Gedeputeerde Staten van Utrecht;
Gelet op:
- •
het Landelijk Afvalbeheerplan 3; beleidskader voor het nationale beleid voor afvalpreventie en afvalbeheer (doelstelling van het afvalbeleid);
- •
art. 10.2, eerste lid, Wet milieubeheer (Wm): verbod om zich te ontdoen van afvalstoffen op of in de bodem;
- •
art. 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer: Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het in art. 10.2, eerste lid, Wm neergelegde verbod;
- •
het ontbreken van toetsingscriteria op grond waarvan aanvragen om ontheffing als hiervoor bedoeld, kunnen worden beoordeeld;
- •
art. 4 in samenhang met art. 3 van de op 4 oktober 2018 door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat gewijzigde Vrijstellingsregeling plantenresten (o.a. afstandsgrens toepassingsgebied vrijkomend groenafval van maximaal 5 kilometer als bedoeld in art. 3, onderdeel a, onder 3);
Besluiten onderstaand toetsingskader vast te stellen, aan de hand waarvan groenafval gerelateerde aanvragen om ontheffing op basis van artikel 10.63, tweede lid, van het in artikel 10.2, eerste lid, Wet milieubeheer neergelegde verbod kunnen worden beoordeeld:
Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
- a.
groenafval: houtachtige fractie (boomstobben, snoeihout, takken, etc.), afkomstig van onderhoud van openbaar groen, bos- en natuurterreinen, en van terreinen van instellingen, alsmede bij hoveniers;
- b.
toezichthouders: namens het bevoegd gezag gelegitimeerd optredende ambtenaren, belast met toezicht en handhaving op het in dit toetsingskader bepaalde;
- c.
bevoegd gezag: Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, of (na de inwerkingtreding van de Omgevingswet) Burgemeester en Wethouders van de alsdan ontheffing verlenende gemeente.1
Artikel 2 Herkomst groenafval
- 1.
Groenafval moet aantoonbaar zijn ontstaan bij het onderhoud van openbaar groen, bos- en natuurterreinen, terreinen van instellingen, dan wel bij hoveniers en:
- a)
rechtstreeks worden aangevoerd vanaf de locatie waar het is ontstaan
en/of
- b)
afkomstig zijn van opslaglocaties bij groenvoorzieningsbedrijven (bijvoorbeeld hoveniers) waar, naast het groenafval, geen andere afvalstoffen worden opgeslagen.2
Artikel 3 Voorwaarden voor toepassing groenafval
Groenafval mag gebruikt worden voor de in artikel 4 genoemde limitatieve doeleinden mits:
- a)
De herkomst van het groenafval (de locatie waar het is ontstaan) bekend is en kan worden aangetoond;
- b)
Het groenafval schoon en niet verdacht is. Het aangeboden groenafval moet aantoonbaar:
- 1.
geen van de gevaarlijke eigenschappen bezitten als bedoeld in bijlage III van de kaderrichtlijn afvalstoffen;
- 2.
geen andere materialen bevatten, zoals metaal, kunststof, papier en stenen, e.e.a. in grotere hoeveelheden dan wat als een normaal gehalte aan zwerfvuil kan worden beschouwd;
- 3.
vrij zijn van plantenexoten;
- 4.
vrij zijn van schimmel en/of ziekte.
- c)
Het materiaal onbehandeld is, waarbij verkleining tot 10 cm is toegestaan, maar versnippering niet.
Artikel 4 Toepassingsmogelijkheden groenafval
Groenafval mag onder de in artikel 3 genoemde voorwaarden alleen worden toegepast voor doeleinden die een objectief aantoonbare relatie hebben met natuurontwikkeling en/of met bodem- en perceelverbetering in veengebieden (waaronder het dempen van afgedamde droge sloten).
Artikel 5 Administratieve vereisten bij toepassing groenafval
De houder van een ontheffing voor het toepassen van groenafval houdt een op elk moment opvraagbare administratie bij van de herkomst van het groenafval en de aangevoerde / toegepaste hoeveelheden.
Artikel 6 Inwerkingtreding
Dit provinciale toetsingskader treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst en komt te vervallen op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.
Artikel 7 Citeertitel
Dit toetsingskader wordt aangehaald als: ‘Toetsingskader toepassing groenafval provincie Utrecht 2021’.