Organisatie | Horst aan de Maas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas houdende regels omtrent standplaatsen (Beleidsregels standplaatsen gemeente Horst aan de Maas) |
Citeertitel | Beleidsregels standplaatsen gemeente Horst aan de Maas |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-03-2021 | artikel 5 | 04-01-2021 | |||
29-03-2019 | 24-03-2021 | nieuwe regeling | 18-03-2019 |
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Maatschappelijke standplaats: een standplaats die wordt ingenomen door een maatschappelijke/sociaal-culturele instelling of activiteiten op het gebied van volksgezondheid, alleen met een niet-commercieel karakter (bijvoorbeeld activiteiten ten behoeve van politieke partijen, verenigingen, onderwijsinstellingen en stichtingen).
De termijn waarbinnen een aanvraag voor een standplaatsvergunning wordt ingediend is afhankelijk van het soort standplaatsvergunning dat wordt aangevraagd:
aanvragen voor een tijdelijke seizoenplaats voor het winterseizoen moeten, in afwijking van het bepaalde onder a., worden ingediend vóór 1 april van het betreffende kalenderjaar. Indien voor een locatie meerdere aanvragen binnenkomen, vindt op de laatste dinsdag in april om 12.00 uur een loting plaats. Indien na het verstrijken van de indieningstermijn nog aanvragen binnenkomen dan worden de eventueel overgebleven locaties toegewezen volgens het “wie het eerst komt, het eerst maalt”-principe. Hierbij geldt het stempel van binnenkomst. Voorkeuren kunnen worden gehonoreerd voor zover deze locatie nog beschikbaar is;
aanvragen voor een tijdelijke seizoenplaats voor het zomerseizoen moeten, in afwijking van het bepaalde onder a., worden ingediend vóór 1 oktober van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor vergunning wordt gevraagd. Indien voor een locatie meerdere aanvragen binnenkomen, vindt op de laatste dinsdag in oktober om 12.00 uur een loting plaats. Indien na het verstrijken van de indieningstermijn nog aanvragen binnenkomen dan worden de eventueel overgebleven locaties toegewezen volgens het “wie het eerst komt, het eerst maalt”-principe. Hierbij geldt het stempel van binnenkomst. Voorkeuren kunnen worden gehonoreerd voor zover deze locatie nog beschikbaar is;
Artikel 5 Locaties en maximum aantal vaste- en tijdelijke seizoenstandplaatsen
De locaties waar een vaste standplaats en tijdelijke seizoenplaats kan worden ingenomen en het maximaal gelijktijdig in te nemen standplaatsen zijn:
St. Lambertusplein/Kerkstraat1 | ||
Indien het maximaal aantal te verstrekken standplaatsvergunningen voor een locatie is bereikt dan wordt bij de eerstvolgende mogelijkheid voor vergunning op deze locatie een loting georganiseerd overeenkomstig de procedure zoals, afhankelijk van de soort standplaats, beschreven in artikel 7, 8 of 9.
De standplaatslocaties zoals vermeld in lid 1 zijn getoetst aan de weigeringsgronden van de APV. Gelet op die weigeringsgronden en de spreiding van de standplaatsen beperkt het college het aantal standplaatslocaties waarvoor een vergunning wordt afgegeven. Een vergunning voor een vaste of tijdelijke seizoenstandplaats wordt dan ook geweigerd indien het op in artikel 5, tweede lid vermelde maximum aantal in te nemen standplaatsen voor de betreffende locatie per dag of dagdeel is bereikt of zal worden overschreden.
Artikel 6 Locaties incidentele en maatschappelijke standplaatsen
Een incidentele standplaats dient te worden ingenomen op een in artikel 5 vermelde locatie, tenzij het maximum aantal vaste standplaatsen en/of tijdelijke seizoenstandplaatsen voor de betreffende locatie is verleend. Indien het maximum aantal is verleend kan in de betreffende kern voor een andere locatie een aanvraag worden ingediend.
Artikel 7 Loting vaste standplaatsen
De loting voor vaste standplaats vindt plaats overeenkomstig de navolgende procedure:
De loting vindt plaats indien op 1 november voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de geldigheidsduur van de vaste standplaatsvergunningen eindigt en het aantal aanvragen voor een standplaatsvergunning voor een bepaalde locatie groter is dan het maximum aantal voor deze locatie te verlenen vergunningen.
Artikel 8 Loting tijdelijke seizoenstandplaatsen winterseizoen
De loting voor de tijdelijke seizoenstandplaatsen voor het winterseizoen vindt plaats overeenkomstig de navolgende procedure:
In geval van ziekte of vakantie kan van het bepaalde in lid 2 worden afgeweken en mag de vergunninghouder zich voor de duur van maximaal 6 weken per jaar laten vervangen door echtgeno(o)te, geregistreerde partner, samenwonende partner, meerderjarige kinderen, ouders een persoon die bij hem in loondienst is of een persoon die mede-eigenaar van het bedrijf is.
Bij overlijden van de vergunninghouder, blijvende arbeidsongeschiktheid of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de vergunninghouder kan de vergunning over worden geschreven op de echtgeno(o)te, geregistreerde partner, samenwonende partner, meerderjarige kinderen, ouders een persoon die minimaal 3 jaar in loondienst van het bedrijf heeft gewerkt of een persoon die gedurende minimaal 3 jaar mede-eigenaar van het bedrijf is. De vergunning wordt uitsluitend overgeschreven als aan alle in dit beleid genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 13 Intrekken vergunning
Een zwaarwegende reden om een locatie op te heffen als bedoeld in artikel 5:20 APV en de vergunning in te trekken als bedoeld in artikel 1:6 aanhef en onder b van de APV kan zijn een herinrichting van het gebied waarbinnen de standplaatslocatie zich bevindt. Het college treedt in overleg met de standplaatshouder voor een alternatieve standplaatslocatie.
Een aanvraag om vergunning voor het innemen van een standplaats wordt getoetst aan de in artikel 1:8 APV en 5:18 APV genoemde weigeringsgronden.
Artikel 15 Strijd met het bestemmingsplan
Bestemmingsplannen bevatten zelden bepalingen over het gebruik van gronden voor het innemen van standplaatsen. Wanneer in een bestemmingsplanvoorschrift expliciet is bepaald dat het gebruik van de grond niet is bestemd voor het innemen van een standplaats, wordt de gevraagde vergunning op deze grond geweigerd.
Artikel 16 Standplaats bij eigen onderneming
Het is het toegestaan binnen twee meter van de gevel van het bedrijfspand van de eigen onderneming een uitstalling/kraampje te plaatsen. Één voorwaarde is dat de winkelier alleen spullen mag verkopen in de kraam uit zijn eigen assortiment. Indien de kraam/uitstalling buiten de twee meter van de gevel wordt geplaatst zal een standplaatsvergunning aangevraagd moeten worden.
Artikel 18 Elektriciteitsvoorziening
Het is vergunninghouders niet toegestaan om bij overbelasting of als de aardlek er uit gaat deze te resetten. Dit moet worden uitgevoerd door een door de gemeente erkend elektrotechnisch bedrijf. Dit bedrijf bepaalt of de oorzaak ligt bij het materiaal van de gemeente of de vergunninghouder. Als de oorzaak ligt aan het materiaal van de vergunninghouder zullen de kosten worden verhaald op de vergunninghouder.
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels naar haar oordeel tot onaanvaardbare gevolgen leidt, af te wijken van deze beleidsregels.
De onder lid 1 bedoelde huurders kunnen de overeenkomst laten omzetten in een standplaatsvergunning met een geldigheidsduur tot 1 januari 2030. Voor deze vergunning worden geen leges in rekening gebracht. Deze huurders krijgen voor de tot dan toe ingenomen locaties en tijdstippen voorrang op nieuwe gegadigden voor een vergunning als zij voor 1 oktober 2019 een verzoek om omzetting indienen.
De waarde van standplaatsen voor inwoners en winkelend publiek wordt onderkend. Vaak vormen standplaatsen een aanvulling op het bestaande reguliere aanbod en kan de ambulante handel de winkelfunctie van een gebied versterken en zorgen voor sfeer, dynamiek en levendigheid.
Standplaatsen worden echter niet door iedereen als positief ervaren. Ze kunnen ook problemen veroorzaken. Standplaatsen waar goederen te koop worden aangeboden hebben in de praktijk een verkeersaantrekkend karakter. Daardoor kunnen mogelijk ongewenste verkeersbewegingen ontstaan; oversteekbewegingen door voetgangers, (ontoelaatbaar) fietsverkeer in voetgangersgebieden, parkeren op het trottoir enz.
Als er veel belangstelling bestaat om op dezelfde locatie een standplaats in te nemen kan er een concentratie ontstaan van het aantal in te nemen standplaatsen. Dit kan de rust verstoren voor de omwonenden. Omwonenden kunnen ook overlast ondervinden door geluid, geur en de aanwezigheid van zwerfafval. Ook kan het straatbeeld worden verstoord. Om deze belangen te kunnen beschermen is een publiekrechtelijke regeling gewenst.
In het beleid is zoveel mogelijk gestreefd naar het bieden van een mogelijkheid voor het innemen van een standplaats in elke kern van de gemeente. Geprobeerd is om een balans te vinden tussen de verschillende belangen die kunnen spelen. Tegenover het economische belang van de ondernemers, staan de openbare belangen die de gemeente behoort te bewaken: de verkeersveiligheid, een deugdelijke ruimtelijke ordening, de openbare orde, de volksgezondheid en het milieu.
Dit is een standplaats die tenminste een dag(deel) per week op een vaste locatie wordt ingenomen gedurende meer dan 6 maanden per jaar met een vaste frequentie op eenzelfde tijdstip.
Omdat het aantal standplaatsen per locatie beperkt is, is er sprake van ‘schaarse vergunning’. Gelet op de toepasselijke landelijke en Europese regels wordt de vergunningsduur beperkt tot maximaal tien jaar. In geval het aantal aanvragen voor een bepaalde locatie het aantal te verlenen vergunningen voor die locatie overschrijdt zal er geloot worden.
Onder deze categorie vallen standplaatsen die worden ingenomen voor een bepaalde tijd, met een maximum van zes maanden gedurende een of meerdere dagen per week gedurende hetzij het zomerseizoen hetzij het winterseizoen (o.a. seizoensgebonden handel zoals oliebollenkraam, verkoop kerstbomen, ijs, e.d.). In geval het aantal aanvragen voor een bepaalde locatie het aantal te verlenen vergunningen voor die locatie overschrijdt zal er geloot worden.
Van een incidentele standplaats is sprake bij een beoogd gebruik op maximaal 1 dag per maand, met uitzondering van de carnaval. Het maximum van twaalf dagen is bedoeld om te voorkomen dat handelaren die niet in aanmerking komen voor een permanente standplaats, dit door een herhaalde aanvraag voor een incidentele plek alsnog weten te bereiken. Voor carnaval wordt een uitzondering gemaakt. Dan mag maximaal 3 dagen een standplaats worden ingenomen, ook op een niet aangewezen locatie.
Maatschappelijke standplaatsen
Op een maatschappelijke standplaats worden goederen of diensten met een maatschappelijk doel aangeboden. Onder een maatschappelijk doel wordt o.a. verstaan: bevolkingsonderzoek, educatieve doelen en politieke partijen. De standplaatshouder mag geen winst maken op het maatschappelijk doel. Er mogen geen commerciële activiteiten plaatsvinden.
Standplaatsen op particuliere grond
Het vergunningstelsel van de APV is eveneens van toepassing op standplaatsen die op particuliere grond worden ingenomen. Tevens is daarin bepaald dat het rechthebbenden op een perceel niet is toegestaan toe te laten dat daarop zonder vergunning van het college een standplaats wordt ingenomen. Bij een dergelijke aanvraag zal een verklaring van de grondeigenaar moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat hij met het verzoek instemt. Voor standplaatsen op particuliere grond gelden dezelfde criteria als voor de andere locaties.
Standplaatsen bij festiviteiten en evenementen worden niet gerekend tot de standplaatsen waarop deze nota betrekking heeft. Standplaatsen tijdens evenementen worden beoordeeld in het kader van de evenementenvergunning.
Omdat de kermissen veelal gebruik maken van dezelfde locaties als waarop een standplaats wordt ingenomen, kunnen op de betreffende kermisdagen in het betreffende kerkdorp geen standplaatsen worden ingenomen. Hetzelfde geldt voor Koningsdagvieringen en 4-5 Mei-herdenkingen/-vieringen.
Indien de organisator van een evenement gebruik wil maken van een locatie waarvoor een standplaatsvergunning is verleend, dan moet de organisator met de betreffende vergunninghouder in overleg treden voor een alternatief. Het alternatief behoeft de instemming van de gemeente.
De nota is evenmin van toepassing op venten. Onder venten wordt verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis. Volgens jurisprudentie dient de venter zijn waren voortdurend aan te bieden vanaf een andere plaats. Dit is anders dan het innemen van een standplaats.
De kerkdorpen Sevenum en Horst beschikken beide over een weekmarkt. Regelgeving met betrekking tot deze markten is op basis van artikel 160, eerste lid, aanhef onder h, van de Gemeentewet geregeld in de Marktverordening Horst aan de Maas. Omdat voor de weekmarkten een specifieke regeling is vastgesteld zijn deze in de APV uitgezonderd en worden ook in deze nota buiten beschouwing gelaten.
Op standplaatsen is een breed juridisch kader van toepassing. Zowel publiekrechtelijke regels als privaatrechtelijke bepalingen begrenzen de beleidsvrijheid van het gemeentebestuur bij de beslissing op een verzoek om een standplaatsvergunning. Verder heeft de jurisprudentie in de loop der jaren richting gegeven aan de uitleg en reikwijdte van een aantal relevante bepalingen. Hierna volgt een kort overzicht van de belangrijkste elementen waarmee bij de afweging rekening moet worden gehouden:
In artikel 19, lid 3 van de Grondwet is de vrije keuze van arbeid, behoudens beperkingen bij of krachtens de wet gesteld, vastgelegd. Op grond van artikel 108 van de Gemeentewet is de gemeente bevoegd tot regeling en bestuur van de gemeentelijke huishouding en artikel 149 van laatstgenoemde wet regelt de bevoegdheid van de gemeenteraad om verordeningen vast te stellen, welke deze in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Hiertoe is onder meer de APV opgesteld, waarin het vergunningstelsel voor standplaatsen is opgenomen.
De bepalingen van deze wet zijn ook van toepassing op de ambulante handel. Dit betekent dat standplaatshouders zich wat de verkooptijden betreft dienen te houden aan de bepalingen van de Winkeltijdenwet en de daarop gebaseerde gemeentelijke Winkeltijdenverordening Horst aan de Maas.
In sommige gevallen worden standplaatsen volgens deze wet beschouwd als een inrichting, vooral wanneer zij hinder of overlast kunnen veroorzaken en langdurig een standplaats innemen op een vaste locatie. Gedacht kan hierbij worden aan bak- en braadinrichtingen. Hiervoor worden voorwaarden in de vergunning opgenomen.
De Warenwet stelt regels met betrekking tot de hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de wet eisen aan de hygiëne en degelijkheid van producten. De Warenwet geldt ook voor het drijven van handel vanaf een standplaats.
De gemeentelijke APV geeft de definitie van een standplaats en omschrijft de (openbare) belangen waarmee rekening moet worden gehouden als op een aanvraag moet worden beslist. Artikel 5:18 van de APV bevat een verwijzing naar de algemeen geldende weigeringsgronden van artikel 1.8, te weten: openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en bescherming van het milieu. Bovendien worden als weigeringsgronden aangemerkt:
Strijd met het bestemmingsplan vormt een expliciete weigeringsgrond voor een standplaatsvergunning. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een standplaats altijd gelet moet worden op de voorschriften van het van toepassing zijnde bestemmingsplan. Bestemmingsplannen bevatten echter zelden bepalingen over het gebruik van gronden voor het innemen van standplaatsen. Wanneer in een bestemmingsplanvoorschrift expliciet is bepaald dat het gebruik van de grond niet is bestemd voor het innemen van een standplaats, wordt de gevraagde vergunning op deze grond geweigerd.
De weigeringsgrond met betrekking tot redelijke eisen van welstand kan gehanteerd worden indien een of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats dat het straatbeeld ernstig verstoord wordt. Met deze weigeringsgrond kan niet alleen verkapte marktvorming worden tegengegaan, ook wordt daarmee het aanzien van monumentale gebouwen of stedenbouwkundige ensembles gewaarborgd. Het college bepaalt zelfstandig de inhoud van deze weigeringsgrond. Het is niet noodzakelijk, maar wel verstandig om bij voorbeeld de welstandscommissie om advies te vragen.
In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een openbare ordebelang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal in de praktijk niet snel sprake zijn. Voor de vraag of een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal ontstaan, komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of voor een overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande voorzieningen moet worden gevreesd, maar het doorslaggevende criterium is of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. Bijvoorbeeld ABRvS
13-01-2016, ECLI:NL:RVS:2016:49.
Ook de Dienstenrichtlijn staat een redelijk voorzieningenniveau niet toe als weigeringsgrond voor standplaatsen, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten (artikel 14, punt 5, van de Dienstenrichtlijn). Op grond van de Dienstenrichtlijn mag wel een kwantitatieve of territoriale beperking worden gesteld, mits:
De formulering van onderdeel b van het derde lid is hierop afgestemd. Zie de toelichting op artikel 1:7 van de model-APV VNG voor het begrip ‘dwingende reden van algemeen belang’.
In de beoordeling van weigeringsgrond 4, de persoon van de aanvrager is van slecht levensgedrag, wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de Drank- en horecawet.
De volgende jurisprudentie is verder van belang bij het verlenen van vergunningen voor standplaatsen:
Vergunningaanvragen mogen alléén geweigerd worden op grond van de in de APV vermelde weigeringsgronden. Om invulling aan deze weigeringsgronden te geven, is het toegestaan om met een zogenaamd maximumstelsel te werken, hetgeen betekent dat vergunningaanvragen in het belang van één of meer van de toetsingscriteria uit de APV vanaf een bepaald aantal geweigerd kunnen worden. Overigens moet elke aanvraag afzonderlijk beoordeeld en getoetst worden op eventuele bijzondere omstandigheden die afwijking van het gevoerde beleid rechtvaardigen. Uiteraard dienen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel, in acht genomen te worden. In geval van een weigering op grond van de verkeersveiligheid zal dit bijvoorbeeld gemotiveerd kunnen worden met een politierapport of een rapport van een verkeersdeskundige. Indien de weigering gebaseerd is op gevaar voor aantasting van het voorzieningenniveau dan zal dit gemotiveerd moeten worden door middel van een feitenonderzoek/DPO (distributie planologisch onderzoek).
Standplaatsvergunningen vallen onder de Europese Dienstenrichtlijn, een richtlijn die er op gericht is dat ondernemers makkelijker hun diensten kunnen aanbieden in Europa. Volgens deze Dienstenrichtlijn worden standplaatsvergunningen gezien als schaarse besluiten/vergunningen. Deze schaarse besluiten/vergunningen mogen niet meer voor onbepaalde tijd worden verleend. Volgens Europese en landelijke juridische uitspraken, waaronder een uitspraak van de RvS d.d. 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927) dient de gemeente transparante regels te hebben waaraan de gemeente bij de verdeling van schaarse vergunningen voldoet. Het gaat vooral om transparantieverplichtingen bij de verdeling en verlening van schaarse vergunningen, die waarborgen dat de aanvragers gelijke kansen hebben om mee te dingen naar schaarse vergunningen.
Locaties en maximum aantal standplaatsen (vaste/permanent en tijdelijke)
In de kleinere kernen vormen standplaatsen vaak een van de weinige voorzieningen voor de consument. In de meest wenselijke situatie zou het zo moeten zijn dat de ambulante handel vergunning krijgt als een assortiment wordt geboden wat in de desbetreffende kern wordt gemist en dat handelaren worden geweerd als hun branche al voldoende is vertegenwoordigd. Hiermee zou de gemeente echter een vestigingsbeleid voeren hetgeen uitdrukkelijk niet is toegestaan. Regulering van de concurrentieverhoudingen, oftewel economische inmenging, wordt immers niet tot de gemeentelijke huishoudelijke belangen gerekend. In het kader van vrij ondernemerschap is het dit niet toegestaan.
Waar regulering van de concurrentieverhoudingen niet is toegestaan, zijn er wel andere motieven om regels ten aanzien van standplaatsen vast te leggen. Zo kunnen standplaatsen leiden tot overlast, verkeersonveilige situaties, de openbare orde aantasten, ongewenst zijn binnen de voorgestane ruimtelijke structuur of ontsierend zijn voor het uiterlijke aanzien. Om deze belangen te beschermen is het dan ook legitiem, en zelfs noodzakelijk, om te komen tot een maximumstelsel. Afhankelijk van de plaatselijke situatie, kan per kerkdorp het maximaal toelaatbare standplaatsen verschillen. Bij overschrijding van het toegestane maximum zal de desbetreffende vergunning worden geweigerd en op een wachtlijst geplaatst en kan deze na verstrijken van de geldigheidsduur van de al verleende vergunning meedoen aan de loting.
De in de APV genoemde belangen leiden tot de volgende locatiecriteria voor permanente en tijdelijke standplaatsen:
Uitgangspunt is dat de huidige locaties en het huidige aantal standplaatsen worden bestendigd. Het maximumstelsel van Horst aan de Maas zal dus deze locaties bevatten. Het maximumaantal geldt per dag(deel).
Persoonsgebondenheid/persoonlijk innemen standplaats
De standplaatsvergunning heeft op grond van artikel 1.5 van de APV een persoonsgebonden karakter. Het is namelijk met het oog op de eerlijke verdeling van de standplaatsen niet de bedoeling dat een vergunning als handelswaar kan worden gebruikt. De vergunning wordt daarom verleend aan een natuurlijk persoon. De vergunninghouder is verplicht de standplaats persoonlijk in te nemen. Het college kan hiervan afwijken in geval van bijvoorbeeld langdurige ziekte of andere bijzondere omstandigheden.
Iedereen is vrij in de keuze van het te verkopen product dat men vanaf een vergunde standplaatslocatie wil gaan verkopen. Er gelden geen branchecriteria. Het is dus mogelijk dat iedere standplaatshouder eenzelfde product te koop aanbiedt. In de aanvraag en de vergunning worden wel de aangeboden goederen vermeld, dit met het oog op de toetsingscriteria alsmede de eventueel aan de vergunning te verbinden voorschriften.
Daarnaast is het ook mogelijk dat op een standplaats goederen worden verkocht, die in de regel ook verkocht worden in een in de nabijheid gevestigde permanente voorziening. Slechts bij uitzondering kan een dergelijke aanvraag worden geweigerd. Verwezen wordt naar de toelichting bij de weigeringsgrond ‘’een kwantitatieve of territoriale beperking in verband met een dwingende reden van algemeen belang’’.
De gemeente is als eigenaar van openbare grond bevoegd om voor het in gebruik nemen van openbare grond een vergoeding in rekening te brengen op grond van de Verordening Precariobelasting, naast de gebruikelijke legeskosten die bij een standplaatsvergunning horen.
In deze beleidsregel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Dit betekent dat als aan de beleidsregel wordt voldaan, maar er een onevenredig nadeel is voor mogelijke belanghebbenden het college kan besluiten geen medewerking te verlenen. Het voldoen aan de beleidsregel is dan ook geen garantie dat ook daadwerkelijk een standplaats ingenomen mag worden. In de beleidsregel is ook opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft om de beleidsregel in een specifieke situatie te beperken.
De marktmeester, de BOA’s en andere gemeentelijke toezichthouders zien toe op de naleving van het bepaalde in de APV en deze beleidsregel. In geval van overtreding zal conform het gemeentelijke handhavingsbeleidsplan gehandeld worden.
VOORSCHRIFTEN VOOR ALLE STANDPLAATSVERGUNNINGEN
De standplaats moet door de vergunninghouder persoonlijk worden ingenomen. De vergunninghouder mag zich wegens ziekte, vakantie of andere dringende reden voor ten hoogste zes weken per jaar laten vervangen. Indien in geval van ziekte de vervanging langer of vaker gaat duren dan zes weken, moet de vergunninghouder elke drie maanden een geneeskundige verklaring overleggen. De vergunninghouder die zich tijdelijk laat vervangen moet dit zo spoedig mogelijk schriftelijk kenbaar maken aan de gemeente. De vergunninghouder kan zich uitsluitend laten vervangen door: de echtgeno(o)te, geregistreerde partner, samenwonende partner, meerderjarige kinderen, ouders, een persoon die bij de vergunninghouder in loondienst is of een persoon die mede-eigenaar van het bedrijf is. De vervanger dient voor de vervanging te bewijzen dat hij één van de genoemde status bezit door overlegging van een uittreksel uit het bevolkingsregister, een uittreksel uit het geboorteregister of een loonverklaring.