Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 30 maart 2021, nr. 82224BDF, tot vaststelling van de beleidsregels Uitwegen Interim Omgevingsverordening 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBesluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 30 maart 2021, nr. 82224BDF, tot vaststelling van de beleidsregels Uitwegen Interim Omgevingsverordening 2021
CiteertitelBeleidsregels Uitwegen Interim Omgevingsverordening 2021
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-04-2021Nieuwe regeling

30-03-2021

prb-2021-2727

2021-22

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 30 maart 2021, nr. 82224BDF, tot vaststelling van de beleidsregels Uitwegen Interim Omgevingsverordening 2021

Gedeputeerde staten van Utrecht;

 

Gelet op de artikelen 4.5, 4.6a, 4.8 en 4.10 van de Interim Omgevingsverordening 2021;

 

Overwegende dat:

  • -

    Het wenselijk is het bestaande beleid t.a.v. het hebben of maken van een uitweg naar de provinciale weg; het maken van wijzigingen aan een bestaande uitweg naar de provinciale weg; het veranderen van het gebruik van een bestaande uitweg naar de provinciale weg van particulier naar bedrijfsmatig gebruik; en het intensiveren van het gebruik van een bedrijfsmatige uitweg ten gevolge van een verandering van de bedrijfsvoering in het Beperkingengebied beheer provinciale wegen onder de Interim Omgevingsverordening 2021 te continueren in afwachting van het vaststellen van de Omgevingsverordening 2022;

  • -

    Ter uitwerking van de Omgevingsverordening 2022 nieuwe beleidsregels Uitwegen zullen worden vastgesteld.

Besluiten de volgende beleidsregels vast te stellen:

 

Beleidsregels Uitwegen Interim Omgevingsverordening 2021

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    erftoegangsweg: lokale weg met een verblijfskarakter, die primair bedoeld is voor bestemmingsverkeer.

  • b.

    gebiedsontsluitingsweg: weg, die veelal grotere kernen met elkaar verbindt en bedoeld is voor het aansluiten van meerdere kernen op een stroomweg.

  • c.

    opstelvak: het gedeelte van een rijbaan dat is ingericht voor het opstellen van verkeer in de aangegeven rijrichting dat moet wachten op doorgang.

  • d.

    parallelweg: verkeersbaan voor gemengd lokaal verkeer die naast een hoofdrijbaan loopt, waarbij plaatselijk uitwisseling van verkeer met die hoofdbaan mogelijk is.

  • e.

    stroomweg: autoweg of autosnelweg, bedoeld voor de afwikkeling van relatief grote hoeveelheden verkeer met een hoge gemiddelde snelheid.

  • f.

    uitweg: een voor voertuigen bestemde toegang tot of uitgang van een gebouw of particulier terrein naar de openbare weg.

Artikel 2 Algemeen

Een uitweg wordt alleen toegestaan indien de verkeersveiligheid door de verkeersaantrekkende werking van het gebruik van het te ontsluiten perceel naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 3 Gebruik van de uitweg

  • 1.

    De uitweg mag niet anders gebruikt worden dan het gebruik waarvoor vergunning is verleend.

  • 2.

    Indien een uitweg niet past binnen de aan de weg gestelde eisen, wordt aan een herinrichting van deze uitweg voor het verwerken van meer/zwaarder bestemmingsverkeer uitsluitend medewerking verleend indien de functiewijziging op het te ontsluiten perceel berust op een ten tijde van de aanvraag vigerende planologische regeling.

Artikel 4 Aantal uitwegen

  • 1.

    Per perceel wordt maximaal één uitweg toegestaan. Vergunning voor een tweede uitweg wordt slechts verleend indien de aanvrager kan aantonen dat deze naar het oordeel van Gedeputeerde Staten absoluut noodzakelijk is voor het functioneel kunnen gebruiken van het perceel of noodzakelijk is uit een oogpunt van verkeersveiligheid.

  • 2.

    Bij een perceel dat krachtens een recht van overpad te bereiken is via een naastliggend perceel, is een nieuwe uitweg niet toegestaan.

  • 3.

    Bij verkoop van een perceelsgedeelte of kadastrale splitsing van een perceel wordt een nieuwe uitweg voor het verkochte / afgesplitste deel slechts verleend indien de aanvrager kan aantonen dat deze naar het oordeel van Gedeputeerde Staten absoluut noodzakelijk is voor het functioneel kunnen gebruiken van het perceel of noodzakelijk is uit een oogpunt van verkeersveiligheid.

Artikel 5 Binnen de bebouwde kom

Binnen de bebouwde kom zijn uitwegen toegestaan. Bij aanwezigheid van een parallelweg worden uitwegen hierop aangesloten.

Artikel 6 Buiten de bebouwde kom

  • 1.

    Uitwegen naar stroomwegen worden niet toegestaan. Ontsluiting naar stroomwegen vindt plaats via parallelwegen of via het onderliggende wegennet.

  • 2.

    Uitwegen naar gebiedsontsluitingswegen worden slechts bij uitzondering toegestaan, ten behoeve van bestaande huizen/bedrijven en agrarische oversteken. Er wordt geen vergunning verleend:

    • -

      indien een alternatief geboden kan worden met een weg van het onderliggende wegennet;

    • -

      indien een alternatief geboden kan worden met een gecombineerde uitweg;

    • -

      indien de verkeersveiligheid onevenredig wordt aangetast.

  • 3.

    Uitwegen naar erftoegangswegen zijn toegestaan, indien deze op een naar het oordeel van Gedeputeerde Staten verkeersveilige wijze gesitueerd kunnen worden.

Artikel 7 Nabijheid verkeersregelinstallatie

Uitwegen op een afstand korter dan de lengte van de opstelvakken van het kruispunt worden niet toegestaan.

Artikel 8 Inrichtingseisen

De uitweg moet voldoen aan de door Gedeputeerde Staten bij nadere regels vastgestelde inrichtingseisen.

Artikel 9 Belangen

Wanneer grote economische, (inter)nationale of landschappelijke / cultuurhistorische belangen gelden, kan bij het verlenen van een vergunning worden afgeweken van het toetsingskader in de artikelen 2 tot en met 8.

Artikel 10 Tijdelijke vergunningen

  • 1.

    Uitwegen voor werkzaamheden van tijdelijke aard, moeten voldoen aan dezelfde beperkingen, voorschriften en veiligheidseisen als gesteld bij een permanente vergunning.

  • 2.

    De geldigheidsduur is in de vergunning opgenomen.

  • 3.

    Na beëindiging van de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend wordt de uitweg op kosten van de vergunninghouder opgeheven.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels Uitwegen Interim Omgevingsverordening 2021’.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 30 maart 2021.

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H.Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-vanLeeuwen

Toelichting

Algemeen

De Wabo bepaalt in artikel 2.2, eerste lid onder e, dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning. In de meeste gevallen zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de uitvoering plaatsvindt bevoegd om te beslissen op de aanvraag. Zij moeten alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, te wijzigen, te weigeren of in te trekken, advies vragen aan Gedeputeerde Staten over het ontwerp van de beschikking. Gedeputeerde Staten adviseren aan de hand van de beoordelingsregel die in de Interim Omgevingsverordening 2021 is vastgelegd en het toetsingskader in deze beleidsregels.

 

De provinciale weg is bedoeld als verbindingsweg tussen (woon)kernen. (Nieuwe) uitwegen vormen een verstoring, zijn dan ook in beginsel ongewenst en dienen tot een minimum beperkt te worden. Het beleid van Gedeputeerde Staten is daarom in algemene zin gericht op reductie van het aantal erfaansluitingen op provinciale wegen. Aan het toetsingskader liggen de volgende overwegingen en uitgangspunten ten grondslag:

  • Uitwegen zijn, vanwege de uitwisseling van verkeer, potentiële conflictpunten en verkeersonveilig;

  • Nieuwe uitwegen zijn in beginsel op provinciale gebiedsontsluitingswegen ongewenst en op provinciale stroomwegen niet toelaatbaar;

  • Als er redenen zijn van dit beginsel af te wijken:

    • mag geen sprake zijn van het onevenredig vergroten van de verkeersonveiligheid, bijvoorbeeld door onvoldoende zicht op en vanaf de weg of uitweg;

    • moet de vormgeving van een uitweg voldoen aan de inrichtingseisen van Duurzaam Veilig.

  • Nieuwe uitwegen zijn op erftoegangswegen toegestaan, indien deze op verkeersveilige wijze gesitueerd kunnen worden.

In het toetsingskader wordt uitgegaan van de CROW-richtlijnen. Richtlijnen van het CROW met betrekking tot zichthoeken, rijzicht en oprijzicht zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, onder meer verricht door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV).

Artikelsgewijs

Artikel 2 Algemeen

Een uitweg is, volgens de Duurzaam Veilig methodiek, vaak strijdig met de primaire functie van de provinciale wegen. Het provinciale beleid ten aanzien van uitwegen, en de uitvoering daarvan, is primair gericht op de functie van de weg. Een argument om uitwegen niet zonder meer toe te staan is dat bij aanwezigheid van veel uitwegen het attentieniveau van de weggebruiker op plaatsen waar daadwerkelijk uitwisseling plaatsvindt, niet optimaal is.

Artikel 3 Gebruik van de uitweg

De inrichting van een uitweg wordt voor een belangrijk deel bepaald door het gebruik van die uitweg.

Bij gebruik van de uitweg kunnen we de volgende categorieën onderscheiden:

  • a.

    Erfontsluiting huis of landerij (<10 manoeuvres/dag voornamelijk personenauto’s);

  • b.

    Klein bedrijf;

  • c.

    (Transport)bedrijf; bedrijf waar veel vrachtverkeer naar toe gericht is;

  • d.

    Detailhandel; verkooppunt dat autoverkeer aantrekt.

Een uitweg voor particulier gebruik is gedimensioneerd op personenauto’s. Bij (transport)bedrijven moeten de breedte en boogstralen groot genoeg zijn om de uitweg met een vrachtauto te berijden. Bij een verkooppunt dat autoverkeer aantrekt speelt naast inrichting ook de hinder die het verkeer op de hoofdrijbaan ondervindt een belangrijke rol.

Wijzigt het gebruik dan moet ook de inrichting aangepast worden en dient een nieuwe aanvraag om vergunning te worden ingediend.

Artikel 4 Aantal uitwegen

Verkoop van een perceelsgedeelte of een kadastrale splitsing van een perceel betekent niet dat automatisch een extra vergunning verleend wordt. Er wordt door Gedeputeerde Staten zoveel mogelijk aangestuurd op een gezamenlijke uitweg. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt eerst bekeken of er gebruik kan worden gemaakt van de bestaande uitweg. Het perceel en ook de perceelsgedeelten hebben altijd gebruik gemaakt van de bestaande uitweg. Het ontbreken van een recht van overpad kan geen reden zijn om een nieuwe uitweg toe te staan omdat dit bij het tot stand komen van de splitsing geregeld kan worden.

Artikel 5 Binnen de bebouwde kom

Binnen de bebouwde kom wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het gemeentelijke beleid voor uitwegen. Dit houdt in dat wanneer er geen mogelijkheid bestaat op ontsluiting via onderliggend wegennet of ontsluiting via gezamenlijke uitweg een uitweg naar de provinciale weg wordt toegestaan.

Artikel 5 en 6 Binnen en buiten de bebouwde kom

De verkeersveiligheid komt o.a. in gevaar indien:

  • Het zicht op en zicht vanaf een uitweg onvoldoende is. De bepaling van onvoldoende zicht ligt vast in ontwerprichtlijnen;

  • Het een wegsituatie betreft die in de ongevallenregistratie bekend staat als “Black Spot”;

  • Het gebruik van de uitweg niet aansluit op het type weg en de intensiteit van het verkeer op die weg.

Bij de beoordeling van het gebruik van de weg in combinatie met het soort weg en de intensiteit van het verkeer op die weg spelen de volgende vragen een rol:

  • Maken veel of weinig voertuigen gebruik van de uitweg? Welke hinder ondervindt het verkeer op de hoofdweg daarvan?

  • Wordt de uitweg uitsluitend door personenauto’s gebruikt of ook door vrachtwagens / autobussen (dimensionering van uitweg en boogstralen)?

  • Wordt de uitweg altijd vooruitrijdend verlaten? (achteruitrijdend verkeer veroorzaakt manoeuvres op de hoofdweg en is dus gevaarlijk).

Bij gebiedsontsluitingswegen wordt er gestreefd naar een bundeling van aansluitingen op één punt.

Artikel 7 Nabijheid verkeersregelinstallatie (VRI)

Uitwegen op korte afstand van een met verkeerslichten geregeld kruispunt kunnen de werking van de VRI nadelig beïnvloeden. Uitwegen op een afstand korter dan de lengte van de opstelvakken van het kruispunt worden niet toegestaan.

Artikel 8 Inrichtingseisen

Voor elke categorie uitweg buiten de bebouwde kom en binnen de bebouwde kom zijn algemene ontwerpuitgangspunten bepaald. Gedeputeerde Staten kunnen bij nadere regels inrichtingseisen vaststellen. Aanvragen voor vergunningen worden mede getoetst aan deze nadere regels. Uitgangspunt bij het bepalen van de uitzichtdriehoek is dat het voertuig dat voorrang moet verlenen, vanaf de uitweg komend, op 2,5 meter vanaf de kantstreep zichtbaar is.

Artikel 9 Belangen

Uitwegen die niet aan het in deze beleidsregels vastgelegde toetsingskader voldoen worden in beginsel niet toegestaan. Een vergunning is bij zeer hoge uitzondering mogelijk, indien er sprake is van zeer grote economische of (inter)nationale belangen. Onder deze belangen vallen niet alleen concrete financiële opbrengsten, maar ook zaken als toeristische relevantie.

 

Daarnaast kunnen zich situaties voordoen waarbij een ander belang het belang van de verkeersveiligheid overstijgt. In dat geval kan precies aangegeven worden waar en om welke reden afgeweken wordt.

Dit zou kunnen zijn:

  • Laanbeplanting op grond van landschappelijke of cultuurhistorische waarden;

  • Bebouwing langs wegen binnen de bebouwde kom moet om planologische redenen op één lijn liggen.

Mocht door andere belangen (behoud van bomenrij) de zichtlengte niet gewaarborgd worden kan in het uiterste geval naar alternatieven worden gekeken.