Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tiel

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Tiel houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2021)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTiel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Tiel houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2021)
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  7. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  8. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.1.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  11. artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  12. artikel 2.1.4, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  13. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2021nieuwe regeling

17-02-2021

gmb-2021-59377

Regelgevingregister 2021, nr. 1.09

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Tiel houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2021)

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.1 van de wet wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

      • -

        niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

      • -

        daadwerkelijk beschikbaar is;

      • -

        een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

      • -

        financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • c.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel;

    • d.

      besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel;

    • e.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • f.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders/verzorgers, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • g.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • h.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, lid 1 van de wet;

    • i.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • j.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • k.

      verslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

    • l.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Tiel;

    • m.

      pgb: persoonsgebonden budget;

    • n.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • o.

      voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee een vergelijkbaar adequaat resultaat wordt bereikt als met een voorziening op grond van de wet;

    • p.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2: Doelgroep van de verordening

  • 1.

    Deze verordening richt zich op personen

    • a.

      die hun woonplaats hebben in Tiel

    • b.

      die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren en

    • c.

      daar ondersteuning bij nodig hebben, of

    • d.

      die, al dan niet woonachtig in Tiel, als mantelzorger ondersteuning aan een inwoner van Tiel bieden.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid richt de verordening zich wat betreft opvang en beschermd wonen op ingezetenen van Nederland die in Tiel ondersteuning zoeken.

  • 3.

    Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domein overstijgende problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet draagt het college zorg voor een goede afstemming van de ondersteuning.

Hoofdstuk 2 Melding en onderzoek

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 7.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 5. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

Artikel 6. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2.

    Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 7, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.

Artikel 7. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen, met uitzondering van zorgaanbieders.

  • 2.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een onderzoek.

  • 3.

    De volgende factoren maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn.

  • 4.

    Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 5.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 9 in te dienen.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 7.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

Artikel 8. Verslag

  • 1.

    Het college geeft de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek.

  • 2.

    Uiterlijk zes weken na de datum van melding ontvangt de cliënt dit verslag.

  • 3.

    Als de cliënt opmerkingen of aanvullingen heeft ten aanzien van het gespreksverslag of het niet eens is met de inhoud, en die binnen een redelijke termijn kenbaar maakt aan het college, dan voegt het college die opmerkingen of aanvullingen aan het gespreksverslag toe.

Hoofdstuk 3 Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 9. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens de cliënt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 3.

    Als de cliënt dit wenst, wordt een door de cliënt ondertekend verslag van het gesprek gezien als aanvraagformulier.

Artikel 10. Algemene criteria

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 2.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of; mantelzorg en/of;

    • c.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • d.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of

    • e.

      algemene voorzieningen en/of; andere voorzieningen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van lid 1 en lid 2 beschikbaar zijn.

Artikel 11. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • c.

      als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en voor datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • d.

      als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

    • e.

      als deze niet hoofdzakelijk op het individu is gericht;

    • f.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

    • g.

      als de cliënt een indicatie heeft voor zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover, tenzij artikel 8.6a van de wet van toepassing is.

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;

    • b.

      als de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Tiel.

  • 5.

    Een (maatwerk-) vervoersvoorziening via het regionaal vervoerssysteem Versis wordt enkel verstrekt, als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt voor de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een omvang van maximaal 2.500 kilometer per kalenderjaar.

  • 6.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • e.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is.

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

Artikel 12. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening logeeropvang

  • 1.

    Met logeeropvang wordt bedoeld dat de cliënt kan logeren zodat de zorg wordt overgenomen van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de cliënt biedt.

  • 2.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor logeeropvang als er zonder de inzet hiervan overbelasting van de persoon die gebruikelijke zorg biedt of overbelasting van de mantelzorger dreigt en

    • a.

      de cliënt langdurig is aangewezen op meer dan gebruikelijke hulp, en

    • b.

      dagbesteding en ambulante ondersteuning niet voldoende oplossing bieden, en

    • c.

      de cliënt geen aanspraak kan maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om de overbelasting te voorkomen.

Artikel 13. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening beschermd wonen en opvang

Het college verstrekt de voorzieningen opvang en beschermd wonen conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Nijmegen, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

Artikel 14. Toegang en besluit

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening of het pgb of de financiële tegemoetkoming binnen 3 maanden gebruiken voor het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 15. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      indien van toepassing de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld als bedoeld in artikel 14 lid 2;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze berekend is;

    • d.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 14 lid 2

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Hoofdstuk 4 Het persoonsgebonden budget

Artikel 16. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      het beoogde doel van het verzoek om het pgb;

    • f.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

Artikel 17. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

Artikel 18. Hoogte pgb voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor een hulpmiddel of woonvoorziening wordt maximaal bepaald op:

    • a.

      Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    Indien het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht

Artikel 19. Hoogte pgb voor dienstverlening

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp is gebaseerd op het tarief voor gecontracteerde dienstverlening in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende dienstverlening voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp wordt bepaald aan de hand van de volgende uitgangspunten:

    • a.

      Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een persoon die werkzaam is bij een instelling betreft het tarief per uur, per dagdeel of per resultaat maximaal 100% van het laagste tarief per uur, per dagdeel of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;

    • b.

      Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een Zzp-er betreft het tarief per uur, per dagdeel of per resultaat maximaal 90% van het laagste tarief per uur, per dagdeel of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.

    • c.

      Als de dienstverlening hulp bij het huishouden betreft, uitgevoerd door een persoon die werkzaam is bij instelling of een Zzp-er, dan bedraagt de hoogte van het pgb maximaal 75% van het tarief voor huishoudelijke hulp in natura.

  • 3.

    Indien het op basis van lid 1 en 2 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen ondersteuning te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan maximaal 103% van het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 5.

    Het pgb voor logeeropvang, uitgevoerd door een informele hulpverlener, niet zijnde bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt, bedraagt maximaal € 30,- per etmaal. Indien cliënt begeleid moet worden gedurende de logeeropvang, dan dient hiervoor afzonderlijk een aanvraag maatwerkvoorziening te worden ingediend.

Hoofdstuk 5 Financiële tegemoetkoming

Artikel 20. Verhuiskostenvergoeding

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening voor verhuizing en herinrichting wordt toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld door het college. De hoogte hiervan wordt door het college vastgesteld uitgaande van:

    • a.

      de daadwerkelijke kosten van de verhuizing, met een maximum van de kosten van een gemiddelde verhuizing binnen de gemeentegrenzen door een verhuisbedrijf;

    • b.

      de kosten voor stoffering van de woning waarheen cliënt verhuist, uitgaande van de meest recente Nibud-prijzengids.

  • 3.

    Vaststelling en uitbetaling van de verhuiskostenvergoeding vindt plaats na de verhuizing.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de voorwaarden voor toekenning van de verhuiskostenvergoeding.

Artikel 21. Vervoerskostenvergoeding

  • 1.

    Een vervoerskostenvergoeding voor vervoer per eigen auto wordt toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    De hoogte van de vervoerskostenvergoeding wordt nader vastgesteld door het college. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt door het college gebaseerd op de autokosten volgens de meest recente Nibud-prijzengids (variabele kosten miniklasse) waarbij het uitgangspunt geldt dat een cliënt met behulp van de vergoeding 2500 kilometer per kalenderjaar binnen de eigen leef- en woonomgeving kan reizen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de voorwaarden voor toekenning van de vervoerskostenvergoeding.

Artikel 22. Tegemoetkoming voor sportvoorziening

  • 1.

    Het college verstrekt een tegemoetkoming voor een sportvoorziening indien de voorziening noodzakelijk is om deel te nemen aan sportieve activiteiten

  • 2.

    Het college verstrekt de goedkoopst adequate voorziening tot een maximum van € 3.000,00.

  • 3.

    Voor wat betreft de looptijd van de tegemoetkoming dan wel de afschrijvingsduur wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijn die gangbaar is voor de voorziening. Indien de sportvoorziening na verstrijken van de gestelde afschrijvingsduur nog adequaat is, kan een tegemoetkoming voor onderhoud van de voorziening verstrekt worden in plaats van verstrekking van een nieuwe tegemoetkoming.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vast stellen ten aanzien van de voorwaarden voor toekenning van de sportvoorziening.

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 23. De bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

    • c.

      In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een client op grond van hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit geen bijdrage verschuldigd zijn.

Artikel 24. Hoogte van de eigen bijdrage

  • 1.

    Voor maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in lid 2 t/m 4 bedraagt de hoogte van de bijdrage voor een of meerdere voorzieningen tezamen € 19,- per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer door Versis is, naast de bijdrage in de kosten van de vervoerspas, per rit gelijk aan het in de regio Rivierenland voor het reguliere openbaar vervoer geldende opstaptarief plus het kilometertarief vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 4.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 5.

    De hoogte van de bijdrage voor een hulpmiddel, woningaanpassing en maatwerkvoorziening voor vervoer door Versis overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

Hoofdstuk 7 Bestrijding misbruik

Artikel 25. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of:

    • a.

      de client nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • b.

      de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb nog toereikend is;

    • c.

      de client nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb;

    • d.

      de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

Artikel 26 Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet is een client die een aanvraag heeft ingediend of aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan is gebleken dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de client niet langer op de voorziening is aangewezen;

    • d.

      de voorziening niet meer toereikend is te achten; de client de voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor hij is verstrekt.

  • 3.

    Een besluit tot verlening van een pgb of financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaats gevonden.

  • 4.

    Als het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaald pgb of financiële tegemoetkoming worden terug gevorderd met terugwerkende kracht tot uiterlijk de datum dat het recht is ingetrokken.

Artikel 27 Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

  • 1.

    Ingeval het recht op een verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening dan wel de geldwaarde van de toegekende voorziening worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.

  • 2.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden terug gehaald.

  • 3.

    Bij herhaald en ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten dan wel herhaalde onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen, kan het college al dan niet tijdelijke maatregelen ten aanzien van de client treffen ter bescherming van de medewerker van een aanbieder dan wel voorkomen van (verdere) schade.

Artikel 28. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Hoofdstuk 8 Kwaliteit en veiligheid

Artikel 29. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Pgb-zorgverleners zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen en de kwaliteit van pgb zorgverleners, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 4.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt (ter plaatse) controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 30. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • I.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • II.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        het aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        het geven van instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van en aan de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. gebiedsteams).

Artikel 31. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk, maar uiterlijk binnen drie werkdagen na de calamiteit, aan de gemeente en de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 9 Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten

Artikel 32. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de waardering van mantelzorgers.

Artikel 33. Tegemoetkoming meerkosten beperking of chronische problemen

Het college verstrekt in overeenstemming met het beleidsplan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Hoofdstuk 10 Klachten en medezeggenschap

Artikel 34. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 35. Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de volgende voorzieningen:

    • -

      hulp bij het huishouden;

    • -

      begeleiding;

    • -

      logeeropvang.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 36. Betrekken van ingezetenen bij beleid

Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval clienten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

Hoofdstuk 11 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 37. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Het college rapporteert over de bevindingen aan de gemeenteraad.

Artikel 38. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 39. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt gedaan.

Artikel 40. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2015 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

Artikel 41. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2021.

 

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2021

Algemeen

 

Opdracht aan de gemeente

 

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 geeft de gemeente de opdracht om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Het begrip maatschappelijke ondersteuning is uiteengezet in 3 hoofdelementen waarop van de gemeente inzet wordt verwacht:

  • 1.

    het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en het vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • 3.

    het bieden van beschermd wonen en opvang.

De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Het plan is erop gericht dat:

  • a.

    cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

  • b.

    cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen, een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

De Wmo 2015 schrijft voor dat de gemeente per verordening de regels moet vaststellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan (artikel 2.1.3 lid 1 Wmo 2015).

Belang zorgvuldige procedure

Er moet steeds een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen worden om:

  • de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften, situatie en de gewenste resultaten helder te krijgen;

  • de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te inventariseren;

  • te achterhalen welk oplossingen de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van het sociaal netwerk, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, een beroep op andere wetten en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

  • te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan of dat een maatwerkvoorziening nodig is en welke voorziening dan (goedkoopst) compenserend is voor de beperkingen van de cliënt.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Als de procedure goed wordt uitgevoerd, moet deze steeds tot een juiste beslissing leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op zorgvuldige wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

 

Hoofdstuk 1: Begrippen

In hoofdstuk 1 wordt uitgelegd wat er verstaan wordt onder de begrippen die gebruikt worden in deze verordening.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

 

Lid 1 onder a. algemeen gebruikelijke voorziening:

Bij de beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt, draait het om het beantwoorden van de vraag of de cliënt ook over de voorziening kon beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. De in deze bepaling opgenomen criteria volgen uit jurisprudentie van de CRvB. Het is de vraag wat precies verstaan moet worden onder een 'inkomen op minimumniveau'. Zolang hier niet meer jurisprudentie over is verschenen, gaan we ervan uit dat het gaat om een inkomen op bijstandsniveau heeft. Het is hierbij niet van belang of de betreffende cliënt een inkomen op minimumniveau heeft. Het draait om de vraag of de voorziening in algemene zin financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

 

Lid 1 onder b. andere voorziening:

Een andere voorziening is een voorziening die de cliënt kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Wmo 2015, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

 

Lid 1 onder c. beleidsregels:

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Lid 1 onder d. besluit:

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Lid 1 onder e. bijdrage:

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Lid 1 onder f. gebruikelijke hulp:

Deze definitie is overgenomen uit de Wmo 2015.

 

Lid 1 onder g. hoofdverblijf:

Omdat er bij het begrip ingezetene wordt gesproken over hoofdverblijf, is hier verduidelijkt wat hier onder wordt verstaan.

 

Lid 1 onder h. hulpvraag

De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Als iemand met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat het college allereerst onderzoekt wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.

 

Lid 1 onder i. melding:

Eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding doet het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk onderzoek. Als een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een

 

Lid onder j. persoonlijk plan:

In het plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk – de hulpvraag nader beschrijven en ook aangeven welke mogelijkheden of oplossingen hij zelf voor ogen heeft. Die informatie kan het college meenemen bij zijn onderzoek. Het opstellen van een persoonlijk plan kan de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten versterken.

 

Lid 1 onder k. verslag:

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Lid 1 onder l. ingezetene:

Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 van de wet) en het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 van de wet). Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich voor een maatwerkvoorziening moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. De inschrijving in de Basisregistratie Personen vormt daarbij een belangrijke aanwijzing, maar is niet doorslaggevend.

 

Lid 1 onder m. pgb:

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Lid 1 onder n. uitvoeringsbesluit:

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Lid 1 onder o. voorliggende voorziening:

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Lid 1 onder p. wet:

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt omdat de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.

 

Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek

Dit hoofdstuk bevat de regels voor de procedure die voorafgaat aan de eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Deze procedure start op het moment dat de cliënt de gemeente om hulp vraagt. Dit is de melding en de aanleiding voor de gemeente om onderzoek te doen. Het onderzoek vormt de kern van de procedure in de Wmo 2015. De uitkomst van het onderzoek kan zijn dat er oplossingen zijn voor de hulpvraag waar de cliënt geen maatwerkvoorziening van de gemeente voor nodig heeft. Als de cliënt zich daarin kan vinden, stopt op dat moment de procedure. Het is echter ook mogelijk dat de cliënt na het onderzoek een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doet. De regels die van belang zijn voor de melding en aanvraag- fase zijn opgenomen in het volgende hoofdstuk.

 

Artikel 2. Doelgroep verordening

Dit artikel is een uitwerking van artikel 1.2.1 Wmo 2015, een kernbepaling uit de wet. Het komt erop neer dat een ingezetene van de gemeente Tiel zich kan wenden tot de gemeente Tiel wanneer hij in aanmerking wenst te komen voor maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening (lid 1). Wanneer het opvang en beschermd wonen betreft, kan elke ingezetene van een Nederlandse gemeente zich tot de gemeente Tiel wenden (lid 2). De gemeente Tiel verwijst de ingezetene in dat geval wel door naar de centrumgemeente Nijmegen in verband met artikel 13. De verordening Wmo is overigens ook van toepassing op de mantelzorger die ingezetene is van een andere gemeente (artikel 2 lid 1 onder d) en mantelzorg verleent aan een ingezetene van Tiel.

 

Artikel 3. Melding

De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is niet gebonden aan een vorm of locatie. De melding kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan en zowel op het gemeentehuis als bijvoorbeeld op locatie bij het sociale wijkteam. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.

In lid 2 is voor de volledigheid nog vermeld dat het college de ontvangst bevestigt, al blijkt dit ook uit artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Uit de Memorie van Toelichting blijkt bovendien dat het college het tijdstip van de melding moet registreren. Uit wet noch toelichting blijkt dat de bevestiging van de ontvangst van de melding schriftelijk moet. Vanwege de registratie en zorgvuldigheid kiest de gemeente hier wel voor.

 

Artikel 4. Cliëntondersteuning

In de wet staat omschreven wat er onder cliëntondersteuning wordt verstaan: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

 

Artikel 5. Persoonlijk plan

Een persoonlijk plan is een plan waarin de cliënt de omstandigheden als bedoeld in artikel 7 lid 3 en de maatschappelijke ondersteuning die door hem gewenst wordt, beschrijft. De cliënt heeft de vrijheid om het persoonlijk plan op eigen wijze vorm te geven.

 

Artikel 6. Informatie en identificatie

Degene die zich meldt bij de gemeente met een hulpvraag wordt gevraagd zich te legitimeren. Dit kan door middel van een reisdocument als bedoeld in de Paspoortwet (nationaal paspoort en Nederlandse identiteitskaart), een document op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en een paspoort afgegeven door een andere lidstaat van de EU.

 

Artikel 7. Onderzoek

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 wat er tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt ervan uitgegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. In artikel 7 wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de cliënt daar zoveel mogelijk bij betrokken wordt. Het is een zorgaanbieder niet toegestaan om aanwezig te zijn bij gesprekken tussen een cliënt en de gemeente en/of verwijzer in het kader van het onderzoek, tenzij hij daartoe in het belang van de cliënt is uitgenodigd door de gemeentelijke toegang. Dit geldt niet voor gesprekken over de voortzetting of heroverweging van bestaande dienstverlening. Om het onderzoek goed uit te voeren heeft het college de nodige deskundigheid in huis. Soms kan het echter ook nodig zijn om een extern advies op te vragen. Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft regels over (externe) advisering. In artikel 7 lid 7 van deze verordening is concreet aangegeven dat het mogelijk is om extern advies in te winnen als dit nodig is voor het onderzoek. Afhankelijk van de situatie en welke deskundigheid vereist is, beslist het college welke adviesinstantie eventueel ingeschakeld wordt.

 

Artikel 8. Verslag

In artikel 8 lid 1 is bepaald dat de weergave van het onderzoek ook een verslag van het gesprek bevat. Dit kan een beknopte weergave zijn van wat er besproken is. In de wet is bepaald dat het college de cliënt de uitkomsten van het onderzoek schriftelijk moet verstrekken.

 

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

 

Algemeen

Dit hoofdstuk bevat de regels op basis waarvan het college beslist op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Een cliënt kan de maatwerkvoorziening in natura ontvangen, maar ook in de vorm van een pgb als hij dat wenst. Daarmee kan hij zelf bepalen bij wie hij de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil inkopen. In dit hoofdstuk is ook opgenomen welke regels er zijn voor een pgb en hoe de hoogte van het pgb wordt bepaald.

 

Artikel 9. Aanvraag

Deze bepaling spreekt voor zich. In de wet (artikel 3.2.3) staat opgenomen dat een aanvraag voor een maatwerkvoorziening pas kan worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

 

Artikel 10. Algemene criteria

In dit artikel zijn de algemene criteria beschreven die gelden om een maatwerkvoorziening te kunnen krijgen. Allereerst moet duidelijk zijn dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie of, bij een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, van problemen bij het zich handhaven in de samenleving. Daarnaast moet duidelijk zijn dat oplossingen die de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet toereikend zijn om de beperkingen te compenseren. Op basis van lid 3 kan het college nadere regels stellen. Het college kan bijvoorbeeld uitwerken welke regels gelden voor de beoordeling van de vraag of sprake is van eigen kracht of gebruikelijke hulp.

 

Artikel 11. Voorwaarden en weigeringsgronden

 

Lid 1

Voorzieningen die het college op grond van deze verordening verstrekt, moeten zowel compenserend als de goedkoopste voorziening zijn. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat ze de voorziening meer compenserend maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. De bruikbaarheid van een voorziening wordt niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald, maar is ook afhankelijk van de gebruiker. Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau, wordt aangesloten bij een verantwoord niveau, maar ook niet meer dan dat. Als de cliënt een compenserende voorziening wenst die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening kan het college daarvoor een pgb verstrekken ter hoogte van de goedkoopst compenserende voorziening. De cliënt kan er dan voor kiezen om de extra kosten van de duurdere voorziening zelf te betalen.

 

Lid 2

Het college verstrekt geen voorzieningen die niet veilig zijn of nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de cliënt.

 

Lid 3 onder a

Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5.lid 3 en 4 van de wet).

Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van deze verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat in deze bepaling expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.

De Wmo 2007 kende in tegenstelling tot de Wmo 2015 wél een bepaling waarin was vastgelegd dat geen beroep op de Wmo open stond voor zover een voorziening op grond van een andere wet mogelijk is. Uit jurisprudentie die daarover is ontstaan volgt dat het college alleen rekening kan houden met een voorziening op grond van een andere wet (een voorliggende voorziening) als de cliënt daar echt aanspraak op heeft.

Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of als vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO).

 

Lid 3 onder b en c

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening na de melding, maar voor de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden. Dat is alleen anders als tevoren contact is gezocht met het college en het college expliciet toestemming heeft gegeven voor de aankoop/realisering van de gevraagde voorziening.

 

Lid 3 onder d

Het college kan de aanvraag afwijzen als het gaat om een voorziening die al eerder is verstrekt en de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid. Dus niet als de cliënt geen schuld treft. Hier speelt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt een rol. Als bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Als vervolgens brand uitbreekt en blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

Lid 3 onder e

De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Voor het treffen van voorzieningen die gericht zijn op meerdere ingezetenen, zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

 

Lid 3 onder f

Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling biedt dan een grond om geen woonvoorziening toe te kennen. De Wmo 2015 geeft ten aanzien van de voorzienbaarheid niet meer ruimte dan onder de Wmo 2007. Er mag nog steeds niet van een cliënt gevraagd worden dat hij reserveert of andere maatregelen treft om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand als gevolg van het ouder worden, leiden tot een beroep op de Wmo (CRvB 22-08-2018, ECLI:NL: CRVB:2018:2603).

 

Lid 3 onder g

Dit lid spreekt voor zich.

 

Lid 4 onder a

Het college kan in beginsel slechts een maatwerkvoorziening toekennen als deze langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor bepaalde voorzieningen in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zorgverzekeringswet. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.

 

Lid 4 onder b

Dit lid is opgenomen om te bepalen dat alleen personen die ingezetene zijn van de gemeente Tiel en daar dus hoofdverblijf hebben, in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

 

Lid 5

De te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer is voldoende passend als deze de cliënt in staat stelt tot lokale verplaatsingen (CRvB 27-6-2018, ECLI:NL: CRVB:2018:1961 en CRvB 27-6-2018, ECLI:NL: CRVB:2018:1972). Het college hoeft dus geen rekening te houden met een bovenregionale vervoersbehoefte (CRvB 9-5-2018, ECLI:NL: CRVB:2018:1487). Op basis van jurisprudentie kan het college in principe volstaan met een voorziening of een combinatie van voorzieningen, waarmee een cliënt 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar kan reizen (CRvB 29-02-2012, ECLI:NL: CRVB:2012:BV7463, CRvB 06-06-2012, ECLI:NL: CRVB:2012:BW7705, Rechtbank Noord-Nederland 25-7-2018, ECLI:NL: RBNNE:2018:3496). Als de cliënt een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan de cliënt om dit aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen.

 

Lid 6 onder a

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen. Een uitzondering is ook mogelijk als er gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt geen zicht is op opheffing van de gebreken binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek.

 

Lid 6 onder b

Het college treft alleen een voorziening in of aan een woning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit betekent dat als de cliënt over meerdere woningen beschikt, er maar één woning wordt aangepast. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van co-ouderschap. In dat geval kan een cliënt twee hoofdverblijven hebben, namelijk in de woning van zowel moeder als vader.

 

Lid 6 onder c

Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Hierbij kan gedacht worden aan het verblijf in hotels/pensions, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen. Wel moet de gemeente in deze situaties voldoen aan haar compensatieplicht. Dit kan door het bieden van een alternatieve oplossing, zoals een verhuiskostenvergoeding. Het categorisch uitsluiten van aanpassingen in woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning, is toegestaan volgens rechtbankuitspraken (ECLI:NL: RBARN:2008:BH0126 en ECLI:NL: RBROE:2010:BM6304).

 

Lid 6 onder d

Het college verstrekt geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in deze bepaling genoemde voorzieningen. Dit is een verbijzondering van de bepaling in lid 3 onderdeel d dat de voorziening niet overwegend op het individu gericht is. Omdat de gemeente wel verplicht is om de beperkingen van de cliënt te compenseren, kan er in de situaties waarin een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte wordt geweigerd, wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

 

Lid 6 onder e

Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen (CRvB 21-05-2012, nr. 11/5321 WMO). Dit heeft de CRvB geoordeeld onder de Wmo 2007 (ECLI:NL: CRVB:2012:BW6810). Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen. Wanneer een client voor het eerst zelfstandig gaat wonen, hoeft de gemeente in veel gevallen geen woonvoorziening toe te kennen. De verhuizing zal dan namelijk niet het gevolg zijn van beperkingen in het normale gebruik van de woning (in het ouderlijk huis), maar vanwege de wens om zelfstandig te gaan wonen. Hier hoeft de Wmo niet in te voorzien.

 

Lid 6 onder f

Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die hier normaal gesproken aan voorafgaan, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast moet de gemeente inwoners goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat sprake is van een verhuizing naar de voor de situatie van cliënt meest geschikte woning. Er is sprake van een omkering van de bewijslast indien cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden is het aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was. Dit volgt uit CRvB 13-04-2011, nr. 09/3047 WMO e.a...

 

Lid 6 onder g

Er worden geen voorzieningen verstrekt die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

 

Artikel 12. Logeeropvang

In dit artikel is aangegeven wat er onder logeeropvang wordt verstaan. Ook is aangegeven wanneer iemand voor logeeropvang in aanmerking kan komen.

 

Artikel 13. Beschermd wonen en opvang

Op grond van de Wmo 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen bij alle gemeenten. De gemeente Tiel heeft de gemeente Nijmegen gemandateerd voor de uitvoering van deze taken. Op basis van artikel 13 kan de gemeente Nijmegen hierbij het door hen vastgestelde beleid hanteren.

 

Artikel 14. Toegang en besluit

 

Lid 1 en 2 en 3

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Een maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze beschikking is gebaseerd op het onderzoek dat na de melding heeft plaatsgevonden, de door de cliënt ingediende aanvraag en de van toepassing zijnde criteria voor de maatwerkvoorziening.

 

Lid 2

Deze bepaling spreekt voor zich. De bepaling is overgenomen uit de wet (artikel 2.3.5). Mocht het toch voorkomen dat deze termijn niet gehaald wordt, dan is het wenselijk om de cliënt hiervan op de hoogte te stellen.

 

Lid 3

Deze bepaling regelt dat van een cliënt wordt verwacht dat binnen 3 maanden de indicatie wordt ‘verzilverd’ door zich te melden bij de aanbieder of het pgb te besteden. Dit om te voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie op termijn dusdanig gewijzigd is, dat eigenlijk een nieuwe beoordeling nodig is. Voldoet de cliënt niet aan deze voorwaarde, dan kan dit aanleiding zijn om de maatwerkvoorziening in te trekken (artikel 25 lid 3). De cliënt voldoet dan niet aan de voorwaarden verbonden aan de maatwerkvoorziening of het pgb (artikel 2.3.10 van de wet).

 

Artikel 15. Inhoud beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel staat wat in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 4 Het persoonsgebonden budget (pgb)

 

Artikel 16. Regels voor een pgb

Lid 1

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, is het college hier zelfs toe verplicht. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij op grond van deze verordening een budgetplan opstellen. In lid 1 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken volgen rechtstreeks uit de wet. De Wmo 2015 noemt in artikel 2.3.6 namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan. Het ministerie van VWS heeft een handreiking voor toetsing op minimale pgb-vaardigheid ontwikkeld. Hierin staat opgenomen welke kennis en vaardigheden een budgethouder, een vertegenwoordiger of gewaarborgde hulp moet hebben om met een pgb te werken (10 punten).

 

Lid 2 en lid 3

In lid 2 zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening. Het pgb bevat om die reden ook geen vrij besteedbaar deel (lid 3).

 

Lid 4

Op basis van lid 4 is het mogelijk om de SVB te verzoeken om betalingen uit het pgb tijdelijk op te schorten, bijvoorbeeld in situaties waarbij de cliënt tijdelijk in het ziekenhuis is opgenomen of voor langere tijd in het buitenland verblijft. De voorziening hoeft dan niet direct te worden beëindigd, maar kan tijdelijk worden stopgezet.

 

Artikel 17. Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

 

Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. ouders, broers, zussen en kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

 

Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. In de praktijk gaat het dan meestal om personen uit het sociale netwerk.

 

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

  • geboorte;

  • afstamming van dezelfde voorvader;

  • erkenning;

  • gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

  • adoptie.

     

Bloedverwanten zijn in de:

Eerste graad:

  • (adoptie)ouders;

  • (adoptie)kinderen.

Tweede graad:

  • grootouders;

  • kleinkinderen;

  • broers en zussen.

     

Artikel 18. Hoogte pgb voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3 lid 2b van de wet). In de Memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39).

 

Lid 1

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor een hulpmiddel zoals een scootmobiel of een woningaanpassing. Het maximale tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven. Als de cliënt aangeeft dat de voorziening voor een lager tarief ingekocht kan worden, mag uitgegaan worden van dit lagere tarief. Als de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft met een leverancier, wordt de hoogte van het pgb op offertebasis bepaald.

 

Lid 2

In deze bepaling is in feite een minimum vastgelegd voor de hoogte van het pgb in individuele gevallen. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). Tegelijkertijd moet het pgb toereikend moet zijn om de zorg en ondersteuning in te kopen (artikel 2.3.6 lid 1 van de wet). Het college moet daarom in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde voorziening kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen voorziening bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht. Dit uitgangspunt sluit aan bij jurisprudentie over de hoogte van het pgb (CRvB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO en Rechtbank Overijssel 20-02-2017, nr. 16/1676 AK/ZWO).

 

Artikel 19. Hoogte pgb voor dienstverlening

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3 lid 2b van de wet). In de Memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39).

 

Lid 1

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor formele hulp, zoals volgt uit artikel 17. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het budgetplan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.

 

Lid 2

Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Dit zijn de uitgangspunten voor het bepalen van de hoogte van het pgb tarief voor dienstverlening.

 

Lid 3

De toelichting op artikel 18 lid 2 is hier van overeenkomstige toepassing.

 

Lid 4

Bij het inzetten van een pgb voor informele hulp, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). Omdat het bij informele hulp vrijwel altijd gaat om hulp uit het sociale netwerk, waarbij de hulp op de eerste plaats voortvloeit uit de affectieve relatie, achten we een tarief op basis van het wettelijk minimumloon passend. De cliënt kan daarmee altijd aan zijn arbeidsrechtelijke verplichtingen voldoen.

 

Lid 5

Wordt logeeropvang aan cliënt aangeboden vanuit het sociaal netwerk, dan wordt een bedrag van 30 euro per etmaal toegekend. Dit is enkel voor de hotel-achtige voorzieningen (de maaltijd, een bed en wasservice). Indien cliënt daarnaast begeleiding nodig heeft, dan dient hiervoor een aparte aanvraag maatwerkvoorziening te worden ingediend, die volgens, in overeenstemming met de regels uit deze verordening wordt afgehandeld.

 

Hoofdstuk 5 Financiële tegemoetkoming

 

Artikel 20. Verhuiskostenvergoeding

In CRvB 12-2-2018, ECLI:NL: CRVB:2018:395 en CRvB 12-2-2018, ECLI:NL: CRVB:2018:396 is geoordeeld dat de financiële tegemoetkoming ook een maatwerkvoorziening kan zijn op grond van de Wmo 2015. Anders dan bij het pgb, wordt de financiële tegemoetkoming rechtstreeks aan de cliënt uitbetaald. De financiële tegemoetkoming moet een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Een forfaitaire voorziening die zo ver afstaat van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen, kan niet gelden als maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015.

 

De verordening neemt tot uitgangspunt bij toekenning van een verhuiskostenvergoeding:

  • De daadwerkelijke kosten. Er wordt echter ook een bovengrens geformuleerd. Het college kan deze bovengrens concretiseren (bijvoorbeeld door het opvragen van informatie bij enkele verhuisbedrijven in de regio).

  • De daadwerkelijke kosten, met een maximum volgend uit de Nibud-prijzengids.

     

De benadering waarbij ervoor gekozen wordt de daadwerkelijke kosten te vergoeden (tot een door het college vastgesteld maximum) betekent dat pas na verhuizing en herinrichting inzicht kan worden verkregen in de kosten hiervan, en er uitbetaling van de vergoeding kan plaatsvinden.

 

Artikel 21. Vervoerskostenvergoeding

Cliënten die geen gebruik kunnen maken van het regionaal vervoerssysteem Versis, kunnen in aanmerking komen voor een vervoerskostenvergoeding. De cliënt wordt hiermee gecompenseerd in de meerkosten van het vervoer per eigen auto, die erin bestaan dat de cliënt ook voor korte afstanden gebruik moet maken van de eigen auto.

 

Voor wat betreft de hoogte van de forfaitaire tegemoetkoming wordt aangesloten bij de vigerende Nibud prijzengids.

 

Artikel 22. Tegemoetkoming voor sportvoorziening

Sportbeoefening is een maatschappelijke activiteit en valt daarmee onder het begrip 'participatie' in de zin van de Wmo 2015 (CRvB 24-10-2018, ECLI:NL: CRVB:2018:3348). Het college kan dus gehouden zijn voorzieningen te treffen waarmee cliënt in staat wordt gesteld zijn sport te beoefenen. Het college zal hiertoe enkel overgaan als de cliënt voldoet aan de algemene voorwaarden voor toekenning van een maatwerkvoorziening.

 

Hoofdstuk 6: Bijdrage in de kosten

 

Artikel 23. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

Lid 1

Het college vraagt een bijdrage in de kosten aan de cliënt, zolang hij gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of het pgb.

 

Lid 2

Aan jeugdigen tot 18 jaar kan uitsluitend een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor een woningaanpassing. Voorwaarde voor het kunnen vragen van deze bijdrage in de kosten, is dat dit door de gemeenteraad als zodanig in de verordening is bepaald.

 

Lid 3

Wanneer een cliënt op grond van artikel 24 lid 1 t/m 5 een eigen bijdrage lijkt te zijn verschuldigd, kan het toch zijn dat de client op grond van het uitvoeringsbesluit geen bijdrage is verschuldigd. Het uitvoeringsbesluit geeft aan in welke situatie geen eigen bijdrage verschuldigd is. Dit is afhankelijk van de situatie waarin de cliënt zich bevindt.

 

Artikel 24. Hoogte bijdrage in de kosten

Lid 1

In lid 1 is geregeld voor welke maatwerkvoorzieningen het zogenaamde abonnementstarief van € 19,- per maand geldt. Het abonnementstarief is verplicht voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen. De bijdragen voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen [en maatschappelijke opvang] worden vastgesteld volgens, in overeenstemming met het uitvoeringsbesluit. Op grond van het uitvoeringsbesluit is er voor een rolstoel geen bijdrage verschuldigd.

 

Lid 2

Collectief vervoer door Versis is op grond van het uitvoeringsbesluit door de gemeente Tiel uitgezonderd van het abonnementstarief. Daarvoor wordt een reizigersbijdrage opgelegd. De reiziger dient zelf een vervoerspas aan te schaffen en is bij gebruikmaking van Versis een opstaptarief en het kilometertarief verschuldigd.

 

Lid 3 en lid 4

De bijdrage is niet hoger dan de kosten die het college zelf maakt.

In lid 3 en lid 4 is uitgelegd hoe de kostprijs tot stand komt. Onder kostprijs wordt overeenkomstig het taalgebruik de prijs verstaan waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier en de daarin begrepen onderhoudskosten/servicekosten. De kostprijs is gelijk aan de waarde van de investering die de gemeente zich moet troosten om de voorziening te kunnen realiseren.

 

Lid 5

Vanaf 2020 hoeft er, vanwege de invoering van het abonnementstarief, niet meer voor alle voorzieningen gecontroleerd te worden of de bijdrage de kostprijs te boven gaat. In lid 5 is geregeld voor welke voorzieningen deze controle nog wel geldt.

 

Hoofdstuk 7: Bestrijding misbruik

 

Algemeen

 

Artikel 2.1.3 van de wet verplicht de gemeente om bij verordening regels vast te stellen in verband met de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk wordt hier uitvoering aan gegeven.

 

Artikel 25. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

Om niet-gebruik, misbruik en oneigenlijk gebruik van een maatwerkvoorziening in natura of een pgb te voorkomen is het allereerst van belang dat de cliënt op de hoogte is van zijn rechten en plichten. Op basis van dit artikel wordt de cliënt hier op een begrijpelijke manier over geïnformeerd.

 

Het college heeft vervolgens de mogelijkheid om periodiek te onderzoeken of er aanleiding is om de beslissing om een maatwerkvoorziening in natura of een pgb te verstrekken te heroverwegen (artikel 2.3.9 van de wet).

 

Artikel 26. Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen

Als hier aanleiding toe is, kan het college op grond van artikel 2.3.10 van de wet de beslissing vervolgens herzien of intrekken. In lid 3 is aangegeven dat een pgb of financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken als een cliënt het pgb of tegemoetkoming niet binnen 3 maanden heeft aangewend waarvoor het bedoeld was. De verplichting hiertoe is opgenomen in artikel 14.

 

Artikel 27. Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

Artikel 2.4.1 lid 1 van de wet biedt de mogelijkheid om de genoemde maatregelen te nemen.

 

Ingeval de client niet is aangewezen op het gebruik van de voorziening, dan wordt deze teruggehaald. Als de client op de voorziening is aangewezen om te participeren dan wel zelfredzaam te zijn, wordt de geldswaarde van de voorziening teruggevorderd.

 

Ingeval de geldswaarde van een voorziening wordt teruggevorderd, kan de cliënt de vordering geheel of gedeeltelijk voldoen door de in eigendom verstrekte voorziening aan het college terug in eigendom over te dragen. De restwaarde van de verstrekte voorziening wordt dan op de vordering in mindering gebracht. De restwaarde is de kostprijs van de voorziening berekend over de resterende afschrijvingstermijn.

 

Artikel 28. Verrekening

Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering is alleen mogelijk wanneer de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien (artikel 4:93 lid 1 Awb). Deze voorziening is getroffen in artikel 3.3 lid 3 van het uitvoeringsbesluit. Dat artikel geeft het college de bevoegdheid tot het verrekenen van een vordering op grond van de Wmo 2015 met vorderingen op grond van de Wmo (2007) of de Participatiewet. De verrekeningsbevoegdheid in het uitvoeringsbesluit beperkt zich (waarschijnlijk) tot de bijdrage in de kosten en is in het bijzonder opgenomen om de bijdrage voor opvang te kunnen verrekenen met een bijstandsuitkering. Om ook andere vorderingen op grond van de Wmo 2015 te kunnen verrekenen, bijvoorbeeld in het geval van een terug te vorderen pgb, is de bepaling in dit artikel opgenomen.

 

Hoofdstuk 8: Kwaliteit en veiligheid

 

Algemeen

 

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen ligt bij de gemeente en de aanbieders. De gemeente moet in de verordening regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet). Ook is de gemeente verplicht om in de verordening regels te stellen die een goede verhouding waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening (artikel 2.6.6 van de wet). In dit hoofdstuk wordt hier invulling aan gegeven.

 

Artikel 29. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

De gemeente moet in de verordening bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan de aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet).

 

De regering heeft benadrukt dat de kwaliteitseisen die de wet zelf stelt aan aanbieders (in de artikelen 3.1 e.v. van de wet) daarbij uitgangspunt zijn (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 135). De eis dat een voorziening van goede kwaliteit moet zijn, biedt veel ruimte voor gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

 

Lid 1

In lid 1 is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen voor zorgaanbieders uitgewerkt.

Dit betreft door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders.

 

Lid 2

Een van de voorwaarden voor verstrekking van een pgb, is dat de in te zetten zorg van voldoende kwaliteit is. Het college verwacht van budgethouders dat de door hen te contracteren zorgverleners een goede kwaliteit van zorg leveren. Deze zijn, waar mogelijk en reëel, gelijk aan de eisen die het college stelt aan de door hen gecontracteerde aanbieders. In dit lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen opgenomen die een budgethouder dient te stellen aan een pgb zorgverlener. Om toezicht te houden op de kwaliteit van de geleverde zorg, kan de gemeente periodiek met de budgethouder in gesprek gaan over de behaalde resultaten van de ingezette zorg. De gemeente kan de budgethouder daarbij vragen om stukken te overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de kwaliteit van de geleverde zorg.

 

Lid 3 en 4

Op grond van lid 3 kan het college dit verder uitwerken door nadere regels te stellen. Het in lid 4 genoemde jaarlijkse cliënt ervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1 lid 1 van de wet.

 

Artikel 30. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

 

Algemeen

 

Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan, is de gemeente verplicht om in de verordening regels te stellen (artikel 2.6.6, lid 1 van de wet). In artikel 5.4 van het uitvoeringsbesluit is uitgewerkt wat hierin van de gemeente wordt verwacht. Doel is dat een vaste of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die derden verlenen in opdracht van het college.

 

De verplichting in het uitvoeringsbesluit om een reële prijs te hanteren, ziet alleen op diensten. Het kan daarbij zowel gaan om diensten in het kader van een algemene voorziening als diensten in het kader van een maatwerkvoorziening. Het college moet bij de prijsstelling o.a. rekening houden met de continuïteit in de hulpverlening. Die specifieke eis geldt alleen voor diensten in het kader van een maatwerkvoorziening. In het uitvoeringsbesluit is uitgewerkt welke kostprijselementen de gemeente in ieder geval moet meenemen om te kunnen spreken van een vaste of reële prijs. Die kostprijselementen zijn ook vermeld in deze verordening (lid 2 en 3 van artikel 30).

 

Voor de uitvoeringspraktijk zijn handreikingen 1 over de normering van kostprijselementen beschikbaar die colleges en aanbieders kunnen toepassen om te komen tot een reële prijs.

 

Een vaste prijs of reële prijs wordt onder andere gebaseerd op de kosten van de beroepskracht. Hieronder vallen loonkosten en andere kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid. Als uitgangspunt geldt dat een aanbieder beroepskrachten inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Het college moet zich dus een beeld vormen van de vereiste activiteiten en de daaraan verbonden reële kosten. Het college baseert een reële prijs vervolgens op de collectieve arbeidsovereenkomsten die door de aanbieder in de betreffende sector moeten worden gehanteerd. In Nederland zijn immers bij veel aanbestedingen de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten van toepassing. Daarmee gelden die bepalingen voor alle werknemers in de betreffende sector. Als op een beroepskracht geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, omdat het bijvoorbeeld gaat om een zelfstandige zonder personeel of een buitenlandse aanbieder (Europese aanbesteding), wordt van colleges evengoed verwacht een reële kostprijs te hanteren die qua arbeidsvoorwaarden gelijk is aan de positie van een werknemer en de wijze van kostprijsopbouw te motiveren.

 

Naast de kosten van de beroepskracht is een reële prijs gebaseerd op directe en indirecte kostprijselementen als een redelijke mate van overheadkosten, een voor de sector reële mate van niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, reis- en opleidingskosten, indexatie van loon en prijs binnen een overeenkomst en kosten als gevolg van gemeentelijke eisen zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

 

Het vaststellen van een reële prijs door het college heeft pas effect als duidelijk is voor welk proces het college die prijs moet gebruiken. De vastgestelde reële prijs moet daarvoor zijn plaats te krijgen in de aanbestedingsprocedure en in de overeenkomst met de derde.

 

Het college moet de overheidsopdracht te gunnen op grond van het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving (op grond van artikel 2.114, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012 en artikel 2.6.4, tweede lid, van de wet). Overigens kan het college in afwijking hiervan een overheidsopdracht niet enkel op grond van het criterium de laagste prijs gunnen (artikel 2.6.4 lid 3van de wet). Het college moet bij het criterium “economisch meest voordelige inschrijving” in de aankondiging van de opdracht bekendmaken welke nadere criteria hij toepast met het oog op de toepassing van dat criterium (artikel 2:115 van de Aanbestedingswet 2012). Die nadere criteria kunnen onder meer prijs en kwaliteit betreffen. De toepassing van het criterium “prijs” betekent dat de inschrijving met de laagste prijs het beste scoort op dat criterium. De vastgestelde reële prijs wordt opgenomen in de aankondiging of de aanbestedingsstukken als eis, zodat een inschrijving geen prijs bevat die lager is dan de vastgestelde reële prijs. De vaststelling van de reële prijs betreft een besluit van het college ter voorbereiding op een privaatrechtelijke rechtshandeling (gunningsbeschikking) waartegen geen beroep kan worden ingesteld (artikel 8:3 van de Awb). De reguliere rechtsbescherming bij aanbestedingsprocedures staat uiteraard gewoon open. Aan dit besluit moet een zorgvuldige afweging ten grondslag liggen (artikel 3:4 van de Awb). De inschrijvingen die niet voldoen aan de eis van de reële prijs zijn ongeldig. Het college moet ongeldige inschrijvingen ter zijde leggen, de betrokken ondernemers komen niet meer in aanmerking voor de gunning. Het artikel vormt dus een toetsingskader voor het gunnen van de overheidsopdracht voor maatschappelijke ondersteuning en vult deze bevoegdheden op grond van de Aanbestedingswet 2012 nader in op grond van artikelen 2.6.4 en 2.6.6 van de wet. Het is dus van belang om de reële prijs goed en objectief te onderbouwen. Deze artikelen vormen een lex specialis ten opzichte van de algemene bevoegdheden van de Aanbestedingswet 2012.

 

Lid 1

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde, ofwel een vaste prijs vaststelt, ofwel een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Als het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

 

Lid 2

Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht. Het college moet ook rekening houden met de continuïteit in de hulpverlening, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeente. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt als de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

 

Lid 3

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs voor diensten minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.

 

Lid 4

Hierin is een bepaling opgenomen over de prijs-kwaliteitverhouding van andere voorzieningen dan diensten, bijvoorbeeld hulpmiddelen. Artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit is hierop niet van toepassing.

 

Artikel 31. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

De aanbieder moet bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Onder 'calamiteit' wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid. Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt en lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

 

Het college een of meerdere toezichthouders aanwijzen die toezicht houden op de naleving van de wet (artikel 6.1 van de wet). In aanvulling hierop regelt dit artikel dat het college een regeling opstelt over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Hoofdstuk 9: Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten

 

Algemeen

 

De gemeenteraad moet bepalen op welke manier het college zorgt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. In dit hoofdstuk wordt hier invulling aan gegeven.

 

Artikel 32. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze financiële tegemoetkoming kan de vorm hebben van een waardebon of andere uitkeringsvorm.

 

Het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente (zie artikel 2.1.6 van de wet en artikel 2 lid 1 onder d van de verordening). Die mantelzorgers hoeven zelf dus niet in de gemeente te wonen. Verder is het begrip ‘cliënten’ breder dan alleen personen die gebruik maken van Wmo-ondersteuning. Het kan ook gaan om personen die zich ooit gemeld hebben, maar waar geen Wmo-voorziening is uitgekomen. Wellicht mede dankzij de inzet van de mantelzorger. Ook die mantelzorgers kunnen in aanmerking komen voor een jaarlijkse blijk van waardering. Iemand is mantelzorger wanneer deze minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden onbetaalde hulp heeft gegeven.

 

Artikel 33. Tegemoetkoming meerkosten

In het door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplan Jeugd Wmo is de regeling meerkosten opgenomen. Er staat uitgewerkt onder welke voorwaarden een ingezetene in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming voor de meerkosten die een ingezetene heeft als gevolg van zijn beperking of chronische psychische of psychosociale problemen.

 

Hoofdstuk 10: Klachten en medezeggenschap

 

Algemeen

 

Dit hoofdstuk bevat een verplichting voor de aanbieders om te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten en voor de medezeggenschap van cliënten. Ook wordt er invulling gegeven aan de manier waarop ingezetenen, waaronder cliënten en hun vertegenwoordigers, inspraak hebben in de uitvoering van de wet door de gemeente.

 

Artikel 34. Klachtregeling

In lid 1 is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Op grond van de wet (artikel 2.1.3 lid 2 onder e) is het verplicht in de verordening te bepalen voor welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist.

 

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of een gebrek aan deskundigheid. Daarvoor staat de klachtenprocedure van de gemeente open. Is de cliënt echter niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan moet hij zich in beginsel tot die aanbieder wenden.

 

Artikel 35. Medezeggenschap bij aanbieders

In de verordening moet staan voor welke voorzieningen een regeling vereist is voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn (zie artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet). Dit is uitgewerkt in lid 1 van deze bepaling.

 

In lid 2 staan een aantal instrumenten die het college kan inzetten om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

 

Artikel 36. Betrekken van ingezetenen bij beleid

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting in artikel 2.1.3 lid 3 van de wet om in de verordening te bepalen op welke manier ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet. Hiervoor heeft de gemeente de Verordening Burgerparticipatie Wmo Tiel opgesteld. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Inbreng van cliënten en hun vertegenwoordigers wordt echter extra aangestipt. Zij weten door hun ervaring immers als geen ander welke drempels er zijn en hoe deze weggenomen kunnen worden. Daarom is het van belang dat zij al vanaf het begin van de beleidsontwikkeling volledig worden betrokken. Daarbij moet onder andere gelet worden op de diversiteit van de doelgroep.

 

Hoofdstuk 11: Overgangsrecht en slotbepalingen

 

Artikel 37. Evaluatie

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 38. Geen bepalingen

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.

 

Artikel 39. Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening (niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken cliënt. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule betreft een uitzondering en geen regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Artikel40. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. In lid 2 is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten en plichten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Op basis van lid 3 worden aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld.

 

Artikel 41. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening wordt aangehaald.

 


1

Bijvoorbeeld Handreiking aanbesteding Wmo, de wet Basistarieven en als onderdeel daarvan het Hulpmiddel onderbouwing bepaling tarief. Publicatie ActiZ, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2013 en de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning (Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 70, blg-576970).