Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters (Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2021)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRegionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBeleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters (Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2021)
CiteertitelBeleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2021
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2015 en de Beleidsregel commerciële huur Participatiewet RDWI 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 147, derde lid, van de Gemeentewet
  3. artikel 19a, eerste lid, van de Participatiewet
  4. artikel 19a, tweede lid, van de Participatiewet
  5. artikel 27 van de Participatiewet
  6. artikel 28 van de Participatiewet
  7. artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet
  8. artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  9. artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-03-2021nieuwe regeling

04-02-2021

bgr-2021-163

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters (Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2021)

Het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI), in zijn vergadering van 4 februari 2021,

 

gelet op:

  • -

    artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht,

  • -

    artikel 147, derde lid van de Gemeentewet,

  • -

    de artikelen 19a, lid 1, sub b en c en lid 2, 27, 28 en 33, vierde lid van de Participatiewet,

  • -

    artikel 5 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en

  • -

    artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

overwegende dat het noodzakelijk is regels vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters;

 

besluit:

vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

BELEIDSREGEL VERLAGEN UITKERING IN VERBAND MET DE WOONSITUATIE EN SCHOOLVERLATERS PARTICIPATIWET RDWI 2021

Voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters, is het noodzakelijk om regels vast te stellen hoe hiermee omgegaan wordt.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Wet op de huurtoeslag, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      kostganger: een huurder die volgens een overeenkomst ook de maaltijden op kosten van de verhuurder krijgt;

    • c.

      woonkosten:

      • -

        als een huurwoning wordt bewoond:

        de op dat moment per maand geldende huurprijs als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

      • -

        als een eigen woning wordt bewoond:

        de per maand verschuldigde hypotheekrente en te betalen zakelijke lasten die verband houden met het in eigendom hebben van de woning;

    • d.

      woonlasten: kosten in verband met gas, water en elektra en gemeentelijke belastingen;

    • e.

      commerciële huurprijs: woonkosten minimaal ter hoogte van de basishuur, wanneer het de woonkosten betreft zoals omschreven in artikel 1 lid 2 onderdeel c van deze beleidsregel;

    • f.

      schoolverlater: de alleenstaande die tot zes maanden terug de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd. De periode van zes maanden vangt daarbij aan na het beëindigen van het recht op studiefinanciering dan wel de tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en woonkosten.

Artikel 2 Op wie is deze beleidsregel van toepassing

  • 1.

    Deze beleidsregel is alleen van toepassing op uitkeringsgerechtigden van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden geldt deze beleidsregel alleen als beide echtgenoten 21 jaar of ouder en beiden jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn;

  • 2.

    Naast de toepassing van artikel 3 tot en met 7 kan de hoogte van de uitkering op grond van het individualiseringsartikel van artikel 18, eerste lid van de wet ook worden aangepast als daar aanleiding voor is.

     

Criteria voor het verlagen van de norm.

Artikel 3 Verlagen algemene bijstand in verband met het ontbreken van woonkosten

De algemene bijstand van de hoofdbewoner wordt in ieder geval verlaagd met het bedrag van de basishuur als:

  • 1.

    Een woning wordt bewoond waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden;

  • 2.

    Geen woning wordt aangehouden.

Artikel 4 Verlaging norm voor schoolverlaters

  • 1.

    De bijstandsnorm wordt voor een schoolverlater van 21 jaar of ouder verlaagd tot het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, zoals genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. Dit bedrag is afhankelijk van de door de schoolverlater gevolgde onderwijs.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing op alleenstaande ouders en gehuwden;

  • 3.

    Lid 1 is niet van toepassing als door toepassing van de kostendelersnorm al een lager uitkeringsbedrag is vastgesteld.

     

Criteria voor het vaststellen van een commerciële relatie, commerciële huurprijs en verlaging van de uitkering in verband met inkomsten uit commerciële verhuur

Artikel 5 Wat is een commerciële relatie

  • 1.

    Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt aangesloten bij de definitie van de Centrale Raad van Beroep (van het begrip commerciële relatie), die in jurisprudentie, de wet en memorie van toelichting op de wet wordt gebruikt, namelijk:

    • -

      De uitkeringsgerechtigde moet de zakelijke overeenkomst aantonen, waarbij de wederzijdse rechten en plichten geregeld en nauwkeurig afgebakend zijn;

    • -

      De uitkeringsgerechtigde moet, als daarom wordt gevraagd op een voor het Dagelijks Bestuur eenvoudig te controleren manier aantonen dat hij regelmatig aan de betreffende derde op zakelijke basis een vergoeding betaalt voor de inwoning. Dit moet door middel van bankafschriften kunnen worden aangetoond;

    • -

      Er is sprake van een schriftelijk contract als bewijs van de commerciële relatie;

    • -

      Periodieke prijsverhogingen blijken uit het contract dan wel (kunnen) worden doorgevoerd.

  • 2.

    Naast een commerciële relatie betaalt de huurder, onderhuurder of kostganger een commerciële huurprijs;

  • 3.

    In het geval van het huren van woonruimte in dezelfde woning van de ouder(s) door een kind, is geen sprake van een commerciële huurprijs, ongeacht de hoogte van de huurprijs.

Artikel 6 Hoe wordt de commerciële huurprijs vastgesteld

  • 1.

    Voor de bepaling van de minimale hoogte van een commerciële huurprijs voor kamer(ver)huur wordt aangesloten bij het bedrag van de basishuur;

  • 2.

    Wanneer het gaat om een huurprijs, inclusief kosten voor nutsvoorzieningen, wordt het bedrag genoemd in het eerste lid verhoogd met het normbedrag voor nutsvoorzieningen, zoals bedoeld in het Vtlb-rapport van Recofa 1 ;

  • 3.

    Voor de bepaling van de minimale hoogte van een commerciële huurprijs voor een kostganger wordt het bedrag genoemd onder lid 1 en 2 verhoogd met het minimumbedrag voor voeding, zoals bedoeld in het Vtlb-rapport van Recofa;

  • 4.

    In afwijking van de voorgaande leden kan bij een lager bedrag toch sprake zijn van een commerciële huurprijs, als aan de hand van het puntensysteem voor onzelfstandige woonruimte, die de Huurcommissie hanteert, een lagere prijs tot stand komt.

  • 5.

    In afwijking van de voorgaande leden kan als de huurprijs niet in verhouding staat tot de geleverde diensten en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is, individueel beslist worden of er sprake is van een commerciële huurprijs.

Artikel 7 Verlagen van de uitkering bij inkomsten uit commerciële verhuur

  • 1.

    De inkomsten uit commerciële verhuur, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de wet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van het normbedrag voor nutsvoorzieningen, zoals bedoeld in het Vtlb-rapport van Recofa, met een afronding van € 5,00 naar boven;

  • 2.

    De inkomsten van één of meerdere kostganger(s), zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de wet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van het normbedrag voor nutsvoorzieningen en voeding, zoals bedoeld in het Vtlb-rapport van Recofa, met een afronding van € 5,00 naar boven;

  • 3.

    Het normbedrag, zoals genoemd in lid 1 en 2, dat wordt vrijgelaten, wordt jaarlijks opnieuw berekend. De grondslag van de berekening vloeit voort uit hoofdstuk 3.3.7 van het Vtlb-rapport van Recofa met een afronding van €5,00 naar boven.

     

Slotbepalingen

Artikel 8 Herziening of intrekking bij beleidswijziging

  • 1.

    Als er sprake is van een herzieningsbesluit ten nadele van belanghebbende past het Dagelijks Bestuur een afbouwregeling toe.

  • 2.

    De afbouwregeling duurt een jaar. Hierbij wordt gerekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het herzieningsbesluit is afgegeven.

  • 3.

    De afbouwregeling ziet er als volgt uit:

    • -

      1e tot en met 3e maand oud bedrag minus nieuw bedrag x 100%

    • -

      4e tot en met 6e maand oud bedrag minus nieuw bedrag x 75%

    • -

      7e tot en met 9e maand oud bedrag minus nieuw bedrag x 50%

    • -

      10e tot met 12e maand oud bedrag minus nieuw bedrag x 25%

  • 4.

    Daarbij worden de bedragen naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 9 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur kan in zeer bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling, als daartoe aanleiding is of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid;

  • 2.

    In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het Dagelijks Bestuur.

Artikel 10 Citeerartikel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2021’.

Artikel 11 Ingangsdatum

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking;

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel worden de ‘Beleidsregel verlagen uitkering in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en schoolverlaters Participatiewet RDWI 2015’ en de ‘Beleidsregel commerciële huur Participatiewet RDWI 2017’ ingetrokken.

Aldus besloten door het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug in zijn vergadering van 4 februari 2021,

De directeur,

De voorzitter,

ALGEMENE TOELICHTING OP DE BELEIDSREGEL

De hoogte van de uitkering indien meer volwassenen in een woning wonen, de kostendelersnorm, is vrijwel geheel vastgelegd in artikel 22a van de Participatiewet. In deze beleidsregel wordt vastgelegd welke regels toegepast worden over de hoogte van de uitkeringsnorm bij situaties die niet in de Participatiewet zijn geregeld, maar waarbij de wet wel mogelijkheden biedt om daarover regels vast te leggen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Lid 2 onderdeel d: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader omschreven, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 3 van deze beleidsregel (verlaging woonsituatie).

 

Bij ‘het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten’ kan worden gedacht aan het rioolrecht, de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

 

Artikel 3 Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Het verlagen van de norm is ook van toepassing in de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval wordt de algemene bijstand verlaagd met het bedrag van de basishuur. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • bij het niet aanhouden van een woning;

  • bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • als een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

Artikel 4 Verlaging norm voor schoolverlaters

Een schoolverlater is gewend aan de hoogte van inkomen van de studiefinanciering. Tijdens de studieperiode werden de bestedingen afgestemd op het doorgaans beperkte inkomen. Bij beëindiging van de studie nemen de noodzakelijke kosten van het bestaan niet onmiddellijk toe. De bijstandsuitkering is hoger dan de studiefinanciering. Bovendien is de studiefinanciering een lening. Een uitkering is dan voordeliger. Daarom wordt de uitkering voor schoolverlaters afgestemd op de hoogte van het tijdens de studie genoten inkomen. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie speelt hierbij geen rol. De bedoeling van deze norm is de schoolverlater financieel te stimuleren richting arbeidsmarkt, overeenkomstig de gedachte van werk boven uitkering.

 

Artikel 5 Commerciële relatie

Bij het vaststellen van een commerciële relatie moet er sprake zijn van een

volledig zakelijke relatie, zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap. Het kan alleen gaan om personen die geen bloed-of aanverwant in de eerste of tweede graad van elkaar zijn. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. De prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens een periodieke aanpassing van de prijs. In deze situaties is ook het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.

 

In het geval van het huren van woonruimte van de ouder(s) door een kind, waarbij het kind hun zelfde hoofdverblijf heeft als de ouder(s), is geen sprake van een volledig zakelijke relatie, ongeacht de hoogte van de huurprijs.

 

Artikel 6 Commerciële huurprijs kamerhuur en kostgangerschap

Om aan te kunnen nemen of er sprake is van een commerciële huurprijs zal in ieder geval sprake moeten zijn van een voor de betreffende woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijke huurprijs, die in verhouding staat tot de geleverde diensten en die periodiek wordt aangepast.

 

Eerste lid

Voor de vaststelling of sprake is van een commerciële huurprijs is gekozen voor een forfaitair systeem waarbij wordt aangesloten bij het begrip basishuur, uit de Wet op de huurtoeslag. Er is dus sprake van een commerciële huurprijs wanneer de zogenoemde ‘kale huurprijs’ (huurprijs exclusief kosten nutsvoorzieningen etc.) ten minste gelijk is aan het bedrag van de basishuur (op 1 januari 2020: €232,65 per maand).

 

Tweede lid

Indien een niet gespecificeerde huurprijs inclusief kosten voor nutsvoorzieningen is overeengekomen wordt het bedrag genoemd in het eerste lid verhoogd met een bedrag voor nutsvoorzieningen. Dit bedrag is gebaseerd op de rekenmethode van het vrij te laten bedrag in schuldregelingen, zoals vastgesteld door de Werkgroep Rekenmethode vtlb van Recofa.

Een rekenvoorbeeld: Op 1 juli 2020 is voor kosten voor nutsvoorzieningen een normbedrag van €2,11 per dag vastgesteld. Per maand gaat het dan om een bedrag van (€2,11 x 365) / 12 = €64,18. Indien sprake is van een huurprijs inclusief kosten voor nutsvoorzieningen is dus sprake van een commerciële huurprijs wanneer de huurprijs gelijk is aan of hoger is dan €232,65 + €64,18 = €296,83 (bedragen 1 juli 2020) per maand.

 

Derde lid

Ook voor kostgangerschap moet worden vastgesteld welk bedrag als een commerciële prijs geldt. Ook voor dit bedrag wordt aangesloten bij de rekenmethode van het vrij te laten bedrag in schuldregelingen. Deze rekenmethode hanteert voor voeding een bedrag van € 160,45 per maand, peildatum 1 juli 2020. Het Dagelijks Bestuur verstaat onder een commerciële huurprijs voor kostgangers dus een prijs vanaf €296,83 + €160,45 = €457,28 (bedragen 1 juli 2020) per maand.

 

Vierde lid

Volgens jurisprudentie (CRvB 22-08-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3120) is het hanteren van een dergelijk forfaitair systeem een juiste maatstaf. Zo wordt er vastgesteld of sprake is van een commerciële huurprijs bij de beoordeling van de uitzonderingssituatie op de kostendelersnorm. Als door middel van dit systeem niet vastgesteld kan worden of er sprake is van een commerciële prijs, dan wordt een individuele afweging gemaakt. In dit geval wordt aan de hand van het puntensysteem voor onzelfstandige woonruimte vastgesteld of de overeengekomen huurprijs als commercieel kan worden aangemerkt. Daarbij wordt beoordeeld of de huurprijs voor de betreffende woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijk is en of die prijs in verhouding staat tot de geleverde diensten. Hierbij valt te denken aan de omvang van de verhuurde ruimte of de staat waarin deze ruimte verkeert. In essentie komt het erop neer dat de huurprijs, gelet op de individuele situatie, marktconform moet zijn. Het gaat hierbij om maatwerk, waaruit volgt dat de uitkomst van geval tot geval kan verschillen.

 

Artikel 7 Inkomsten uit commerciële verhuur

Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moet als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als de uitkeringsgerechtigden de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet).

 

Lid 1

 

Recofa richtlijn

Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het korten van uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet, is eveneens gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Bij wijzigingen in deze rekenmethode worden e dan gelden richtlijnen gehanteerd.

 

Een rekenvoorbeeld met de geldende bedragen op 1 juli 2020: Onder hoofdstuk 3.3.7 van deze richtlijn staat het bedrag dat de uitkeringsgerechtigde, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag wordt gesteld op € 2,11 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Per maand bedraagt dit € 2,11x 365: 12 = € 64,18 (bedragen per 1 juli 2020) en wordt vervolgens afgerond op € 65,00.

Met andere woorden: al het meerdere van € 65,00 aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van uitkeringsgerechtigde in mindering worden gebracht.

 

Lid 2

Ten aanzien van de forfaitaire kosten van een kostganger is eveneens aansluiting gezocht bij hoofdstuk 3.3.7 van de Recofa-richtlijnen. Voor een kostganger zijn de kosten echter hoger. Een rekenvoorbeeld met de geldende bedragen op 1 juli 2020: Het forfaitaire bedrag wordt gesteld op € 2,11 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Is de inwoner tevens kostganger, dan kan daarnaast voor de maaltijden € 5,28 per dag worden gerekend. Het forfaitaire bedrag per maand omgerekend is dan € 2,11 + € 5,28 = € 7,39 x 365: 12 = € 224,78 en wordt vervolgens afgerond op € 225,00.

 

Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS).

 

 


1

Dit rapport is een uitgave van de Werkgroep Rekenmethode. Deze werkgroep is onderdeel van Recofa, het landelijk overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen. Dit rapport is een uniforme rekenmethode voor de berekening van het vrij te laten bedrag (vtlb) in wettelijke schuldsaneringen.