Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen |
Citeertitel | Eerste herziening Subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
De citeertitel van deze regeling is gewijzigd.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-11-2021 | artikel 1, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 12, 13, 15, toelichting | 02-11-2021 | |||
03-04-2021 | 09-11-2021 | nieuwe regeling | 30-03-2021 |
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
gelet op artikel 160, eerste lid Gemeentewet en het besluit van het college d.d. 8 mei 2020 inzake de uitwerking van een steunmaatregel voor Kunstenplaninstellingen in aanvulling op de generieke economische Rijksmaatregelen en de specifieke Rijksmaatregelen voor de cultuursector.
besluit de volgende regeling vast te stellen:
Subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
Gelieerde rechtspersoon: rechtspersoon waarmee de aanvrager nauwe banden onderhoudt en die een noemenswaardige invloed heeft op het resultaat en/of het functioneren van de aanvrager. Er is sprake van een noemenswaardige invloed als een rechtspersoon feitelijk beleidsbepalende invloed kan uitoefenen in een andere rechtspersoon, bijvoorbeeld door middel van het benoemen van bestuursleden.
overige compensatiemaatregelen: algemene maatregelen en (coulance)regelingen van andere overheden dan het Rijk waarvan kunst- en cultuurinstellingen gebruik kunnen maken en die als doel hebben de ondersteuning in verband met gederfde inkomsten als gevolg van de uitbraak van COVID-19 en de maatregelen ter bestrijding ervan;
RAOCCC: regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 (tweede aanvullend steunpakket van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en aangevuld met eventuele uitbreidingen op de RAOCC hierop voor de tweede helft van 2021 vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Rijksmaatregelen: maatregelen van het Rijk om de financiële gevolgen van de coronacrisis deels te compenseren. Dat zijn algemene economische maatregelen waar ook de cultuursector gebruik van kan maken, en maatregelen specifiek voor de cultuursector (additioneel noodpakket voor de cultuursector van het ministerie van OCW), die deels door Rijkscultuurfondsen worden uitgevoerd);
Artikel 2. Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013
De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze regeling of in de Verordening Amsterdamse culturele infrastructuur, Hoofdlijnen en Kunstenplan uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 3. Doel subsidieregeling
Het doel van de subsidieregeling is om door middel van het verstrekken van een eenmalige subsidie, Amsterdamse culturele instellingen van algemeen nut en die als gevolg van de coronamaatregelen in hun voortbestaan worden bedreigd, te ondersteunen zodat ze hun (herziene) activiteiten kunnen voortzetten binnen de geldende coronamaatregelen.
Hoofdstuk 2. Subsidiabele activiteiten en hoogte subsidie
Artikel 5. De hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de uitkomst van de volgende formule: de hoogte van het verlies van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 verminderd met het bedrag dat resulteert uit de som van de algemene reserve en de continuïteitsreserves over 2020 voor zover dit nog niet is ingezet voor de verliezen in de periode 1 januari 2021 tot 1 juli 2021 en voor zover dit bedrag niet nodig is om een minimaal weerstandsvermogen te behouden:
Artikel 8. Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In afwijking van artikel 8 van de ASA 2013 beslist het college op een aanvraag voor een eenmalige subsidie uiterlijk 25 januari 2022.
Hoofdstuk 4. Verantwoording subsidie
Artikel 13. Verantwoording subsidies
De noodsteunsubsidie fase 4 dient verantwoord te worden in de jaarrekening 2021 omdat het een (gedeeltelijke) compensatie betreft van de concrete verliezen over de tweede helft van 2021. Voor instellingen die van de gemeente een vierjarige Kunstenplansubsidie 2021-2024 ontvangen, geldt dat zij de zichtbare verantwoording van deze subsidie als bedoeld in het eerste lid opnemen in de jaarrekening 2021 als onderdeel van de Kunstenplanverantwoording 2021. Indien van toepassing wordt in de jaarrekening ook de noodsteunsubsidie fase 3 verantwoord. Bij de vaststelling van de subsidie wordt op basis van de jaarrekening gekeken naar het daadwerkelijke verlies in 2021.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 2 november 2021.
De burgemeester
Femke Halsema
De gemeentesecretaris
Peter Teesink
De coronacrisis duurt nu ruim een jaar en brengt de cultuursector onverminderd ernstige schade toe. Om belangrijke onderdelen van de Amsterdamse cultuursector overeind te houden en opnieuw hulp te bieden - in aanvulling op de algemene Rijksmaatregelen en de aanvullende Rijksmaatregelen specifiek voor de cultuursector - worden Amsterdamse kunst- en cultuurinstellingen extra ondersteund via deze subsidieregeling.
Deze subsidieregeling is een vervolg op en uitbreiding van de subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen (fase 3). Deze regeling, fase 4, kent dezelfde twee doelgroepen:
groep 2: culturele instellingen die geen vierjarige subsidie ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2021-2024, in Amsterdam zijn gevestigd, gericht zijn op het algemeen nut en die op basis van statuten hun kernactiviteiten ontlenen aan één of meer kunst- en cultuurdisciplines, en artistiek-inhoudelijke (met inbegrip van cultuureducatieve) publieksactiviteiten organiseren.
Voor beide groepen geldt de voorwaarde dat ze niet in aanmerking komen voor deze regeling indien ze aanvullende ondersteuning voor de culturele en creatieve sector COVID-19 (RAOCCC) ontvangen. Bij eventuele uitbreidingen van de RAOCC geldt dezelfde uitsluiting als bij fase 3. De RAOCCC is onderdeel van het tweede aanvullend steunpakket van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren is zo ingericht dat de extra financiële steun daar terecht komt waar het het hardst nodig is. Dit betekent dat nadrukkelijk wordt gekeken naar de omvang van de verliezen, de mate waarin een instelling gebruik maakt van generieke en specifieke Rijksmaatregelen, en de mate waarin een instelling zelf in staat is de verliezen op te vangen (door inzet van eigen reserves), dan wel met hulp van gelieerde partijen (b.v. een steunfonds).
Voor de uitvoering van de uitbreiding van de subsidieregeling eenmalige noodsteun voor culturele instellingen die in zwaar weer verkeren als gevolg van de coronamaatregelen 2021 (fase 4) is € 9 miljoen gereserveerd (€ 6 miljoen voor groep 1 en € 3 miljoen voor groep 2).
Artikel 3. Doel subsidieregeling
Met de uitvoering van de subsidieregeling wil de gemeente een cruciaal onderdeel van de Amsterdamse culturele infrastructuur dat als gevolg van de coronamaatregelen ernstig wordt bedreigd in zijn voortbestaan overeind houden. Het uitgangspunt daarbij is dat de extra financiële steun terecht komt bij Amsterdamse culturele instellingen die zich richten op het algemeen belang en die als gevolg van de coronamaatregelen in hun voortbestaan worden bedreigd. Zij kunnen een eenmalige bijdrage ontvangen zodat ze hun (herziene) activiteiten kunnen voortzetten als de coronamaatregelen dat toelaten.
Artikel 4. Subsidiabele activiteiten en doelgroepen
Voorwaarde voor de instellingen in groep 2 is dat zij instellingen zijn die gericht zijn op het algemeen nut. Dit kan onder meer blijken uit de statutaire doelstelling en blijkt in ieder geval uit de activiteiten die de instelling uitvoert. Binnen het kader van deze regeling moet de instelling tot doelstelling hebben om een cultureel maatschappelijk belang te dienen. De instelling moeten een actueel beleidsplan hebben en mag geen winstoogmerk hebben met het geheel van de activiteiten die het algemeen nut beogen. Verder moet er sprake zijn van een redelijke verhouding tussen beheerkosten en bestedingen van de instelling. Dat instellingen voldoen aan deze voorwaarden moet blijken uit bij de aanvraag meegestuurde documenten.
De subsidie die op basis van deze regeling verstrekt wordt, telt op basis van de huidige regels mee als omzet. Dit kan een nadelig effect hebben, bijvoorbeeld voor het recht op NOW (Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid). Indien een instelling huurder is van de gemeente Amsterdam kan het college de subsidie of een deel van de subsidie in mindering brengen op de huurverplichting. Dit deel van de noodsteunbijdrage telt dan niet mee als omzet.
Artikel 5. De hoogte van de subsidie
In artikel 5 zijn de formules opgenomen voor de berekening van het maximale subsidiebedrag. Hieronder worden deze nader toegelicht.
Voor beide doelgroepen is het startpunt de hoogte van het verwachte verlies in de periode van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022. Het verlies is het saldo van lasten en baten en als volgt gedefinieerd:
Het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de algemene Rijksmaatregelen en de overige compensatiemaatregelen, gerealiseerde besparingen door aanpassingen in de bedrijfsvoering en dat zo mogelijk een beroep wordt gedaan op bijdragen van gelieerde instellingen (bijvoorbeeld steunfondsen). Indien activiteiten geen doorgang vinden in de periode van de regeling en er daardoor bepaalde kosten niet gemaakt worden valt dit onder lagere uitgaven. Dit leidt daarmee tot een lager tekort. Het daadwerkelijke tekort vormt de basis voor de bepaling van de hoogte van de subsidie.
Ook geldt voor alle groepen dat er rekening wordt gehouden met de mate waarin de instelling in staat is vanuit de vermogenspositie (de algemene en continuïteitsreserves) het verlies zelf op te vangen. Hierbij hanteren we een minimaal weerstandsvermogen (percentage van de gerealiseerde baten). De minimale omvang van het weerstandsvermogen is:
10% als de instelling 50% of meer eigen inkomsten in 2019 heeft gerealiseerd
7,5% als de instelling tussen de 25% en 50% eigen inkomsten in 2019 heeft gerealiseerd
5% als de instelling minder dan 25% eigen inkomsten in 2019 heeft gerealiseerd.
Aanvullen van het weerstandvermogen tot de minimale omvang is geen onderdeel van de gehanteerde formule en niet de intentie van deze subsidie.
In deze regeling wordt het weerstandsvermogen berekend door de som van de algemene reserve en continuïteitsreserves te delen door het totaal van de baten.
Rekenvoorbeeld inzet weerstandsvermogen voor alle instellingen:
Instelling A heeft minder dan 25% aan eigen inkomsten, waardoor de minimale omvang van het weerstandvermogen 5% bedraagt. Voor instelling A is dit € 150.000. Dit betekent dat instelling A voor € 350.000 het verlies zelf kan opvang en voor € 250.000 (het resterende tekort) subsidie op basis van deze regeling kan aanvragen.
Rekenvoorbeeld maximumbedrag groep b (culturele instellingen die geen vierjarige subsidie ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2021-2024 en niet in aanmerking komen voor een bijdrage op basis van de RAOCCC):
Instelling B heeft meer dan 50% aan eigen inkomsten, waardoor de minimale omvang van het weerstandvermogen 10% bedraagt. Voor instelling B is dit € 500.000. De huidige reserve zit hieronder en hoeft niet gedeeltelijk te worden ingezet.
Dit betekent dat het resterend tekort van instelling B € 600.000 bedraagt. Voor instelling B geldt dat de hoogte van de subsidie maximaal € 500.000 bedraagt. Dit betekent dat instelling B € 500.000 op basis van deze regeling kan aanvragen.
Artikel 8. Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
De instellingen die in aanmerking komen voor een subsidie maken gebruik van het formulier aanvraag. Er is een afzonderlijk formulier voor Kunstenplaninstellingen en niet Kunstenplaninstellingen. In dit formulier vullen zij de noodzakelijke financiële gegevens. Dit formulier berekent op basis van deze gegevens:
De aanvullende gegevens vormen de onderbouwing van de gegevens in dit formulier.
In artikel 11 staan een aantal weigeringsgronden. Voor alle aanvragers geldt dat de aanvraag op de verschillende onderdelen om het verlies te kunnen vaststellen voldoende en reëel onderbouwd is. Hierbij wordt onder meer gekeken naar een vergelijking met de begroting 2021, de jaarrekening 2019 en 2020, de toelichting en andere meegestuurde onderbouwing.
Voor culturele instellingen die geen vierjarige subsidie ontvangen in het kader van het Kunstenplan 2021-2024 gelden aanvullende weigeringsgronden, indien zij onvoldoende duidelijk hebben gemaakt dat zij gericht zijn op het algemeen belang. Dit kan onder meer blijken uit de statutaire doelstellingen en blijkt in ieder geval uit de activiteiten die de instelling uitvoert.
Artikel 13. Verantwoording subsidies
Instellingen die een bijdrage ontvangen vanuit deze subsidieregeling dienen dit bedrag zichtbaar te verantwoorden in de jaarrekening 2021. Voor zover instellingen onderdeel zijn van het Kunstenplan 2021-2024, dient de verantwoording onderdeel te zijn van de Kunstenplanverantwoording 2021. Bij de vaststelling van de subsidie wordt op basis van de jaarrekening gekeken naar het daadwerkelijke verlies in 2021. Indien de instelling de subsidie niet volledig heeft hoeven aan te wenden voor de geleden verliezen conform de formules, wordt de subsidie lager vastgesteld.