Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen
CiteertitelEerste herziening Subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De citeertitel van deze regeling is gewijzigd.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 160, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR419314/5
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-11-2021artikel 1, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 12, 13, 15, toelichting

02-11-2021

gmb-2021-396684

03-04-202109-11-2021nieuwe regeling

30-03-2021

gmb-2021-103561

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

 

gelet op artikel 160, eerste lid Gemeentewet en het besluit van het college d.d. 8 mei 2020 inzake de uitwerking van een steunmaatregel voor Kunstenplaninstellingen in aanvulling op de generieke economische Rijksmaatregelen en de specifieke Rijksmaatregelen voor de cultuursector.

 

besluit de volgende regeling vast te stellen:

 

Subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene reserve: vrij besteedbare reserves, waarvoor geen verplichtingen gelden op grond van wet, statuten of subsidievoorwaarden om deze aan te houden (ook wel overige reserves genoemd);

  • b.

    AFK: Amsterdams Fonds voor de Kunst, dat binnen het kader van de Hoofdlijnen onder andere periodieke subsidies verleent aan kunstinstellingen die niet behoren tot de Amsterdam Bis;

  • c.

    Amsterdam Bis: Amsterdamse Basis Infrastructuur bestaande uit daartoe in de Hoofdlijnen aangewezen kunstinstellingen;

  • d.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • e.

    continuïteitsreserves: reserves die tot doel hebben de continuïteit van de instelling te waarborgen, ook wel aangeduid als calamiteitenreserves;

  • f.

    coronamaatregelen: alle maatregelen van het Rijk en de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland gericht op het tegengaan van de verspreiding van het coronavirus zoals sluiting van theaters, afgelasten van evenementen, samenkomsten en concerten;

  • g.

    college: college van burgemeester en wethouders van Amsterdam;

  • h.

    culturele instelling: instelling van algemeen nut die is gevestigd in Amsterdam en op basis van statuten zijn kernactiviteiten ontleent aan één of meer kunst- en cultuurdisciplines, en artistiek-inhoudelijke (met inbegrip van cultuureducatieve) publieksactiviteiten organiseert.

  • i.

    Gelieerde rechtspersoon: rechtspersoon waarmee de aanvrager nauwe banden onderhoudt en die een noemenswaardige invloed heeft op het resultaat en/of het functioneren van de aanvrager. Er is sprake van een noemenswaardige invloed als een rechtspersoon feitelijk beleidsbepalende invloed kan uitoefenen in een andere rechtspersoon, bijvoorbeeld door middel van het benoemen van bestuursleden.

  • j.

    Kunstenplan: de door de gemeenteraad ter uitwerking van de Hoofdlijnen vastgestelde nota over het gemeentelijk beleid waarin een overzicht is opgenomen van de door het college te subsidiëren instellingen in de Amsterdam Bis en door het AFK te subsidiëren overige instellingen;

  • k.

    Kunstenplaninstelling: instelling die een periodieke vierjarige subsidie ontvangt in het kader van het Amsterdamse Kunstenplan;

  • l.

    Kunstenplansubsidie: een periodieke subsidie die op basis van de Verordening Amsterdamse culturele infrastructuur, Hoofdlijnen en Kunstenplan (Amsterdam Bis) of op basis van de subsidieregeling vierjarige subsidies AFK wordt verstrekt;

  • m.

    noodkas: budget dat door het college is gereserveerd om steunmaatregelen uit te financieren in het kader van de coronamaatregelen;

  • n.

    overige compensatiemaatregelen: algemene maatregelen en (coulance)regelingen van andere overheden dan het Rijk waarvan kunst- en cultuurinstellingen gebruik kunnen maken en die als doel hebben de ondersteuning in verband met gederfde inkomsten als gevolg van de uitbraak van COVID-19 en de maatregelen ter bestrijding ervan;

  • o.

    RAOCCC: regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 (tweede aanvullend steunpakket van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en aangevuld met eventuele uitbreidingen op de RAOCC hierop voor de tweede helft van 2021 vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • p.

    Rijksmaatregelen: maatregelen van het Rijk om de financiële gevolgen van de coronacrisis deels te compenseren. Dat zijn algemene economische maatregelen waar ook de cultuursector gebruik van kan maken, en maatregelen specifiek voor de cultuursector (additioneel noodpakket voor de cultuursector van het ministerie van OCW), die deels door Rijkscultuurfondsen worden uitgevoerd);

  • q.

    steunfonds: een aan een instelling gelieerd fonds dienend om financieel steun te verlenen onder van te voren aangegeven voorwaarden;

  • r.

    steunmaatregel: gemeentelijke steunmaatregel in verband met de coronamaatregelen voor Kunstenplaninstellingen;

  • s.

    verlies: de som van:

    • i.

      de gemiste inkomsten als gevolg van de coronamaatregelen

    • ii.

      de extra kosten als gevolg van de coronamaatregelen

      verminderd met:

    • iii.

      de extra inkomsten als gevolg van de algemene en specifieke compensatieregelingen van het Rijk als mede van door andere overheden getroffen (coulance)regelingen;

    • iv.

      de lagere uitgaven als gevolg van de coronamaatregelen en extra besparingen;

    • v.

      de extra bijdragen van gelieerde partijen zoals een steunfonds;

  • t.

    weerstandsvermogen: de noodzakelijke financiële buffer van een instelling voor het opvangen van calamiteiten. Het minimale weerstandsvermogen betreft een percentage, zoals bepaald in artikel 5 eerste lid onder a, b of c van de gerealiseerde baten in 2019;

  • u.

    eigen inkomsten: het totaal van de publieksinkomsten, directe en indirecte opbrengsten en bijdragen uit private middelen.

Artikel 2. Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze regeling of in de Verordening Amsterdamse culturele infrastructuur, Hoofdlijnen en Kunstenplan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 3. Doel subsidieregeling

Het doel van de subsidieregeling is om door middel van het verstrekken van een eenmalige subsidie, Amsterdamse culturele instellingen van algemeen nut en die als gevolg van de coronamaatregelen in hun voortbestaan worden bedreigd, te ondersteunen zodat ze hun (herziene) activiteiten kunnen voortzetten binnen de geldende coronamaatregelen.

Hoofdstuk 2. Subsidiabele activiteiten en hoogte subsidie

Artikel 4. Subsidiabele activiteiten en doelgroepen

  • 1.

    Het college kan een eenmalige subsidie verlenen als gedeeltelijke compensatie van de verliezen die worden geleden als gevolg van de coronamaatregelen in de periode van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 aan de volgende te onderscheiden culturele instellingen:

    • a.

      Kunstenplaninstellingen die een vierjarige subsidie ontvangen van de gemeente of het AFK in het kader van het Kunstenplan 2021-2024 en niet in aanmerking komen voor een bijdrage op basis van de RAOCCC die betrekking heeft op de tweede helft van 2021;

    • b.

      culturele instellingen die geen vierjarige subsidie ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2021-2024 en niet in aanmerking komen voor een bijdrage op basis van de RAOCCC.

  • 2.

    Indien de instelling huurder is van de gemeente Amsterdam, kan het college de subsidie of een deel van de subsidie in mindering brengen op de huurverplichting.

Artikel 5. De hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de uitkomst van de volgende formule: de hoogte van het verlies van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 verminderd met het bedrag dat resulteert uit de som van de algemene reserve en de continuïteitsreserves over 2020 voor zover dit nog niet is ingezet voor de verliezen in de periode 1 januari 2021 tot 1 juli 2021 en voor zover dit bedrag niet nodig is om een minimaal weerstandsvermogen te behouden:

    • a.

      voor instellingen die 50% of meer eigen inkomsten in 2019 hebben gerealiseerd, is het minimale weerstandsvermogen eind 2020 gedefinieerd als 10% van de gerealiseerde baten 2019;

    • b.

      voor instellingen die tussen 25% en 50% eigen inkomsten in 2019 hebben gerealiseerd, is het minimale weerstandsvermogen eind 2020 gedefinieerd als 7,5% van de gerealiseerde baten 2019;

    • c.

      voor instellingen die minder dan 25% eigen inkomsten in 2019 hebben gerealiseerd, is het minimale weerstandsvermogen gedefinieerd als 5% van de gerealiseerde baten 2019;

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid geldt dat de hoogte van de subsidie;

    • a.

      voor instellingen als bedoeld in artikel 4 onder a maximaal € 1,0 miljoen bedraagt;

    • b.

      voor instellingen als bedoeld in artikel 4 onder b maximaal € 0,5 miljoen bedraagt.

Artikel 6. Subsidieplafond

  • 1.

    Voor deze subsidieregeling geldt voor het tijdvak dat loopt van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 een subsidieplafond van € 9 miljoen.

  • 2.

    Het subsidieplafond genoemd in het eerste lid wordt verdeeld in de volgende twee deelsubsidieplafonds voor:

    • a.

      de instellingen als bedoeld in artikel 4 onder a: € 6 miljoen waarvan maximaal € 2,7 miljoen voor uitbetaling via een vermindering van de huurverplichting;

    • b.

      de instellingen als bedoeld in artikel 4 onder b: € 3 miljoen waarvan maximaal € 0,3 miljoen voor uitbetaling via een vermindering van de huurverplichting.

  • 3.

    Indien een deelsubsidieplafond ontoereikend is om alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen te honoreren, worden alle te verlenen subsidies verlaagd met een gelijk percentage, oftewel naar rato totdat het plafond toereikend is.

  • 4.

    Indien na honorering van alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, een bedrag resteert in een subsidiedeelplafond, wordt dit bedrag toegevoegd aan het andere deelsubsidieplafond, voor zover dit laatstgenoemde plafond ontoereikend blijkt voor alle in aanmerking komende aanvragen.

Artikel 7. De aanvrager

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

Artikel 8. Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1.

    In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 wordt bij de subsidieaanvraag ingediend door Kunstenplaninstellingen als bedoeld in artikel 4 onder a:

    • a.

      het gespecificeerde verlies voor de periode van 1 juli tot 1 januari 2022 (formulier aanvraag) als gevolg van de overheidsmaatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus;

    • b.

      de omvang van de algemene reserve op 31 december 2020;

    • c.

      de omvang van de continuïteitsreserves op 31 december 2020;

    • d.

      een onderbouwing van de noodzakelijke inzet van de algemene reserve en/of de continuiteïtsreserve voor de verliezen in de periode 1 januari 2021 tot 1 juli 2021;

    • e.

      de omvang van de gerealiseerde baten op 31 december 2019;

    • f.

      definitieve jaarrekening 2020;

    • g.

      een overzicht en bijbehorende afschriften van alle aangevraagde en/of reeds ontvangen steunmaatregelen via Rijk, fondsen, provincie en gemeente of gelieerde partijen ten behoeve van de tweede helft 2021.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 wordt bij de subsidieaanvraag ingediend door culturele instellingen als bedoeld in artikel 4 onder b:

    • a.

      een onderbouwing dat aanvrager voldoet aan de definitie van culturele instelling

    • b.

      het gespecificeerde verlies voor de periode van 1 juli tot 1 januari 2022 (formulier aanvraag) als gevolg van de overheidsmaatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus;

    • c.

      de omvang van de algemene reserve op 31 december 2020;

    • d.

      de omvang van de continuïteitsreserves op 31 december 2020;

    • e.

      een onderbouwing van de noodzakelijke inzet van de algemene reserve en/of de continuiteïtsreserve voor de verliezen in de periode 1 januari 2021 tot 1 juli 2021;

    • f.

      de omvang van de gerealiseerde baten op 31 december 2019;

    • g.

      begroting 2021;

    • h.

      definitieve jaarrekening 2020;

    • i.

      een overzicht en bijbehorende afschriften van alle aangevraagde en/of reeds ontvangen steunmaatregelen via Rijk, fondsen, provincie en gemeente of gelieerde partijen ten behoeve van de tweede helft 2021;

    • j.

      definitieve jaarrekening 2019.

  • 3.

    Het college kan als onderdeel van de beoordelingsprocedure nadere informatie opvragen die noodzakelijk is voor het beoordelen van de aanvraag.

Artikel 9. Aanvraagtermijn eenmalige subsidies

  • 1.

    In afwijking van artikel 6 van de ASA 2013 wordt een subsidieaanvraag voor een subsidie voor deze regeling uiterlijk 28 november 2021 ingediend bij het college.

  • 2.

    Indien een aanvraag niet volledig is, wordt de aanvrager een termijn gegund van twee werkdagen om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 10. Beslistermijn

In afwijking van artikel 8 van de ASA 2013 beslist het college op een aanvraag voor een eenmalige subsidie uiterlijk 25 januari 2022.

Artikel 11. Weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen als:

    • a.

      de instelling onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de Rijksmaatregelen;

    • b.

      de instelling geen of onvoldoende beroep gedaan heeft op de middelen die zij kan ontvangen van een gelieerd steunfonds of gelieerde rechtspersoon;

    • c.

      de aanvrager geen aantoonbare acties heeft ondernomen om de gevolgen van de crisis in verband met het coronavirus zelf op te vangen, te verminderen of de financiële positie te verbeteren;

    • d.

      er in de aanvraag geen of onvoldoende reële onderbouwing is gegeven van het verlies.

  • 2.

    Het college kan een subsidie weigeren te verlenen aan een culturele instelling als bedoeld onder artikel 4 onder b indien:

    • a.

      de activiteiten van de instelling onvoldoende zijn gericht op het algemeen nut;

    • b.

      de instelling een winstoogmerk heeft met het geheel van de activiteiten die het algemeen nut beogen;

    • c.

      de instelling geen actueel beleidsplan heeft;

    • d.

      bij de instelling geen sprake is van een redelijke verhouding tussen beheerkosten en bestedingen.

Artikel 12. Bevoorschotting

Het college bevoorschot de verleende subsidie in zijn geheel. De uitbetaling vindt plaats op het moment van de verlening van de subsidie. Uitbetaling vindt plaats in januari 2022.

Hoofdstuk 4. Verantwoording subsidie

Artikel 13. Verantwoording subsidies

  • 1.

    In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling een financieel verslag waarin een overzicht is opgenomen waaruit blijkt hoeveel verlies de instelling over de periode 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 daadwerkelijk heeft geleden.

  • 2.

    De noodsteunsubsidie fase 4 dient verantwoord te worden in de jaarrekening 2021 omdat het een (gedeeltelijke) compensatie betreft van de concrete verliezen over de tweede helft van 2021. Voor instellingen die van de gemeente een vierjarige Kunstenplansubsidie 2021-2024 ontvangen, geldt dat zij de zichtbare verantwoording van deze subsidie als bedoeld in het eerste lid opnemen in de jaarrekening 2021 als onderdeel van de Kunstenplanverantwoording 2021. Indien van toepassing wordt in de jaarrekening ook de noodsteunsubsidie fase 3 verantwoord. Bij de vaststelling van de subsidie wordt op basis van de jaarrekening gekeken naar het daadwerkelijke verlies in 2021.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Eerste herziening Subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 2 november 2021.

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

TOELICHTING

De coronacrisis duurt nu ruim een jaar en brengt de cultuursector onverminderd ernstige schade toe. Om belangrijke onderdelen van de Amsterdamse cultuursector overeind te houden en opnieuw hulp te bieden - in aanvulling op de algemene Rijksmaatregelen en de aanvullende Rijksmaatregelen specifiek voor de cultuursector - worden Amsterdamse kunst- en cultuurinstellingen extra ondersteund via deze subsidieregeling.

 

Deze subsidieregeling is een vervolg op en uitbreiding van de subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen (fase 3). Deze regeling, fase 4, kent dezelfde twee doelgroepen:

  • -

    groep 1: Kunstenplaninstellingen die een vierjarige subsidie ontvangen van de gemeente of het AFK in het kader van het Kunstenplan 2021-2024;

  • -

    groep 2: culturele instellingen die geen vierjarige subsidie ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2021-2024, in Amsterdam zijn gevestigd, gericht zijn op het algemeen nut en die op basis van statuten hun kernactiviteiten ontlenen aan één of meer kunst- en cultuurdisciplines, en artistiek-inhoudelijke (met inbegrip van cultuureducatieve) publieksactiviteiten organiseren.

Voor beide groepen geldt de voorwaarde dat ze niet in aanmerking komen voor deze regeling indien ze aanvullende ondersteuning voor de culturele en creatieve sector COVID-19 (RAOCCC) ontvangen. Bij eventuele uitbreidingen van de RAOCC geldt dezelfde uitsluiting als bij fase 3. De RAOCCC is onderdeel van het tweede aanvullend steunpakket van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

 

De subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren is zo ingericht dat de extra financiële steun daar terecht komt waar het het hardst nodig is. Dit betekent dat nadrukkelijk wordt gekeken naar de omvang van de verliezen, de mate waarin een instelling gebruik maakt van generieke en specifieke Rijksmaatregelen, en de mate waarin een instelling zelf in staat is de verliezen op te vangen (door inzet van eigen reserves), dan wel met hulp van gelieerde partijen (b.v. een steunfonds).

 

Voor de uitvoering van de uitbreiding van de subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen 2021 (fase 4) is € 9 miljoen gereserveerd (€ 6 miljoen voor groep 1 en € 3 miljoen voor groep 2).

 

Toelichting per artikel

 

Artikel 3. Doel subsidieregeling

Met de uitvoering van de subsidieregeling wil de gemeente een cruciaal onderdeel van de Amsterdamse culturele infrastructuur dat als gevolg van de coronamaatregelen ernstig wordt bedreigd in zijn voortbestaan overeind houden. Het uitgangspunt daarbij is dat de extra financiële steun terecht komt bij Amsterdamse culturele instellingen die zich richten op het algemeen belang en die als gevolg van de coronamaatregelen in hun voortbestaan worden bedreigd. Zij kunnen een eenmalige bijdrage ontvangen zodat ze hun (herziene) activiteiten kunnen voortzetten als de coronamaatregelen dat toelaten.

 

Artikel 4. Subsidiabele activiteiten en doelgroepen

Voorwaarde voor de instellingen in groep 2 is dat zij instellingen zijn die gericht zijn op het algemeen nut. Dit kan onder meer blijken uit de statutaire doelstelling en blijkt in ieder geval uit de activiteiten die de instelling uitvoert. Binnen het kader van deze regeling moet de instelling tot doelstelling hebben om een cultureel maatschappelijk belang te dienen. De instelling moeten een actueel beleidsplan hebben en mag geen winstoogmerk hebben met het geheel van de activiteiten die het algemeen nut beogen. Verder moet er sprake zijn van een redelijke verhouding tussen beheerkosten en bestedingen van de instelling. Dat instellingen voldoen aan deze voorwaarden moet blijken uit bij de aanvraag meegestuurde documenten.

 

De subsidie die op basis van deze regeling verstrekt wordt, telt op basis van de huidige regels mee als omzet. Dit kan een nadelig effect hebben, bijvoorbeeld voor het recht op NOW (Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid). Indien een instelling huurder is van de gemeente Amsterdam kan het college de subsidie of een deel van de subsidie in mindering brengen op de huurverplichting. Dit deel van de noodsteunbijdrage telt dan niet mee als omzet.

 

Artikel 5. De hoogte van de subsidie

In artikel 5 zijn de formules opgenomen voor de berekening van het maximale subsidiebedrag. Hieronder worden deze nader toegelicht.

 

Voor beide doelgroepen is het startpunt de hoogte van het verwachte verlies in de periode van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022. Het verlies is het saldo van lasten en baten en als volgt gedefinieerd:

Het verlies is de som van:

  • de gemiste inkomsten als gevolg van de coronamaatregelen;

  • de extra kosten als gevolg van de coronamaatregelen;

    verminderd met:

  • de extra inkomsten als gevolg van de algemene en specifieke compensatieregelingen van het Rijk als mede van door andere overheden getroffen (coulance)regelingen;

  • de lagere uitgaven als gevolg van de coronamaatregelen en extra besparingen;

  • de extra bijdragen van gelieerde partijen zoals een steunfonds.

Het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de algemene Rijksmaatregelen en de overige compensatiemaatregelen, gerealiseerde besparingen door aanpassingen in de bedrijfsvoering en dat zo mogelijk een beroep wordt gedaan op bijdragen van gelieerde instellingen (bijvoorbeeld steunfondsen). Indien activiteiten geen doorgang vinden in de periode van de regeling en er daardoor bepaalde kosten niet gemaakt worden valt dit onder lagere uitgaven. Dit leidt daarmee tot een lager tekort. Het daadwerkelijke tekort vormt de basis voor de bepaling van de hoogte van de subsidie.

Ook geldt voor alle groepen dat er rekening wordt gehouden met de mate waarin de instelling in staat is vanuit de vermogenspositie (de algemene en continuïteitsreserves) het verlies zelf op te vangen. Hierbij hanteren we een minimaal weerstandsvermogen (percentage van de gerealiseerde baten). De minimale omvang van het weerstandsvermogen is:

10% als de instelling 50% of meer eigen inkomsten in 2019 heeft gerealiseerd

7,5% als de instelling tussen de 25% en 50% eigen inkomsten in 2019 heeft gerealiseerd

5% als de instelling minder dan 25% eigen inkomsten in 2019 heeft gerealiseerd.

 

Aanvullen van het weerstandvermogen tot de minimale omvang is geen onderdeel van de gehanteerde formule en niet de intentie van deze subsidie.

 

In deze regeling wordt het weerstandsvermogen berekend door de som van de algemene reserve en continuïteitsreserves te delen door het totaal van de baten.

 

Rekenvoorbeeld inzet weerstandsvermogen voor alle instellingen:

  • Instelling A heeft een verlies van € 600.000;

  • De totale baten in de jaarrekening 2019 bedragen € 3.000.000, waarvan € 700.000 (23%) eigen inkomsten;

  • De algemene reserve is per 31 december 2020 € 500.000.

Instelling A heeft minder dan 25% aan eigen inkomsten, waardoor de minimale omvang van het weerstandvermogen 5% bedraagt. Voor instelling A is dit € 150.000. Dit betekent dat instelling A voor € 350.000 het verlies zelf kan opvang en voor € 250.000 (het resterende tekort) subsidie op basis van deze regeling kan aanvragen.

 

Rekenvoorbeeld maximumbedrag groep b (culturele instellingen die geen vierjarige subsidie ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2021-2024 en niet in aanmerking komen voor een bijdrage op basis van de RAOCCC):

  • Instelling B heeft een verlies van € 600.000;

  • De totale baten in de jaarrekening 2019 bedragen € 5.000.000, waarvan € 4.000.000 (80 %) eigen inkomsten;

  • De algemene reserve is per 31 december 2019 € 200.000;

Instelling B heeft meer dan 50% aan eigen inkomsten, waardoor de minimale omvang van het weerstandvermogen 10% bedraagt. Voor instelling B is dit € 500.000. De huidige reserve zit hieronder en hoeft niet gedeeltelijk te worden ingezet.

 

Dit betekent dat het resterend tekort van instelling B € 600.000 bedraagt. Voor instelling B geldt dat de hoogte van de subsidie maximaal € 500.000 bedraagt. Dit betekent dat instelling B € 500.000 op basis van deze regeling kan aanvragen.

 

Artikel 8. Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

De instellingen die in aanmerking komen voor een subsidie maken gebruik van het formulier aanvraag. Er is een afzonderlijk formulier voor Kunstenplaninstellingen en niet Kunstenplaninstellingen. In dit formulier vullen zij de noodzakelijke financiële gegevens. Dit formulier berekent op basis van deze gegevens:

  • het verlies

  • de mate waarin de instelling vanuit haar weerstandsvermogen kan bijdragen aan het verlies

  • het aan te vragen bedrag

De aanvullende gegevens vormen de onderbouwing van de gegevens in dit formulier.

 

Artikel 11. Weigeringsgronden

In artikel 11 staan een aantal weigeringsgronden. Voor alle aanvragers geldt dat de aanvraag op de verschillende onderdelen om het verlies te kunnen vaststellen voldoende en reëel onderbouwd is. Hierbij wordt onder meer gekeken naar een vergelijking met de begroting 2021, de jaarrekening 2019 en 2020, de toelichting en andere meegestuurde onderbouwing.

 

Voor culturele instellingen die geen vierjarige subsidie ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2021-2024 gelden aanvullende weigeringsgronden, indien zij onvoldoende duidelijk hebben gemaakt dat zij gericht zijn op het algemeen belang. Dit kan onder meer blijken uit de statutaire doelstellingen en blijkt in ieder geval uit de activiteiten die de instelling uitvoert.

 

Artikel 13. Verantwoording subsidies

Instellingen die een bijdrage ontvangen vanuit deze subsidieregeling dienen dit bedrag zichtbaar te verantwoorden in de jaarrekening 2021. Voor zover instellingen onderdeel zijn van het Kunstenplan 2021-2024, dient de verantwoording onderdeel te zijn van de Kunstenplanverantwoording 2021. Bij de vaststelling van de subsidie wordt op basis van de jaarrekening gekeken naar het daadwerkelijke verlies in 2021. Indien de instelling de subsidie niet volledig heeft hoeven aan te wenden voor de geleden verliezen conform de formules, wordt de subsidie lager vastgesteld.