Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de individuele inkomenstoeslag op grond van de participatiewet (Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017) |
Citeertitel | Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-04-2021 | 05-04-2017 | 15-04-2021 | nieuwe regeling | 28-06-2017 |
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,
dat het noodzakelijk is beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van artikel 36 van de Participatiewet en
de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017;
Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017
Indien de persoon op de aanvraagdatum als gehuwde was aangemerkt, wordt het inkomen over de referteperiode, het vermogen, alsmede het uitzicht op inkomensverbetering van beide echtgenoten in aanmerking genomen, waarbij het college een redelijke invulling geeft als gehuwden slechts een gedeelte van de referteperiode gehuwd waren.
Bij de beoordeling van de krachten en bekwaamheden van een persoon, betrekt het college in ieder geval:
Artikel 4 Geen Uitzicht op inkomensverbetering
Indien een situatie als bedoeld in artikel 5 van toepassing is op een verzoeker als bedoeld in het eerste lid, wordt verzoeker in afwijking van het eerste lid, geacht wel uitzicht te hebben op inkomensverbetering, tenzij het college van oordeel is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die in de weg staan aan inkomensverbetering.
Artikel 5. Uitzicht op inkomensverbetering
In de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017 is bepaald dat een persoon in aanmerking kan komen voor een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet, als zijn inkomen gedurende 3 jaar niet meer bedroeg dan 120% van het wettelijk sociaal minimum, afhankelijk van de gezinssituatie.
Daarnaast is in de wet het criterium opgenomen dat de verzoeker, gelet op de omstandigheden, geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Bij de beoordeling van het verzoek dient het college rekening te houden met de omstandigheden van de verzoeker. Hierbij spelen ook de omstandigheden van de eventuele echtgenoot een rol. Tot die omstandigheden worden, volgens de wet, in elk geval gerekend zijn krachten, bekwaamheden en inspanningen om tot inkomensverbetering te komen.
Deze beleidsregels zijn een uitwerking van artikel 3, tweede lid van de verordening waarin is aangegeven dat het college beleidsregels kan vaststellen. In deze beleidsregels wordt uitgewerkt wat het college ten minste verstaat onder het criterium ‘(geen) uitzicht op inkomensverbetering’. Het betreft geen limitatieve opsomming.
In dit artikel staan de begrippen gedefinieerd die niet al in de wet of in de verordening zelf staan gedefinieerd. In de wet worden al begrippen zoals alleenstaande en gehuwd gedefinieerd, zodat die definities in dit artikel niet worden herhaald. Hetzelfde geldt ten aanzien van begrippen uit de verordening, zoals verzoek en referteperiode. Ook deze begrippen worden niet opnieuw gedefinieerd in deze beleidsregels.
Uit dit artikel vloeit voort dat bij gehuwden de situatie wordt beoordeeld voor beide personen. Immers, als de ene partner geen inkomen heeft, maar de andere partner een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft boven de bijstandsnorm, is er geen sprake van een laag inkomen in de zin van artikel 4.
Als één van de echtgenoten uitzicht heeft op inkomensverbetering, komt dit ten goede van de gehuwden samen. Als gehuwden slechts een gedeelte van de referteperiode gehuwd waren, zal het college op een redelijke wijze invulling geven aan de beoordeling van het inkomen over de referteperiode.
Het college moet beoordelen of er, gelet op de individuele omstandigheden van de persoon, uitzicht is op inkomensverbetering. Daarbij moet het college op grond van de wet in ieder geval betrekken:
In dit artikel wordt (niet-limitatief) aangegeven wat het college zoal bij de beoordeling van de krachten en bekwaamheden van een persoon kan betrekken.
Artikel 4 Geen uitzicht op inkomensverbetering
Dit artikel geeft een (niet-limitatieve) opsomming van situaties waarin het college van oordeel is dat redelijkerwijs niet gesproken kan worden van uitzicht op inkomensverbetering.
In dit onderdeel gaat het om de situatie dat een persoon ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ is. Voor de invulling van het begrip ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ wordt aangehaakt bij de definitie uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA): een persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
In dit onderdeel gaat het om het om jonggehandicapten in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. In deze wet zijn jonggehandicapten (onder
andere) omschreven als personen die op de dag waarop zij achttien jaar worden duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Dit moet het rechtstreekse gevolg zijn van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevallingen het moet medisch zijn vastgesteld. In paragraaf 1 van Hoofdstuk 1a van deze wet wordt dit begrip nader uitgewerkt.
Personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie of doelgroep WSW, zijn personen van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon. Van deze groepen wordt verondersteld dat zij geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.
Voor personen die al minimaal drie jaar een bijstandsuitkering ontvangen, geldt dat deze een dermate grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben dat zij vooralsnog geen kans hebben op arbeidsinschakeling.
Dit onderdeel ziet op werkende alleenstaande ouders die zelfstandig in hun inkomen voorzien en die verklaren dat zij gezien hun zorgtaken voor hun jonge kinderen tot 12 jaar het komende jaar geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.
In de situatie dat er in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum of op de aanvraagdatum sprake was van:
wordt verondersteld wel sprake te zijn van uitzicht op inkomensverbetering, ook al is een situatie, als bedoeld in artikel 1, van toepassing.
Op grond van artikel 3 en 4 kan hiervan in bijzondere situaties worden afgeweken. Derde lid
Het uitgangspunt is dat bij gehuwden uitzicht op inkomensverbetering door beide partners
gerealiseerd kan worden. Bij gehuwden wordt dan ook gekeken of voor beide echtgenoten een van de gronden van toepassing is genoemd in het eerste lid. Als dat het geval is, is er voor de gehuwden geen uitzicht op inkomensverbetering. Als voor één van de partners geconstateerd wordt dat er wél uitzicht is op inkomensverbetering, bestaat er geen recht op een individuele inkomenstoeslag.
Artikel 5 Uitzicht op inkomensverbetering
In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen gronden die op de aanvraagdatum aan de orde zijn (eerste lid) en gronden die op enig moment in de referteperiode aan de orde zijn geweest (tweede lid).
Als verzoeker op de aanvraagdatum een studie/opleiding volgt, is er sprake van uitzicht op inkomensverbetering. Een opleiding is immers uiteindelijk gericht op arbeidsinschakeling en daarmee is er een reëel perspectief op inkomensverbetering. Ook gedurende de opleiding kan een persoon zijn inkomenssituatie verbeteren door in deeltijd te werken.
Ook als iemand al werkt, is er sprake van perspectief op inkomensverbetering als gevolg van promotie, stijging van periodieken of urenuitbreiding, dan wel de overstap naar een andere baan. Uitzondering hierop zijn personen met een arbeidsbeperking en werkende alleenstaande ouder met een zorgtaak voor kinderen jonger dan 12 jaar.
Als verzoeker in de referteperiode een opleiding/studie heeft afgerond of heeft gewerkt, is dat nog dermate recent, dat ook op grond hiervan kan worden verondersteld dat hij weer in staat moet zijn om zijn inkomen te verbeteren, bijvoorbeeld door werkaanvaarding. In de situatie van gehuwden geldt dat uitzicht op inkomensverbetering door beide partners gerealiseerd kan worden. Er wordt dan ook
gekeken of voor beide echtgenoten een van de gronden van toepassing is genoemd in het eerste of tweede lid. Als dat het geval is, is er voor de gehuwden uitzicht op inkomensverbetering. Als voor één van de partners geconstateerd wordt dat er uitzicht is op inkomensverbetering, bestaat er geen recht op een individuele inkomenstoeslag
In de eerste twee leden van dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen uitzicht op inkomensverbetering aanwezig wordt geacht. Het derde lid maakt het mogelijk voor het college om op grond van bijzondere individuele omstandigheden van de verzoeker, geen uitzicht op inkomensverbetering aanwezig te achten, ondanks dat de in de eerste twee leden beschreven situaties op verzoeker van toepassing zijn.
In dit artikel is opgenomen dat het college van de vorige artikelen kan afwijken op grond van de individuele omstandigheden van verzoeker.
De beleidsregels hebben terugwerkende kracht tot en met 5 april 2017.