van verantwoording over de maatschappelijke effecten van het gemeentelijk beleid. Deze speerpunten worden zo mogelijk voorzien van bijbehorende objectief meetbare beleidsdoelen.

 

Artikel 4. Inrichting en planning begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden de (gerealiseerde) baten en lasten per taakveld weergegeven onder elk van de programma’s en voor de overzichten van de algemene dekkingsmiddelen & onvoorzien, de overhead en de vennootschapsbelasting. Het overzicht van baten en lasten in de jaarstukken bevat ook de ramingen uit de begroting voor en na wijziging.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet tot en met het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt de rechtmatigheidsverklaring van het college conform wet- en regelgeving over het betreffende boekjaar opgenomen.

  • 5.

    De raad stelt de begroting voor het volgend boekjaar voor 15 november van het lopende boekjaar vast.

  • 6.

    De raad stelt de jaarstukken over het voorgaande boekjaar voor 15 juli van het lopende boekjaar vast.

 

Artikel 5. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt de raad jaarlijks een kadernota aan met een voorstel voor financiële- en beleidskaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 2.

    De raad stelt de kadernota vast.

 

Artikel 6. Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3.

    Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages (bedoeld in artikel 7, lid 1) in de raad doet het college voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde baten en lasten en investeringskredieten. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 4.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 5.

    Het college informeert de raad als bekend is dat de investeringsuitgaven van een totaal investeringskrediet met meer dan € 50.000,- zijn overschreden.

 

Artikel 7. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van twee tussentijdse rapportages over verwachte afwijkingen in de realisatie van de begroting, door middel van een eindejaarsverwachting. Dit betreft een eindejaarsverwachting op basis van de realisatie van de begroting over de eerste vier maanden (1e tussentijdse rapportage) en de eerste acht maanden (2e tussentijdse rapportage) van het lopende boekjaar.

  • 2.

    De tussentijdse rapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de geraamde bijstellingen van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien, overhead en vennootschapsbelasting;

    • c.

      het saldo van baten en lasten volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het resultaat volgend uit de onderdelen c en d;

    • f.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3.

    In de tussentijdse rapportage worden (in ieder geval) afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten in de begroting, als ook de geautoriseerde investeringskredieten groter dan € 50.000 toegelicht.

 

Hoofdstuk III Financieel beleid

 

 

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    De materiële vaste activa met economisch nut worden gedurende de levensduur annuïtair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      40 jaar: nieuwbouw gebouwen (permanent) en woonruimten;

    • b.

      25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop gebouwen en woonruimten;

    • c.

      25 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen (elektrische voorzieningen, verwarming, liften, machines) en overige voorzieningen binnenkant gebouwen (bijvoorbeeld scheidingswanden, vloerbedekking, sanitair); voorzieningen buitenkant gebouwen (bijvoorbeeld dakbedekking, zonwering, buitenberging);

    • d.

      15 jaar: veiligheidsvoorzieningen in bedrijfsgebouwen, telefooninstallaties, kantoormeubilair, schoolmeubilair, aanleg tijdelijke terreinen, nieuwbouw tijdelijke woonruimten en (nood)gebouwen;

    • e.

      10 jaar: keukeninventaris, zware transportmiddelen; aanhangwagens; personenauto’s; lichte motorvoertuigen; automatiseringsapparatuur;

    • f.

      5 jaar: hard- en software;

    • g.

      niet: gronden en terreinen;

    • h.

      aanleg sportvelden (componentenbenadering):30 jaar: natuurgrasveld;30 jaar:

      kunstgrasveld onderbouw;

      20 jaar: kunstgrasveld tussenlaag;

      10 jaar: kunstgrasveld toplaag;

      30 jaar: we-traveld onderlaag;

      20 jaar: we-traveld toplaag;

 

  • 2.

    Materiële vaste activa met economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven, worden gedurende de levensduur annuïtair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      60 jaar: aanleg begraafplaatsen;

    • b.

      aanleg riolering (componentenbenadering):

      60 jaar: aanleg riolering;

      15 jaar: mechanische en elektrische componenten riolering;

      15 jaar: pompen en gemalen (technisch);

 

  • 3.

    Materiële vaste activa in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden gedurende de levensduur annuïtair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      40 jaar: tunnels, viaducten en bruggen;

    • b.

      40 jaar: openbare verlichting;

    • c.

      30 jaar: wegen, fietspaden, voetpaden, pleinen en rotondes;

    • d.

      30 jaar: parken en groenvoorzieningen;

    • e.

      25 jaar: waterkering en watergangen (duikers, steigers en beschoeiingen);

    • f.

      15 jaar: technische installaties (waaronder verkeersregelinstallaties);

    • g.

      15 jaar: speelvoorzieningen en straatmeubilair.

 

  • 4.

    Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze worden altijd geactiveerd.

  • 5.

    Activa waarvan de waarde per actief beperkt is, maar die in grote aantallen in één keer worden ingekocht, worden geactiveerd indien de totale aanschafwaarde hoger is dan € 25.000.

  • 6.

    Materiële vaste activa worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd.

  • 7.

    Afschrijving van geactiveerde investeringen vindt voor het eerst plaats in het jaar volgend op het jaar waarin de investering tot stand is gekomen c.q. in gebruik is genomen.

  • 8.

    Investeringen worden annuïtair afgeschreven naar een boekwaarde van € 0. Er wordt geen rekening gehouden met restwaarde.

  • 9.

    Wanneer afgeweken wordt van de in Artikel 9 lid 1 t/m 3 beschreven afschrijvingstermijnen wordt de raad hierover een expliciet besluit gevraagd.

 

Artikel 10. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan derden, wordt een extracomptabel systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten ook de indirecte kosten betrokken, die samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van heffingen, goederen, werken en diensten, wordt een gemeentebreed uurtarief overhead gebruikt. Het uurtarief wordt bepaald door de totale overheadskosten te delen door het aantal directe productieve uren van de begrote formatie.

  • 4.

    De omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. Het bij de begroting (voor)gecalculeerde omslagrentepercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond.

 

Artikel 11. Financieringsfunctie

Het college handelt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen binnen de kaders zoals beschreven in het treasurystatuut.

 

Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet jaarlijks bij de aanbieding van de begroting een voorstel over de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, heffingen en leges.

  • 2.

    Het college biedt de raad periodiek een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerende goederen en in het bijzonder de prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons. De raad stelt deze nota Grond(prijs)beleid vast.

  • 3.

    De besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van de prijzen (grondprijzenbrief) worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

 

Artikel 13. Nota’s

  • 1.

    Het college biedt de raad de volgende nota’s en regelingen aan:

    • a.

      Treasurystatuut;

    • b.

      Nota Onderhoud kapitaalgoederen;

    • c.

      Nota Grond(prijs)beleid;

    • d.

      Nota Reserves, Voorzieningen & Weerstandsvermogen;

    • e.

      Afwegingskader Verbonden Partijen.

 

  • 2.

    De raad stelt de nota’s vast. Actualisering van de nota’s kan plaatsvinden op initiatief van de raad of van het college.

 

Artikel 14. Grondexploitaties

  • 1.

    Het college informeert de raad periodiek, minimaal tweemaal per jaar, over de financiële ontwikkeling en voortgang van de gemeentelijke grondexploitaties. Dit gebeurt door middel van het Meerjaren Perspectief Grondexploitaties (MPG) dat tweemaal per jaar wordt herzien en ter vaststelling aan de raad wordt aangeboden. Indien de afwijking in het grondexploitatieresultaat op eindwaarde ten opzichte van de 1e herziening van het MPG per grondexploitatie kleiner is dan € 0,5 miljoen, dan wordt de tweede herziening slechts ter informatie (niet ter vaststelling) aan de raad aangeboden.

  • 2.

    Voor verwachte verliezen van grondexploitaties wordt een verliesvoorziening getroffen. De hoogte wordt bepaald aan de hand van het verwachte tekort op eindwaarde.

  • 3.

    De toe te rekenen rente aan de grondexploitaties wordt gebaseerd op de daadwerkelijk betaalde rente over het vreemde vermogen. Het over het vreemd vermogen te hanteren rentepercentage wordt als volgt bepaald:

    • a.

      het rentepercentage van de direct aan de grondexploitatie gerelateerde financiering in het geval van projectfinanciering;

    • b.

      het gewogen gemiddelde rentepercentage van de bestaande leningenportefeuille van de gemeente, naar verhouding vreemd vermogen/totaal vermogen, indien geen dan wel in beperkte mate sprake is van projectfinanciering.

  • De rentetoerekening vindt plaats op basis van de bruto-boekwaarden van de grondexploitaties per 1 januari.

 

Hoofdstuk IV Financiële organisatie en financieel beheer

 

 

Artikel 15. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen en het afleggen van verantwoording conform de structuur van de gemeentelijke organisatie, als vastgelegd in de Organisatieregeling Leidschendam-Voorburg;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    de controle van de registratie van gegevens en de daaraan ontleende informatie voor de controle op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur.

 

Artikel 16. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheers handelingen. Bij afwijking neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college legt hierover verantwoording af aan de raad door middel van een rechtmatigheidsverklaring, conform wet- en regelgeving als onderdeel van de jaarrekening.

 

Artikel 17. Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en het maken van afspraken over opdrachtverlening, aansturing en verantwoording binnen de organisatie;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • e.

    het beleid en de interne regels voor toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

 

Hoofdstuk V Slotbepalingen

 

 

Artikel 18. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking de dag na de dag van bekendmaking.

  • 2.

    De financiële beheersverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2016 wordt ingetrokken.

  • 3.

    Op de begroting 2020 en 2021 en jaarstukken 2020 blijft echter de financiële verordening 2016 van toepassing.

 

Artikel 19. Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2021’.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 6 april 2021.

de griffier, de voorzitter,

mr. C.J. de Vries, dhr. K. Tigelaar

Bijlage

 

Toelichting op de artikelen van de Financiële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2021.

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheid (Fido), het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. De overige begrippen worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

 

Artikel 2. Planning

De raad stelt jaarlijks een bestuurlijke planning van de P&C cyclus vast dat aansluit op de voor dat jaar vastgestelde vergaderplanning van raad, commissies en werkgroep.

 

Artikel 3. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden normaliter bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. De raad heeft de mogelijkheid om bij elke begroting de indeling van de programma’s te wijzigen. Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam.

 

Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.

 

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die daarvoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet). In de voorliggende verordening vindt de autorisatie door de raad op programmaniveau plaats. In de begroting worden tevens de investeringen opgenomen.

 

Artikel 4. Inrichting en planning begroting en jaarstukken

In dit artikel wordt in lid 1 bepaald dat de baten en lasten op programmaniveau worden opgenomen in begroting en jaarstukken.

 

In lid 2 en 3 is de verplichting uit het BBV om in de begroting en jaarstukken aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van uitgaven op investeringskredieten mogelijk te maken. In de begroting worden de investeringen opgenomen met het voorstel aan de raad om in te stemmen met het ten uitvoer brengen van het investeringsprogramma in de begroting stelt de raad de totaal toegekende investeringsbedragen van de investeringen vast en niet de afzonderlijke jaarschijven.

 

Voor een toelichting op lid 4 wordt verwezen naar de toelichting op Artikel 16. Interne Controle

In lid 5 en 6 is de planning opgenomen. De begroting dient voor 15 november en de jaarrekening dient voor 15 juli ingediend te zijn bij de provincie.

 

Artikel 5. Kaders begroting

In het voorjaar stelt de raad een kadernota vast met de (financiële) kaders voor de ontwerpbegroting voor het volgend begrotingsjaar en de meerjarenraming. Bij de behandeling van de kadernota vindt een integrale afweging plaats. De begroting voor het volgend begrotingsjaar en de meerjarenraming zijn met name een technische uitwerking van de kadernota en de verwerking van eventuele financiële ontwikkelingen die tussen het indienen van de Kadernota en de begroting hebben plaatsgevonden.

 

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Artikel 6 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. De autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op programmaniveau (lid 1).

 

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. De autorisatie van investeringskredieten vindt plaats bij de begrotingsbehandeling (lid 2). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investeringen aan te gaan. Het college geeft hiertoe overigens bij de aanbieding van de begroting een voorzet.

 

De raad stelt overigens het totale investeringskrediet van de investeringen vast en niet de afzonderlijke jaarschijven (dat betreft slechts een raming ter informatie)

 

Soms komt in de loop van het jaar een investeringsbehoefte naar voren die nog niet bekend was bij de begrotingsbehandeling. Voor zulke incidentele investeringsvoorstellen is lid 4 bedoeld. In principe verdient het de voorkeur om ook voor investeringen een integrale afweging te maken bij het vaststellen van de kadernota.

 

De afwijkingen ten opzichte van de ramingen in de begroting kunnen leiden tot wijziging van de begroting die door de raad worden vastgesteld bij de tussentijdse rapportages als bedoeld in artikel 7.

 

Lid 5 bepaalt dat de raad ook buiten de tussentijdse rapportages om geïnformeerd wil worden over overschrijdingen op totaalkredieten van meer dan €50.000. De wijze van informeren kan verschillen (bijvoorbeeld raadsbrief, collegemail). Wanneer de overschrijding toevalligerwijs gelijktijdig wordt ontdekt tijdens de totstandkoming van een tussentijdse rapportage zal de overschrijding gemeld worden in de tussentijdse rapportage.

 

Artikel 7. Tussentijdse rapportages

Een belangrijk onderdeel van de planning & control cyclus voor de raad zijn de tussentijdse rapportages. Op basis van tussentijdse rapportages wordt de raad geïnformeerd over de verwachte uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van het beleid. Er wordt een jaareindeverwachting afgegeven gebaseerd op over de eerste drie en de eerste acht maanden van het begrotingsjaar.

 

Het derde lid bepaalt dat het college zich in de rapportage in ieder geval over afwijkingen van de begroting van € 50.000 en hoger moet verantwoorden. Indien daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld bij nieuwe wetgeving, bijzondere dossiers of bij nog niet eerder verwerkt nieuw beleid, kan dit ook gemeld worden, ook als er sprake is van afwijkingen die lager zijn dan € 50.000.

 

Artikel 8. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt door vertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.

 

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

 

In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

In artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. De zogenaamde waarderingsgrondslagen zoals: de afschrijvingsmethode, het moment van starten met afschrijven, de afschrijvingstermijn; de toepassing van de componentenbenadering en de restwaarde. In artikel 9 wordt hieraan voldaan,

 

De afschrijvingstermijnen zijn kaderstellend opgenomen als maximum. Van een maximale afschrijvingstermijn kan naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering (door het gebruik van materialen die langer mee gaan). Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een korte afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen.

 

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

 

Artikel 10 Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 10 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten

 

Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

 

Het eerste lid van artikel 10 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en eventueel andere kosten die smanehangen met het verlenenen van de dienst.

 

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de afvalstoffen- en rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet in deze biedt.

 

Het derde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van heffingen en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd.

 

Lid 4 geeft in aan dat wat de omslagrente betreft, de notitie rente 2017 van de commissie BBV gevolgd wordt. Zie deze notitie voor verdere toelichting.

 

Artikel 11 Financieringsfunctie

Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 11 geeft invulling aan deze plicht door te verwijzen naar het Treasurystatuut.

 

Artikel 12 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, riool- en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Het college doet daarvoor bij de aanbieding van de begroting een voorstel.

 

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter d artikel 160 Gemeentewet).

 

Het tweede lid bepaalt dat het college aan de raad periodiek een nota aanbiedt met daarin de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt deze nota vast (Nota grondprijsbeleid)

 

Het derde lid bepaalt dat de besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen ter kennisneming aan de raad worden aangeboden (grondprijzenbrief).

 

Artikel 13 Nota’s

Artikel 13 verplicht het college de vermelde nota’s op te stellen en voor te leggen aan de raad. Actualisering van deze nota’s kan zowel op initiatief van het college als van de raad. Aan het begin van elke raadsperiode vervaardigt het college een lijst met alle bestaande nota’s, hun ingangsdatum en de voorziene periode van herziening.

 

Artikel 14. Grondexploitaties

De gemeente kent een aantal gebiedsontwikkelingen waarbij conform de wetgeving (BBV) een grondexploitatie is geopend. Voor deze grondexploitaties wordt periodiek, tenminste eenmaal per jaar een herziening van de grondexploitatie vastgesteld door de raad. Dit gebeurt door middel van het Meerjaren Perspectief Grondexploitaties (MPG). Tweemaal per jaar wordt het MPG herzien. Indien de afwijking in het grondexploitatieresultaat op eindwaarde ten opzichte van de 1e herziening van het MPG per grondexploitatie kleiner is dan € 0,5 miljoen, wordt overgegaan op een light versie voor de tweede herziening. Bij de lightversie wordt het MPG niet ter vaststelling aangeboden, maar wordt de raad alleen geïnformeerd over het MPG middels een raadsbrief. Het MPG geeft een doorkijk naar de toekomst van de in ontwikkeling zijnde grondexploitaties.

Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten schrijft voor dat voor het verwachte verlies van een grondexploitatie een verliesvoorziening dient te worden getroffen. Dit kan tegen contante waarde of op nominale waarde. De gemeente houdt bij het treffen van de voorziening rekening met het verwachte tekort op nominale waarde (eindwaarde).

Voor de rentetoerekening aan grondexploitaties worden de richtlijnen van het BBV gevolgd. Voor meer details hierover wordt verwezen naar de Notitie Grondbeleid in begroting en jaarstukken van de commissie BBV.

 

Artikel 15. Administratie

Onder artikel 15 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

 

Artikel 16. Interne controle

Artikel 16 lid 1 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administratie een getrouw beeld geven en of de financiële beheers handelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

 

Lid 2 gaat over de rechtmatigheidsverklaring. De accountant toetst jaarlijks de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Er is een wetswijziging in voorbereiding waardoor in de toekomst het college zelf verantwoordelijk wordt voor het onderdeel rechtmatigheid. De externe accountant geeft dan alleen een controleverklaring af met een oordeel inzake de getrouwheid van de jaarrekening. Het college dient zelf de rechtmatigheidsverklaring af te leggen waarin zij aangeven dat de (financiële) beheers handelingen die aan de jaarrekening ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Na deze wetswijziging dient deze rechtmatigheidsverklaring opgenomen te worden in de jaarrekening (zie Artikel 4, lid 4). De accountant dient vervolgens vast te stellen of de rechtmatigheidsverklaring een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid.

 

Artikel 17. Financiële organisatie

Artikel 17 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter c van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. De Organisatieregeling Leidschendam-Voorburg voorziet daarin. Daarnaast voorziet artikel 17 (letters a tot en met f) van de Financiële verordening in een verplichting voor het college om bepaalde regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen. Dit gaat dan naast de Organisatieregeling bijvoorbeeld om het inkoopbeleid, de budgethoudersregeling en de subsidieregelingen.

 

Artikel 18. Inwerkingtreding

Bij het inwerkingtreden van de Financiële verordening 2021 wordt de Financiële verordening 2016 ingetrokken. De Financiële verordening 2021 is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2021en later. De Financiële verordening 2016 is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de begroting en jaarstukken 2020 en de begroting 2021. Hiervoor is in het derde lid een overgangsbepaling opgenomen.

 

Artikel 19. Citeerartikel

Artikel 19 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.