Organisatie | Borne |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne houdende regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels en Beleidsregels jeugdhulp gemeente Borne 2021) |
Citeertitel | Nadere regels en Beleidsregels jeugdhulp gemeente Borne 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Borne 2018.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2021 | nieuwe regeling | 30-03-2021 | 20int05078 |
Deze beleidsregels zijn gebaseerd op de Verordening jeugdhulp gemeente Borne 2021 (verder te noemen: de verordening) zoals deze door de gemeenteraad op 8 december 2020 is vastgesteld. Voor deze Beleidsregels jeugdhulp gemeente Borne 2021 is dezelfde volgorde, artikelnummering en definities aangehouden zoals deze ook in de voornoemde verordening is gehanteerd. De Jeugdwet, de Verordening en de beleidsregels vormen een onlosmakelijk samenhangend geheel, waarbij de één voortborduurt op de ander en nader concretiseert.
De verordening is een algemeen verbindend voorschrift en is rechtstreeks bindend voor de burger.
De Jeugdwet bepaalt dat gemeenten verplicht zijn om een aantal zaken in de verordening te regelen. Vaak wordt dat niet in detail in de verordening uitgewerkt. Dat kan vervolgens in nadere regelgeving.
Nadere regels zijn algemeen verbindende voorschriften die een uitwerking zijn van de verordening. De artikelen 2.1, vierde lid, 4.1, derde lid, 4.10, zevende lid, 5.1, vijfde lid, 5.2, achtste lid, 5.3, vijfde lid, 6.1, zevende lid, 9.2, vierde lid van de hiervoor genoemde verordening bevatten bepalingen, die het college de bevoegdheid geven om nadere regels vast te stellen. Nadere regels kunnen rechten en plichten bevatten voor burgers, beleidsregels kunnen dit niet.
Een beleidsregel beschrijft hoe een bestuursorgaan omgaat met een bepaalde bevoegdheid. Er kunnen dus geen rechten of plichten voor inwoners in worden vastgelegd.
Deze beleidsregels jeugdhulp gemeente Borne 2021 helpen de consulenten van gemeente Borne om aanvragen voor jeugdhulp te beoordelen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In aanvulling op begripsbepalingen zoals deze in de Jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp gemeente Borne worden gebruikt en/of als bekend worden verondersteld, wordt in deze beleidsregels verstaan onder:
ondersteuning van hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,.
de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.
Professional: beroepskracht met (middels diploma of ervaringscertificaat) aantoonbare specifieke kennis en vaardigheden ten aanzien van de opgroei-, opvoed- en ontwikkelingsproblematiek van de jeugdige en/of ouder(s) en de benodigde individuele maatwerkvoorziening, die kan aantonen dat hij voldoet aan de in de branche geldende (kwaliteits)eisen én een gericht op de individuele maatwerkvoorziening passende registratie heeft bij de Kamer van Koophandel (KvK) of in het beroepsregister of in loondienst is bij een formele zorgaanbieder.
Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp
Artikel 2.1 Vormen van jeugdhulp
Ter aanvulling op artikel 2.1. eerste lid van de Verordening Jeugdhulp Borne 2020 de benoemde overige (algemene vrij toegankelijke) voorzieningen geven deels het huidige aanbod weer. Het geeft enkel weer welk aanbod vanuit de gemeente wordt aangeboden. Buiten het gemeentelijk aanbod zijn er meerdere overige (algemene vrij toegankelijke) voorzieningen. Om deze inzichtelijk te maken worden ze verder beschreven in dit hoofdstuk.
Een algemene vrij toegankelijke voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is. Deze voorzieningen zijn gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Een algemene vrij toegankelijke voorziening is beschikbaar voor alle inwoners. Er vindt dus geen toets plaats of jeugdigen en/of hun ouders hiervoor in aanmerking komen en er is geen verwijzing of beschikking nodig. Als uit onderzoek blijkt dat dit een passende oplossing is, kan naar een algemene vrij toegankelijke voorziening worden verwezen.
Voorbeelden van algemene vrij toegankelijke voorzieningen in de gemeente Borne zijn onder andere:
Er zijn ook algemene vrij toegankelijke voorzieningen, die een beperkte toegangsbeoordeling kennen en waarbij een snelle en adequate oplossing geboden kan worden voor de beperkingen die een jeugdige en of zijn ouder(s) ondervindt. De algemene vrij toegankelijke voorziening heeft een preventief karakter. Met een dergelijke preventieve voorziening is voorliggend voorziening op individuele voorzieningen waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige.
Voorbeelden van dergelijke preventieve voorzieningen zijn onder andere:
In bijlage 1 zijn de algemene vrij toegankelijke voorzieningen nader beschreven.
De wettelijk begripsbepaling van jeugdhulp is erg breed en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning, hulp en zorg die gericht is op:
Om zoveel mogelijk maatwerk te kunnen bieden is jeugdhulp ingekocht volgens het Twents model (zie bijlage 2) en wordt verstrekt op basis van de ondersteuningsbehoefte(n) van de jeugdige en/of zijn ouder(s) met een bijbehorend niveau. Hiermee wordt duidelijk welk resultaat met de ondersteuning moet worden bereikt. Naast de ondersteuningsbehoeften kan het college wonen en verblijf verstrekken. Denk bijvoorbeeld aan pleegzorg en vervanging thuis in de vorm van logeeropvang. In bijlage 2 zijn de ondersteuningsbehoeften en niveaus beschreven.
Hoofdstuk 3. Toegang jeugdhulp
Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via gemeente, indiening hulpvraag
De Jeugdwet bepaalt onder meer dat het college verantwoordelijk is om jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier aan te bieden en dat deze te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. Daarvoor moet het college ook zorgen voor een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
Omdat de Jeugdwet geen regels stelt over het indienen van een aanvraag, gelden de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De jeugdige en/of zijn ouder(s) met een behoefte aan jeugdhulp kunnen hun hulpvraag melden bij het college. In principe bestaat er dan recht op een onderzoek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijke oplossingen in kaart brengen. Uit de Jeugdwet volgen de voorwaarden waaraan een goed onderzoek (na de melding van de hulpvraag) ten minste moet voldoen (CRVB:2017:1477). Gelijk een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1 van de verordening kan de aanvraag gedurende het onderzoeksproces met wederzijds goedvinden wijzigen en dat daar geen afwijzing voor nodig is. Het verslag wordt ter kennisname toegestuurd. Na het verstrekken van het verslag met de onderzoeksresultaten kan de jeugdige en/of zijn ouders een aanvraag indienen. Het onderzoek behoort tot de voorbereiding van het besluit (art. 3:2 van de Awb).
De verordening is voor wat betreft de toegang tot jeugdhulp procedureel ingericht zodat het voor jeugdigen en ouders duidelijk is hoe het college te werk gaat nadat zij zich tot de gemeente hebben gewend. De verordening bepaalt ook dat algemene voorzieningen vrij toegankelijk zijn en dat een verzoek om jeugdhulp ook kan verlopen via de wettelijke verwijzers, zonder tussenkomst van de gemeente. Jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen gebruik maken van cliëntondersteuning en van de diensten van een vertrouwenspersoon. De verordening schrijft verder voor dat het college een gespreksverslag aan de jeugdige en zijn ouder(s) verstrekt met daarin de onderzoeksresultaten. Daaruit kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook afleiden of hij in aanmerking komt voor jeugdhulp. Ook wordt de jeugdige en/of zijn ouder(s) in de gelegenheid gesteld zijn eigen familiegroepsplan in te dienen. Daaruit kan het college afleiden waarom de jeugdige en/of zijn ouder(s) van mening is dat hij (aanvullend) jeugdhulp van de gemeente nodig heeft. Verder heeft het college een voorlichtingsplicht. Die bestaat uit het informeren van de jeugdige en/of zijn ouder(s) onder welke voorwaarden hij in aanmerking kan komen voor een persoonsgebonden budget (pgb).
Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via huisarts, jeugdarts en medisch specialist
Op grond van artikel 3.2 van de verordening kunnen de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist rechtstreeks verwijzen naar door de gemeente gecontracteerde jeugdhulp, maar verwijzing naar een pgb-aanbieder valt hier niet onder. De huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist informeert het college over zijn verwijzing naar een individuele jeugdhulpaanbieder.
De jeugdige en/of ouder kan met de verwijzing rechtstreeks naar een aanbieder. Om zeker te weten welk aanbod bij welke aanbieder gecontracteerd is of om nader advies in te winnen, kan de jeugdige en/of ouder of de verwijzer contact opnemen met de jeugdconsulent. De gecontracteerde jeugdhulpaanbieder dient zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. De jeugdhulpaanbieder maakt een behandelplan op basis van de overeengekomen contractafspraken kan pas beginnen met het daadwerkelijk verlenen van hulp, zodra de gemeente een opdrachtbevestiging heeft verzonden aan de aanbieder. Op deze manier wordt voorkomen dat een niet gecontracteerde aanbieder of niet gecontracteerde hulp wordt ingezet na verwijzing en kunnen de budgetten bewaakt worden.
In artikel 2.6, eerste lid, Jeugdwet staat dat het college ervoor verantwoordelijk is dat de jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist. In de Jeugdwet is evenwel niet bepaald dat de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist bepaalt welke jeugdhulp noodzakelijk is. De huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist verwijzen slechts. Het college is er volgens voor verantwoordelijk dat de hulp wordt ingezet. Na verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist kan nog een afzonderlijk besluit (beschikking) van het college nodig zijn. Gemeente Borne vindt het belangrijk dat er eenduidige afspraken tussen huisartsen en gemeente zijn over de toewijzing van jeugdhulp. De gemeente wil daarbij de inzet van vrij toegankelijke voorzieningen stimuleren om daarmee duurdere vormen van jeugdhulp te voorkomen.
Onder dwang wordt de ondertoezichtstelling of gezagsbeëindigende maatregel verstaan, uitgesproken door de kinderrechter- op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.
Voorafgaand aan dwang kan worden gewerkt middels een werkwijze die drang of preventieve jeugdbescherming kan worden genoemd: een werkwijze die wordt gekenmerkt door een respectvolle en vasthoudende houding, om de veiligheid en ontwikkeling van het kind te borgen. Bij deze werkwijze wordt op dit moment regie gevoerd door de jeugdconsulent.
Voor toeleiding naar dwang (ondertoezichtstelling of gezagsbeëindigende maatregel) is een voorwaarde dat hulp in het vrijwillig kader niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouder(s) met gezag.
Hoofdstuk 4 Procedurele bepalingen via gemeente
Artikel 4.2 Cliëntondersteuning
In artikel 4.2 van de Verordening is bepaald dat het college de jeugdige en of zijn ouder(s) wijst op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.
Cliëntondersteuning is een onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (artikel 1.1.1. van de Wmo 2015). En betreft alle levensdomeinen.
De cliënt bepaalt of en wie hij als cliëntondersteuner wil. Dat kan iemand zijn uit zijn eigen netwerk. Het kan ook een ondersteuner zijn die de gemeente gratis biedt. Dit is een onafhankelijk persoon (van een organisatie) waar de gemeente een contract mee heeft. Gemeente Borne heeft deze taak belegd bij Wijkracht Borne. Cliëntondersteuning is een algemene voorziening. Een goede cliëntondersteuning veronderstelt professionaliteit, waarbij het belang van de betrokken cliënt het uitgangspunt is in die ondersteuning.
In artikel 4.3 van de Verordening is bepaald dat de jeugdige en of zijn ouder(s) ten tijde van de aanvraag gewezen wordt op de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan in te leveren. De Jeugdwet heeft hiervoor geen termijn genoemd.
Het opstellen van een familiegroepsplan is geen doel op zich, maar een middel voor meer regie van gezinnen en daarmee bij uitstek onderdeel van de transformatie. De wetgever heeft beoogd ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing.
Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van kinderen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en netwerkpleegzorg bevorderd. Als voorbeeld dient de Eigen-Kracht-conferentie waarbij het familie- en vriendennetwerk onder leiding van een onafhankelijk coördinator zelf een plan opstelt en uitvoert. Daarmee komt de regie bij de burger te liggen.
Gebleken is dat de eigenaar van het probleem, samen met de eigen mensen, ook de sleutel voor de oplossing in handen heeft. Daarbij kan kennis en bijstand van jeugdhulpprofessionals worden ingeroepen.
Indien het een machtiging of een voorwaardelijke machtiging betreft biedt de kinderrechter de kans voor het opstellen van een familiegroepsplan. Indien er een familiegroepsplan wordt opgesteld, geldt dit als hulpverleningsplan1 .
Voor wat betreft het familiegroepsplan houdt de gemeente Borne rekening met de volgende factoren:
Artikel 4.4 Informatie en identificatie
Voor het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek kan het noodzakelijk zijn om (medische) gegevens op te vragen bij derden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de huisarts, de school, de jeugdgezondheidszorg of een betrokken zorgverlener. Er worden alleen (medische) gegevens bij derden opgevraagd als deze gegevens daadwerkelijk noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een volledig beeld van de situatie van de jeugdige en de eventuele jeugdhulp die noodzakelijk is.
Indien informatie wordt opgevraagd, worden de jeugdige en/of zijn ouder(s) hierover mondeling geïnformeerd. Aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt uitgelegd waarom er contact wordt opgenomen met de derde, welke informatie wordt opgevraagd en waarom het opvragen van deze informatie noodzakelijk is.
In sommige situaties zal informatie nodig zijn van professionals, die gebonden zijn aan het beroepsgeheim. Zowel in de Jeugdwet als in de Privacywetgeving is niet voorgeschreven dat deze toestemming schriftelijk door de ouders en of de jeugdige moet worden gegeven. Maar een schriftelijke toestemming verdient wel de voorkeur volgens de Autoriteit Persoonsgegevens2 .
De Jeugdwet kent geen regels omtrent een identificatieplicht. Personen die een aanvraag indienen voor jeugdhulp dienen zich te legitimeren, door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.
Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen zich in ieder geval legitimeren door middel van een:
Ten aanzien van personen zonder de Nederlandse nationaliteit is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van de verblijfsrechtelijke status. De volgende documenten kan de gemeente voor de Jeugdwet in ieder geval als geldig identiteitsbewijs aanmerken:
Het rijbewijs is een algemeen erkend identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht), maar in situaties waarin gegevens over verblijfsstatus en nationaliteit belangrijk zijn, geeft een rijbewijs geen duidelijkheid. Een rijbewijs zegt namelijk niets over de nationaliteit en verblijfsstatus.
Uit de Jeugdwet volgt dat het college een onderzoek moet doen naar de behoefte aan jeugdhulp als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat bij het college heeft gemeld. In tegenstelling tot de Wmo 2015 schrijft de Jeugdwet niet voor welke onderwerpen tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Uit de jurisprudentie blijkt overigens dat het college niet altijd alleen kan uitgaan van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het gaat er om dat het college een volledig beeld krijgt van de situatie (bijv. RBOBR:2018:469, RBGEL:2017:3439).
In CRVB:2017:1477 heeft de Centrale Raad van Beroep zich voor het eerst uitgesproken over vraag waar onderzoek van het college aan moet voldoen wanneer een jeugdige en/of zijn ouder(s) zich melden. Wanneer een melding wordt gedaan moet het college allereerst:
In bijlage 3. zijn deze stappen nader uitgewerkt.
Art. 2.6, eerste lid aanhef en onder b, van de Jeugdwet bepaalt onder meer dat jeugdhulp te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. De verplichting tot het zorgen voor spoedhulp laat zich niet vertalen in beleidsregels, maar is afhankelijk van de individuele situatie. Het bepalen van de urgentie is van belang om vast te kunnen stellen hoe snel de voorziening moet worden gestart. Bij de bepaling van de urgentie zijn veiligheid van de jeugdige, het risico op kindermishandeling, de balans tussen draaglast en draagkracht en de escalatie van de problematiek essentieel. Er zijn vervolgens drie gradaties van urgentie met bijbehorende criteria te onderscheiden:
Crisis: Er is sprake van crisis bij een plotselinge, ernstige ontregeling (in de fysieke, sociale en psychische gesteldheid van de cliënt of van de omgeving) met als gevolg het ontstaan van een acuut onhoudbare situatie in het thuismilieu of de woonsituatie van de jeugdige. Denk bijvoorbeeld aan: ernstige verwaarlozing, ernstig fysiek of seksueel misbruik, er moet direct in het gezag worden voorzien, ouder of jeugdige dreigt met suïcide, ouder of jeugdige heeft een psychose.
Om een onderzoek volledig uit te kunnen voeren is het van belang dat de jeugdige en zijn ouder(s) het college de gegevens en bescheiden verschaft die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (art. 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en dat zij daaraan hun medewerking verlenen als het college daar om vraagt (art. 8.1.2, derde lid, van de wet). De medewerkingsverplichting voor de uitvoering van de wet geldt overigens niet alleen bij de aanvraag. Het niet verlenen van medewerking kan er toe leiden dat het college de behoefte aan jeugdhulp niet kan vaststellen (CRVB:2019:276). De gemeente hanteert het uitgangspunt dat de jeugdige altijd wordt gezien en/of gesproken.
Alleen de inlichtingenplicht voor jeugdigen en/of zijn ouder(s) die is verbonden aan een verstrekt persoonsgebonden budget is wettelijk geregeld (art. 8.1.2 van de Jeugdwet). De verordening bepaalt daarom dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook verplicht zijn op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande jeugdhulp in natura (art. 6.1, tweede lid, van de verordening).
In artikel 4.6, eerste lid van de verordening is bepaald dat het college in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouders onderzoekt of de noodzaak voor jeugdhulp aan de orde is. Het college baseert zich bij de beoordeling of er sprake is van eigen mogelijkheden en probleemoplossende vermogen op de volgende feiten en omstandigheden:
Het college beoordeelt dit zo nodig in onderlinge samenhang.
Ad 1. De aard, de omvang en de frequentie van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige, rekening houdend met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige
Om tot een juiste beoordeling te kunnen komen brengt het college het volgende in kaart:
dit qua aard, omvang en frequentie van de hulp die jeugdige op grond daarvan nodig heeft (CRVB:2017:1477). Bij de beoordeling neemt het college de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige in aanmerking. Het spreekt voor zich dat het college hier alleen de problemen en beperkingen in kaart brengt die als jeugdhulp kunnen worden aangemerkt.
Ad 2. Overbelasting of dreigende overbelasting ouder(s)
Er is geen sprake van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen als ouders overbelast zijn of dreigen te geraken en personen uit het sociaal netwerk geen of onvoldoende hulp, zorg en/of ondersteuning kunnen bieden. Heeft het college vastgesteld dat er sprake is van (dreigende) overbelasting van de ouder(s), dan kan het college (tijdelijk) jeugdhulp verstrekken tot het moment dat de (dreigende) overbelasting is verminderd of opgelost. Als de ouder(s) en/of de jeugdige een persoonsgebonden budget wensen en er wordt voldaan aan de voorwaarden, dan is het niet toegestaan om dat persoonsgebonden budget te besteden aan de (dreigende) overbelaste ouder (zie 4.2, eerste lid, van de verordening). Er zijn verschillende vormen van jeugdhulp mogelijk, het college beoordeelt wat in de individuele situatie als passende jeugdhulp kan worden aangemerkt. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de kinderen in het gezin die geen behoefte aan jeugdhulp hebben. Opgemerkt wordt dat ook in het geval personen uit het sociaal netwerk overbelast zijn of dreigen te geraken (tijdelijk) jeugdhulp mogelijk is.
Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Soms is het direct duidelijk dat de ouder(s) overbelast is of dreigt te geraken, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp, zorg en/of ondersteuning maar ook de noodzaak tot het aanwezig zijn om die te bieden, kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s). Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten kan minder belastend zijn dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij veel toezicht en alertheid van de ouder(s) wordt verwacht. Er kunnen ook andere oorzaken zijn waardoor de ouder(s) overbelast is of dreigt te geraken. Denk bijvoorbeeld aan de omstandigheid dat gebruikelijke hulp wordt geboden op grond van de Wmo 2015, zoals overname van huishoudelijke taken. Ook het bieden van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (al dan niet met een persoonsgebonden budget) kan een rol spelen.
Een beroep op (dreigende) overbelasting moet door de ouder(s) aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. Denk bijvoorbeeld aan een causaal verband tussen de (oorzaak van) de dreigende overbelasting en het op grond daarvan niet in staat zijn om hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden. Is dat aannemelijk gemaakt, dan rust de plicht op het college om daar onderzoek naar te doen. Daarvoor zal de specifieke situatie van de ouder(s) bijvoorbeeld de fysieke en mentale gezondheidstoestand, in kaart worden gebracht. Zie ook bijlage 5. Richtlijn beoordeling (dreigende) overbelasting bij de beleidsregels De ouder(s) is desgevraagd verplicht zijn medewerking te verlenen aan dat onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het college de noodzaak niet inhoudelijk beoordelen (CRVB:2019:276). Is de (dreigende) overbelasting vastgesteld én kan van de ouder(s) niet worden verwacht om deze op te heffen, dan zijn de eigen mogelijkheden ontoereikend.
Opheffen (dreigende) overbelasting
Het college kan van de ouder(s) verwachten dat hij ervoor zorgt dat de (dreigende) overbelasting wordt opgeheven. Dat is wel afhankelijk van de oorzaak van de (dreigende) overbelasting en het causale verband tussen de oorzaak en het niet kunnen bieden van hulp, zorg en/of ondersteuning aan de jeugdige. In de situatie dat de (dreigende) overbelasting voortkomt uit maatschappelijke activiteiten, mag het college verwachten dat de ouder(s) deze activiteiten tot een acceptabel niveau verminderd teneinde de (dreigende) overbelasting op te heffen. Denk bijvoorbeeld aan een zeer druk sociaal leven.
Persoonsgebonden budget voor jeugdhulp
Wanneer het verstrekte persoonsgebonden budget aan de ouder(s) wordt besteed en de (dreigende) overbelasting komt voort uit het bieden van die jeugdhulp, dan mag het college verwachten dat de ouder(s) een jeugdhulpverlener zoekt aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed. Het college zal in die gevallen wel moeten beoordelen of aan de voorwaarden wordt voldaan om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen. Mocht de ouder(s) daartoe niet overgaan, dan kan het college het recht op dat persoonsgebonden budget beëindigen omdat een persoonsgebonden budget niet mag worden besteed aan ouders die overbelast zijn of dreigen te geraken (art. 5.2, zevende lid onder a, van de verordening). Daarnaast kan bij (dreigende) overbelasting ook niet meer worden gesproken van aantoonbare betere, effectievere jeugdhulp die aantoonbaar doelmatiger is dan jeugdhulp in natura (art. 5.2, zevende lid onder c, van de verordening).
Onverminderd wat hiervoor over het mogelijk verstrekken van jeugdhulp in natura is gezegd, kan niet worden uitgesloten dat de ouder(s) voor een gedwongen keuze staan tussen het verlenen van hulp, zorg en/of ondersteuning aan zijn kind of het verwerven van een inkomen. Het gaat dan om de situatie dat door deze gedwongen keuze een ontoereikend gezinsinkomen ontstaat. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat het hier om de situatie gaat waarin de ouders nog niet zelf een dergelijke maatregel hebben getroffen. Daarnaast geldt ook dat de ouder(s) aantoonbare betere, effectievere jeugdhulp moeten kunnen bieden die aantoonbaar doelmatiger is dan jeugdhulp in natura (art. 5.2, zevende lid onder c, van de verordening). Dit wordt beoordeeld mede in samenhang met de gedwongen keuze om een betaalde baan (deels) op te zeggen.
Wanneer de ouder(s) - al dan niet tijdelijk - niet of over onvoldoende capaciteiten beschikt om de dagelijkse hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden, dan zijn er (tijdelijk) geen of onvoldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Afhankelijk van de problemen die ouders ondervinden, kan het college jeugdhulp verstrekken in de vorm van opvoedondersteuning. Die is erop gericht om de ouder(s) instrumenten in handen te geven waardoor zij (weer) in staat zijn de dagelijkse hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden. Het college beoordeelt vanzelfsprekend ook of een vrij-toegankelijke voorziening een passende oplossing kan bieden.
Ad 4. Maatregelen die de ouder(s) zelf heeft getroffen
Wanneer de ouder(s) op het moment van de melding zelf al maatregelen heeft getroffen om te voorzien in de hulp, zorg en/of ondersteuning van de jeugdige, dan ligt het niet voor de hand dat het college een noodzaak voor het verstrekken van jeugdhulp vaststelt. Ouders beschikken in die gevallen in beginsel over eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Denk bijvoorbeeld aan het (deels) opzeggen van een baan. Dat de hulp, zorg en/of ondersteuning van de jeugdige meer is dan normaal bij kinderen van eenzelfde leeftijd en ontwikkelingsniveau maakt dat niet anders. Mocht blijken dat ouder(s) daardoor overbelast zijn of dreigen te geraken, dan kan het college jeugdhulp (in natura) verstrekken, zie onder 2 (overbelasting of dreigende overbelasting ouders). Aanspraak op een persoonsgebonden budget kan in deze situatie niet worden uitgesloten, maar er geldt wel dat het persoonsgebonden budget niet aan de ouder(s) mag worden besteed.
Persoonsgebonden budget tegen inkomensderving
Een persoonsgebonden budget is niet bedoeld als middel tegen inkomensderving of om het inkomen van ouders aan te vullen (RBROT:2018:689). Dat neemt echter niet weg dat het deels opzeggen van een baan geen rol kan spelen. Stelt het college echter vast dat het gezinsinkomen toereikend is en de ouder daardoor geen gedwongen keuze hoeft te maken tussen het verlenen van jeugdhulp aan zijn kind of het verwerven van een inkomen, is sprake van voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen en hoeft het college geen persoonsgebonden budget toe te kennen (RBROT:2019:52).
Ad 5. Wat van de ouder(s) redelijkerwijs verwacht mag worden
Algemene uitgangspunten leeftijd en ontwikkelingsfase
Gelet op de zorgplicht van de ouder(s) valt het bieden van de benodigde (dagelijkse) hulp, zorg en/of ondersteuning die past (hoort) bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind in ieder geval onder de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders. Het kan daarbij ook gaan om activiteiten die niet ‘standaard’ bij alle kinderen van een bepaalde leeftijd noodzakelijk zijn, maar die wel van ouders aan kinderen mag worden verwacht. Zo is het gebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een behoefte aan jeugdhulp kan het binnen de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders vallen om de dagelijkse hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden, die meer kan zijn dan gemiddeld bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp in dezelfde leeftijd. Immers, ook bij kinderen van dezelfde leeftijd kan de inzet van de dagelijkse hulp verschillen van kind tot kind. Zie verder bijlage 6. Richtlijn Hulp, zorg en/of ondersteuning van ouder(s) aan minderjarige kinderen als bijlage bij de beleidsregels.
Mogelijkheden van personen uit het sociaal netwerk
Personen uit het sociaal netwerk kunnen een bijdrage leveren aan de oplossing van de hulpvraag. Of dat zo is en in welke mate, komt aan de orde bij het onderzoek dat het college uitvoert als een jeugdige en/of zijn ouder(s) zich meldt met een hulpvraag. Van ouders wordt in principe verwacht dat zij onderzoeken wat de mogelijkheden binnen het sociaal netwerk zijn. In de Jeugdwet komt het term sociaal netwerk wel voor maar er wordt geen begripsbepaling van gegeven. Het gaat in ieder geval om personen uit de huiselijke kring. Daaronder kunnen een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen vallen met wie de jeugdige en/of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhouden. De ouders vallen in ieder geval onder het sociaal netwerk (TK 2012/13, 33 684, nr. 11, p. 17). In de memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt veelal gesproken over sociale omgeving. Een sociaal omgeving wordt in tegenstelling tot de Wmo 2015 breder uitgelegd dan het sociale netwerk, namelijk waaronder bijvoorbeeld familie, kinderdagverblijf of school (zie bijv. 4.3 MvT Jeugdwet) Opgemerkt wordt dat de hulp, zorg en/of ondersteuning van personen uit het sociaal netwerk, niet zijnde de ouder(s), niet afdwingbaar is.
Gebruikmaking algemene voorzieningen
Onder de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders valt in ieder geval het gebruik van beschikbare en geschikte algemene voorzieningen. Dat wil zeggen als een algemene voorziening een passende oplossing biedt voor de behoefte aan jeugdhulp, dan kan de aanvraag worden afgewezen.
Zorgverlof of tijdelijk minder werken
Ouders kunnen mogelijk hun betaalde baan (tijdelijk) niet combineren met de hulp, zorg en/of ondersteuning van hun kind. Het college mag van ouders verwachten dat zij onderzoek doen naar de mogelijkheden van zorgverlof (kortdurend of langdurend) of tijdelijk minder werken. De resultaten van dat onderzoek worden gezamenlijk besproken en meegewogen bij de beslissing. Het spreekt voor zich dat als het zorgverlof of tijdelijk minder werken tot een ontoereikend gezinsinkomen zal leiden, dit niet van ouders wordt verwacht.
Er zijn meer voorbeelden denkbaar, er is geen limitatief overzicht beoogd.
Ad 6. Overige relevante factoren
Bij de beoordeling van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders toereikend zijn, kunnen ook een aantal overige factoren een rol spelen.
Het behoeft in het algemeen geen toelichting dat een kind met een behoefte aan jeugdhulp een zware wissel kan trekken op het gezin. Denk in dit verband aan gezinnen met minderjarige kinderen die geen behoefte aan jeugdhulp hebben en/of meerderjarige kinderen. Een gezin kan in disbalans geraken gelet op de verdeling van de beschikbare tijd van ouders. Het is in zo’n geval mogelijk om een jeugdhulpvoorziening te verstrekken om ouders en het gezin te ontlasten. Dat kan met jeugdhulp in de vorm van het (deels) overnemen van zorg, hulp en/of ondersteuning in natura of jeugdhulp in de vorm van wonen en verblijf (vervanging thuis).
Het kan zijn dat ouders belast zijn met andere verplichte activiteiten die niet als jeugdhulp worden aangemerkt. Denk aan bijvoorbeeld aan de zorg voor de andere kinderen van het gezin of activiteiten in het kader van revalidatie van de jeugdige. Er zijn meer voorbeelden denkbaar, er is geen limitatief overzicht beoogd.
De consulent zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek wat samen met de jeugdige en zijn ouder(s) is uitgevoerd.
Het gespreksverslag moet een weergave zijn van:
Het gespreksverslag wordt zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 15 werkdagen na het laatste gesprek verzonden aan de ouder(s) met gezag en/of de jeugdige, afhankelijk van diens leeftijd. Opmerkingen of aanvullingen van ouder(s) en jeugdige worden toegevoegd aan het verslag. Afspraken over een enkelvoudig ondersteuningstraject worden in dit verslag vastgelegd. Indien er sprake is van een complexere hulpvraag zal de jeugdconsulent samen met de jeugdige en/of ouder een plan (gespreksverslag) maken. Hierin worden doelen concreet gemaakt en de samenhang bij de in te zetten hulp bewaakt. In het plan wordt indien nodig vastgelegd wie de regie heeft, zodat samenhang in de keten van hulp geborgd is. Degene die regie voert begeleidt het traject en zorgt voor op- en afschaling van hulp op het juiste moment. De dynamiek van hulpverlening vergt hierbij de nodige flexibiliteit; dat geldt als het gaat om een individuele voorziening, maar ook in de overgang van een voorliggende voorziening naar een individuele voorziening.
Artikel 4.8 Extern deskundigenonderzoek
Het college kan een andere professional of een door haar daartoe aangewezen externe onafhankelijke adviesinstantie om advies vragen als zij dit van belang acht voor het onderzoek, op basis van anonieme cliëntgegevens. Deze bevoegdheid strekt zich ook uit indien de cliënt een aanvraag heeft ingediend.
Hoofdstuk 5. Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen
Artikel 5.1 Criteria individuele voorzieningen
Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen
Het college hoeft geen jeugdhulp te verstrekken als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar oordeel van het college toereikend zijn (art. 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet). Hulp van personen uit het sociaal netwerk valt daar ook onder. De Jeugdwet wordt gevormd door een stelsel met als uiteindelijk doel de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving te versterken (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2). Hierbij past een actieve rol van de ouders en het kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 136). Deze uitgangspunten zijn (ook) in artikel 2.1 van de Jeugdwet verankerd; de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf en er moet worden uitgegaan van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk.
De Jeugdwet schrijft niet voor wat nu precies onder de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen kan vallen. De invulling die het college daaraan geeft moet vallen binnen een redelijke wetsuitleg. Daartoe dienen deze beleidsregels. Komt het college tot het oordeel dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) (deels) toereikend zijn, dan kan een aanvraag om jeugdhulp geheel of gedeeltelijk worden afgewezen (CRVB:2019:2362 en vergelijk ook CRVB:2019:2815). De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben in ieder geval betrekking op jeugdhulp in de vorm van: persoonlijke verzorging, begeleiding en het vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.
De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn persoonsgebonden. Dat wil zeggen het kan betrekking hebben op de jeugdige of zijn ouder(s), maar ook op beiden. Het college zal in de individuele situatie moeten beoordelen of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn (RBOVE:2016:1379). Het begrip eigen mogelijkheden kan letterlijk worden opgevat. Dat wil zeggen: het feitelijk in staat zijn tot. Zo kan tijdens het onderzoek naar de behoefte aan jeugdhulp blijken dat ouders zelf al maatregelen hebben getroffen om de hulp, zorg en/of ondersteuning te kunnen bieden aan de jeugdige. Denk bijvoorbeeld aan het (gedeeltelijk) opzeggen van een baan (CRVB:2019:1362). Het probleemoplossend vermogen kan als het vermogen worden aangemerkt om te herkennen én erkennen (begrijpen) dat er problemen bestaan om vervolgens te kunnen komen tot het treffen van maatregelen om deze problemen op te lossen. Het kan daarbij ook gaan om maatregelen die redelijkerwijs van ouders verwacht mogen worden. Probleemoplossend vermogen vraagt ook om vaardigheden. Daaronder kunnen ook capaciteiten worden verstaan. Denk bijvoorbeeld aan: het kunnen signaleren en analyseren en oplossingsgericht kunnen denken en handelen. Het niet of onvoldoende beschikken over vaardigheden en/of capaciteiten van de ouders heeft vooral betrekking op jeugdhulp in de vorm van opvoedondersteuning.
Ouders hebben naast het recht ook een plicht om hun minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (art. 1:247 van het Burgerlijk Wetboek). Daaronder wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich in ieder geval uit over: verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s) normaal gesproken geeft aan het kind. Verder behoren ouders hun kinderen een passend leefklimaat te bieden in een beschermende woonomgeving. De zorgplicht van ouders voor kinderen draagt bij aan: het gezond en veilig kunnen opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid en het voldoende zelfredzaam zijn (worden) en maatschappelijk kunnen participeren.
Reikwijdte zorgplicht algemeen
De reikwijdte van de zorgplicht van de ouders is in het algemeen afhankelijk van de leeftijd en de normale ontwikkeling van het kind. Kinderen op jonge leeftijd hebben nu eenmaal meer hulp, zorg en/of ondersteuning nodig van hun ouder(s) dan oudere kinderen. Denk bijvoorbeeld aan hulp of stimulans bij de toiletgang. Het gaat bij de zorgplicht van de ouder(s) om hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. Kort gezegd: het is gebruikelijk om te doen. Dat betekent ook dat als één van de ouders uitvalt, de andere ouder de hulp, zorg en/of ondersteuning overneemt. Bij niet-chronische situaties geldt het uitgangspunt dat ouders daarin zelf voorzien. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp, zorg en/of ondersteuning waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. In het algemeen gaat het over een periode van maximaal drie maanden. Gaat het om een chronische situaties, dan wordt dat meegewogen bij beoordeling of ook dan sprake is van eigen mogelijkheden van die ouder. Bij chronische situaties gaat het om hulp, zorg en/of ondersteuning die naar verwachting langer dan drie maanden nodig zal zijn. Het college weegt dus mee of het reëel is om te verwachten of de ouder dit vol kan houden.
De ‘begeleiding’ van en naar de zwemles valt onder de zorgplicht van ouders. Verder kan zwemles op zich niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd. Dat kan anders zijn als er bij de jeugdige sprake is van specifieke problematiek op grond waarvan hij specifieke begeleiding of verzorging nodig heeft tijdens de zwemlessen (RBOVE:2016:5199). Er kan bij specifieke problematiek sprake zijn van een tekort aan zelfredzaamheid wat aan het zelfstandig (leren) functioneren van de jeugdige in de weg kan staan. Begeleiding bij zwemles (of een andere sport) kan ook de maatschappelijke participatie van de jeugdige bevorderen, dat is immers ook een doelstelling van begeleiding. Tandartsbezoeken waarbij de behandeling onder narcose moet plaatsvinden, begeleiding bij de controle door de kinderarts en het laten innemen van de medicatie is niet aan te merken als jeugdhulp (RBOVE:2016:4171).
Toezicht, 24 uurs zorg in de nabijheid algemeen
Toezicht dan wel 24 uurs zorg in de nabijheid valt in principe onder de normale hulp, zorg en/of ondersteuning die ouders geacht worden te bieden aan kinderen. De mate waarin dat nodig is, is in het algemeen afhankelijk van de leeftijd en een normaal ontwikkelingsprofiel. Binnen zo’n ontwikkelingsprofiel is bijvoorbeeld pedagogische correctie, aansturing van gedrag en bieden van stimulans gebruikelijk. Wanneer de mate (aard en omvang) van in de thuissituatie afwijkt van de Richtlijn Hulp, zorg en/of ondersteuning van ouder(s) aan minderjarige kinderen3 , dan is dat (slechts) een relevante factor die wordt meegewogen bij beoordeling van de noodzaak tot het verstrekken van jeugdhulp. Dit gelet op de aandoeningen, stoornissen en/of beperkingen van de jeugdige.
Permanent toezicht valt niet onder de normale zorgplicht van ouders. Het gaat bij permanent toezicht om het onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de jeugdige vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor jeugdige kan worden voorkomen. Bij permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) misgaan (vergelijk CRVB:2017:3709).
Jeugdigen hebben vanaf 12 jaar het recht een mening te vormen en die vrijelijk te uiten (art. 12 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind). Dat wil zeggen dat het college de mening van jeugdigen in deze leeftijd moet betrekken bij het onderzoek. Hoewel dat misschien niet voor de hand ligt, kan het zijn dat de jeugdige de hulp, zorg en/of ondersteuning niet (meer) van zijn ouder(s) wil ontvangen terwijl de ouder(s) daartoe wel in staat is. Wanneer de jeugdige van 12 jaar of ouder geen (intieme) persoonlijke verzorging (meer) wil ontvangen van de ouder(s), dan wordt daarin geen hulp door hen verwacht. Dat vloeit mede voort uit de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WBGO) op grond waarvan kinderen vanaf 12 jaar een eigen beslissingsbevoegdheid hebben wat betreft hun lichamelijke integriteit.
Ook in de situatie dat ouders gescheiden zijn, wordt onderzoek gedaan naar de vraag of de ouder (waar de jeugdige niet woonachtig is) de hulp, zorg en/of ondersteuning redelijkerwijs kan bieden. De ex-echtgenoot kan immers tot de huiselijke kring worden gerekend. Is er sprake van co-ouderschap, dan geldt het uitgangspunt dat van hen wordt verwacht dat zij samen de hulp, zorg en/of ondersteuning bieden. Immers, bij co-ouderschap verdelen ouders feitelijk de zorg voor het kind; zij vallen beiden onder de huiselijke kring.
Werkende ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de hulp, zorg en/of ondersteuning van hun kinderen, ook als vanwege het werk gebruik wordt gemaakt van (naschoolse) kinderopvang. Reguliere naschoolse opvang die nodig is alleen omdat de ouder(s) niet beschikbaar zijn, kan in ieder geval niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd. Werkende ouders kunnen voor een jeugdige met een jeugdhulpvraag een indicatie vragen voor BSO+. Dit betreft reguliere naschoolse opvang in kleinere groepen met een gekwalificeerde pedagogisch medewerker.
Voor de beoordeling van de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders en jeugdigen hanteert het college de Richtlijn Hulp, zorg en/of ondersteuning van ouder(s) aan minderjarige kinderen, zie bijlage 6 bij de beleidsregels. De richtlijn is bedoeld voor de situatie waarin de ouders de zorg, hulp en/of ondersteuning nog niet aan de jeugdige bieden of dat daarvoor nog geen andere maatregelen getroffen zijn. Het gaat bij de richtlijn om hulp, zorg en/of ondersteuning om een uitgangspunt dat deze onder normale omstandigheden in ieder geval door ouders wordt geboden. Het college beoordeelt altijd de feitelijke eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen maar ook die redelijkerwijs verwacht mogen worden.
Artikel 5.2 Regels voor een persoonsgebonden budget
Om in aanmerking te kunnen komen voor een persoonsgebonden budget dient de jeugdige en/of zijn ouder(s) hiervoor een ingevuld en ondertekend pgb-plan in te leveren. Dit kan voor of zo spoedig mogelijk na het gesprek.
Het pgb-plan omvat de uitwerking van de benodigde hulp en de daarmee samenhangende kosten voor een persoonsgebonden budget. Het pgb-plan moet volledig zijn ingevuld en omschrijven welke hulp er op welk moment nodig is en op welke manier de zelfredzaamheid (daar waar mogelijk) gerealiseerd wordt. Het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie is omschreven in concrete resultaten. Door een concrete omschrijving wordt achteraf getoetst of de gestelde doelen worden gerealiseerd. Tijdens het gesprek krijgt de jeugdige en/of zijn ouder(s) alle informatie die nodig is voor het opstellen van een pgb-plan.
Doel van een persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget kan een geschikt instrument zijn voor de jeugdige om zijn leven naar eigen wensen en behoefte in te vullen.
Een persoonsgebonden budget kan passend zijn als:
Voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een persoonsgebonden budget te kunnen krijgen
wanneer bij de aanvraag geen ingevuld en ondertekend pgb-plan aanwezig is, dan wordt de jeugdige en/of zijn ouder(s) een hersteltermijn gestuurd (art. 4:5 Algemene wet bestuursrecht) met een laatste termijn om het pgb-plan alsnog in te leveren. Daarbij wordt opgenomen dat wanneer het pgb-plan niet tijdig retour wordt ontvangen, een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget niet mogelijk is, maar misschien wel in de vorm van zorg in natura. Dit wordt door de jeugdconsulent beoordeeld;
Een persoonsgebonden budget wordt toegekend onder de voorwaarden dat:
De jeugdige en/of zijn ouder(s) naar het oordeel van de gemeente op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Een budgetbeheerder is de persoon die het geld van het persoonsgebonden budget beheert en de administratie daarover voert voor de jeugdige, dit kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) zelf zijn.
De gemeente controleert niet alleen of een jeugdige en/of zijn ouder(s) aan de voorwaarden van een persoonsgebonden budget voldoet. Zij controleert ook of men met een persoonsgebonden budget kan omgaan. Daarmee wil de gemeente voorkomen dat men in de problemen komt. Bijvoorbeeld omdat men niet weet welke hulp een jeugdige nodig heeft. Of hoe men goede afspraken maakt met een jeugdhulpaanbieder.
Een ouder is of ouder(s) zijn pgb-vaardig als hij de volgende taken zelf kan verrichten:
Een pgb-vaardigheidstoets in het toekenningsproces zorgt ervoor dat een persoonsgebonden budget bewust en goed gemotiveerd wordt afgegeven of afgewezen. Uit de statistieken blijkt dat slechts vijftig procent van de dossiers van niet pgb-vaardige jeugdigen en/of hun ouders als rechtmatig wordt bestempeld. Toets tijdens de aanvraag de motivatie en of een persoonsgebonden budget een weloverwogen en onafhankelijke keus is. Goede beheersing van het Nederlands bij de jeugdige en/of zijn ouders(s) dient een voorwaarde te zijn voor toewijzing van een persoonsgebonden budget.
Voorwaarden voor het voeren van het budgetbeheer
In de Jeugdwet staat dat het college een persoonsgebonden budget kan weigeren (artikel 8.1.1 lid 4):
Het gaat hier om het herzien of intrekken van een persoonsgebonden budget vanwege:
Als er een ernstig vermoeden is dat de jeugdige of zijn ouders problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget wordt overwogen of een persoonsgebonden budget wel de juiste leveringsvorm is voor de individuele voorziening.
Situaties waarbij het risico groot is dat het persoonsgebonden budget niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget ook niet gewenst is.
Deze situaties vereisen altijd een individuele afweging. In deze situaties kan een persoonsgebonden budget worden geweigerd. Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op contra-indicaties, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn waarop het afwijzingsbesluit is gebaseerd. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
De gemeente verstrekt geen persoonsgebonden budget voor zover deze betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte jeugdhulp noodzakelijk was.
Hierbij speelt ook eigen kracht een rol. Als blijkt dat de jeugdhulp is ingekocht, daarna pas de aanvraag plaatsvindt en de jeugdige of zijn ouders door de reeds ingekochte jeugdhulp niet in financiële problemen zijn gekomen dan is er geen reden om alsnog een persoonsgebonden budget te verstrekken.
De gemeente is wettelijk verplicht om een persoonsgebonden budget uit te betalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het persoonsgebonden budget stort op rekening van het Servicecentrum persoonsgebonden budget van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgetbeheerder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren jeugdhulp zijn geleverd. De SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de jeugdhulpverlener.
Om zorg te dragen dat pgb-uitgaven gecontroleerd kunnen worden is het niet mogelijk om met een vast maandloon te werken. Van de jeugdhulpaanbieder wordt verwacht dat hij zijn gewerkte uren/facturen declareert bij de SVB.
De niet bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
Het is belangrijk dat de jeugdige of zijn ouders vooraf goed weten wat het persoonsgebonden budget inhoudt en welke verantwoordelijkheden zij daarbij hebben. De budgetbeheerder krijgt informatie bij de melding en tijdens het gesprek. Die informatie is nodig voor het opstellen van een pgb-plan en de budgetbeheerder wordt verwezen naar de SVB voor het opstellen van een zorgverlenings-overeenkomst (overeenkomsten met zorgverleners). Daarnaast verzorgt het Servicecentrum persoonsgebonden budget van de SVB voorlichting en ondersteuning aan budgetbeheerders.
De SVB draagt zorg voor de juridische en arbeidsrechtelijke aspecten (rechtmatigheid) van de inhuur van jeugdhulpaanbieders. Voor ondersteuning en eisen ten aanzien van de af te sluiten zorgverleningsovereenkomst verwijst de gemeente naar de SVB.
Verantwoordelijkheden van de budgetbeheerder
De budgetbeheerder is verantwoordelijk voor:
Kwaliteitseisen van dienstverlening
De gemeente stelt als voorwaarde aan de kwaliteit van hulpverlening dat:
Nadat de individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is toegekend, controleert de gemeente de kwaliteit en de dienstverlening die uitgevoerd wordt door middel van het persoonsgebonden budget. Gedurende het jaar kan de gemeente o.a. een steekproef houden bij de budgetbeheerder of de jeugdige of zijn ouders door bijvoorbeeld een huisbezoek en/of een administratieve controle uit te voeren (rechtmatigheid) en de inhoudelijke hulpverlening en hulpvraag met de jeugdige of zijn ouders /budgetbeheerder te bespreken (doelmatigheid).
Als onrechtmatigheden of ondoelmatig gebruik van het persoonsgebonden budget word(t)en geconstateerd kan de gemeente besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het persoonsgebonden budget of het verstrekken van het persoonsgebonden budget te heroverwegen en eventueel in te trekken.
Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Persoonsgebonden budget voor diensten door een professionele hulpverlener (een zorginstelling of een ZZP’er)
Wanneer de jeugdige of zijn ouders met de inzet van een persoonsgebonden budget kiest voor de levering van een dienst door een professionele hulpverlener gelden de volgende voorwaarden:
De professionele zorgverlener:
en de medewerkers die voor hem werkzaam zijn, verstrekken bij en naar aanleiding van een melding aan de toezichthoudende ambtenaar de gegevens, waaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens (als bedoeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming) voor zover deze voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn;
wordt niet onderzocht (lopend onderzoek) door het college van de gemeente Borne of de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Tevens mag er geen sprake zijn van een justitiële maatregel. Indien er sprake is van een lopend onderzoek dient toestemming van de gemeente voor het leveren van zorg te worden overlegd bij de aanvraag voor het persoonsgebonden budget;
Steekproefsgewijs controleert de gemeente of de professionele hulpverlener daadwerkelijk aan de gestelde eisen voldoet.
Persoonsgebonden budget voor diensten door inzet door een informele zorgverlener
Onder een informele zorgverlener verstaat de gemeente een persoon, niet zijnde een zzp’er, freelancer, een persoon in dienst van een zorgaanbieder, die ondersteuning levert aan de jeugdige. Er is sprake van een arbeidsverhouding tussen de jeugdige en/of zijn ouders en de hulpverlener vastgelegd in een arbeidsovereenkomst. Tot informele zorgverleners rekent de gemeente ook partners en familieleden van de jeugdige die op basis van het persoonsgebonden budget hulp bieden. Er is hierbij echter geen sprake van een arbeidsverhouding tussen de jeugdige en de hulpverlener. Bij de vaststelling op er sprake is van een formeel of informeel tarief, geldt dat bloed- en aanverwanten in de 1e of 2e graad van de jeugdige worden aangemerkt als informele hulpverlener, ook als zij voldoen aan de criteria van een formele hulpverlener.
Degene die als informele hulpverlener ondersteuning biedt aan de jeugdige dient te beschikken over een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Deze voorwaarde geldt niet voor de ouders, maar wel voor volwassen broers en zussen, grootouders, overige bloed- en aanverwanten en andere personen uit het sociale netwerk van de jeugdige.
Een persoonsgebonden budget is niet mogelijk voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk (informele hulp) voor begeleiding complex, dagbesteding complex en kortdurend verblijf met ondersteuning. Voor deze complexe ondersteuningsvormen stelt de gemeente de voorwaarde dat er sprake is van professionele expertise.
De periode waarvoor de voorziening wordt toegekend zal beschreven worden in de beschikking. Die periode is afhankelijk van de situatie van de jeugdige, de mogelijke veranderingen in de situatie en de veranderende ontwikkelingen in het aanbod.
Persoonsgebonden budget omzetten in zorg in natura (en andersom)
Als in de praktijk blijkt dat een persoonsgebonden budget geen gepaste leveringsvorm is voor de jeugdige kan de gemeente ZIN als alternatief aanbieden. De jeugdige kan één keer per jaar wisselen tussen het persoonsgebonden budget en een verstrekking in natura (of andersom).
Besteding persoonsgebonden budget in het buitenland
Er bestaat geen recht op persoonsgebonden budget voor zover het is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij het college hiervoor vooraf expliciet toestemming verleent. De jeugdige of zijn ouders dienen uiterlijk 6 weken voor het verblijf in het buitenland om toestemming te vragen bij de gemeente. Als de jeugdige of zijn ouders niet tijdig aan het verblijf in het buitenland toestemming van de gemeente heeft gekregen, wordt de individuele voorziening ingetrokken en eventueel wordt tot terugvordering overgegaan.
Als het nodig is kan de gemeente extern advies vragen over de wenselijkheid en noodzaak van het verblijf in het buitenland. Bij verleende toestemming dient de hoogte van het persoonsgebonden budget heroverwogen te worden. Een maximale termijn van 13 weken wordt aangehouden als termijn dat in het buitenland verbleven kan worden met een persoonsgebonden budget. Na 13 weken wordt de beslissing voor de individuele voorziening ingetrokken. De eisen uit de wet, verordening en deze beleidsregels gelden ook voor besteding van het persoonsgebonden budget in het buitenland, denk daarbij bijvoorbeeld aan de kwaliteit van dienstverlening en verantwoording van het persoonsgebonden budget.
Artikel 5.3 Hoogte persoonsgebonden budget
De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van de gemeente betekent niet bij voorbaat dat het persoonsgebonden budget om die reden geheel geweigerd wordt. Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door de gemeente voorgestelde aanbod.
De hoogte van het persoonsgebonden budget in het buitenland wordt afgestemd op het land waar de cliënt tijdelijk verblijft.
De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt her-berekend aan de hand van de aanvaardbaarheidspercentages zoals genoemd in het Wlz-kompas persoonsgebonden budget van het Zorginstituut Nederland. De hoogte van het persoonsgebonden budget geldt voor materiële en immateriële voorzieningen.
Het recht op persoonsgebonden budget vervalt per definitie als de cliënt geen hoofdverblijf meer heeft in de gemeente Borne.
Onderscheid formele en informele hulp
Bij het bepalen van de diverse pgb-tarieven wordt uitgegaan van het goedkoopste ZIN-tarief. Koopt men de zorg in bij een officiële organisatie dan geldt 80% van het tarief. Voor een zzp-er geldt 80% van het tarief. Daarbij geldt de voorwaarde dat de zzp-er aan dezelfde kwaliteitseisen voldoet als de zorgorganisatie. Voor informele hulp vanuit het sociale netwerk geldt een tarief van maximaal 125 procent van het laatst vastgestelde minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek. Het vastgestelde pgb-tarief blijft gedurende de looptijd van de beschikking ongewijzigd en wordt niet tussentijds geïndexeerd.
In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne-staan de pgb-bedragen genoemd.
Hoofdstuk 6. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik en niet-gebruik
Artikel 6.1 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een individuele voorziening
Artikel 6.1 van de Verordening beschrijft de mogelijkheden die de gemeente heeft ter voorkoming en bestrijding van fraude.
Bij het voorkomen van fraude staat de voorlichting aan de cliënt centraal. Deze moet vooraf weten wat zijn of haar rechten en plichten zijn en wat de consequenties zijn bij het overtreden van de regels. In de aanpak van fraudepreventie maakt gemeente Borne gebruik van de principes van het hoogwaardig handhaven:
Vroegtijdig detecteren en afhandelen: de consulenten zijn ook alert op fraudesignalen. Bij twijfels over de rechtmatigheid, organiseren zij een huisbezoek; dit doet een beroep op de professionaliteit van het consulenten. Intercollegiaal overleg over het bepalen van de te nemen stappen vindt zo nodig plaats.
Daadwerkelijk sanctioneren: gemeente Borne gaat er van uit dat de voorzieningen op rechtmatige wijze worden ingezet en verantwoord worden. Zodra er (interne/externe) signalen zijn over onrechtmatig gebruik, wordt de nodige expertise ingezet binnen de gemeente om nader onderzoek te doen. De gemeente hanteert een krachtige consequent sanctiebeleid en een effectief opsporingsbeleid.
Deze principes worden in samenhang uitgevoerd, zo kunnen ze elkaar versterken. Er is aandacht voor bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van individuele jeugdhulpvoorzieningen. Van de cliënt wordt verwacht dat zij mededeling doet van wijzigingen in hun omstandigheden waarvan redelijkerwijs is in te schatten dat deze consequenties heeft voor de verstrekte voorziening. Ook wordt verwacht dat de cliënt meewerkt aan onderzoek in geval van (vermoedens van) onrechtmatigheden.
Voor wat betreft de beheersing van de risico’s zijn onder andere goede voorlichting/ communicatie, onderlinge samenwerking, eenduidige werkwijze en het persoonsgebonden budget-trekkingsrecht belangrijke maatregelen.
Voor alle medewerkers van gemeente Borne geldt dat zij zich aan de wet moeten houden. Zodra er fraude geconstateerd wordt, moet daar op ingegrepen worden. Dit verwachten we ook van de consulenten. Dit vertaalt zich er in eerste instantie in dat de consulent bij (vermoedens van) fraude met de betrokken cliënt in gesprek gaat. De cliënt heeft de plicht dit te melden bij de betrokken instantie. Wanneer aan deze oproep geen gehoor wordt gegeven zal de betreffende medewerker hiervan zelf melding moeten maken. In uitzonderlijke gevallen kan een uitzondering worden gemaakt. Dit wordt dan opgeschaald naar het college.
Artikel 6.2 Onderzoek naar besteding persoonsgebonden budget
Nadat de individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is toegekend, controleert de gemeente de kwaliteit en de dienstverlening die uitgevoerd wordt door middel van het persoonsgebonden budget. Gedurende het jaar kan de gemeente o.a. een steekproef houden bij de budgetbeheerder of de cliënt door bijvoorbeeld een huisbezoek en/of een administratieve controle uit te voeren (rechtmatigheid) en de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de cliënt /budgetbeheerder te bespreken (doelmatigheid).
Hoofdstuk 7. Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 7.1 Afstemming met gezondheidszorg
Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum voor Indicatiestelling (CIZ) hoe de continuïteit van zorg voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen., gegarandeerd wordt. De afspraken zijn vastgelegd.
Artikel 7.2 Afstemming met gecertificeerde instellingen
Bij de afweging om toe te leiden naar het gedwongen kader wordt binnen de gemeente de benodigde expertise ingeschakeld, waaronder bijvoorbeeld een gedragswetenschapper.
De jeugdconsulent is transparant naar ouders en/of jeugdige over de (voorgenomen) toeleiding naar het gedwongen kader. Toeleiding vindt plaats middels de Jeugdbeschermingstafel, waaraan tevens ouders en minderjarige (afhankelijk van diens leeftijd) deelnemen. Als het gaat om het delen van informatie staat altijd transparantie voorop, tenzij de veiligheid van de minderjarige in het geding is. De professional stelt zich voor het delen van informatie elke keer onder andere de volgende vragen: Wat is het doel en de noodzaak voor het delen van gegevens? Is het proportioneel? En zijn er andere opties die minder ingrijpend zijn (subsidiariteit)?
In te zetten jeugdhulp (individuele voorziening) binnen gedwongen kader
De gemeente maakt samenwerkingsafspraken (art. 7.2 van de Verordening) met de gecertificeerde instellingen over het inzetten van hulp binnen het gedwongen kader: het uitgangspunt is dat door de gecertificeerde instelling binnen het gedwongen kader van het gecontracteerde aanbod gebruik wordt gemaakt. In dat geval kan de jeugdige en/of ouder rechtstreeks met de uitvoerder van de kinderbeschermingsmaatregel/ jeugdreclasseringsmaatregel naar de aanbieder.
Het inzetten van hulp door een persoonsgebonden budget in het gedwongen kader verloopt via de jeugdconsulent. De gemeente heeft samenwerkingsafspraken met de gecertificeerde instelling over inzetten van hulp middels een persoonsgebonden budget in het gedwongen kader.
Overgang naar meerderjarigheid in gedwongen kader
Een half jaar voor het bereiken van de meerderjarigheid neemt de uitvoerder van de kinderbeschermingsmaatregel in overleg en samen met de jeugdige en/of ouder contact op met een jeugdconsulent om te bespreken of en welke vervolghulp eventueel nodig is.
Artikel 7.3 Afstemming met het justitiedomein
De gemeente heeft afspraken gemaakt met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het samenwerkingsprotocol met de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 16 december 2014.
Artikel 7.5. Afstemming met Veilig Thuis
De gemeente heeft afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen. Deze afspraken zijn in 2018 vastgelegd in Samenwerkingsafspraken gemeente Borne en Veilig Thuis Twente.
Artikel 7.6 Afstemming met Wmo-voorzieningen
De gemeente zorgt voor een goede afstemming tussen voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor personen van 18 jaar of ouder jeugdigen of ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Tevens zorgt de gemeente voor de continuïteit van ondersteuning onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.
Artikel 7.7 Afstemming met voorzieningen werk en inkomen
De gemeente zet bij de toegang tot maatschappelijke ondersteuning in op vroegtijdige signalering van belemmeringen op het gebied van werk en inkomen van de jongere en helpt de cliënt waar nodig om de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen –zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen en re-integratievoorzieningen– te verkrijgen.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne in zijn vergadering van 30 maart 2021
Het college van burgemeester en wethouders van Borne,
de secretaris,
de burgemeester,
Bijlage 1. Vrij toegankelijke voorzieningen jeugdhulp
Of ook wel maatschappelijk werk. Aanmeldingen kunnen gedaan worden via de mail borne@wijkracht.nl of door te bellen met de bereikbare dienst op 088-9455722 | |
Doel: Leren omgaan met de scheiding en met de emoties/thema’s die hier bij horen. Kies voor jezelf! Doelgroep: Kinderen van 7 t/m 12 jaar van gescheiden ouders Duur: 8 bijeenkomsten van 1,5 uur en 2 ouderbijeenkomsten Aanmelden kan via www.wijkrachtacademie.nl of voor vragen bij m.roth@wijkracht.nl | |
Doel: Kinderen leren spelende wijs om met hun gevoelens om te gaan, weerbaarder te worden en om meer zelfvertrouwen te ontwikkelen. Kinderen kunnen dan vaak beter omgaan met de situatie thuis en het een plekje te geven. Doelgroep: kinderen die extra steun nodig hebben omdat ze thuis of in hun directe omgeving veel meemaken op het gebied van spanning en stress. Bijvoorbeeld:
| |
Doel: Piep nodigt de kinderen uit om samen met hem voor allerlei situaties een oplossing te zoeken. Kinderen leren op een speelse manier om met hun gevoelens om te gaan, weerbaarder te worden en om meer zelfvertrouwen te ontwikkelen. Kinderen kunnen dan vaak beter omgaan met de situatie thuis. Doelgroep: kinderen die extra steun nodig hebben omdat ze thuis of in hun directe omgeving veel meemaken op het gebied van spanning en stress. Bijvoorbeeld:
Duur: 14 bijeenkomsten van 1,5 uur en 5 ouderbijeenkomsten Aanmelden kan via www.wijkrachtacademie.nl | |
Doel: het vergroten van sociale vaardigheden Doelgroep: kinderen van 8- 12 jaar die bijvoorbeeld:
Duur: 9 wekelijkse bijeenkomsten van 1,5 uur en één ouderbijeenkomst Groepsgrootte: maximaal 10 deelnemers Aanmelden kan via www.wijkrachtacademie.nl of de SMW-er | |
Doel: het vergroten van sociale vaardigheden Doelgroep: kinderen van 13- 17 jaar die bijvoorbeeld:
Duur: 10 wekelijkse bijeenkomsten van 1,5 uur en één ouderbijeenkomst Groepsgrootte: maximaal 10 deelnemers Aanmelden kan via www.wijkrachtacademie.nl of de SMW-er | |
Doel: Assertiever worden en met meer vertrouwen omgaan met lastige situaties Doelgroep: voor iedereen van 18 jaar en ouder Duur: 10 bijeenkomsten van 2 uur Aanmelden kan via www.wijkrachtacademie.nl of bij een collega uit Borne | |
Doel: Het aanleren en oefenen van sociale vaardigheden. Doelgroep: Volwassenen met een lichtverstandelijke beperking/ moeilijk lerend niveau Duur: 7 bijeenkomsten van 2 uur Groepsgrote: maximaal 8 deelnemers Aanmelden kan via www.wijkrachtacademie.nl of bij een collega uit Borne | |
Doel: De groep ‘Gericht op de toekomst’ biedt de mogelijkheid om andere vrouwen te ontmoeten die in een soortgelijke situatie verkeren, wat herkenning en steun kan geven. Doelgroep: vrouwen vanaf 22 jaar die te maken hebben gehad met geweld in hun relatie. Het geweld moet gestopt zijn. Duur: 12 bijeenkomsten van 2,5 uur en één opvolgbijeenkomst na drie maanden Aanmelden kan via www.wijkrachtacademie.nl of bij a.valikhani@mediant.nl | |
Doel: De ondersteuning kan variëren van een goed advies tot het ordenen en op orde houden van je (financiële) administratie en hulp bij het invullen van aanvragen van voorzieningen en (financiële) regelingen. POOT ondersteunt ook bij het maken van een budgetplan en budgetbeheer en bij het oplossen van betalingsachterstanden en beginnende schulden. Als dat nodig is, kunnen we ondersteunen bij aanmelding voor schuldhulpverlening en tijdens het schuldhulpverleningstraject. aanmelden bij Tom of Mari of via pootborne@wijkracht.nl | |
Doel: De onafhankelijk cliëntondersteuner versterkt de positie van de cliënt door te helpen bij het formuleren van de hulpvraag, het maken van keuzes en het oplossen van problemen. De ondersteuner staat naast de cliënt en helpt in zijn belang. | |
Doel: De bedrijfsmaatschappelijk werker is een professional die werknemers ondersteunt wanneer deze problemen ervaart. Dit geldt voor problemen die voortkomen uit werksituaties en uit privé-situaties. Denk daarbij aan verstoorde arbeidsverhoudingen, reorganisaties, ingrijpende gebeurtenissen of persoonlijke problemen die invloed hebben op het werk. | |
Doel: Buurtbemiddeling helpt bewoners bij het oplossen van conflicten tussen buren. Denk daarbij aan onenigheid over bijvoorbeeld rommel, geluidsoverlast, erfafscheiding, pesterijen, parkeeroverlast of andere zaken. | |
Doelgroep: Alle jongeren tussen de 12-25 jaar die een ondersteuningsvraag hebben. Bijvoorbeeld jongeren die vragen hebben op het gebied van school, werk of vrije tijd, jongeren die een link met jeugdzorg hebben (gehad), jonge nieuwkomers of jonge ouders of dak- en thuisloze jongeren. Duur: Eén jaar lang wordt er samen opgetrokken. https://www.humanitas.nl/afdeling/twente/activiteiten/humanitas-jongerenmaatjes-face-2-face-twente/ | |
Doel: Verharding problematiek voorkomen door omgang binnen een maand op te starten. Stapsgewijs contact tussen kinderen en uitwonende ouder op een veilige, verantwoorde en plezierige manier opbouwen. Doelgroep: Gescheiden ouders en hun kinderen die ondersteuning nodig hebben bij het opbouwen van de omgang. Duur: Ondersteuning duurt 3-6 maanden. https://www.humanitas.nl/afdeling/twente/activiteiten/begeleideomgangsregeling-humanitas-bor-humanitas/ | |
Doel: Wat ze willen bereik is dat ouders weer terug komen in hun krachten en vanuit hier een positief en veilig opvoedklimaat kunnen bieden waarin de kinderen zich kunnen ontwikkelen. Daarnaast willen we ook grotere problemen voorkomen door de preventieve inzet van een vrijwilliger. Doelgroep: Gezinsondersteuning voor gezinnen met kinderen tot 14 jaar. Het is voor gezinnen waar de jeugdbescherming/ jeugdzorg bij betrokken is of dreigt te raken. https://www.humanitas.nl/afdeling/twente/activiteiten/humanitas-home-start-twente/ | |
Doel: We ondersteunen tijdelijk mensen die door omstandigheden niet in staat zijn om zelf hun administratie op orde te krijgen en te houden. We helpen mensen die niet kunnen terugvallen op een eigen netwerk om financiële problemen te voorkomen of te beperken. https://www.humanitas.nl/afdeling/twente/activiteiten/humanitas-thuisadministratie-enschede-twente/ |
Doel: Een ervaringsmaatje kan samen met de jonge mantelzorger leuke dingen doen en ze een steuntje in de rug geven waar nodig. Ze spreken af en zien elkaar regelmatig zodat ze een band op kunnen bouwen en ervaringen kunnen uitwisselen, zoals maatjes dat doen. Een ervaringsmaatje is er speciaal voor de jonge mantelzorgers! Op zoek naar een maatje of meer informatie hierover? Stuur dan een mail naar ervaringsmaatjes@siztwente.nl of kijk op onze website www.ervaringsmaatjes.nl | |
Doel: Een keer per maand organiseert JMZ Go! ontspannende activiteiten. Tijdens de activiteiten ontmoeten de kinderen lotgenoten van hun eigen leeftijd en kunnen ze even onbezorgd kind zijn. De verschillende activiteiten zijn toegespitst op leeftijd en de leefwereld / interesses die hierbij horen. | |
Doel: In de cursus leren de jonge mantelzorgers onder andere hoe zij hun emoties kunnen uiten, eigen grenzen kunnen aangeven en hoe zij kunnen omgaan met de thuissituatie. Onderdeel van de cursus zijn een intakegesprek en een ouderbijeenkomst. Doelgroep: De brussencursus is bedoeld voor broertjes en zusjes van kinderen met een beperking of ziekte en wordt aangeboden aan de leeftijdscategorie 9-12 en 12+. | |
Doel: Tijdens de kiva cursus krijgen de jonge mantelzorgers informatie over de beperking van hun ouder en inzicht in hun onderlinge relatie. Verder leren ze hun eigen grenzen aangeven, gevoelens uiten en kunnen ze onderling tips en ervaringen uitwisselen. Dit alles gebeurt op een speelse en ontspannen manier, door middel van creatieve en spel opdrachten zodat het elke keer weer een feestje is om naar de cursus te komen. Doelgroep: Kinderen van ouders met een (psychische) beperking, verslaving of lichamelijke ziekte groeien op in een gezin waar veel aandacht en zorg naar de ouder gaat. Deze kinderen kunnen zich hierdoor zorgen maken over hun ouder of extra rekening houden met de situatie waardoor ze hun eigen wensen en behoeften aan de kant zetten. De kiva cursus is er voor twee leeftijdscategorieën: 9 t/m 12 jaar en 12 t/m 15 jaar. | |
Doel: Tijdens de cursus ondernemen de kinderen creatieve en speelse opdrachten waarbij ze spelenderwijs in gesprek gaan over de thuissituatie en basis handreikingen krijgen over hoe zij met de thuissituatie en eigen emoties om kunnen gaan. Onderdeel Doelgroep: De Sammie en de schatkist cursus is bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 8 jaar die opgroeien met een ziek of beperkt gezinslid. van de cursus zijn een intakegesprek en een ouderbijeenkomst. |
Doel: Pedagogische Gezinsbegeleiding Jeugdgezondheid is een gespecialiseerde vorm van opvoedingsondersteuning voor gezinnen met enkelvoudige opvoedingsproblematiek. Ouders kunnen zich hiervoor rechtstreeks aanmelden. Doelgroep: ouders met kinderen. Duur: De gezinsbegeleiding is kortdurend van aard: in maximaal 10 huisbezoeken werken ouders samen met de gezinsbegeleider er naar toe weer zelfstandig verder te kunnen. https://www.ggdtwente.nl/professionals/voor-onderwijs-en-kinderopvang/pedagogische-gezinsbegeleiding-jeugdgezondheid |
Bijlage 2. Twents model voor de inkoop van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
De jeugdconsulent stemt met de jeugdige en/of zijn ouder(s) af welke behoefte er is aan ondersteuning. De gemeente kent de volgende ondersteuningsbehoeften:
1.Ondersteuningsbehoefte 1 (de jeugdige en/of zijn ouder(s) heeft behoefte aan praktische ondersteuning)
De jeugdige en/of zijn ouder(s) heeft ondersteuning nodig bij de uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden, waarbij hij in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen aan te voeren.
Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
2.Ondersteuningsbehoefte 2 (de jeugdige en/of zijn ouder(s) heeft behoefte bij dagelijkse handelingen en vaardigheden en in het voeren van de regie)
De jeugdige en/of zijn ouder(s) heeft ondersteuning nodig bij het voeren van de regie over, en de uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden.
Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen en overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
3.Ondersteuningsbehoefte 3 (de jeugdige en/of zijn ouder(s) heeft behoefte aan specialistische/therapeutische interventies)
De jeugdige en/of zijn ouder(s) heeft specialistische/therapeutische interventies nodig bij het aanleren van nieuwe vaardigheden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Het doel is dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) een haalbaar niveau van zelfredzaamheid bereikt. Het gedrag van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is passend bij de ontwikkelmogelijkheden en helpt de jeugdige en/of zijn ouder(s) om adequaat te functioneren op de relevante leefgebieden (bijvoorbeeld passende interactie met zijn/haar directe omgeving, positief opvoedklimaat scheppen, of creëren van een veilige leefomgeving).
De ondersteuning is gericht op het aanleren en oefenen van nieuwe (inter)persoonlijke vaardigheden in het dagelijks functioneren.
4.Ondersteuningsbehoefte 4 (de jeugdige en/of zijn ouders heeft behoefte aan behandeling)
De jeugdige en/of zijn ouders heeft behandeling voor de aanpak van een aandoening of stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden nodig waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar. Het resultaat van de behandeling draag bij aan (inter)persoonlijke vaardigheden zoals beschreven bij ondersteuningsbehoefte 3.
Onder de behandeling valt ook diagnostiek gericht op het in kaart brengen van mogelijkheden en beperkende factoren binnen een ziektebeeld en/of behandeling (procesdiagnostiek) gericht op ontwikkelen van inzichten in eigen handelen en/of nieuwe vaardigheden.
Er zijn verschillende niveaus per ondersteuningsbehoefte. De jeugdconsulent kan, wanneer de situatie daar aanleiding toe geeft, er voor kiezen het niveau vooraf af te stemmen met de gecontracteerde aanbieder. De indeling van de niveaus A, B en C zegt iets over de kenmerken van jeugdige en of het gezinssysteem, waarvan hij deel uitmaakt.
Hieronder staan voorbeelden van kenmerken van jeugdigen of gezinssystemen die onder niveau A vallen:
Hieronder staan voorbeelden van kenmerken van jeugdigen of gezinssystemen die onder niveau B vallen:
Hieronder staan voorbeelden van kenmerken van jeugdigen of gezinssystemen die onder niveau C vallen:
Niveau D betreft huishoudelijke ondersteuning en is in dit kader niet aan de orde.
Niveau E betreft de afzonderlijke medicatiecontrole voor jeugd en is een verbijzondering van ondersteuningsbehoefte 4. Dit geldt alleen voor ziekenhuizen of jeugdhulpaanbieders die medicatiecontrole inzetten voor kinderen met ADHD en gedragsproblemen. Wanneer een zorgaanbieder binnen de behandeling medicatiecontrole inzet, dan valt dit onder de ondersteuningsbehoefte 4a, b of c.
Inzet specialistisch behandelaar jeugd
Bij de ondersteuningsbehoeften 3 en 4 voor jeugd is er ook betrokkenheid van een specialistisch behandelaar noodzakelijk of gewenst voor de uitvoering van de ondersteuning.
Bij de ondersteuningsbehoefte 3b geldt dat er altijd een specialistisch behandelaar betrokken is. Onder betrokken wordt verstaan dat de jeugdhulpverlener afstemt met een specialistisch behandelaar over de in te zetten methode van de specialistische/therapeutische ondersteuning. Bij ondersteuningsbehoefte 3c, 4a, 4b en 4c is een specialistisch behandelaar eindverantwoordelijk voor de ondersteuning of behandeling en heeft zelf direct contact met de jeugdige.
Combineren van niveaus en ondersteuningsbehoeften
Het is mogelijk voor een jeugdige of gezinssysteem een combinatie van ondersteuningsbehoeften in te zetten. Ook het combineren van verschillende niveaus is mogelijk. Let wet, de niveaus beschrijven persoons-/gezinskenmerken. Wanneer de inzet van meerdere ondersteuningsbehoeften betrekking hebben op één persoon, is de inzet van verschillende niveaus (bijvoorbeeld ondersteuningsbehoefte 2, niveau A en ondersteuningsbehoefte 3, niveau C) niet logisch. In het geval van een gezinssysteem met meerdere personen zou deze inzet wel verklaarbaar zijn.
Individuele ondersteuning of groepsgerichte ondersteuning
Het college stelt de ondersteuningsbehoefte en het bijbehorend niveau vast. Daarmee wordt het resultaat bepaald dat de jeugdhulpaanbieder die de ondersteuning zal gaan bieden moet bereiken. Er kunnen meerdere resultaten binnen de ondersteuningsbehoefte worden vastgesteld. Ook kan het zijn dat verschillende ondersteuningsbehoeften bijdragen aan één resultaat. Afhankelijk van het te bereiken resultaat kan de ondersteuning individueel of groepsgewijs worden ingezet. Voor de groepsgerichte ondersteuning geldt dat het methodisch moet zijn, gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid van de jeugdige bevorderen. Groepsgerichte ondersteuning bestaat uit een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de jeugdige actief wordt betrokken en die hem zingeving biedt anders dan arbeid of onderwijs. De jeugdige moet per dagdeel minimaal 3 uren kunnen deelnemen aan de groepsgerichte ondersteuning.
Los van het Twents inkoopmodel hanteert de gemeente de volgende beleidslijn bij dyslexie.
Dyslexie wordt gezien als een psychische stoornis in de zin van de wet (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 119). Het onderwijs is verantwoordelijk voor signalering van jeugdigen met dyslexie omdat in het onderwijs lees-/spellingproblemen als eerste herkend zullen worden. Voor de behandeling van dyslexie zal een diagnose gesteld moeten worden. Dyslexiezorg omvat de zorg in verband met enkelvoudige ernstige dyslexie (EED en zie CRVB:2018:3454). Bij EED is sprake van dyslexie zónder bijkomende stoornissen die belemmerend zijn voor de behandeling van dyslexie.
Bij dyslexie is sprake van een afwijkende procedure en doet de school in samenspraak met de jeugdige en de ouders melding bij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Voordat EED wordt ingezet, moet eerst worden uitgesloten dat de lees- en/of spellingproblemen een andere oorzaak hebben - denk hierbij aan slechte ogen, slecht taalonderwijs of een zeer laag IQ. Voor de behandeling begint, worden afspraken gemaakt tussen de wettelijk vertegenwoordigers (ouders/verzorgers), de school en de jeugdhulpaanbieder. Het gezamenlijke doel van de onderwijsondersteuning, de behandeling en de leesondersteuning door de wettelijk vertegenwoordigers, is het halen van een functioneel niveau van technisch lezen. Minimaal leesniveau E6 is noodzakelijk om in het Voortgezet Onderwijs mee te kunnen komen.
EED diagnostiek of behandeling mag uitsluitend worden verleend op verwijzing van de school. De school moet aantoonbaar maken aan de aanbieder dat zij heeft gehandeld conform het protocol leesproblemen en dyslexie. En dat de diagnostiek en behandeling voldoen aan de eisen gesteld in het Protocol "Dyslexie Diagnostiek & Behandeling. Het is van belang dat de dyslexiezorg is afgestemd op de individuele ondersteuningsbehoefte van het kind en dat rekening wordt gehouden met omgevingsfactoren waarin deze opgroeit.
Organisaties die voldoen aan de landelijke richtlijnen voor EED zorg kunnen diagnostiek (max 15 uur) en behandeling (max 70 uur) gericht op EED bieden aan jeugdigen van 7-13 jaar. De behandeling wordt pas ingezet als begeleiding uit het onderwijs tot onvoldoende resultaat heeft geleid. EED-ondersteuning is aanvullend op onderwijsondersteuning die gelijktijdig plaatsvindt. Een EED-traject duurt vanaf de aanmelding voor diagnostiek tot einde behandeling, maximaal twee jaar. Voor het behandeldeel geldt een maximale termijn van 30 maanden.
Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de jeugdige wordt de huisvesting vormgegeven. De module ‘wonen met verblijf’ bestaat uit vier onderdelen, ook wel ‘dakjes’ genoemd. De module ‘wonen met verblijf’ omvat verschillende dakjes en voor de jeugdige moet een bij hem of haar passend dakje worden gevonden. Bij jeugdigen geldt nog in het bijzonder dat ernaar gestreefd wordt om hen zoveel mogelijk te laten opgroeien in een gezin. Is dat in het eigen gezin (tijdelijk) niet mogelijk dan kan dit plaatsvinden in een pleeggezin of een gezinshuis. Dit worden duurzame gezinsvormen genoemd. Dit betekent dat er bij het vinden van een adequate plek voor een jeugdige eerst gekeken wordt naar de mogelijkheden van een duurzame gezinsvorm, te beginnen bij een pleeggezin. Het matchen van een jeugdige met pleeg- of gezinshuishoudens is een vak apart en vereist specifieke deskundigheid.
Dakje 1 vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden;
Dakje 2 vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van actief toezicht;
Dakje 3 vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van onvoorspelbaar gedrag.
Een module ‘wonen met verblijf’ wordt aanvullend ingezet wanneer er naast de ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan een woon- of verblijfsomgeving. Voor dakje 0 en dakje 1 geldt dat deze ook zelfstandig kunnen worden ingezet. Hiermee wordt bedoeld dat er bij dakjes 0 en 1 samenloop met ondersteuningsbehoeften KAN zijn. Het is geen voorwaarde.
Een ‘dakje’ bestaat uit de volgende elementen:
De elementen 1 tot en met 3 vormen samen de huisvestingscomponent, het 4e het leefklimaat.
Met passend wordt bedoeld dat het leefklimaat past bij de leeftijd en ondersteuningsbehoefte van de jeugdige. Het leefklimaat en de fysieke omgeving zijn geschikt voor de leeftijd en/of de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige. Onder het leefklimaat valt bijvoorbeeld: medicatiegebruik, in en uit bed komen, mobiliteit, ontspanning, zinvolle activiteit, vrijetijdsbesteding (zoals hobby, sport etc.), aan- en uitkleden, gesprek voeren, toiletgang, lichamelijke hygiëne, sociale vaardigheden, sociale redzaamheid, deelname aan de samenleving, samen naar de speeltuin, knutselen of gamen. De invulling van wat een passend leefklimaat voor de jeugdige is hangt ook af van zijn zelfredzaamheid en de mate waarin hij deel kan nemen aan recreatieve en sociaal-culturele activiteiten.
Pleegzorg is het (tijdelijk) opvoeden en verzorgen van een jeugdige uit een ander gezin. Pleegouders bieden kinderen een thuis, waar ze kunnen rekenen op veiligheid, stabiliteit en een positief opvoedklimaat.
Er bestaat bestandspleegzorg en netwerkpleegzorg. Bij netwerkpleegzorg zijn de pleegouders geworven uit het netwerk van de jeugdige en zijn systeem. De jeugdige kent de pleegouders. Bij bestandspleegzorg komen de pleegouders uit het bestand van de jeugdhulpaanbieder. Pleegzorg kan zowel in full time variant als deeltijdvariant verstrekt worden. Bij de deeltijdvariant gaat het vaak om preventieve hulp voor een pleeggezin waar de zorg en opvoeding de (pleeg)ouders te zwaar valt. Het doel van de deeltijdvariant is het voorkomen van een uithuisplaatsing of break-down.
Pleegouder zijn vrijwilligers en ontvangen dus geen salaris. De pleegzorgvergoeding die zij ontvangen is bedoeld om de kosten voor het kind te dekken. De pleegzorgbegeleiding (minimaal 1 keer per 6 weken) vanuit de instelling bestaat uit:
Een gezinshuis is een vorm van kleinschalige jeugdhulp waarin gezinshuisouder(s) op professionele wijze vormgeven aan de verzorging, opvoeding en begeleiding van een aantal jeugdigen die geplaatst worden in hun eigen gezin. Daarvoor is vereist dat ten minste één van de gezinshuisouders een jeugdzorgprofessional is die SKJ4 geregistreerd is. Daarnaast moet zijn voldaan aan het landelijk kwaliteitskader gezinshuizen. Op basis van dat kwaliteitskader mag een gezinshuis niet meer dan zes jeugdigen gelijktijdig opvangen. Daarnaast moet het gezinshuis in het bezit zijn van het keurmerk gezinshuizen van de Rudolphstichting of in procedure zijn om dit keurmerk te krijgen. Zonder dit keurmerk moet op andere wijze worden aangetoond dat het gezinshuis aan de inhoudelijke eisen van dit keurmerk voldoet. De jeugdige vraagt vanwege de gezins- en kind problematiek een specifieke benadering bij het opgroeien en ontwikkelen. De gezinshuisouders werken samen met ouders en jeugdige aan een gezonde ontwikkeling van he kind, op basis van een zorgplan. De jeugdige blijft zo mogelijk contact onderhouden met het eigen gezin. Per jeugdige wordt gebruik gemaakt van een gedragswetenschapper voor gemiddeld 36 uur per jaar.
De gezinshuisouders zijn verantwoordelijk om te zorgen voor een passend leefklimaat. Dit betekent dat er binnen het gezinshuis aandacht wordt besteed aan onder meer: verzorging, opvoeding, veiligheid, ontwikkeling en stabiliteit. De gezinshuisouders bieden: emotionele steun, autonomie en ruimte, structureren en grenzen stellen, informatie en advies geven, begeleiding van de interactie van jeugdigen en ouders. Dat kan betekenen dat er geen aanvullende ondersteuningsbehoeften 1 en 2 ingezet hoeven te worden.
Vervanging thuis zonder bijzonderheden (dakje 1)
Het gaat bij deze vorm van wonen en verblijf om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uur-setting waarbij betaalde professionele hulp wordt ingezet. Er is een professional aanwezig op de momenten dat de jeugdige dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk. Deze vorm van wonen en verblijf kan ook uit kamertraining voor jeugdigen bestaan.
De jeugdige functioneert sociaal redelijk zelfstandig maar voor de sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Het gaat met namen om toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De jeugdige heeft voor wat betreft de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de jeugdige leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.
Deze vorm van wonen en verblijf kan aanvullend verstrekt worden wanneer daar, naast een ondersteuningsbehoefte, behoefte aan is. De jeugdhulpaanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat.
Vervanging thuis met actief toezicht (dakje 2)
Deze vorm van wonen en verblijf is bestemd voor jeugdigen die onvoorspelbaar gedrag vertonen en daarom zijn aangewezen op 24 uurs actief toezicht door betaalde professionals. Ook is er een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Wanneer nodig is er 24 uur per dag op afroep een behandelaar beschikbaar. Er is sprake van vervanging van de thuissituatie die bestaat uit een veilige omgeving. Vanwege de complexiteit van de problematiek en het feit dat de jeugdige niet thuis kan wonen, heeft de jeugdige specifieke zorg nodig. De huisvesting is passend bij het gedrag van de jeugdige, dit betekent dat het een veilige omgeving is die ook bestand is tegen mogelijk geweld/molest. Toezicht op de jeugdige is op een fysiek goede manier geregeld omdat de locatie zo is gebouwd en/of vormgegeven dat er goed toezicht gehouden kan worden, met als doel de veiligheid te bewaken. Denk bijvoorbeeld aan voldoende ramen/vensters vanaf de hal e.d. zodat zichtbaar is wat er gebeurt.
De jeugdige vertoont onvoorspelbaar gedrag, er is sprake van gedragsproblematiek. Voor de ondersteuning geldt dat de problematiek zowel van psychische als psychiatrische aard kan zijn. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag aangaande interactie. Op het gebied van sociale redzaamheid heeft de jeugdige vaak hulp en soms overname nodig, hij kan taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Voor wat betreft het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van de ADL functioneert de jeugdige leeftijdsadequaat maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken. Denk aan de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagel huid en bij het wassen, eten en drinken. Rond de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.
Deze vorm van wonen en verblijf kan aanvullend verstrekt worden wanneer daar, naast een ondersteuningsbehoefte, behoefte aan is. De jeugdhulpaanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat.
Vervanging thuis met onvoorspelbaar gedrag (dakje 3)
Bij deze vorm van wonen en verblijf is er sprake van vervanging van de thuissituatie die bestaat uit een veilige omgeving voor de jeugdige die zeven dagen in de week behoefte heeft aan 24 uurs toezicht. Vanwege de complexiteit van de problematiek en het feit dat de jeugdigen geen thuis hebben om op korte termijn naar terug te keren, hebben zij specifieke zorg nodig. Daarom is naast bewaking ook een (pedagogisch) gekwalificeerde (slaap)dienst beschikbaar. Op afroep is 24 uur per dag een behandelaar beschikbaar. De woonomgeving is passend bij het gedrag van de jeugdige. Dat wil zeggen een veilige omgeving voor de jeugdige die ook en bestand is tegen mogelijk geweld/molest. Toezicht op de jeugdige is op een fysiek goede manier geregeld door bijvoorbeeld cameratoezicht en gereguleerde toegang tot de ruimten. Er is een adequaat alarmeringssysteem en directe back-up van collega's aanwezig. De woonomgeving is passend bij het gedrag van de jeugdige. Dat wil zeggen een veilige omgeving voor de jeugdige die tevens bestand is tegen mogelijk geweld/molest.
De jeugdige vertoont onvoorspelbaar gedrag; er is sprake van ernstige gedragsproblematiek. De problematiek kan zowel van psychische als psychiatrische aard zijn. De jeugdige heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag, reactief gedrag met betrekking tot interactie, zelf verwondend of zelfbeschadigend gedrag, angsten en psychosomatiek. Ook voor wat betreft het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige vaak hulp, toezicht of sturing nodig.
Op het gebied van sociale redzaamheid heeft de jeugdige veel hulp nodig. Taken kunnen vaak met veel moeite zelf worden uitgevoerd maar de jeugdige heeft daarbij veel hulp of zelfs overname nodig. Het gaat vooral om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Voor wat betreft het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van de ADL functioneert de jeugdige wel leeftijdsadequaat maar er is regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken. Denk aan de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken. Rond de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.
Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)
Bij de jeugdige kan een uitgebreide behoefte aan hulp zijn, onder andere bij het eten en drinken, bij het zich wassen en kleden, de toiletgang (ADL). Bij deze jeugdige kan sprake zijn van verpleegkundig handelen als gevolg van fysieke gezondheidsproblemen. Rond de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.
Deze vorm van wonen en verblijf kan aanvullend verstrekt worden wanneer daar, naast een ondersteuningsbehoefte, behoefte aan is. De jeugdhulpaanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat.
Hoog specialistische 24-uurs zorg
Naast de hiervoor genoemde Dakjes is er nog een andere individuele voorziening beschikbaar in de vorm van wonen en verblijf. Het gaat om hoog specialistische zorg voor jeugdigen met complexe problematiek (vaak gedragsproblematiek in combinatie met GGZ-problematiek). Deze specialistische hulp wordt gecombineerd aangeboden met onderwijs en vrije tijd.
Als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van en naar een locatie te reizen om gebruik te kunnen maken van de groepsondersteuning, zijn ouders/ verzorgers verantwoordelijk om de jeugdige te vervoeren op eigen kracht of met behulp van andere personen uit hun sociaal netwerk dan wel vrijwilligers. Als vervoer niet vanuit personen uit het eigen netwerk georganiseerd kan worden, kan vervoer door het college ingezet worden. Het college beoordeelt of hiervoor een noodzaak is. Daarbij wordt ook de nadere regels met betrekking tot het vervoer van jeugd in de afweging meegenomen.
Bijlage 3. Toelichting op de stappen in het onderzoek
Een zorgvuldig onderzoek vereist het op enigerlei doorlopen van de volgende stappen :
Stap 1 - inventariseer de hulpvraag
Het college dient voldoende kennis te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is.
Stap 2 - breng de onderliggende problematiek minutieus en onderbouwd in kaart
Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 3 - stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast
Als de problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 4 - kijk wat de discrepantie tussen noodzaak en de eigen mogelijkheden zijn
Het onderzoek is erop gericht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.
Stap 5 - stel vast welke voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost
Slechts voor zover die eigen mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een individuele voorziening te verlenen.
Stap 6 – schakel zo nodig specifieke deskundigheid in
Om als college een weloverwogen besluit te kunnen nemen, kan het nodig zijn om specifieke (jeugdhulp)deskundige in te schakelen.
Bijlage 4. Zelfredzaamheidsmatrix
De Jeugdwet schrijft niet voor op welke manier het college het onderzoek moet doen. De Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) kan daarbij een hulpmiddel zijn, dit met in achtneming van de privacyregels en de uitvraag van gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de wet. De ZRM is een instrument om de mate van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) overzichtelijk in kaart brengen. De ZRM heeft dertien domeinen waarop dat kan worden beoordeeld. De domeinen van de ZRM zijn:
Het ligt bij de uitvoering van de Jeugdwet voor de hand dat het college bij de melding van een hulpvraag gebruik maakt van de ZRM. Het gebruik van de ZRM heeft een meerwaarde om de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen zo goed en volledig mogelijk in kaart te kunnen brengen. Ook kan het voor de afstemming van de individuele voorziening van belang zijn dat het college integraal beoordeeld of daar aanleiding voor is. In de Nadere regels is bepaald dat het college daarvoor afspraken maakt met verschillende partijen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. Die verplichting vloeit voort uit artikel 2.9, onder b, van de wet.
Bijlage 5. Richtlijn beoordeling (dreigende) overbelasting
Overbelasting is: meer belasten dan het prestatievermogen toelaat. In medische kringen praten we over het(on)evenwicht tussen draagkracht(belastbaarheid) en draaglast (belasting). Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht, zijn:
- lichamelijke conditie ouder(s);
- geestelijke conditie ouder(s)
- wijze van omgaan met problemen (coping);
- motivatie voor ondersteunings- en/of zorgtaak;
Factoren die van invloed zijn op de draaglast
Onderzoek naar de draaglast en draagkracht
Het kan soms heel duidelijk zijn dat de ouder(s) overbelast is. Is dit minder duidelijk, dan zal hier in het gesprek maar zeker bij de beoordeling van de aanspraak (indicatie) duidelijkheid over moeten komen. De beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid worden in principe beoordeeld door een deskundige. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. In andere gevallen zal om een extern medisch advies moeten worden gevraagd.
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. De mate waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Bedenk daarnaast dat het hierbij om veelal aspecifieke symptomen gaat die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Dit is een van de redenen waarom de beoordeling hiervan bij een deskundige moet worden neergelegd. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn: