Organisatie | Medemblik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik houdende regels omtrent standplaatsen (Beleidsregel standplaatsen gemeente Medemblik) |
Citeertitel | Beleidsregel standplaatsen gemeente Medemblik |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-01-2014 | nieuwe regeling | 21-01-2014 De Medemblikker, 30 januari 2014 | IO-13-11172 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik;
overwegende, dat het wenselijk is dat er beleidsregels worden opgesteld voor het verlenen van standplaatsvergunningen;
gelet op Titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht en Afdeling 4 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik;
vast te stellen ‘Beleidsregel standplaatsen gemeente Medemblik’.
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijving
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
ideële standplaats: standplaats die wordt ingenomen voor een niet-commerciële sociaal-culturele, sportieve, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige activiteit. Deze activiteit kan ook ter ondersteuning zijn van publiekcampagnes van (semi)- overheden bijvoorbeeld ter bevordering van gezond gedrag en veiligheid;
Artikel 7 Specifieke weigeringsgronden in verband met redelijke eisen van welstand
De vergunning wordt geweigerd indien:
Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik op 21 januari 2014.
Burgemeester en wethouders van Medemblik,
De secretaris,
W. Slob
De burgemeester,
F.R. Streng
Er bestaat geen intentie uitgebreid standplaatsenbeleid te schrijven. De Algemene plaatselijke verordening (Apv) en overige wetten bieden voldoende handvatten.
Apv : de artikelen 1:5, 1:7, 1:8, 5:17, 5:18, 5:19 en 5:20 zijn van toepassing.
Winkeltijdenwet: Het eerste lid van artikel 2 van de Winkeltijdenwet bevat een verbod om winkels op bepaalde dagen of gedurende bepaalde tijdstippen geopend te hebben. Het tweede lid bevat eenzelfde verbod, maar ziet toe op andere vormen van detailhandel. Deze bepalingen gelden ook voor de verkoop van goederen vanaf een standplaats. Standplaatsen zijn niet toegestaan op: zondag, Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op Tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur.
Wet ruimtelijke ordening: wanneer een vergunning op grond van de Apv wordt verstrekt, blijven eventuele eisen die in het geldende bestemmingsplan zijn gesteld, van kracht. Het college kan een aanvraag voor het innemen van een standplaats mede opvatten als een verzoek om afwijking van de gebruiksregels van het bestemmingsplan.
Warenwet: stelt regels over de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels over de hygiëne en degelijkheid van producten. De Warenwet geldt ook voor het drijven van handel vanaf een standplaats. Voor dit type handel is per 1 december 2004 de Hygiënecode Ambulante Handel Eet- en Drinkwaren uitgebracht. Het toezicht van de bepalingen van de Warenwet en de Hygiënecode gebeurt door de nieuwe Voedsel- en Waren Autoriteit.
Wet milieubeheer: treft een regeling voor inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden voor een vergunninghouder, indien zijn verkoopplek als ‘inrichting’ wordt aangemerkt. Bijvoorbeeld een oliebollenkraam, patatkraam, viskraam, etc.
De meeste bedrijven vallen onder algemene milieuregels. Deze regels zijn te vinden in het Activiteitenbesluit. Zij hebben geen milieuvergunning nodig maar moeten zich wel melden bij de Milieudienst Westfriesland en voldoen aan de hiervoor genoemde eisen zoals vermeld in het Activiteitenbesluit.
Artikel 1: een activiteit op een ideële standplaats kan worden georganiseerd door o.a. sportverenigingen, dorps-, buurt- of gemeenschapshuizen, kerkelijke instellingen, politieke partijen of een organisatie voor een landelijk bevolkingsonderzoek. Dit is geen limitatieve opsomming.
Artikel 2: indien het totaal aanvragen om een standplaatsvergunning het totaal aantal vergunningen overtreft kan het college een wachtlijst opstellen. De aanvragen worden dan geregistreerd in volgorde van binnenkomst. Indien een standplaatshouder te kennen geeft zijn standplaats niet meer in te zullen nemen, kan deze vergunning aan de eerste op de wachtlijst toegekend worden.
Artikel 3: een standplaatsvergunning is een persoonlijke vergunning en wordt verleend vanwege de persoonlijke kwaliteiten van de persoon van de vergunningaanvrager (het bezit van de marktpas). Verder speelt mee het persoonlijke karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal verre overtreft. De persoonlijke vergunning is in principe niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt.
Artikel 4 en 5: geen nadere toelichting.
Artikel 6: wanneer één van deze weigeringsgronden aan de orde is, kan het college de vergunning weigeren. Uit de jurisprudentie blijkt dat de beperking van het aantal te verstrekken vergunningen in het belang van de openbare orde en verkeersveiligheid is toegestaan. Dit neemt niet weg dat iedere aanvraag voor het innemen van een standplaats op haar eigen karakter en eigenschappen beoordeeld moet worden. Betrokken afdelingen en indien noodzakelijk de politie worden om advies gevraagd.
Artikel 7: volgens jurisprudentie mag alleen een welstandstoetsing plaatsvinden op grond van de Woningwet, dus als er sprake is van een standplaats of een bouwwerk waarvoor een vergunning is vereist. Er mag geen zelfstandige welstandstoetsing plaatsvinden. Een door de Woningwet beschermd belang (bescherming van welstand) mag niet worden meegewogen bij de beslissing over de verlening van een standplaats op grond van de APV. In sommige gevallen is het verstandig advies te vragen aan de welstandscommissie.
Artikel 8: uit jurisprudentie van de afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt dat het reguleren van concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen worden aangeboden. De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsvergunningen waar (mede) diensten worden verleend niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrije verkeer van diensten. Voor een standplaats voor het verkopen van goederen is deze weigeringsgrond wel toegestaan.
Artikel 9: de vergunningen die reeds zijn verleend voor onbepaalde tijd blijven in stand. Vergunningen die zijn verleend voor bepaalde tijd worden omgezet naar onbepaalde tijd. Waar nodig worden ze verplaatst naar de aangewezen locaties.
Artikelen 10, 11 en 12: geen nadere toelichting.
Voor de vergunning betaalt de vergunninghouder leges volgens de tarieven van de legesverordening.
Voor het gebruik van de gemeentegrond wordt een aanslag opgelegd volgens de verordening op de heffing en invordering van marktgelden. De afdeling financiën ontvangt hiervoor een afschrift van de vergunning en legt de aanslag op.