Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Goes

Vijfde wijziging van de Beleidsregels afwijking bestemmingsplan

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGoes
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVijfde wijziging van de Beleidsregels afwijking bestemmingsplan
CiteertitelVijfde wijziging van de Beleidsregels afwijking bestemmingsplan
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Vierde wijziging van de Beleidsregels afwijking bestemmingsplan vervalt bij de inwerkingtreding van de Vijfde wijziging.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-04-2021Nieuwe regeling

30-03-2021

gmb-2021-104396

Tekst van de regeling

Intitulé

Vijfde wijziging van de Beleidsregels afwijking bestemmingsplan

Artikel 1 Inleidende bepalingen

  • 1.

    Voor een omschrijving van de in deze beleidsregels gehanteerde begrippen wordt verwezen naar de begripsbepalingen van het vigerende bestemmingsplan. Voor zover in het bestemmingsplan niet of onvoldoende is voorzien in een omschrijving van een bepaald begrip, wordt aansluiting gezocht bij de begripsbepalingen die zijn opgenomen in de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de standaardbestemmingsplanregels van de gemeente Goes.

  • 2.

    Onder het begrip woning in deze beleidsregels wordt verstaan een reguliere, niet voor recreatief gebruik bestemde woning, niet zijnde een appartement.

  • 3.

    Voor de wijze waarop de waarden die in deze beleidsregels in meters of vierkante meters zijn uitgedrukt worden gemeten, wordt verwezen naar de bepalingen die in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen omtrent de wijze van meten.

Artikel 2 Algemeen afwegingskader

Burgemeester en wethouders verlenen in het algemeen géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken in de gevallen die in de artikelen 3 tot en met 10 van deze beleidsregels zijn verwoord, indien:

  • a.

    een privaatrechtelijke belemmering als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek aan het verlenen van omgevingsvergunning in de weg staat, waarbij de belemmering een evident karakter heeft;

  • b.

    de activiteit waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de Wabo is gebouwd of wordt gebruikt;

  • c.

    het afwijken tot gevolg heeft dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken onevenredig worden aangetast;

  • d.

    het afwijken tot gevolg heeft dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld onevenredig wordt aangetast;

  • e.

    het afwijken tot gevolg heeft dat de (verkeers)veiligheid onevenredig wordt aangetast;

  • f.

    het afwijken tot gevolg heeft dat op het eigen erf onvoldoende ruimte overblijft voor het parkeren of stallen van auto's;

  • g.

    het afwijken tot gevolg heeft dat tussen het bouwwerk waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing een tussenruimte ontstaat die minder dan 1,00 m breed is, tenzij voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 3 Bijbehorende bouwwerken

Artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:

een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 150 m².”

  • 1.

    Voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom, dat is gesitueerd vóór de voorgevelrooilijn, verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      het bijbehorend bouwwerk niet tegen het hoofdgebouw is aangebouwd;

    • b.

      het bijbehorend bouwwerk de voorste grens van het bouwvlak met meer dan 1,50 m overschrijdt;

    • c.

      de breedte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waartegen wordt gebouwd, minus 2,00 m;

    • d.

      voor zover het een op de grond staand bijbehorend bouwwerk betreft, de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 3,00 m.

  • 2.

    Voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom, dat is gesitueerd in naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd voorerfgebied achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn, ofwel op het “zijerf”, verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      het bijbehorend bouwwerk tot gevolg heeft dat de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 50%;

    • b.

      voor zover het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft, de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 3,50 m;

    • c.

      voor zover het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft, de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 7,50 m of de bouwhoogte van het hoofdgebouw overschrijdt;

    • d.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 2,50 m;

    • e.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, dit niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg.

  • 3.

    Voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom, dat is gesitueerd in achtererfgebied op gronden buiten het bouwvlak, verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      het bijbehorend bouwwerk tot gevolg heeft dat de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 50%;

    • b.

      voor zover het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft, de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 6,50 m of de bouwhoogte van het hoofdgebouw overschrijdt;

    • c.

      voor zover het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft, de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk de bouwhoogte van het hoofdgebouw overschrijdt;

    • d.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 3,50 m;

    • e.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 6,00 m;

    • f.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, dit niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;

  • 4.

    Voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom op gronden binnen het bouwvlak, verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk de ingevolge het bestemmingsplan maximaal toegelaten bouwhoogte van het hoofdgebouw overschrijdt.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, verlenen burgemeester en wethouders voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom, die is gelegen in het gebied van het bestemmingsplan “Goese Meer”, géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      het bijbehorend bouwwerk tot gevolg heeft dat de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 33%;

    • b.

      de afstand tussen de zijgevel van het bijbehorend bouwwerk en de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan 2,00 m;

    • c.

      voor zover het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft, de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk de ingevolge het bestemmingsplan maximaal toegelaten bouwhoogte van het hoofdgebouw overschrijdt;

    • d.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 3,50 m;

    • e.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 6,00 m;

    • f.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, dit niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;

    • g.

      het bijbehorend bouwwerk is gesitueerd voor de voorste grens van het bouwvlak of achter de achterste grens van het bouwvlak.

  • 6.

    Voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      het bijbehorend bouwwerk tot gevolg heeft dat de gezamenlijke oppervlakte van alle buiten het bouwvlak gesitueerde bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw meer bedraagt dan 150 m², met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - landhuis”;

    • b.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 3,50 m;

    • c.

      de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 5,00 m;

    • d.

      voor zover het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft, dit niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;

  • met dien verstande dat onder bebouwde kom wordt verstaan: “een gebied met samenhangende bebouwing, waarbij de aard van de omgeving bepalend is en niet de plaats van het verkeersbord dat de grens van de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 aangeeft.”

Artikel 4 Infrastructurele of openbare voorzieningen

Artikel 4, onderdeel 2, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:

een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m².”

Voor een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening verlenen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien dat gelet op het openbaar belang noodzakelijk is.

Artikel 5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 10 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m².”

  • 1.

    Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor de voorgevelrooilijn van een woning verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      voor zover het bepaalde onder b niet van toepassing is, de hoogte van het bouwwerk meer bedraagt dan 1,00 m;

    • b.

      voor zover het een constructie van onderling verbonden staanders ter ondersteuning en geleiding van planten of bomen betreft, niet zijnde een erf- of perceelsafscheiding, de hoogte van het bouwwerk meer bedraagt dan 3,50 m.

  • 2.

    Voor een bouwwerk, zijnde een erf- of perceelsafscheiding, verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien de hoogte van het bouwwerk, voor zover dit is gesitueerd achter de voorgevelrooilijn, meer bedraagt dan 2,00 m.

  • 3.

    Voor een bouwwerk, zijnde een kleine windturbine, verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      op het bouwperceel reeds een windturbine is geplaatst of vergund;

    • b.

      de windturbine is gesitueerd in voorerfgebied;

    • c.

      de afstand van de windturbine tot een grens met een naburig woonperceel kleiner is dan de hoogte van de windturbine;

    • d.

      de windturbine is gesitueerd in, aan, op of bij een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht;

    • e.

      het een wiekturbine in een woongebied betreft.

  • 4.

    Voor een bouwwerk op voor “Water” aangewezen gronden ter plaatse van een aanduiding “aanlegsteiger” in het gebied van het bestemmingsplan “Goese Meer” verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      het bouwwerk tot gevolg heeft dat de bebouwde oppervlakte van het voor “Water” bestemde deel van het perceel meer bedraagt dan 50%;

    • b.

      voor zover het bouwwerk mede bestaat uit aanmeerpalen, de bouwhoogte van de palen meer bedraagt dan 2,70 m boven NAP;

    • c.

      de bouwhoogte van het bouwwerk voor het overige deel meer bedraagt dan 1,90 m boven NAP.

  • 5.

    Voor een bouwwerk op voor “Water” aangewezen gronden ter plaatse van een aanduiding “aanlegsteiger” in het gebied van het bestemmingsplan “Havengebied Goes” en de daarbij behorende herziening(en) verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      het bouwwerk tot gevolg heeft dat de bebouwde oppervlakte van het voor “Water” bestemde deel van het perceel meer bedraagt dan 35% of het absolute maximum van 25 m² overschrijdt;

    • b.

      een groter deel dan 15 m² van het bouwwerk op een afstand van meer dan 1 m vanaf de oeverlijn is gesitueerd;

    • c.

      voor zover het bouwwerk mede bestaat uit aanmeerpalen, de bouwhoogte van de palen meer bedraagt dan 2,70 m boven NAP;

    • d.

      de bouwhoogte van het bouwwerk voor het overige deel meer bedraagt dan 1,90 m boven NAP.

Artikel 6 Antenne-installaties

Artikel 4, onderdeel 5, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:

een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.”

Voor een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

  • a.

    de antenne-installatie is gesitueerd in een woongebied of in de directe nabijheid daarvan;

  • b.

    koppeling van de antenne-installatie aan een andere grootschalige functie als een bedrijventerrein, een infrastructureel knooppunt of een sport- of recreatiegebied mogelijk is, gelet op de dekking van het telecommunicatienetwerk;

  • c.

    sitesharing ofwel medegebruik van een reeds bestaande antenne-installatie mogelijk is, gelet op de dekking van het telecommunicatienetwerk;

  • d.

    plaatsing van de antenne-installatie op of aan een hoogspanningsmast, wegportaal, reclamezuil, lichtmast, windmolen, sirenemast, schoorsteen of ander bestaand hoog bouwwerk mogelijk is, gelet op de dekking van het telecommunicatienetwerk;

  • e.

    plaatsing van de antenne-installatie op een gemeentelijk eigendom of op een locatie die in eigendom of beheer is bij een andere overheid mogelijk is, gelet op de dekking van het telecommunicatienetwerk;

  • f.

    het afwijken tot gevolg heeft dat een onevenredige landschappelijke verstoring plaatsvindt, in die zin dat sprake is van situering van de antenne-installatie in een open gebied en niet van aansluiting bij andere elementen in het landschap waartegen de antenne-installatie in bepaalde mate wegvalt.

Artikel 7 Herinrichting van openbaar gebied

Artikel 4, onderdeel 8, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:

het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied.”

Voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied verlenen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien dat gelet op het openbaar belang noodzakelijk is.

Artikel 8 Gebruik van bouwwerken

Artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:

het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.”

  • 1.

    Voor het gebruiken in strijd met de bestemming van bouwwerken, verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien het betreft het gebruiken van bouwwerken ten dienste van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf of raam- en straatprostitutie.

  • 2.

    Voor het gebruiken in strijd met de bestemming van woningen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, logies en ontbijt daaronder begrepen, verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

    • a.

      het gebruik geen kleinschalig karakter heeft en niet naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is, in die zin dat het gebruik een groter (netto) vloeroppervlak heeft dan 60 m²;

    • b.

      het gebruik de woonfunctie niet ondersteunt, in die zin dat degene die de activiteiten uitoefent niet tevens gebruiker van de woning is;

    • c.

      het gebruik een zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte kan ontstaan;

    • d.

      het gebruik de uitoefening van detailhandel betreft, tenzij de detailhandel een ondergeschikte nevenactiviteit is in verband met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, dan wel de verkoop van goederen uitsluitend via internet plaatsvindt en ter plaatse opgeslagen goederen slechts op afspraak kunnen worden afgehaald, waarbij geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke winkel- of uitstallingsruimte.

Artikel 9 Gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

Artikel 4, onderdeel 10, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:

het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • b.

    de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.”

Voor het gebruiken in strijd met de bestemming van een recreatiewoning voor bewoning verlenen burgemeester en wethouders géén omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, indien:

  • a.

    met betrekking tot de bewoning van de recreatiewoning vóór 1 januari 2010 een besluit is genomen tot oplegging van een last onder dwangsom of tot oplegging van een last onder bestuursdwang of een besluit inhoudende dat ter zake van de bewoning van de recreatiewoning wordt afgezien van handhaving.

  • b.

    de bewoner niet aantoont dat zijn bewoning vanaf 31 oktober 2003 tot heden onafgebroken heeft plaatsgevonden, hetgeen dient te gebeuren met bewijsmiddelen die in tenminste twee van de hierna volgende zeven onderdelen zijn genoemd:

    • 1.

      een bewijs van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de recreatiewoning;

    • 2.

      bescheiden waaruit blijkt dat de recreatiewoning in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;

    • 3.

      een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij als adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is vermeld, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;

    • 4.

      bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;

    • 5.

      door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;

    • 6.

      bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;

    • 7.

      bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 8 april 2021.

Artikel 11 Vervallen oude beleidsregels

Bij de inwerkingtreding van deze beleidsregels vervalt de op 9 oktober 2018 vastgestelde Vierde wijziging van de Beleidsregels afwijking bestemmingsplan, in werking getreden op 18 oktober 2018.

Artikel 12 Slotbepaling

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Vijfde wijziging van de Beleidsregels afwijking bestemmingsplan”.

 

Goes,30 maart 2021.

Burgemeester en Wethouders van Goes,

mr. H.E.Schild

Secretaris

drs. M.Mulder MSc.

Burgemeester

Toelichting

 

Op 24 november 2011 hebben burgemeester en wethouders beleidsregels vastgesteld over de bevoegdheid om omgevingsvergunningen te verlenen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze beleidsregels zijn in werking getreden op 1 januari 2012. Nadien zijn de beleidsregels enkele keren gewijzigd.

 

De belangrijkste aanleiding om de beleidsregels opnieuw te wijzigen is de wens om in het Goese Meer en het Goese Diep meer bouwmogelijkheden toe te kennen aan de waterdelen van de kavels. In deze wijken grenzen vele percelen aan het water en mogen de bewoners op de bij hen in eigendom zijnde strook water een aanlegsteiger met beperkte afmetingen realiseren. De bestemmingsplannen voor het Goese Meer en het Goese Diep voorzien niet in mogelijkheden voor grotere steigers of andersoortige bouwwerken in/boven het water, zoals spatschermen, terrassen, botenhellingen en botenliften, terwijl daaraan wel behoefte is. In meerdere gevallen is gebleken dat dergelijke bouwwerken zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning zijn gerealiseerd. Aan de hand van het in de beleidsregels opgenomen toetsingskader kunnen bestaande gevallen worden gelegaliseerd en kan tegemoet worden gekomen aan de wens van bewoners om op het waterdeel van hun kavel te bouwen in afwijking van de strikte regels uit het bestemmingsplan. Het gemaakte onderscheid in de beleidsregels tussen het Goese Meer en het Goese Diep komt voort uit het verschil in karakter tussen beide wijken. Het Goese Meer kenmerkt zich door veelal forse percelen met een brede oeverlijn, terwijl het Goese Diep compacter verkaveld is. Ruimere bouwmogelijkheden voor steigers en aanverwante bouwwerken in het Goese Diep zouden gevolgen voor bijvoorbeeld de privacy van buren kunnen hebben en zijn daarom ongewenst. Daarbij komt dat het Goese Diep pas recent is ontwikkeld en de bewoners duidelijk zijn geïnformeerd over de beperkingen die gelden voor bouwen in het water.

 

Concreet houdt de wijziging van de beleidsregels in dat aan artikel 5, dat gaat over bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een vierde en een vijfde lid worden toegevoegd.