Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dongen

Monumentenverordening van de gemeente Dongen 1997

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDongen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMonumentenverordening van de gemeente Dongen 1997
CiteertitelMonumentenverordening van de gemeente Dongen 1997
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpMonumenten

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Exacte datum van inwerkingtreding onbekend voor zover de verordening betrekking heeft op rijksmonumenten.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artikel 149
  2. Monumentenwet 1988, artikel 12 en 15

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-02-1997Nieuwe regeling

13-03-1997

Gemeentelijke informatiekrant , 30-01-1997

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Monumentenverordening van de gemeente Dongen 1997

 

 

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

1. monumenten:

a. alle zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voorde wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

b.terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeldonder a.

 

2.gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening beschermde monumenten.

 

3.beschermde gemeentelijke monumenten:

onroerende monumenten, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening op degemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst.

 

4.beschermde rijksmonumenten:

onroerende monumenten, die zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwetvastgestelde registers.

 

5.kerkelijke monumenten;

onroerende monumenten, die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeenteof parochie of een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deelworden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.

 

6.monumentencommissie:

de door de raad ingestelde commissie als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening,met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener beweging te adviserenover de toepassing van de Monumentenwet en deze verordening.

Artikel 2

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het

monument.

HOOFDSTUK II BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Paragraaf 1. De plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst.
Artikel 3
  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van belanghebbenden,besluiten onroerende monumenten als beschermd gemeentelijk monument op degemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders geven een beschikking over de aanwijzing van onroerendemonumenten als gemeentelijk monument, nadat de monumentencommissie en de eigenaarzijn gehoord. In spoedeisende gevallen kunnen zij hiervan afwijken.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot kerkelijke monumenten geenbeschikking tot aanwijzing als gemeentelijk monument dan na overleg met de eigenaar.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders nemen binnen acht weken nadat de monumentencommissie isgehoord een beschikking als bedoeld in het tweede lid. De beschikking wordt bekendgemaakt aan degenen die als eigenaren en anderszins zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker. Bij overschrijding van de termijn van acht weken worden burgemeester en wethouders geacht niet tot aanwijzing te hebben besloten.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders maken de plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst opde in de gemeente gebruikelijke wijze bekend.

  • 6.

    De gemeentelijke monumentenlijst geeft de plaatselijke aanduiding aan, de kadastraleaanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het monument.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden in degemeentelijke monumentenlijst wijzigingen aanbrengen. Indien de wijziging naar het oordeelvan burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gegaan, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, leden 2 en 3 achterwege.

  • 8.

    Monumenten, die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van deMonumentenwet, worden door burgemeester en wethouders niet op de gemeentelijkemonumentenlijst geplaatst.

  • 9.

    Monumenten die na plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst worden ingeschreven inhet monumentenregister als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet, worden geachtniet meer op de gemeentelijke monumentenlijst te zijn geplaatst.

Artikel 4

De gemeentelijke monumentenlijst ligt ter gemeente-secretarie voor een ieder ter inzage.

Paragraaf 2. Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten.
Artikel 5
  • 1.

    Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    a.een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verplaatsen, te verstoren of inenig opzicht te wijzigen;

    b.een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te latengebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 6
  • 1.

    Bij de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 5 worden de door burgemeester enwethouders verlangde gegevens overgelegd.

  • 2.

    Indien niet wordt voldaan aan het gesteld in het eerste lid, alsmede aan de eisen die geldeningevolge de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, stellen burgemeesteren wethouders de aanvrager in de gelegenheid om binnen twee weken de door hen aan tegeven ontbrekende gegevens te overleggen.

  • 3.

    Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, leggen burgemeester en wethouders deaanvraag voor een ieder ter inzage. Indien in de aanvraag gegevens voorkomen of uit deaanvraag kunnen worden afgeleid waarvan de geheimhouding met het oog op debescherming van bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is, besluiten burgemeester enwethouders op een daartoe strekkend verzoek van de aanvrager dat die gegevens niet terinzage worden gelegd. De burgemeester doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze en vermeldt daarbij de mogelijkheden om binnen een termijn van twee weken zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders brengen de aanvraag en de naar voren gebrachte zienswijze,als bedoeld in het derde lid, terstond ter kennis van de monumentencommissie.

  • 5.

    Binnen acht weken na afloop van de termijn waarbinnen een ieder zijn zienswijze naarvoren kan brengen, brengt de monumentencommissie haar advies uit aan burgemeester enwethouders.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders geven binnen acht weken na ontvangst van het advies van demonumentencommissie, doch in ieder geval binnen zestien weken na ontvangst van deaanvraag, een beschikking op de aanvraag om vergunning.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen, indien daartoe naar hun oordeel gegronde redenenbestaan, de in het zesde lid bedoelde termijn met ten hoogste acht weken verlengen, mitszij de aanvrager daarvan kennisgeven binnen de in het zesde lid bedoelde termijn.

  • 8.

    Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het zesde lid, wordt de vergunninggeacht te zijn verleend.

  • 9.

    Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van hun beschikking aan demonumentencommissie en aan degenen die hun zienswijze naar voren hebben gebracht.

  • 10.

    Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken nade datum waarop zij is verleend dan wel van rechtswege is verleend. Indien gedurendedeze termijn bezwaar wordt gemaakt ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, blijft devergunning buiten werking totdat op dat bezwaar en een eventueel beroep en hoger beroepis beslist. Belanghebbenden, onder wie de vergunninghouder, kunnen de president van derechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raadvan State verzoeker de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wetbestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

Burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot een kerkelijk monument geenbeschikking ingevolge de bepalingen van artikel 6 dan in overeenstemming met de eigenaar,indien en voor zover het betreft een beslissing, waarbij wezenlijke belangen van degodsdienstoefening in dat monument in het geding zijn.

Artikel 8
  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften verbinden in hetbelang van de monumentenzorg.

  • 2.

    De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 9
  • 1.

    De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt, dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave isverleend;

    • b.

      blijkt, dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 8, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebbengewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

  • 2.

    De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

HOOFDSTUK III BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN
Artikel 10
  • 1.

    Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag omvergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzenaan de monumentencommissie na afloop van de termijn van veertien dagen, genoemd inartikel 12, lid 2 van de Monumentenwet.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na dedatum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in lid 2 genoemde termijn wordt de monumentencommissie geachtgeadviseerd te hebben.

Hoofdstuk IV Monumentencommissie
Artikel 11

De commissie heeft tot taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener bewegingvan voorlichting en advies te dienen ter zake van:

  • a.

    de beschermende monumenten als bedoeld in hoofdstuk II van de Monumentenwet;

  • b.

    verzoekschriften als bedoeld in de artikel 11 e.v. van de Monumentenwet;

  • c.

    het samenstellen en bijhouden van de gemeentelijke lijst van beschermde monumenten;

  • d.

    subsidiëring van gemeentewege in restauraties van of onderhoud aan beschermdemonumenten en beeldbepalende panden;

  • e.

    het bevorderen van het herstel van beschermde monumenten en beeldbepalende panden;

  • f.

    de uitvoering van de gemeentelijke monumentenverordening;

  • g.

    alle overige aangelegenheden, die van belang zijn voor de behartiging van demonumentenzorg in de gemeente Dongen.

Artikel 12
  • 1.

    De commissie bestaat uit 4 leden, te weten:

    a. de voorzitter: aan te wijzen door het college van burgemeester en

    b. wethouders uit hun midden, of uit het ambtelijk apparaat;

    drie externe deskundigen.

  • 2.

    De onder 1 .b bedoelde leden worden door de raad benoemd op voordracht van burgemeester en wethouders. Voor de onder 1 .b bedoelde leden wordt door de raad op voordracht van burgemeester en wethouders één plaatsvervangend lid benoemd.

  • 3.

    In een opengevallen plaats wordt zo mogelijk voorzien binnen zes weken na het openvallen.

  • 4.

    Aan de commissie wordt een ambtelijk secretaris toegevoegd. Deze secretaris is een door de voorzitter van de commissie aangewezen ambtenaar van de afdeling Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, met de monumentenzorg belast. De ambtelijk secretaris heeft geen stemrecht.

Artikel 13
  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de commissie ambtelijke en niet-ambtelïjkeadviseurs toevoegen. Ambtelijke adviseurs zijn geen lid van de commissie en hebbenderhalve geen stemrecht.

  • 2.

    De voorzitter van de commissie is bevoegd ambtelijke en niet-ambtelïjke adviseurs uit tenodigen de commissievergaderingen bij te wonen. Deze leden zijn adviseurs, zonderstemrecht.

Artikel 14

De commissie vergadert in het openbaar. Een vergadering wordt evenwel besloten wanneer devoorzitter dit nodig acht.

Artikel 15
  • 1.

    De commissie vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt.

  • 2.

    De vergaderingen worden belegd door de voorzitter.

Artikel 16
  • 1.

    De commissie kan niet beraadslagen of besluiten indien niet tenminste de helft van hetaantal leden aanwezig is.

  • 2.

    Wanneer het in het eerste lid bedoelde aantal leden niet is opgekomen, is de voorzitterbevoegd om tegen een tenminste 48 uur later vallend tijdstip een nieuwe vergadering tebeleggen waarin over de op de agenda voor de eerste vergadering vermeldeaangelegenheden kan worden beraadslaagd en besloten.

Artikel 17
  • 1.

    De commissie besluit bij meerderheid van stemmen.

  • 2.

    Bij staking van stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

Artikel 18
  • 1.

    De adviezen van de commissie worden schriftelijk uitgebracht.

  • 2.

    Wordt een advies niet eenstemmig bepaald, dan wordt van de mening van de minderheidmelding gemaakt, indien deze daartoe de wens te kennen geeft.

Artikel 19
  • 1.

    De van de commissie uitgaande stukken worden door de voorzitter en de secretarisondertekend.

  • 2.

    Het verslag van de commissievergadering wordt aan de commissieleden en aanburgemeester en wethouders toegezonden.

Artikel 20

In aangelegenheden betreffende de monumentencommissie, waarin deze verordening nietvoorziet, beslissen burgemeester en wethouders, de commissie gehoord.

Hoofdstuk V schadevergoeding
Artikel 21
  • 1.

    Indien en voor zover blijkt, dat een belanghebbende ten gevolge van:

    a. de weigering van burgemeester en wethouders wijziging aan te brengen in degemeentelijke monumentenlijst;

    b.de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verplaatsing van een gemeentelijk monument te verlenen;

    c.voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verplaatsing van een gemeentelijk monument, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2.

    Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de verordening ter regelingvan de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vanovereenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VI STRAFBEPALINGEN
Artikel 22
  • 1.

    Hij die handelt in strijd met artikel 5 van deze verordening wordt gestraft met een geldboetevan de tweede categorie, als omschreven in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    Overtreding van artikel 5 van deze verordening kan bovendien worden gestraft metopenbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN
Artikel 23
  • 1.

    De opsporing van de in artikel 22 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 vanhet Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen diedoor burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 2.

    Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de lastverstrekt aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezichtop de naleving van deze verordening, al dan niet besloten ruimten en plaatsen, metuitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner ofgebruiker, te betreden.

Artikel 24
  • 1.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij inwerking op de derde dag na afkondiging.

  • 2.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, lid 2 van de Monumentenwet.

Artikel 25

Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening van de gemeente

Dongen 1997".

TOELICHTING bij raadsbesluit 22 juni 1995.

A.Wijziging t.o.v. de in de raadsvergadering van 3 april 1990 vastgestelde verordening.

 

aanhef:

"artikel 168 Gemeentewet" is vervangen door "artikel 149 Gemeentewet" in verband metde inwerkingtreding van de Gemeentewet. "Monumentenwet" is vervangen door'Monumentenwet 1988" in verband met de naamswijziging van de Monumentenwet 1988.

 

artikel 3, lid 2:

"besluiten" is vervangen door "geven van een beschikking". Deze terminologie is zuiverder,gelet op de Awb. "plaatsing op" is vervangen door "aanwijzing als". Met deze terminologiewordt beter aangesloten op de formulering van de Monumentenwet 1988.

 

artikel 3, lid 3:

"nemen geen beslissing" is vervangen door "nemen geen beschikking". De Awb kent determ "beslissing" niet, maar spreekt van "besluit" en "beschikking", "plaatsing op" isvervangen door "aanwijzing als".

 

artikel 3, lid 4:

De termijn van twee maanden is vervangen door acht weken. De Awb gaat steeds uit vantermijnen in weken. Voorts is "beslissing" vervangen door "beschikking". Uit de artikelen3:40 en 3:41 van de Awb volgt, dat de beschikking pas werkt als deze aan debelanghebbende is toegezonden.

 

Onder belanghebbende moet in dit kader worden verstaan:

degenen die als eigenaren en anderszins zakelijk gerechtigden in de kadastrale leggerbekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing isverzocht, aan de verzoeker.

Het systeem van de fictieve weigering van de aanwijzing is gehandhaafd.

 

artikel 5, lid 1:

het verbod tot afbreken is hier vervallen. Het tweede lid stelt immers dat het verboden is afte breken zonder vergunning van burgemeester en wethouders.

 

artikel 5, lid 2:

om zowel mogelijk aansluiting te houden met de tekst van de Monumentenwet 1988 isonder a "te verstoren" toegevoegd.

 

artikel 6, lid 1:

artikel 4:1 van de Awb stelt dat de aanvraag om een beschikking schriftelijk moet wordeningediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen. Ingevolgeartikel 5 van deze verordening is dat het college van burgemeester en wethouders. De eisdat de aanvraag schriftelijk moet worden aangevraagd bij burgemeester en wethouders kan

dus vervallen.

 

artikel 6, lid 2:

de Awb geeft in de artikelen 4:5 en 4:15 een procedure voor het geval dat een aanvraagniet alle vereiste gegevens bevat. De aanvrager zal dan een termijn gegund moeten wordenwaarbinnen hij de aanvraag kan aanvullen. Doet hij dat niet, dan kunnen burgemeester enwethouders besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De tijd die ligt tussen het

vragen om extra gegevens door burgemeester en wethouders en het verstrekken van diegegevens door de aanvrager dan wel het verlopen van de daarvoor gestelde termijn, teltingevolge artikel 4:15 Awb niet mee voor de beslistermijn op de vergunningverlening.In deze verordening is ervoor gekozen om de termijn voor het indienen van de extragegevens te stellen op twee weken.

 

artikel 6, lid 3:

om de procedure die van toepassing is op een aanvraag om vergunning voor eengemeentelijk monument zoveel mogelijk te stroomlijnen met die voor een rijksmonument, isgekozen voor dezelfde formulering als gehanteerd in artikel 12, lid 2 van deMonumentenwet 1988.

 

artikel 6, lid 4:

de terminologie is aangepast aan de Awb. De Awb spreekt slechts van bezwaren als ditverband houdt met de bezwaarschriftenprocedure. In de voorbereidingsprocedure wordtsteeds gesproken van "naar voren gebrachte zienswijzen".

 

artikel 6, lid 5:

de Awb gaat uit van een termijn in weken. "Twee maanden" is hier derhalve vervangendoor "acht weken".

 

artikel 6, lid 6:

maanden zijn vervangen door "weken".

 

artikel 6, lid 7:

deze bepaling komt overeen met het vierde lid van artikel 16 van de Monumentenwet1988.

 

artikel 6, lid 8:

dat artikellid komt overeen met de tekst van artikel 6, lid 9 (oud), met dien verstande, datde verwijzing naar het achtste lid is vervangen door een verwijzing naar het zesde lid,omdat een vernummering heeft plaatsgevonden.

 

artikel 6, lid 9:

dit artikellid komt overeen met de tekst van artikel 6, lid 20 (oud), met dien verstande, dat"besluit" is vervangen door "beschikking" en "bezwaren kenbaar gemaakt" door "hunzienswijze naar voren hebben gebracht".

 

artikel 6, lid 10:

in dit artikel is de schorsende werking van bezwaar en beroep tegen de verleendevergunning voor een gemeentelijk monument geregeld. De oude regeling suggereerde dat eralleen beroep kan worden ingesteld tegen de vergunningverlening.Deze tekst brengt duidelijk tot uitdrukking dat zowel bezwaar als beroep schorsendewerking hebben. Deze schorsende werking kon worden opgeheven door middel van eenverzoek om voorlopige voorziening.

 

artikel 7:

"beslissing" is vervangen door "beschikking".

 

artikel 9, lid 2:

het vermelden van de hoorverplichting en de motiveringsverplichting is niet langer nodig.Ingevolge artikel 4:8 Awb moet de vergunninghouder in het geval van het intrekken vaneen vergunning steeds worden gehoord. Bovendien volgt uit artikel 4:16 Awb dat eenbeschikking moet berusten op een deugdelijke motivering.

 

artikel 10, lid 1:

"ingediende bezwaren" is vervangen door "naar voren gebrachte zienswijze". "Veertiendagen" is hier niet vervangen door "twee weken", omdat artikel 12, lid 2 van deMonumentenwet 1988 nog steeds spreekt van veertien dagen.

 

artikel 10, lid 2:

de termijn van twee maanden is omgezet in een termijn van "acht weken".

Nota-toelichting bij raadsbesluit 13 maart 1997

Na de gemeentelijke herindeling per 1 januari 1997 werd het wenselijk gevonden om deMonumentencommissie uit te breiden van 3 naar 4 leden. Deze wijziging maakt detoetreding tot de commissie van één lid met specifieke 's Gravenmoerse deskundigheidmogelijk.

Artikel 12 is in deze zin gewijzigd.

 

C.Artikelsgewiize toelichting Monumentenverordening.

 

Artikel 1, lid 1

Bij de omschrijving van monumenten is aansluiting gezocht bij de omschrijving in deMonumentenwet 1988. Het begrip volkskundige waarde in die omschrijving is vervangendoor het cultuur-historische waarde.

Cultuur-historische waarde is volgens de memorie van toelichting de aan een bouwwerk ofgebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruikdat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk op dat gebied heeftgemaakt.

De omschrijving van zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde is vervallen. Hetbegrip cultuur-historische waarde is dermate ruim, dat het ook betrekking kan hebben opzaken en gebieden met een geschiedkundige waarde. De onder b. bedoelde terreinenkunnen bijvoorbeeld parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen zijn.Het is niet vereist, dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt alvorensover een monument kan worden gesproken. "Zaken" is immers een veel ruimer begrip.De vijftig jaar-grens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijkemonumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheidmonumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op degemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

 

Artikel 1, lid 3.

De verordening voorziet, overeenkomstig de Monumentenwet 1988, alleen in debescherming van onroerende monumenten en niet in die van roerende monumenten. Bijroerende monumenten gaat het in de regel om vaartuigen en voertuigen, doch ook anderezaken, zoals bijvoorbeeld schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen kunnen er ondervallen.

Juridisch gezien is de bescherming van roerende monumenten via de monumentenverordeningmogelijk. De monumentenverordening is een artikel 149 gemeentewetverordening;de gemeente is derhalve vrij om regelingen op het gebied van demonumentenzorg te treffen voor zover deze niet in strijd komen met de Monumentenwet.Het effectueren van de bescherming van roerende monumenten roept echter vragen op. Voor het gehele land geldt de Wet tot behoud van het cultuurbezit, waarmee het teloorgaanvan voorwerpen van bijzondere cultuur-historische waarde voor het Nederlandsecultuurbezit is te voorkomen. Voor de gemeente is het mogelijk door middel vanaanvullende regelgeving het verdwijnen van cultuur-historische voorwerpen die op degemeentelijke roerende monumentenlijst staan buiten de gemeentegrenzen, te voorkomen.

Aan de handhaving van zo'n regel zijn praktische problemen verbonden. De meesteroerende goederen zijn nogal makkelijk te vervoeren en daardoor ongemerkt over degemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening te brengen.

 

Artikel 1, lid 4.

Het is nodig een begripsomschrijving van beschermde rijksmonumenten in de gemeentelijkemonumentenverordening op te nemen. Deze verordening is een voorwaarde voor hetverkrijgen door burgemeester en wethouders van de bevoegdheid vergunningen voor dewijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op devergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 t/m

21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

 

Artikel 1, lid 5.

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monumentis overleg tussen de gemeente en de eigenaar nodig (artikel 3, lid 3).Is er sprake van een vergunning voor het gemeentelijk- of rijksbeschermde kerkelijkemonument dan is overeenstemming tussen de eigenaar en de vergunningverlener nodig

(artikel 7). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van degodsdienstuitoefening in het kerkelijk monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie ofcatechesatieruimte geldt deze verbijzondering voor kerkelijk monumenten in de regel danook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.

 

Artikel 1, lid 6.

De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de monumentenverordeningen de Monumentenwet 1988. Hierdoor wordt voldaan aan het vereiste van artikel 15 vande Monumentenwet 1988. "De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin tenminste

de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorgdie burgemeester en wethouders adviseren over aanvragen om vergunning als bedoeld inartikel 11." De taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie wordt inhoofdstuk 4 nader omschreven.

 

Artikel 2.

De Monumentenwet van 1961 spreekt nog over de bestemming waarmee rekening is tehouden bij het gebruik van het monument. Met het woord bestemming is niet zozeer depubliekrechtelijke, de planologische bestemming bedoeld, als wel de gebruiksmogelijkheiddie de rechthebbende op het pand daaraan toekent, mede gelet op de constructie en ligging

van het pand. in de toelichting op artikel 2 van de Monumentenwet 1988 staat dat uitconstante jurisprudentie blijkt, dat in dit verband met bestemming wordt gedoeld opgebruik.Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bijde vergunningverlening.

 

Artikel 3, lid 1 .

Het besluit tot plaatsing is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester enwethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot plaatsing worden besloten.De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermenmonumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen. Hetbesluit tot plaatsing geeft geen recht op schadevergoeding. Het besluit verandert immersniets aan het gebruik van het monument.

 

Artikel 3. lid 2.

Burgemeester en wethouders moeten het advies inwinnen van de monumentencommissie.De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud.De verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monumentgedurende de tijd dat de plaatsingsprocedure loopt. De spoedprocedure kan in situaties die

ernstige gevolgen voor het te plaatsen monument hebben, bewerkstelligen, dan binnenkorte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn.

 

Artikel 3, lid3.

Ingeval van plaatsing van een kerkelijk monument op de gemeentelijke lijst is overleg tussende gemeente en de eigenaar voorgeschreven. Het overleg betreft die aspecten van hetkerkelijk monument die met de godsdienstuitoefening verbonden zijn (zie artikel 1, lid 5).

 

Artikel 3, lid 4.

De mededeling van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszinszakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak, dat de mededeling door degeadresseerde wordt ontvangen, in de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijvenuitgaan. Door de besluitvorming van burgemeester en wethouders aan een termijn tebinden, weten de eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn.

 

Artikel 3, lid 6.

Door plaatsing op de monumentenlijst is het hele pand onder de werking van deverordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het beschermde monumentbevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting, bomen enz. moeten expliciet wordenaangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Uit de beschrijving zalduidelijk moeten blijken, wat wel en wat niet onder de werking van de verordening valt.Voor elke wijziging van het beschermde monument is een vergunning nodig.

 

Artikel 3, lid7.

Via deze bepaling is het mogelijk beschermde gemeentelijke monumenten van degemeentelijst te schrappen. Gemeentelijke monumenten, die op grond van een vergunningzijn gesloopt of anderszins volledig teniet zijn gedaan kunnen door ambtshalve wijzigingdoor burgemeester en wethouders van de monumentenlijst worden afgevoerd.

 

Artikel 3, lid 8.

Monumenten die op een rijkslijst geplaatst zijn komen niet voor plaatsing op degemeentelijke lijst in aanmerking. Voor rijksmonumenten volgt dat uit de Monumentenwet1988.Het is niet toegestaan onderwerpen uit de Monumentenwet te regelen die het rijk aan zichvoorbehouden heeft.

 

Artikel 3, lid 9.

Beschermde gemeentelijke monumenten vervallen van rechtswege van de gemeentelijkemonumentenlijst zodra ze kunnen worden aangemerkt als beschermd rijksmonument.

 

Artikel 5.

De opbouw en inhoud van artikel 5 vertoont gelijkenis met artikel 11 Monumentenwet.Aangezien deze verordening van de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumentenin handen van burgemeester en wethouders legt, zal de vergunningverlening voor rijks- en

gemeentelijke monumenten procedureel en inhoudelijk zoveel mogelijk eensluidend moetenzijn.

De vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door burgemeester enwethouders regelt de Monumentenwet 1988 in de artikel 11 t/m 21 jo. artikel 10 van dezeverordening.

 

Artikel 6, algemeen.

Dit artikel regelt de procedure voor de afgifte van vergunningen voor beschermdegemeentelijke monumenten. De procedure stemt overeen met de voorschriften uit deMonumentenwet 1988 die voor rijksmonumenten gelden en de voorschriften voor debouwvergunning.De monumentenverordening geeft burgemeester en wethouders zestien weken de tijd voorafhandelen van de vergunningaanvraag. Verdaging van deze termijn met acht weken ismogelijk. Wordt de termijn overschreden dan is de vergunning van rechtswege verleend.

 

Artikel 6.

De vergunningafgifte is aan een termijn gebonden. Derhalve is het nodig te weten wanneerde termijn van behandeling van de vergunningaanvraag begint. De Monumentenwet en dezeverordening kennen ter bepaling van dat tijdstip ontvankelijkheidsvoorschriften waar deaanvraag aan moet voldoen.

 

Artikel 7.

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding dan isovereenstemming niet vereist. Zie toelichting artikel 1, lid 5.

 

Artikel 8, lid 1.

Bij afbraak of wijziging van een monument met vergunning kunnen onderdelen enmaterialen ter beschikking komen die van nut kunnen zijn bij het restaureren van anderemonumenten. Voorts is documentatie en archeologisch bodemonderzoek voor te schrijven.

 

Artikel 8, lid 2.

Te denken valt aan luifels, reclames en kunstwerken die in het kader van feestweken of hetzomerseizoen aan het monument worden bevestigd. Ook tijdelijke uitbreiding van eenmonument met een niet permanente ruimte is hiermee te regelen.

 

Artikel 9, lid 1, onder c.

Wijzigen de omstandigheden bij de vergunninghouder, wijzigen zijn voornemens metbetrekking tot het monument, dan zou het zo kunnen zijn, dat als er een nieuwebelangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voorte gaan. Daartoe moet de vergunningverlener (burgemeester en wethouders) beschikken

over de mogelijkheid de vergunning in te trekken.

 

Artikel 10, lid 3.

De Monumentenwet 1988 schrijft voor, dat de monumentencommissie bij de aanvragen omvergunning voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen, datdit wettelijk vereiste door het ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot

moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning is bepaald, dat de

monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van deadviestermijn.

 

Artikel 11

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 spreekt slechts over "een commissie op hetgebied van de monumentenzorg". De Wet bevat geen voorschriften over de wijze waaropde commissie moet functioneren of moet zijn samengesteld. Ook de taken enbevoegdheden zijn niet in de wet geregeld.De taak van de commissie is ruim geredigeerd en heeft betrekking op zowel gemeentelijkemonumenten als rijksmonumenten. De commissie adviseert het college van burgemeesteren wethouders op verzoek of uit eigener beweging.

 

Artikel 12.

Bij de samenstelling van de commissie is rekening gehouden met de omvang van hetmonumentenbestand.Aan de commissie wordt een ambtelijk secretaris toegevoegd, zonder stemrecht.

 

Artikel 13.

Op grond van dit artikel kunnen door zowel burgemeester en wethouders ais door devoorzitter van de commissie ambtelijke en niet-ambtelijke adviseurs aan de commissieworden toegevoegd.

 

Artikelen 14 t/m 19.

Deze artikelen hebben betrekking op het functioneren van de commissie en bevatten in feite"interne commissie-regels".

 

Artikel 15

Artikel 15 bepaalt, dat de commissie in principe in het

openbaar vergadert.

 

Artikel 21.

Het verzoek tot schadevergoeding betreft monumenten die reeds op de gemeentelijke monumentenlijst staan. De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt,dat een monumentenverordening zonder schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is.

Lid 2 verwijst naar de gemeentelijke artikel 49 WRO-verordening. Hierbij is er vanuitgegaan, dat in de toekomst een dergelijke verordening voor de gemeente zal wordenvastgesteld.

 

Artikel 22.

In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11, het verbod een beschermdmonument zonder vergunning te wijzigen of af te breken, gekoppeld aan een geldboete vande vijfde categorie (f 100.000,00).

Op gemeentelijk nivo is, gelet op de ernst van het vergrijp, de hoogte van de strafmaat voorbeschermde rijksmonumenten en de wens enige preventieve werking te bereiken, de keuzevoor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggen.

 

Artikel 23.

De artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan diemet de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren meteen algemene opsporingsbevoegdheid, zoals de rijks- en gemeentepolitie-agenten.

Uit de bewoordingen van artikel 152 blijkt, dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is in zijnverordeningen (speciale) opsporingsambtenaren aan te wijzen.Op basis van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders medewerkers van bouwenwoningtoezicht en monumentenzorg met de opsporingstaken belasten.Een tweede lid is de grondslag voor de betreding van open ruimten en de binnentreding vande beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn, tegen de wil van derechthebbende, bewoner of gebruiker. Woningen zijn uitgezonderd, omdat de

monumentenverordening niet valt onder de verordeningen waarop de wet van 31 augustus1853, Stbl. 83, van toepassing is.

 

Artikel 24, lid 2.

Twee maanden na toezending van de monumentenverordening aan de minister van W.V.C,treedt zij in werking voor de beschermde rijksmonumenten. De artikelen 139 e.v. van deGemeentewet regelen de afkondiging.