Organisatie | Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters (Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2021) |
Citeertitel | Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2021 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2015 en de Beleidsregel commerciële huur Participatiewet RDWI 2017.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-03-2021 | nieuwe regeling | 04-02-2021 |
Het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI), in zijn vergadering van 4 februari 2021,
overwegende dat het noodzakelijk is regels vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters;
vast te stellen de volgende beleidsregel:
BELEIDSREGEL VERLAGEN UITKERING IN VERBAND MET DE WOONSITUATIE EN SCHOOLVERLATERS PARTICIPATIWET RDWI 2021
Voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters, is het noodzakelijk om regels vast te stellen hoe hiermee omgegaan wordt.
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
schoolverlater: de alleenstaande die tot zes maanden terug de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd. De periode van zes maanden vangt daarbij aan na het beëindigen van het recht op studiefinanciering dan wel de tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en woonkosten.
Artikel 3 Verlagen algemene bijstand in verband met het ontbreken van woonkosten
De algemene bijstand van de hoofdbewoner wordt in ieder geval verlaagd met het bedrag van de basishuur als:
Criteria voor het vaststellen van een commerciële relatie, commerciële huurprijs en verlaging van de uitkering in verband met inkomsten uit commerciële verhuur
Artikel 5 Wat is een commerciële relatie
Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt aangesloten bij de definitie van de Centrale Raad van Beroep (van het begrip commerciële relatie), die in jurisprudentie, de wet en memorie van toelichting op de wet wordt gebruikt, namelijk:
De uitkeringsgerechtigde moet, als daarom wordt gevraagd op een voor het Dagelijks Bestuur eenvoudig te controleren manier aantonen dat hij regelmatig aan de betreffende derde op zakelijke basis een vergoeding betaalt voor de inwoning. Dit moet door middel van bankafschriften kunnen worden aangetoond;
Artikel 6 Hoe wordt de commerciële huurprijs vastgesteld
Wanneer het gaat om een huurprijs, inclusief kosten voor nutsvoorzieningen, wordt het bedrag genoemd in het eerste lid verhoogd met het normbedrag voor nutsvoorzieningen, zoals bedoeld in het Vtlb-rapport van Recofa 1 ;
Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2021’.
Aldus besloten door het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug in zijn vergadering van 4 februari 2021,
De directeur,
De voorzitter,
ALGEMENE TOELICHTING OP DE BELEIDSREGEL
De hoogte van de uitkering indien meer volwassenen in een woning wonen, de kostendelersnorm, is vrijwel geheel vastgelegd in artikel 22a van de Participatiewet. In deze beleidsregel wordt vastgelegd welke regels toegepast worden over de hoogte van de uitkeringsnorm bij situaties die niet in de Participatiewet zijn geregeld, maar waarbij de wet wel mogelijkheden biedt om daarover regels vast te leggen.
Het begrip ‘woonkosten’ is nader omschreven, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 3 van deze beleidsregel (verlaging woonsituatie).
Bij ‘het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten’ kan worden gedacht aan het rioolrecht, de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.
Artikel 3 Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten
Het verlagen van de norm is ook van toepassing in de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval wordt de algemene bijstand verlaagd met het bedrag van de basishuur. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:
Artikel 4 Verlaging norm voor schoolverlaters
Een schoolverlater is gewend aan de hoogte van inkomen van de studiefinanciering. Tijdens de studieperiode werden de bestedingen afgestemd op het doorgaans beperkte inkomen. Bij beëindiging van de studie nemen de noodzakelijke kosten van het bestaan niet onmiddellijk toe. De bijstandsuitkering is hoger dan de studiefinanciering. Bovendien is de studiefinanciering een lening. Een uitkering is dan voordeliger. Daarom wordt de uitkering voor schoolverlaters afgestemd op de hoogte van het tijdens de studie genoten inkomen. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie speelt hierbij geen rol. De bedoeling van deze norm is de schoolverlater financieel te stimuleren richting arbeidsmarkt, overeenkomstig de gedachte van werk boven uitkering.
Bij het vaststellen van een commerciële relatie moet er sprake zijn van een
volledig zakelijke relatie, zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap. Het kan alleen gaan om personen die geen bloed-of aanverwant in de eerste of tweede graad van elkaar zijn. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. De prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens een periodieke aanpassing van de prijs. In deze situaties is ook het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.
In het geval van het huren van woonruimte van de ouder(s) door een kind, waarbij het kind hun zelfde hoofdverblijf heeft als de ouder(s), is geen sprake van een volledig zakelijke relatie, ongeacht de hoogte van de huurprijs.
Artikel 6 Commerciële huurprijs kamerhuur en kostgangerschap
Om aan te kunnen nemen of er sprake is van een commerciële huurprijs zal in ieder geval sprake moeten zijn van een voor de betreffende woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijke huurprijs, die in verhouding staat tot de geleverde diensten en die periodiek wordt aangepast.
Voor de vaststelling of sprake is van een commerciële huurprijs is gekozen voor een forfaitair systeem waarbij wordt aangesloten bij het begrip basishuur, uit de Wet op de huurtoeslag. Er is dus sprake van een commerciële huurprijs wanneer de zogenoemde ‘kale huurprijs’ (huurprijs exclusief kosten nutsvoorzieningen etc.) ten minste gelijk is aan het bedrag van de basishuur (op 1 januari 2020: €232,65 per maand).
Indien een niet gespecificeerde huurprijs inclusief kosten voor nutsvoorzieningen is overeengekomen wordt het bedrag genoemd in het eerste lid verhoogd met een bedrag voor nutsvoorzieningen. Dit bedrag is gebaseerd op de rekenmethode van het vrij te laten bedrag in schuldregelingen, zoals vastgesteld door de Werkgroep Rekenmethode vtlb van Recofa.
Een rekenvoorbeeld: Op 1 juli 2020 is voor kosten voor nutsvoorzieningen een normbedrag van €2,11 per dag vastgesteld. Per maand gaat het dan om een bedrag van (€2,11 x 365) / 12 = €64,18. Indien sprake is van een huurprijs inclusief kosten voor nutsvoorzieningen is dus sprake van een commerciële huurprijs wanneer de huurprijs gelijk is aan of hoger is dan €232,65 + €64,18 = €296,83 (bedragen 1 juli 2020) per maand.
Ook voor kostgangerschap moet worden vastgesteld welk bedrag als een commerciële prijs geldt. Ook voor dit bedrag wordt aangesloten bij de rekenmethode van het vrij te laten bedrag in schuldregelingen. Deze rekenmethode hanteert voor voeding een bedrag van € 160,45 per maand, peildatum 1 juli 2020. Het Dagelijks Bestuur verstaat onder een commerciële huurprijs voor kostgangers dus een prijs vanaf €296,83 + €160,45 = €457,28 (bedragen 1 juli 2020) per maand.
Volgens jurisprudentie (CRvB 22-08-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3120) is het hanteren van een dergelijk forfaitair systeem een juiste maatstaf. Zo wordt er vastgesteld of sprake is van een commerciële huurprijs bij de beoordeling van de uitzonderingssituatie op de kostendelersnorm. Als door middel van dit systeem niet vastgesteld kan worden of er sprake is van een commerciële prijs, dan wordt een individuele afweging gemaakt. In dit geval wordt aan de hand van het puntensysteem voor onzelfstandige woonruimte vastgesteld of de overeengekomen huurprijs als commercieel kan worden aangemerkt. Daarbij wordt beoordeeld of de huurprijs voor de betreffende woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijk is en of die prijs in verhouding staat tot de geleverde diensten. Hierbij valt te denken aan de omvang van de verhuurde ruimte of de staat waarin deze ruimte verkeert. In essentie komt het erop neer dat de huurprijs, gelet op de individuele situatie, marktconform moet zijn. Het gaat hierbij om maatwerk, waaruit volgt dat de uitkomst van geval tot geval kan verschillen.
Artikel 7 Inkomsten uit commerciële verhuur
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moet als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als de uitkeringsgerechtigden de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet).
Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het korten van uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet, is eveneens gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Bij wijzigingen in deze rekenmethode worden e dan gelden richtlijnen gehanteerd.
Een rekenvoorbeeld met de geldende bedragen op 1 juli 2020: Onder hoofdstuk 3.3.7 van deze richtlijn staat het bedrag dat de uitkeringsgerechtigde, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag wordt gesteld op € 2,11 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Per maand bedraagt dit € 2,11x 365: 12 = € 64,18 (bedragen per 1 juli 2020) en wordt vervolgens afgerond op € 65,00.
Met andere woorden: al het meerdere van € 65,00 aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van uitkeringsgerechtigde in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van de forfaitaire kosten van een kostganger is eveneens aansluiting gezocht bij hoofdstuk 3.3.7 van de Recofa-richtlijnen. Voor een kostganger zijn de kosten echter hoger. Een rekenvoorbeeld met de geldende bedragen op 1 juli 2020: Het forfaitaire bedrag wordt gesteld op € 2,11 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Is de inwoner tevens kostganger, dan kan daarnaast voor de maaltijden € 5,28 per dag worden gerekend. Het forfaitaire bedrag per maand omgerekend is dan € 2,11 + € 5,28 = € 7,39 x 365: 12 = € 224,78 en wordt vervolgens afgerond op € 225,00.
Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS).
Dit rapport is een uitgave van de Werkgroep Rekenmethode. Deze werkgroep is onderdeel van Recofa, het landelijk overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen. Dit rapport is een uniforme rekenmethode voor de berekening van het vrij te laten bedrag (vtlb) in wettelijke schuldsaneringen.